31 924 XIII
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken 2008

nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2009

De vaste commissie voor Economische Zaken1, heeft over het Jaarverslag 2008 van het ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 31 924 XIII, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 5 juni 2009 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Timmer

De griffier van de commissie,

Franke

1

Wat is de relatie tussen de verstrekte kredieten en subsidies en de groei van MKB-bedrijven? Is er een aanwijsbaar verband tussen deze subsidies en investeringen en groei van het aantal MKB-ondernemers, ontstane arbeidsplaatsen en/of investeringen?

De operationele doelstelling «Stimuleren van meer en beter ondernemerschap» is gevangen in een aantal indicatoren, zoals de ondernemersquote, het aandeel volwassenen dat actief bezig is met het opzetten van een onderneming en het aandeel starters in verhouding tot de beroepsbevolking. Verder is onlangs in de Verantwoordingsbrief van het kabinet gewerkt met een nieuwe delivery methodiek. Voor de doelstelling ondernemerschap wordt daarbij gewerkt met de TEA (d.i. Total Entrepreneurial Activity) -index (aankomend en jong ondernemerschap) en het aandeel snelle groeiers. Tot slot zijn er natuurlijk er specifieke indicatoren op instrument- en of programmaniveau.

• De stelling dat het steeds beter gaat met het ondernemerschap in Nederland is dus niet alleen gebaseerd op de ontwikkeling in de ondernemersquote, maar op al deze indicatoren. De CBS publicatie «Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers 2008» laat een stijging zien in de cijfers voor Nederland op de indicatoren ondernemersquote, de TEA-index en het aandeel snelle groeiers. Voor alle drie de indicatoren geldt dat de positie van Nederland ten opzichte van een groep benchmarklanden, zoals Duitsland, België, het VK, de VS en Denemarken, is verbeterd. Nederland telt dus meer ondernemers dan voorheen en deze ondernemers blijken ook nog eens beter in staat om te groeien (alhoewel Nederland relatief gezien nog steeds achterop ligt qua snelle groeiers). De snelle en doorgroeiende ondernemingen zijn bij uitstek een voorbeeld van beter ondernemerschap, aangezien zij bijdragen aan innovatie en productiviteit, en daarmee aan de economische groei van Nederland. Maar ook de nieuwe aanwas van ondernemers is van belang voor vernieuwing en dynamiek en daarmee indirect voor innovatie en productiviteit; er is dus niet alleen sprake van meer, maar ook van beter ondernemerschap.

• Wel is het vervolgens moeilijk om het resultaat van het ondernemerschapsbeleid op deze uitkomsten eenduidig aan te tonen, aangezien de relatie tussen de output van het ondernemerschapsbeleid en de outcome in de economie niet één op één is. De conjunctuur bijvoorbeeld beïnvloedt de uitkomsten van de indicatoren sterk, zoals de huidige crisis ook laat zien. Daarnaast is de koppeling van instrumenten naar de operationele doelstelling in het verleden vaak niet expliciet gemaakt. Deze kritische kanttekening hebben wij ons eerder al in breder opzicht ter harte genomen. We werken tegenwoordig met de delivery methodiek, waarbij EZ op groen staat voor de doelstelling «Meer ondernemers met personeel en meer snelle groeiers» uit het Beleidsprogramma.

• Voor zover mogelijk willen wij deze methodiek verder uitwerken voor het beleid op gebied van ondernemerschap, zodat we zoveel mogelijk de (voorgenomen) invloed van dat beleid kunnen aangeven en meten. We baseren ons hierbij op empirische onderzoeken naar de determinanten van ondernemerschap en de invloed van overheidsbeleid hierop. Met het verder uitwerken van deze methodiek kan ook de samenhang van het totale ondernemerschapsbeleid inzichtelijker worden gemaakt.

2

Is er een verschil in de theoretische afname voor bedrijven en de ervaren lastendruk? Is er een verschil in de aangegeven afname voor bedrijven en de, door die bedrijven, ervaren lastendruk?

De methodiek gebruikt om de administratieve lasten te meten, het Standaard Kosten Model is niet slechts een theoretische methode. Het is een weergave van de meetbare lasten in euro’s voor ondernemers. Naast het registeren van de afname van de administratieve lasten conform het standaardkosten model laat het kabinet een belevingsmonitor regeldruk uitvoeren om inzicht te krijgen in de manier waarop ondernemers regeldruk beleven (de ervaren lasten). In deze belevingsmonitor worden elk voorjaar meerdere stellingen over regeldruk aan ondernemers voorgelegd. De stellingen hangen nauw samen met de speerpunten van het regeldrukprogramma.

De recent afgeronde meting in het voorjaar 2009 laat een aantal positieve ontwikkelingen in de beleefde regeldruk van ondernemers zien. Men ervaart minder hinder van slechte dienstverlening van overheidsinstanties en de kwaliteit van dienstverlening van de overheid wordt hoger gewaardeerd.

In de voortgangsrapportage die 12 mei 2009 aan de Kamer is verzonden wordt uitgebreid ingegaan op de resultaten uit de belevingsmonitor. (Kamerstukken 29 515, nr. 287) De prestatie-indicatoren waarop in de integrale voortgangsrapportages aan de Kamer verantwoording wordt afgelegd bevatten 4 indicatoren op het vlak van merkbaarheid voor de ondernemer gebaseerd op resultaten uit de belevingsmonitor.

3

Kan de regering aangeven waarom er zulke verschillen zitten tussen de aangegane verplichtingen en de gerealiseerde uitgaven? Over meerdere jaren zouden deze tweecijfers toch min of meer aan elkaar gelijk moeten zijn? Wat is de reden dat in 2008 meer dan gemiddeld verplichtingen zijn aangegaan?

De verplichtingen zijn veelal hoger dan de uitgaven als gevolg van twee factoren. De belangrijkste is dat EZ zogenaamde garantieverplichtingen aangaat. Dergelijke verplichtingen komen over het algemeen slechts ten dele tot uitbetaling. Hierdoor zijn de gerealiseerde (en geraamde) uitgaven veel lager dan de gerealiseerde (en geraamde) verplichtingen. Een voorbeeld van een regeling waarbij met garantieverplichtingen wordt gewerkt is de BBMKB. Omdat lang niet alle afgegeven BBMKB-garanties tot uitbetaling komen, staat tegenover € 745 mln verplichtingenruimte in 2009 slechts € 23,5 mln aan uitgaven geraamd.

Daarnaast bestaan er diverse EZ-regelingen waarvan het op basis van ervaring bekend is dat de gerealiseerde verplichtingen niet volledig tot kasuitgaven zullen leiden (doordat projecten uiteindelijk niet doorgaan of bijvoorbeeld vouchers niet worden verzilverd). Hierdoor is het mogelijk met een hoger verplichtingbudget te werken.

4

Wat zijn de praktische gevolgen van het niet verlenen van decharge? En van het niet aannemen van de Slotwet?

Ingevolge de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet verlenen de Kamers der Staten-Generaal na ontvangst van de verantwoordingsstukken, waaronder de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer, decharge aan de Ministers. Zou decharge niet worden verleend dan zijn de gevolgen afhankelijk van de oorzaak van het niet verlenen. In dat geval zal ik maatregelen nemen om aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen, zodat alsnog decharge kan worden verleend. Indien de verantwoordingsinformatie de Kamers bijvoorbeeld niet in staat stellen decharge te verlenen dan zal actie worden genomen om additionele verantwoordingsinformatie indien beschikbaar en relevantte verstrekken. Voor het niet aannemen van de Slotwet geldt in hoofdlijnen hetzelfde.

5

Waarom wijkt het ministerie van Economische Zaken af van de Rijksbegrotingsvoorschriften? Welke argumenten zijn er te geven voor het gebruik van de verplichtingenraming in plaats van de uitgavenraming? Waarom gelden deze argumenten kennelijk wel voor het minister van Economische Zaken en niet voor andere departementen?

Na instemming van het Ministerie van Financiën kan worden afgeweken van de Rijksbegrotingsvoorschriften. Deze afwijkingen dienen in de leeswijzer te worden toegelicht. Omdat het jaarverslag een «spiegel» van de begroting is, moeten afwijkingen van de voorschriften in de vastgestelde begroting consistent worden doorgetrokken in het jaarverslag. EZ wijkt, met instemming van het ministerie van Financiën, op de volgende punten af van de Rijksbegrotingsvoorschriften:

• de beleidsartikelen worden in verplichtingen in plaats van uitgaven gespecificeerd. Reden: de verplichtingen geven het meeste inzicht in het actuele beleid. Beleidsbeslissingen, zoals het introduceren of beëindigen van subsidieregelingen, zijn in de verplichtingenramingen immers direct traceerbaar. Vanwege de doorlooptijden en betalingsschema’s van subsidies bieden de uitgavenramingen in dat opzicht minder informatie. Innovatieprojecten bijvoorbeeld beslaan doorgaans meerdere jaren. Wanneer een dergelijk project met subsidie wordt ondersteund, wordt de verplichting in één keer aangegaan terwijl de daarbij horende uitgaven over de looptijd van het project zijn verspreid. Een groot aantal departementen specificeert de beleidsartikelen in uitgaven omdat de verplichtingen en de uitgaven veel meer in de pas lopen (geen of minder lange doorlooptijden).

• een aantal beleidsartikelen overschrijdt het voorgeschreven maximum van 10 pagina’s. Reden: het strikt hanteren van het maximum aantal pagina’s vermindert in een aantal gevallen de informatiewaarde van de artikelen dusdanig dat het afleggen van een goede verantwoording in het gedrang komt.

• de bedragen in de budgettaire tabellen zijn uitgedrukt in miljoenen in plaats van in duizenden. Reden: gelet op de omvang van de budgettaire tabellen komt de presentatie in miljoenen de overzichtelijkheid en de leesbaarheid ten goede.

6

Waarom is er voor materiële en overige uitgaven geen verbijzondering naar de begrotingsartikelen?

Alleen directe kosten worden op de beleidsartikelen verbijzonderd. Dit betreft de personele uitgaven voor de Directoraten-Generaal. De basis hiervoor is de personele bezetting in fte en de gemiddelde loonsom per fte. De materiële- en de overige uitgaven zijn indirecte kosten die niet worden toegerekend aan de beleidsartikelen.

7

Wat is de achtergrond van de daling van de groei van de arbeidsproductiviteit in 2008 naar 0.8%?

De belangrijkste verklaring van de gedaalde arbeidsproductiviteitsgroei in 2008 van 0,8% (marktsector) is de conjuncturele neergang in 2008. De conjuncturele verslechtering zien we weerspiegeld in de economische groei in 2008, die met 2% lager lag dan in 2007 (3,5%). De arbeidsproductiviteitsgroei van jaar op jaar is deels afhankelijk van de conjuncturele situatie. Dit komt omdat de werkgelegenheidsontwikkeling in de marktsector vertraagt en onvolledig reageert op de afzwakkende groei van de bruto productie.

8

Betekent de daling naar 27% dat het innovatief vermogen van het MKB gedaald is?

Hoe verhoudt dit zich tot de stijging van de Global Competitiveness Index?

Dat kan niet zonder meer geconcludeerd worden. Het aandeel MKBbedrijven dat de laatste drie jaar nieuwe producten op de markt heeft gebracht, is slechts één indicator voor innovatie bij bedrijven. Zo zijn ook de innovatie-uitgaven en de omzet van bedrijven met nieuwe en verbeterde producten belangrijke maatstaven voor het innovatievermogen van bedrijven. Daarover zijn echter nog geen gegevens beschikbaar over 2008.

De Global Competitiveneness Index uit het Global Competitiveness Report van World Economic Forum heeft betrekking op een grote hoeveelheid indicatoren, die tezamen een indruk geven van de concurrentiekracht van een land. Innovatie is daar één aspect van. Op de ranglijst voor deze totaalindex voor concurrentiekracht is Nederland gestegen van een 10e naar een 8e positie. Op een subranglijst voor innovatie binnen het Global Competitiveness Report is Nederland gestegen van een 13e naar een 12e positie. Uit deze subranglijst voor innovatie komt niet naar voren dat het innovatievermogen van Nederlandse bedrijven gedaald is.

9

Hoeveel procent van de beschikbare gelden voor garanties in het kader van de Groeifaciliteit is ondertussen aangewend?

Het beschikbare budget voor de Groeifaciliteit bedroeg in 2007 € 119 mln en er is voor € 10 mln (8%) aan staatsgaranties verleend (€ 20 mln leningen; de staatsgarantie is 50%). In 2008 en 2009 bedroeg het budget eveneens jaarlijks € 119 mln, waarvan respectievelijk € 23 mln (19%) en € 5,4 mln (4,5%) tot op heden aan staatsgarantie is verstrekt (leningen respectievelijk € 46 mln en € 11 mln).

10

Zijn alle banken ondertussen gereed met de implementatie van de Groeifaciliteit?

Banken verstrekken normaliter alleen vreemd vermogen. Implementatie van de Groeifaciliteit (de garantie van risicodragend vermogen) betekende voor de banken praktisch het invoeren van een nieuw product.

Gebleken is dat het lang duurt voordat binnen de groot-banken er voldoende bekendheid is met de regeling. Aan verdere verbetering van die bekendheid van Groeifaciliteit en Garantie Ondernemingsfinanciering wordt gewerkt. Regelmatig wordt er door Senter Novem voorlichting gegeven over de regelingen aan bankmedewerkers op de regiokantoren. Recentelijk zijn ING, NIBC en Van Lanschot toegetreden tot de Groeifaciliteit. Daarmee nemen nu de voor dit soort financieringen belangrijkste banken deel.

11

Klopt het dat de afwijzende reactie van enkele belanghebbenden op de nieuw geformuleerde Aanbestedingswet, reden is voor nieuwe vertraging?

De openbare consultatie van het concept voorstel voor de Aanbestedingswet is gestart op 29 april en loopt tot en met 17 juni. Er zijn nog geen officiële reacties binnengekomen. De reacties worden betrokken bij het verder vormgeven van het wetsvoorstel en zullen hierin zo goed mogelijk verwerkt worden. Nadat het advies van de Raad van State verwerkt is, zal het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer worden gezonden. Het streven was om de consultatie in april te starten en het wetsvoorstel eind dit jaar aan de Tweede Kamer aan te bieden. Aangezien de consultatie inmiddels van start is gegaan, acht ik dit schema nog steeds haalbaar.

12

Aan wat voor soort bedrijven is innovatiekrediet verstrekt in termen van grootte, omzet en sector? Aan hoeveel verschillende bedrijven is dit innovatiekrediet verstrekt?

Het Innovatiekrediet wordt verstrekt aan bedrijven die ontwikkelingsprojecten uitvoeren met veel commerciële potentie, maar ook grote technische risico’s. De projecten zijn gericht op de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten. In 2008 is een viertal ondernemingen ondersteund met een krediet voor een klinisch ontwikkelingsproject. Deze life sciences ondernemingen hebben tussen de 4 en 19 personeelsleden en een nog beperkte omzet. Zes ondernemingen uit de high-tech sector zijn ondersteund met een krediet voor een technisch ontwikkelingsproject. Deze sterk technologisch georiënteerde ondernemingen hebben tussen de 2 en 244 personeelsleden en een omzet variërend van € 0 mln tot € 47 mln.

13

Waarom is er uitgerekend in Nederland zo’n grote vertraging als het gaat om wind op land? Waarin verschilt Nederland van andere landen?

Allereerst hecht ik eraan te melden dat het doel van het BLOW convenant van 1500 MW 3 jaar eerder is gehaald dan de oorspronkelijke geplande 2010.

Dat neemt niet weg dat ik er alles aan doe om het tot stand komen van windprojecten te versnellen. Meer dan andere landen is Nederland een dicht bevolkt land. Vrije ruimte voor windmolens is daardoor schaars. Dat betekent dat stroomopwekking met windmolens moet worden gecombineerd met vele functies (wonen, transport, enzovoorts). Regelmatig vormt regelgeving voor een bepaalde functie een knelpunt voor windmolens. Belangrijke voorbeelden hiervan betreft de regelgeving rond radar (vliegverkeer), geluid en externe veiligheid. Er wordt hard aan gewerkt om deze regelgeving aan te passen waardoor windmolens makkelijker inpasbaar worden.

Voor windmolens moeten veel verschillende vergunningen worden aangevraagd en vaak moet een Milieu Effect Rapportage worden opgesteld. Ook dat zorgt voor een lange doorlooptijd. Door de Rijks Coördinatie Regeling kan het vergunningstraject voor grote windparken (meer dan 100 MW) nu gecoördineerd en daardoor sneller verlopen.

De ontwikkeling van windenergie is vooral afhankelijk van de locale politiek. Het al dan niet toestaan van windmolens op locatie is een lokale politieke afweging. Volgens Bosch & Van Rijn Projectenboek Windenergie, 27 juni 2008) vormt weerstand van wethouders, raadsleden of ambtenaren een van de grootste belemmeringen. Daarom zijn afspraken gemaakt met provincies en gemeenten over gezamenlijke ambities in de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland.

Tenslotte is het subsidieverleningstelsel voor wind op land in de loop der jaren een aantal malen gewijzigd waardoor projecten werden vertraagd, zoals bij de overgang van de MEP naar SDE.

14

Kan de regering aangeven wat precies de gunstige ontwikkelingen op de Duitse en Engelse postmarkt zijn en hoe gelijk of ongelijk het speelveld nu is?

Het Kabinet heeft in februari jl. zijn integrale afweging voor wat betreft de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel gestoeld op twee voorwaarden: arbeidsvoorwaarden en gelijk speelveld (in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk). Hierbij zijn de doelstellingen van de volledige opening van de postmarkt, te weten keuzevrijheid voor de gebruikers (ook voor wat betreft de zakelijke verzenders), lagere prijzen en/of betere kwaliteit en een stimulans voor innovatie, uiteraard in ogenschouw genomen.

De ontwikkelingen in het gelijke speelveld van eind 2008–begin 2009 op basis waarvan het Kabinet zijn integrale afweging heeft gebaseerd, zijn:

• de indiening van het wetsvoorstel voor de BTW behandeling in Duitsland, waarmee (bij inwerkingtreding) gelijke behandeling ontstaat voor alle postbedrijven als het gaat om de zakelijke post. Deze regeling is vergelijkbaar met de regeling die in Nederland is getroffen ten aanzien van de BTW voor postdiensten, waarbij alleen de post die tegen enkelstukstarief wordt vervoerd, is vrijgesteld van BTW.

• de rechterlijke uitspraak in december 2008 waarbij TNT bij hoger beroep rondom de minimumloonkwestie in Duitsland wederom in het gelijk werd gesteld: de cao van Deutsche Post en Ver.di mag niet verbindend worden verklaard ten aanzien van loonafspraken die al eerder tot stand waren gekomen, waaronder de loonafspraken die TNT had afgesloten. De Duitse overheid is in cassatie gegaan.

• de conclusie van de advocaat-generaal van het Europees Hof van Justitie van 15 januari 2009 over de prejudiciële vragen die waren gesteld door een Administrative Court in het Verenigd Koninkrijk over de BTW-vrijstelling. De advocaat-generaal komt o.m. tot de conclusie dat vrijstelling in ieder geval is uitgesloten wanneer postdiensten tegen individueel vastgestelde prijzen worden afgehandeld: dit betreft in het algemeen de zakelijke post (vergelijkbaar met de regeling in Nederland).

Na de integrale afweging van het kabinet van februari jl. heeft zich een tweetal zaken voorgedaan:

• Op 23 april 2009 heeft het Europees Hof van Justitie het oordeel van de advocaat-generaal gevolgd over de uitsluiting van vrijstelling van BTW voor postdiensten tegen individueel vastgestelde prijzen, waardoor het belastingvoordeel van Royal Mail op het belangrijkste deel, groot zakelijke postvolumes, vervalt. Deze uitspraak geldt tevens voor andere lidstaten met een soortgelijk regime.

Mogelijkerwijs wordt het wetsvoorstel voor de BTW behandeling in Duitsland volledig in overeenstemming gebracht met de uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Het wetsvoorstel wordt waarschijnlijk pas na de verkiezingen van de Bondsdag in september 2009 behandeld door de Bondsraad.

• Op 24 april 2009 is de wijziging van het Arbeitnehmer-Entsendegesetz (AEntG) in Duitsland in werking getreden. Met het nieuwe AEntG krijgt de minister van Arbeid (BMAS) de mogelijkheid om de hogere van meerdere cao’s algemeen verbindend te verklaren voor de branches die zijn genoemd in de wet1. Daarnaast is een aantal criteria opgenomen die leidend zijn over hoe om te gaan met concurrerende cao’s, in de eerste plaats het criterium van de representativiteit (aantal werknemers onder cao en leden van de vakbond). Ook moet de minister van BMAS een balans («schonenden Ausgleichs») tussen de verschillende belangen maken, te weten: bescherming werknemers, de tariefautonomie, de concurrentiemarkt en de werkgelegenheid. Het BMAS is verantwoordelijk voor deze afweging, maar mochten meerdere belangen in het geding komen, dan moet de Bondsregering beslissen welke ministeries verder nog betrokken moeten worden.

Het is uiteraard aan de Duitse regering om verdere besluiten te nemen over het algemeen verbindend verklaren van de cao die tussen Deutsche Post en de vakbond Ver.di is afgesloten. Daarbij speelt tevens een rol de nog te verwachten uitspraak in cassatie over het al dan niet verbindend kunnen verklaren van de cao in kwestie. De Duitse overheid is hoopvol dat de uitspraak in de herfst van 2009 zal plaatsvinden.

Met de integrale afweging van het kabinet in februari 2009 kunnen de twee voorwaarden niet los van elkaar worden gezien. Voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden in Nederland was de bodem gelegd door de cao en de door het Kabinet toegezegde stok-achter-de-deur. Het momentum voor zowel de vakbonden als de nieuwe postvervoerbedrijven was de volledige opening van de postmarkt op 1 april 2009. In ogenschouw nemend bovenstaande gunstige ontwikkelingen in het gelijke speelveld heeft het Kabinet besloten tot de volledige opening van de markt op 1 april 2009. Wachten op 100% zekerheid in het gelijke speelveld zou met gerede kans betekenen dat het wetsvoorstel pas op 1 januari 2011 inwerking zou treden hetgeen zou betekenen dat in ieder geval tot die datum geen bodem in de arbeidsvoorwaarden zou zijn gelegd.

15

Wordt een eventueel toekomstig effect van de negatieve ontwikkeling van de economie op de aanvraag van subsidies in het kader van de Subsidieregeling Duurzame Energieproductie (SDE) bijgestuurd? Zo ja, waar worden de benodigde extra gelden hiervoor vandaan gehaald?

De tarieven van de SDE zijn gebaseerd op de onrendabele top van de duurzame energie technieken. Deze onrendabele top wordt jaarlijks door ECN berekend. Economische ontwikkelingen kunnen invloed hebben op de variabelen, zoals de investeringskosten, in deze onrendabele top berekening. De economische ontwikkelingen zijn dus al onderdeel van de SDE systematiek. Na berekening van de onrendabele top wordt jaarlijks de regeling opengesteld waarbij een keuze wordt gemaakt voor de open te stellen categorieën en de bijbehorende budgetplafonds. Deze keuze, inclusief de budgettaire consequenties, worden jaarlijks met de Kamer besproken.

16

Kan achteraf gezien, kijkend naar de kwartaal op kwartaal groei, gezegd worden dat de recessie in Nederland al op 1 april 2008 begonnen is?

Er bestaat geen eensluidende definitie van het begrip «recessie». Echter, volgens de gangbare definitie is er sprake van een recessie als er twee opeenvolgende kwartalen sprake is van een negatieve kwartaal-op-kwartaalgroei van het bruto binnenlands product (bbp). Op basis van de meest recente cijfers van het CBS en deze definitie blijkt sinds het derde kwartaal van 2008 Nederland in een recessie te verkeren. Deze periode is dus begonnen op 1 april 2008. Deze recessie werd voor het eerst gemeten in februari bij de eerste raming van de economische groei over het vierde kwartaal 2008.

17

Hoe heeft het overslaan van de crisis van de financiële markten naar de reële economie, die lange tijd niet plaatsvond, uiteindelijk toch wel plaats-gevonden? Is er sprake van een vertrouwenseffect en spelen andere factoren een rol?

De oorsprong van de huidige economische crisis ligt in de markt voor Amerikaanse hypotheekobligaties, de zogenoemde «sub-prime hypotheken». Financiële markten reageren doorgaans sneller op negatieve berichten dan de reële economie. De effecten op de reële economie waren echter al begin 2008 merkbaar, vooral in de VS. De val van Lehmann Brothers in september 2008 heeft de toen al ingezette economische terugval in een stroomversnelling gebracht door een ongekend snelle wereldwijde vraaguitval.

De Nederlandse economie is direct door de kredietcrisis getroffen vanwege de grote financiële sector in ons land. Onze open economie is daarnaast hard getroffen door de ongekende wereldwijde vraaguitval, waardoor de Nederlandse export sterk is gedaald en bovendien is de vermogenspositie van huishoudens aangetast voor de gedaalde beurskoersen. Het vertrouwen van zowel producenten als consumenten is vanaf de start van de kredietcrisis negatief beïnvloed door achtereenvolgens de financiële en de reële crisis. De terugval van het vertrouwen heeft op haar beurt de economische ontwikkeling verder onder druk gezet.

18

Hoe is te verklaren dat de hypotheekverstrekking en bedrijfskredieten zulke hoge cijfers hebben in deze tabel?

Het betreft groeicijfers op jaarbasis, zodat het effect van de kredietcrisis niet merkbaar is. In maandmutaties is er geen sprake meer van groei.

 mutaties t.o.v. zelfde maand vorig jaarmaand-op-maand mutaties
 nov-08dec-08jan-09nov-08dec-08jan-09
kredietverlening aan bedrijfsleven in mln euro15%12% 0%– 1% 
woninghypotheken in mln euro8%7% 0%– 1% 

19

Zijn er als gevolg van de recessie bewegingen te zien bij de buitenlandse investeringen?

Als gevolg van de recessie begint nu ook de portefeuille van het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) terug te lopen. Tot en met maart 2009 bleef die nog op het niveau van recordjaar 2008, maar vanaf april zien we duidelijk minder bedrijven die een besluit om in Nederland te vestigen nemen, meer bedrijven die investeringen uitstellen of zelfs afstellen en het aantal nieuwe projecten in portefeuille teruglopen. Nieuwe investeringen uit met name Japan, Taiwan en de Verenigde Staten vallen stevig terug. Uit de opkomende markten zoals China, India en het Midden Oosten komt nog wel een aantal nieuwe investeringen. Met name in de energiesector lopen nog substantiële investeringsprojecten die nauwelijks last lijken te hebben van de crisis. Internationaal wordt een terugval van wereldwijde Buitenlandse Directe Investeringen (Global FDI) verwacht meer dan 40% in 2009 (UNCTAD).

Uit contacten met bestaande investeerders zien we dat ook zij het zwaar hebben en moeten besluiten tot het sluiten van productiecapaciteit, het ontslaan van werknemers en het doorvoeren van kostenbesparingen. Bij dit laatste is vaak sprake van herstructureringen en consolidatie op Europese schaal. Dit biedt ook weer kansen voor Nederland en is een van de prioriteiten van het NFIA in 2009.

20

Hoeveel was de overvraging van het budget bestemd voor innovatiekredieten? Wat is de verwachting voor dit jaar? Is er weer een tekort en zo ja hoe groot is dat?

Eind 2008 zijn 12 aanvragen doorgeschoven voor behandeling in 2009. De omvang van deze aanvragen bedroeg in totaal circa € 13 mln. De verwachting is dat het budget in 2009 (€ 37,5 mln) ook dit jaar, conform verwachting, volledig zal worden benut. Er wordt geen tekort verwacht.

21

Wat is de aard van het recordaantal aan buitenlandse investeringen in Nederland in 2008? Hoe verhoudt dit zich tot de achterblijvende private uitgaven aan R&D?

De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) richt zich onder andere op het aantrekken van hoogwaardige buitenlandse investeringen waaronder kennisintensieve R&D. In dat kader past ook een verdere uitbreiding van het zogenaamde «investor development» (ID). ID is gericht op de verankering van de in Nederland gevestigde buitenlandse bedrijven, het op peil houden van het vestigingsklimaat, het signaleren van knelpunten, maar ook het signaleren van plannen voor nieuwe (kennisintensieve) investeringen. De inzet op het aantrekken van buitenlandse R&D investeringen heeft de afgelopen jaren zijn vruchten afgeworpen. In 2008 werden 182 projecten gerealiseerd voor een totaal van € 667 mln aan buitenlandse investeringen. Sinds de specifieke inzet van het acquisitiebeleid op kennisintensieve buitenlandse investeringen loopt het aantal projecten op dit terrein ook gestaag op: van 6 in 2006 tot 13 in 2008. Met het nieuwe acquisitiebeleid hopen wij op termijn de buitenlandse R&D-investeringen op een structureel hoger niveau te brengen. Maar het effect van deze inzet is momenteel nog niet zichtbaar in termen van verhoging van de private R&D investeringen, indien dit wordt gerelateerd aan het BBP.

22

Hoeveel innovatieve ondernemingen zijn in 2008 een innovatiekrediet misgelopen omdat het totale budget van € 19 miljoen was uitgeput?

Er zijn geen ondernemingen die een innovatiekrediet zijn misgelopen. Wel heeft één onderneming een lager krediet toegewezen gekregen dan was aangevraagd, vanwege het bereiken van het subsidieplafond voor de klinische projecten.

23

Waarom is er in 2008, het jaar waarin de recessie begon, minder gebruik gemaakt van de Besluit Borgstelling MKB Kredieten (BBMKB) dan in 2007? Wat zegt dit over het functioneren van de regeling?

Een garantie-instrument als de BBMKB heeft het kenmerk dat de benutting daarvan zich niet kan ontrekken aan de conjuncturele ontwikkeling. Wanneer minder bedrijven starten, investeren of overnemen gedurende laagconjunctuur, is het beroep op de regeling ook minder.

De kredietcrisis en de daaraan gerelateerde recessie werd in het tweede half jaar van 2008 voelbaar, zodat in 2008 minder beroep is gedaan op de BBMKB dan in 2007. Om de toegang tot kapitaal in deze tijden te vergemakkelijken, is de BBMKB per 1 november 2008 op een drietal punten verruimd. Sindsdien is de verruiming binnen de BBMKB ruim 235 keer gebruikt (waarvoor 39 keer in 2008). Deze verruiming zal waarschijnlijk niet het negatieve effect van laagconjunctuur opheffen. Hoewel in tijden van recessie als gevolg van hiervoor genoemde ontwikkelingen de benutting lager is dan in tijden van hoog conjunctuur, voorziet de regeling ook tijdens recessie zeker in een behoefte. Dat blijkt ook uit het huidige gebruik dat aanzienlijk hoger ligt dan een aantal jaren geleden.

 2004200520062 00720082009 tot 27–5
Gepubliceerd budget: bedrag in mln €454530602715730 745  
Benutting: bedrag in mln €363479572615601192
Verruimingen: bedrag in mln €    1155
Verruimingen: aantallen    39196
Totaal aantal2 3892 8713 2753 3762 915858

24

Is het genoemde bedrag van € 500 miljoen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) de € 500 miljoen uit het regeerakkoord van 2007?

Nee. In het Coalitieakkoord van 2007 is afgesproken dat in 2011 minimaal € 500 mln van de intensiveringen die in het Coalitieakkoord zijn opgenomen Fes-waardig moet zijn. Het betreft onder andere investeringen op het gebied van infrastructuur, kennis en het regionaal economische beleid. De impuls van € 500 miljoen zoals aangekondigd in de FES-begroting 2009 en de kabinetsnota «De Kenniseconomie in zicht» heeft betrekking op selectieve continuering van aflopende Fes-projecten in het domein kennis, innovatie en onderwijs.

25

Welke Fesprojecten worden er bedoeld wat betreft de selectieve continuering binnen het domein, kennis, innovatie en onderwijs? Is er al duidelijkheid over keuzes en besteding?

Het gaat om projecten op het terrein van kennis, innovatie en onderwijs, die met Fes-middelen uit eerdere rondes (2004, 2005 en 2006) zijn gefinancierd en in deze Kabinetsperiode aflopen. De projecten moeten passen binnen één van de volgende acht thema’s: High tech systemen en materialen, Food & flowers, Life sciences & health, Water, klimaat en ruimte, ICT, Chemie en energie, Creatieve industrie, Onderwijs.

Op deze acht thema’s zijn 14 voorstellen ingediend. Op basis van de beoordelingen door het CPB en de Commissie van Wijzen zal het Kabinet keuzes maken over de invulling van de beschikbare € 500 mln. Het Kabinetsbesluit zal in de Fes-begroting 2010 worden gepresenteerd.

26

Wat is er concreet gedaan met de concurrentieanalyse van Nederland rond sterktes en zwaktes van Nederland, zoals uitgevoerd door het Innovatieplatform in 2008?

Het Innovatieplatform (IP) heeft in oktober 2008 het rapport «Nederland in de wereld: connecting global ambitions» uitgebracht. Hierin werd geconcludeerd dat het nodig is te werken aan een veranderagenda om Nederland de bereikte welvaartspositie te kunnen laten behouden en de concurrentiekracht in het internationale speelveld te kunnen versterken. Deze visie is betrokken bij de strategievorming van het kabinet, zoals onder andere in de «Industriebrief» en «de langetermijnstrategie Nederland Ondernemend Innovatieland: naar een agenda voor duurzame productiviteitsgroei» is verwoord. Daarnaast heeft het IP een tiental acties geformuleerd waaraan het zelf een eerste zet wil geven. In de periode tussen oktober 2008 en heden is en wordt er in samenspraak tussen het Innovatieplatform en de verschillende verantwoordelijke departementen gewerkt aan de uitwerking van deze acties, zie hieronder. Voor een uitgebreidere stand van zaken verwijs ik u naar de«voortgangsrapportage Innovatieplatform» die het Kabinet voor het zomerreces naar de Kamer zal toezenden.

Vijftig internationale ondernemingen

Nederland is altijd een aantrekkelijk land geweest voor buitenlandse investeerders, het Innovatieplatform hecht eraan dit zo te houden. Het IP zou graag zien dat de komende jaren 50 significante internationale bedrijven zich in Nederland hebben gevestigd. De staatssecretaris van EZ is verantwoordelijk voor verdere implementatie.

Paint the World orange

Voor de stand van zaken op deze actie verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 84.

1000 PhD’s

Een kenniseconomie als Nederland vereist kenniswerkers. Het is daarbij nodig in te zetten op toptalent in binnen- en buitenland die zowel kwalitatief als kwantitatief een impuls kunnen geven aan de Nederlandse wetenschap en het bedrijfsleven. De IP-Taskforce die zich heeft beziggehouden met dit onderwerp heeft een aantal aanbevelingen gedaan om dit tot stand te brengen, naar aanleiding waarvan in juni een pilot is gepresenteerd om 100 Chinese PhD’s in Nederland hun promotie te laten verrichten.

Internationale scholen

Om als vestigingsplaats internationaal aantrekkelijk te zijn, is het van belang goed internationaal onderwijs te bieden. De kwaliteit die Nederland momenteel biedt op het gebied van internationaal onderwijs, is behoorlijk. Er wordt gewerkt aan enkele verbeterpunten, zoals een grotere transparantie van het aanbod dat Nederlands reeds biedt.

Grote projecten

Het Innovatieplatform zet zich in voor de versnelling van beeldbepalende projecten. Zo is het IP betrokken bij de modernisering van de Afsluitdijk, een estuarium voor de Zeeuwse kust, de Zandmotor voor de kust van het Westland en een verkenning van de mogelijkheden voor grootschalige Energieprojecten op zee.

Nederland als internationaal testbed voor vernieuwing

Het Innovatieplatform heeft de afgelopen periode in beeld gebracht wat er in Nederland speelt op het gebied van testomgevingen. Diverse initiatieven zijn in Nederland de laatste jaren van start gegaan. Op eigen initiatief bundelen deze initiatieven (zoals bijvoorbeeld door enkele living labs gebeurt) m.n. op bepaalde thema’s hun kennis en netwerk. Ook wordt door een aantal van hen gebruik gemaakt van subsidie-instrumenten van het Rijk.

Groeiversneller

In januari is het programma «groeiversneller» van start gegaan, waarin min. 100 MKB’ers gedurende vijf jaar worden ondersteund in hun groei van enkele miljoenen naar minimaal € 20 miljoen per jaar. In januari jongstleden is het programma gestart met een 42-tal ondernemers. Verwacht wordt in september een tweede lichting ondernemers in het programma op te nemen. Ook wordt door het IP verkend of verder in dit jaar nog meer kleinere ondernemers gefaciliteerd kunnen worden in hun groei.

Slimmer werken

Voor de concurrentiekracht van Nederland is het van belang de productiviteitsgroei in stand te kunnen houden. Slimmer werken (innovatie in de wijzen waarop organisaties werken) kan hieraan bijdragen. Het IP wil graag in gezamenlijkheid van de diverse betrokkenen de komende jaren duizenden ondernemingen (m.n. ook het MKB) aanzetten tot een verhoging van hun productiviteit.

Kennisinvesteringsagenda (KIA)

In 2006 is de Kennisinvesteringsagenda door het eerste Innovatieplatform gepresenteerd, die aangeeft wat nodig is om Nederland in 2016 tot de top-5 van Europese kenniseconomieën te laten behoren. In 2008 is de eerste «KIA-foto» gemaakt en hier is in februari 2009 met de tweede KIA-foto navolging aan gegeven. Deze foto’s geven de actuele stand van zaken weer en worden breed gedragen (ondertekening door 20 respectievelijk 26 partijen in 2008 en 2009). De KIA-foto 2009 liet zien dat Nederland in de versnelling moet om de doelstelling van 2016 te kunnen behalen. Ook het Kabinet zet stevig in op kennis en innovatie, o.a. via de uitvoering van het beleidsprogramma en de maatregelen zoals aangekondigd in het aanvullend beleidsakkoord.

Versterken sleutelgebieden

Het eerste Innovatieplatform heeft zes sleutelgebieden benoemd waarin Nederland zich sterk profileert. De sleutelgebieden vormen sindsdien de basis van het programmatische innovatiebeleid van EZ; een negental publiek-private innovatieprogramma’s binnen voornamelijk de sleutelgebieden zijn sinds 2006 van start gegaan. Deze sleutelgebieden zijn onlangs geëvalueerd, waarin wordt bevestigd dat de sleutelgebiedenaanpak een verstandige is. Het kabinet hecht waarde aan continuïteit en zal daarom de aanpak en inzet voortzetten.

27

Wat is de reden van het grote verschil tussen de 203 uitgevoerde quickscans en de 10 gehonoreerde aanvragen voor het Innovatiekrediet?Heeft dit te maken met de kwaliteit van de aanvragen of met het beschikbare budget?

De quickscan is een laagdrempelige manier om bedrijven snel inzicht te geven of hun plannen passen binnen de doelstellingen en criteria van het Innovatiekrediet en om de ondernemer een inschatting te geven van de slaagkans. Vaak blijkt dat de plannen niet passen of dat de slaagkans gering is. Daarnaast wordt een quickscan vaak ter oriëntatie ingediend als de plannen nog in een pril stadium zijn en de onderneming nog een behoorlijke tijd en inspanning nodig heeft om zijn plannen uit te werken voordat hij naar financiers kan gaan. Het verschil tussen het aantal quickscans en het aantal (gehonoreerde) aanvragen komt dus voort uit het feit dat slechts een beperkt deel van de quickscans past binnen de regeling en er vaak nog enige maanden nodig zijn om tot een aanvraag te komen nadat men een quickscan heeft ingediend. Het beschikbare budget speelt hier geen rol.

28

Hoeveel van de garanties op basis van de BBMKB zijn er verstrekt aan nieuwe aanvragers en hoeveel aan uitbreidingen van bestaande aanvragen?

De cijfers 2008 zijn als volgt:

• ongeveer 90% van de meldingen betrof nieuwe aanvragers;

• de overige 10% betrof nieuwe meldingen voor bedrijven die al eerder een krediet met BBMKB kregen.

Bij deze laatste categorie kan het geheel nieuwe kredieten betreffen, maar ook uitbreiding van bestaande. Volgens uitvoerder SenterNovem is het beeld 2008, hoewel een momentopname, representatief voor de BBMKB door de jaren heen.

29

Blijft de regering zoeken naar 58 bedrijven die in het kader van de Groeiversneller binnen 5 jaar naar een omzet van € 20 miljoen geholpen gaan worden? Op weke termijn zullen alle 100 bedrijven gevonden zijn?

Ja, de doelstelling is om 100 ondernemers te laten deelnemen aan het Programma Groeiversneller. De belangstelling voor het programma is groot, echter, er worden kwalitatief hoge eisen gesteld bij de selectie. Dit betekent dat niet iedere ondernemer die zich aanmeldt, deel kan nemen aan het programma. De instroom van deelnemers aan het Programma Groeiversneller gebeurt in principe in twee groepen van maximaal 25 bedrijven per halfjaar (= 50). Voor 2009 is gebleken dat niet 50 maar 42 ondernemers zich uiteindelijk hebben gekwalificeerd. Voor 2009 en 2010 zijn er nieuwe selectierondes voorzien. Op deze manier kunnen zo’n 150 bedrijven instromen in het programma Groeiversneller.

30

Hoe ziet het schema met betrekking tot de reductie van administratieve lasten met 25,5% voor 2011 eruit? Door welke concrete wetgeving zal deze lastenreductie tot stand komen?

Het schema van de rijksbrede (cumulatieve) reductie administratieve lasten (AL) ziet er als volgt uit:

200920102011
12.1%18.3%25.4%

Alle reducties zijn belegd met wijzigingen in concrete wetgeving. Een paar van de belangrijkste AL-maatregelen in voorbereiding zijn:

• minder vergunningen door een nieuwe aanpassing van het Activiteitenbesluit; eén omgevingsvergunning in plaats van 25 verschillende vergunningsontheffings-, en andere toestemmingsstelsels vanaf 2010;

• geen verklaring van geen bezwaar meer nodig bij oprichting van een NV of BV vanaf 2010;

• de Europese aanbestedingsprocedure wordt eenvoudiger gemaakt met een eigen verklaring. Pas als een ondernemer een opdracht krijgt, moeten bewijsstukken worden overlegd;

• met de nieuwe Waterwet worden zes oude vergunningenstelsels gebundeld in één watervergunning. Daarbij zijn voor een deel van de oude vergunningen algemene regels ingevoerd en worden alle omgevings- en watervergunningen onder één loket geplaatst;

• technische en administratieve aspecten van de APK-regelgeving worden vereenvoudigd. Zo zullen nieuw te introduceren datumafhankelijke APK-keuringseisen op een jaargrens vallen en worden de keuringseisen voor CO-uitstoot en verlichting vereenvoudigd.

De overige vereenvoudigingsvoorstellen uit de departementale reductieprogramma’s zijn (voorzien van omschrijving, deadline en te besparen bedrag) opgenomen in bijlage 1 van de voortgangsrapportage die 12 mei aan de Tweede Kamer is verzonden (Kamerstukken 29 515, nr. 287).

31

Hoe verhoudt de uiterst positieve beoordeling van de website antwoordvoorbedrijven.nl zich tot het artikel in Forum, waarin staat dat slechts 3% van de ondernemers bekend is met deze website. Vindt de regering niet dat dit percentage veel hoger zou moeten zijn?

De website Antwoordvoorbedrijven.nl is pas vorig jaar van start gegaan en het kost enige tijd om goed bekend te worden bij de doelgroep. Daarom wordt sinds het najaar door het ministerie van EZ in verschillende publiciteitscampagnes gewezen op Antwoordvoorbedrijven.nl als ondernemersportal. Hierdoor is het bezoek aan de website sterk gestegen van circa 80 000 bezoeken per maand in september 2008 naar inmiddels circa 140 000 bezoeken per maand dit voorjaar. Onderzoek naar de bekendheid van de website geeft aan dat de geholpen bekendheid van de website ook is gestegen, namelijk van 4% (september 2008) naar 9% (april 2009).

32

Waarom is er in 2008 nog een nationaal actieplan structuurfondsprogramma’s 2000–2006 aan de Europese Commissie aangeboden?

Zoals is beschreven in mijn brief van 8 april 2008 (Kamerstukken 27 813, nr. 29), bestond het Nationaal Actieplan uit twee delen: een verbetering van het controle en beheerssysteem van de structuurfondsprogramma’s en een hercontrole van een aantal in de programmaperiode 2000–2006 uitgevoerde projecten. Het eerste gedeelte is eind 2006 aan de Europese Commissie aangeboden en in februari 2007 aan u verzonden (Kamerstukken 27 813, nr. 25). In 2008 is vervolgens over het tweede gedeelte van het Nationaal Actieplan gerapporteerd.

33

Hebben de provincies inmiddels de benodigde € 400 miljoen voor herstructurering van de bedrijventerreinen toegezegd? Als de herstructurering van oude terreinen zo veel sneller verloopt dan de aanleg van nieuwe terreinen, waarom ligt dan toch het zwaartepunt van de beleidsinzet bij nieuwe terreinen? Waarom wordt enerzijds zo nadrukkelijk ingezet op herstructurering van bestaande bedrijventerreinen, maar wordt in de prestatie-indicator juist vooral ingezet op nieuwe bedrijventerreinen.

De provincies hebben de benodigde € 400 mln voor herstructurering nog niet als zodanig toegezegd. Provincies geven inzicht in de voor herstructurering beschikbare middelen in de Provinciale Herstructureringsprogramma’s, welke in april 2010 gereed zullen zijn. Provincies zijn momenteel bezig met het opstellen van de programma’s en zoals ook in onze kabinetsreactie op het advies van de Taksforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen (THB) is aangegeven, vormen deze programma’s een harde voorwaarde voor het ontvangen van rijksgelden.

Het zwaartepunt van de beleidsinzet ligt niet bij nieuwe terreinen. Het kabinet heeft zich met zijn reactie op het advies THB ingezet voor een zorgvuldige en efficiënte behoefteraming, planning en realisatie van nieuwe bedrijventerreinen én een flinke versnelling van de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen. Het aanbod van bedrijventerreinen bestaat uit nieuwe én geherstructureerde terreinen. Met de prestatie-indicator wordt dus niet vooral ingezet op nieuwe bedrijventerreinen maar op een op de vraag afgestemd aanbod van ruimte voor kwalitatief goed ingepaste bedrijfslocaties, bestaand én nieuw.

34

Is de bepaling dat 0900-nummers een maximumtarief moeten melden effectief, nu blijkt dat veel nummers, zoals dat van de NS, een onrealistisch hoog maximumtarief kennen dat niet leidt tot een daling van de kosten van consumenten voor het bellen van die nummers? Hoe kan de wet gewijzigd worden om alsnog een effectieve bepaling op te stellen?

Het maximumbedrag per gesprek voor 0900 nummers met een tarief boven de 15 cent per minuut is sinds 1 oktober jl. verplicht. Zoals aangegeven in de brief van de staatssecretaris van 10 april 2008 (Kamerstukken 30 537, nr. 22), kende de markt voor de invoering hiervan twee tariferingsmodellen, waar de verrekenings- en factureringssystemen op waren ingericht: een tarief per minuut of een tarief per gesprek. Een minuuttarief met een maximumbedrag voor het gesprek is een nieuw tariferingsmodel en vergt onder meer de nodige aanpassingen in de systemen voor verrekening tussen de partijen in de keten.

Als eerste stap in de implementatie is daarom door de markt gewerkt met een maximumbedrag gebaseerd op een gespreksduur van 50 minuten, wat zich bij hogere minuuttarieven vertaalt in relatief hoge maximumbedragen. Inmiddels worden ook maximumbedragen gehanteerd die zijn gebaseerd op een gespreksduur van 10 en 20 minuten. OV-reisinformatie (9292)1 is een voorbeeld van deze ontwikkeling: het maximumbedrag voor gesprekken naar dit nummer is inmiddels al meer dan gehalveerd. Kritische consumenten zullen nummerexploitanten blijven prikkelen om scherpe(re) maximumbedragen te hanteren; anders zal de beller snel ophangen en/of een alternatief gaan zoeken.

Verder geven de telefonieaanbieders aan dat voor diverse helpdesks, naar aanleiding van de invoering van het maximumbedrag per gesprek, het tarief is verlaagd naar minder dan 15 cent per minuut. Hierdoor geldt het maximumbedrag niet meer. Ook langs deze weg leidt de maatregel tot een daling van de kosten per minuut voor het bellen naar 0900-nummers.

EZ blijft de ontwikkelingen in de sector en in het bijzonder de wachttijden en de gesprekskosten nauwlettend monitoren, onder andere met een herhaling van het marktonderzoek, dat in september 2007 voor het eerst is uitgevoerd. De nieuwe resultaten zijn begin 2010 beschikbaar.

35

Is de regering op de hoogte van het feit dat sommige 0900-aanbieders voor het keuzemenu reclame maken voor hun bedrijf op kosten van de beller? Wat kan de regering hier tegen doen?

De 0900-nummers omvatten een breed scala aan commerciële aanbieders en diensten en deze kunnen inderdaad ook reclameboodschappen als onderdeel omvatten. Als dit bij de consument tot irritatie leidt, zal deze geneigd zijn op te hangen en/of een alternatief te gaan zoeken. Dit is een prikkel voor nummerexploitanten om er in principe terughoudend mee te zijn, net als met (lange) wachttijden in algemene zin. Het maximumbedrag per gesprek stimuleert hier ook nog eens toe: een eventuele reclameboodschap laat, net als wachttijd in algemene zin, minder ruimte om de beller van dienst te zijn binnen het maximumbedrag. Het hanteren van een reclameboodschap kan overigens ook bijdragen aan het beperken van de hoogte van het tarief voor het nummer, wat gunstig is voor de beller. Bij ConsuWijzer zijn geen specifieke klachten bekend over reclameboodschappen voorafgaand aan het keuzemenu.

36

Is de regering op de hoogte van het feit dat bellen tegen «lokale kosten» naar een 0900-nummer duurder is dan bellen naar de buurman? Hoe is de regering van plan de kosten van 0900-nummers tegen lokaal tarief te gaan reguleren?

Het zogeheten «lokale tarief» kan per telefonie-aanbieder, per tijdstip (piek- en daltarief), per soort abonnement en per nummercategorie licht variëren. Met de nieuwe wetgeving rond betaalde informatienummers ter bescherming van de consument die vorig jaar van kracht is geworden, is de tarieftransparantie voor 090x nummers aangescherpt. In de wet is geregeld dat voorafgaand aan een oproep naar een 090x nummer het tarief per minuut (of per oproep) dat in rekening wordt gebracht kosteloos en ondubbelzinnig moet worden vermeld. Het vermelde tarief mag niet afwijken van het daadwerkelijk in rekening gebrachte tarief. Als er voorafgaand aan de oproep naar een 090x nummer «lokaal tarief» wordt vermeld, dan dient hierbij verwezen te worden naar bijvoorbeeld de website van de telefonie-aanbieder waar de exacte hoogte van dit specifieke tarief duidelijk terug te vinden moet zijn. OPTA heeft de bevoegdheid om handhavend op te treden indien hiertoe aanleiding is, zoals binnengekomen klachten bij ConsuWijzer.

37

Hoeveel unieke hits heeft de Website Consuwijzer gehad over 2008? Hoe is dit verdeeld over de negen verschillende categorieën op de website?

Het aantal bezoeken aan de website van ConsuWijzer in 2008 bedroeg 1 056 000. Dit is een stijging van 137% ten opzichte van het aantal bezoeken in 2007 (446 000).

Ruim 82% hiervan betreft een eerste, nieuw bezoek, 18% keerde na een eerder bezoek terug. Tot nu toe zijn in 2009 750 000 webbezoeken geregistreerd.

Op ConsuWijzer is ervoor gekozen de consument via 9 categorieën informatie te verschaffen over de belangrijkste consumentenvragen. Daarnaast kan de consument op andere manieren op ConsuWijzer informatie vinden, bijvoorbeeld via subpagina’s over uitgelichte thema’s, voorbeeldbrieven, de Energiewijzer en dergelijke.

De verdeling over de negen categorieën was als volgt:

Categoriebezoeken
Elektronica en huishoudelijke apparatuur200 000
Energie200 000
Internet, telefonie, kabel en post200 000
Huis en tuin80 000
Vervoer40 000
Vakantie en vrijetijdsbesteding40 000
Kleding en textiel25 000
Geld en verzekeringen20 000
Zorg en welzijn10 000

38

Zijn door de website ConsuWijzer andere informatieloketten overbodig geworden? Zo ja, zijn deze ook opgeheven? Zo nee, wat zijn de kosten die het extra loket via ConsuWijzer met zich meebrengen en hoe verhouden zich die tot de geschatte extra baten?

Uit onderzoek in het kader van het «Strategisch Actieprogramma – Een versterkte consumentaliteit», (Kamerstukken II 2003–2004, 27 879, nr. 9 en bijlage) dat door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken op 21 juni 2004 is aangeboden aan uw Kamer, kwam onder meer naar voren dat consumenten niet goed op de hoogte zijn van hun rechten en plichten met betrekking tot de regels van het consumentenrecht. Kennis over rechten en plichten draagt bij aan een versteviging van de positie van consumenten ten opzichte van professionele (weder)verkopers. Deze bevinding was directe aanleiding voor de oprichting van ConsuWijzer. Het doel van ConsuWijzer is consumenten telefonisch, via email en via de website laagdrempelig informatie te verschaffen over hun rechten en plichten en over mogelijkheden van geschiloplossing. Ook verwijst ConsuWijzer waar nodig door naar andere bestaande loketten.

ConsuWijzer is het gezamenlijke informatieloket van drie toezichthouders, te weten de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA. Bij de start van ConsuWijzer zijn de consumentenloketten van laatste twee opgegaan in ConsuWijzer met als doel de consumenten via één loket beter en professioneler te informeren over hun rechten en plichten. Hetzelfde gold voor de website www.staiksterk.nl; ook deze voormalige website van het Ministerie van Economische Zaken is in ConsuWijzer opgegaan.

Ten opzichte van de drie genoemde toezichthouders vervult ConsuWijzer overigens een dubbele rol. Dit informatieloket is niet alleen een loket met informatie voor consumenten, ook vormen de vragen, klachten en meldingen die bij ConsuWijzer binnenkomen een belangrijke signaalfunctie over mogelijke misstanden in de markt.

Dat er bij consumenten inderdaad een behoefte is aan toegankelijke informatie over rechten en plichten blijkt uit het sterk stijgende gebruik van ConsuWijzer. In 2007 heeft ConsuWijzer 446 000 webbezoeken gehad, terwijl in 2008 dit aantal is gestegen naar 1 056 000, een stijging van 137%.

Het aantal contactmomenten (telefoon, email en post) is de afgelopen 2 jaar met 26% gestegen van 74 300 naar 94 054 in 2008.

Om de informatie op ConsuWijzer beter toegankelijk te maken voor laaggeletterden, is er in 2008 een «browse aloud» functie aangebracht. Hierbij kunnen consumenten een tekst tegelijkertijd horen en lezen.

39

Kan de regering nader ingaan op de betekenis van de windteams?

Windteams bieden ondersteuning bij windenergieprojecten in Nederland. Alle partijen die betrokken zijn bij een initiatief of een project op gebied van windenergie, kunnen voor ondersteuning aankloppen bij het Duurzame Energie Centrum (DEC) van SenterNovem.

Een windteam ondersteunt bij het versnellen van de ontwikkeling van het windenergieproject. Het kan hierbij gaan om het soepeler laten verlopen van bestuurlijke processen tot het vinden van oplossingen voor meer inhoudelijke problemen, bijvoorbeeld waar het gaat om geluid of natuureffecten.

Voor inbreng van ervaring en specifieke kennis werkt een windteam actief samen met andere relevante partijen, zoals: de VNG themateams, de provinciale BLOW-coördinatoren, ODE, NWEA, de VROM-regio-accounts en specialistische adviseurs.

Windteams zijn pas sinds enkele maanden actief. Een voorbeeld resultaat is het project Wieringermeer waarbij het windteam een belangrijke rol heeft gespeeld in het samenvoegen van diverse initiatieven tot één visie.

40

Hoe verhouden de Subsidieregeling Duurzame Warmte en de SDE zich tot elkaar? Betekent de doelstelling van 1,4 miljoen huishoudens dat in 2012 20% van de huishoudens aangesloten zou moeten zijn op warmte?

De Subsidieregeling Duurzame Warmte richt zich op verduurzaming van de warmtevoorziening van bestaande woningen. De SDE richt zich op productie van duurzame elektriciteit en duurzaam gas. Deze twee regelingen zijn dus complementair. Ze richten zich op andere doelgroepen en andere technieken en producten. Beide dragen bij aan de groei van de duurzame energie.

In het werkprogramma warmte op stoom staat vermeld:

«Met het hier voorliggende Werkprogramma besparen we vanaf 2012 ongeveer 40 PJ per jaar aan fossiele energie voor warmte en koude. Dat is gelijk aan het jaarlijks elektriciteitsgebruik van ongeveer 1,4 miljoen huishoudens.» (15 december 2008 aangeboden, Kamernummer 31 209-67)

De verwijzing naar het aantal huishoudens is bedoeld ter illustratie van het effect van het Werkprogramma en zijn geen maat voor het aantal huishoudens dat op warmte aangesloten zou moeten worden. De maatregelen zijn trouwens breder dan alleen warmtenetten voor huishoudens. Er wordt ook een fors effect verwacht van bv zonnewarmte, geothermie en industriële stoomnetwerken.

41

Waarom wordt, gelet op de riante schommelingen in de berekende kosten van met SDE geproduceerde Megawatts (MW’s), de toegekende SDE-subsidies niet ook in euro’s berekend, in plaats van alleen in MW?

De SDE subsidie kent een in euro’s gesteld budgetplafond per opengestelde categorie. Dit budgetplafond is de maximale hoeveelheid subsidie in euro’s die verstrekt kan worden per categorie gedurende de gehele looptijd. Per project wordt een beschikking toegekend met ook daarin de maximale hoeveelheid subsidie in euro’s die een project gedurende de looptijd aan SDE kan ontvangen. De werkelijke hoeveelheid uit te keren subsidie gedurende de looptijd is afhankelijk van de ontwikkeling van de energieprijs.

Naast de budgetten voor de SDE wordt ook altijd de daarmee te committeren Megawatts aangegeven om inzichtelijk te maken voor hoeveel opgesteld vermogen aan duurzame energie er budget beschikbaar is.

42

Hoeveel bedraagt de besparing aan fossiele energie in 2012 uitgedrukt in MW en euro’s?

In 2012 kan een duurzame elektriciteitsproductie van circa 16,8 TWh worden behaald. Dat komt ruwweg overeen met een duurzaam elektriciteitsvermogen van circa 3700 MW.

Besparing in fossiele energie wordt doorgaans uitgedrukt als vermeden primair energieverbruik in PJ. Deze besparing bedraagt circa 134 PJ, ongeveer 4% van de totale primaire vraag van energie. Omdat prijzen voor fossiele energiedragers sterk kunnen fluctueren moet worden volstaan met een ruwe indicatie van de besparing in euro. Deze zou tussen € 500 mln en € 1 mld kunnen bedragen.

43

Zal het structurele overleg met de publieke aandeelhouders ook doorgaan na privatisering van de energiebedrijven?

Ja

Ik heb met de aandeelhouders afgesproken in structureel overleg te blijven, zoals ik uw Kamer ook schreef in reactie op het rapport van de Commissie publiek aandeelhouderschap energiebedrijven (Kamerstukken 2008–2009, 31 700 XIII, nr. 8).

44

Waarom wordt de Nota frequentiebeleid uit 2005 nu pas, vier jaar later, geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet?

Na het vaststellen van de Nota Frequentiebeleid eind 2005 is direct begonnen met de implementatie. Zo is, ter uitvoering van de Nota Frequentiebeleid, bij diverse daarop volgende aanpassingen van het Frequentieplan de bestemming van frequentieruimte verruimd (zie onder meer Stcrt. 2006, nr. 201 en Stcrt. 2007, 247). Ook is in een aantal gevallen de lagere regelgeving aangepast. Zo zijn, bijvoorbeeld, in de Regeling gebruik zonder vergunning (Stcrt. 2006, nr. 226), twee nieuwe categorieën van gebruik geïntroduceerd die zijn vrijgesteld van het vereiste van een vergunning. Voor deel van de implementatie van de Nota frequentiebeleid is echter aanpassing van de Telecommunicatiewet nodig. Het daartoe strekkende wetsvoorstel is op 9 april 2008 bij de Kamer ingediend. Ook met dit onderdeel is vrijwel direct na de afronding van de Nota Frequentiebeleid gestart. Met de voorbereiding van formele wetgeving (consultatie, advisering Raad van State etc.) is de nodige tijd gemoeid. Dat geldt zeer zeker ook in dit geval. Het gaat immers om een relatief omvangrijke wijziging.

45

Waarom is er op begrotingsartikel 3, een concurrerend ondernemingsklimaat, een onderuitputting van ruim € 1 miljard?

Dit betreft met name de borgstellingsregeling Scheepsnieuwbouw die in 2008 niet door de banken is gebruikt omdat het overleg met de banken over de voorwaarden rond uitbetaling van eventuele schades nog niet is afgerond. Als gevolg hiervan zijn ook geen premies binnengekomen in 2008. Het voorstel om de garantieverplichting van € 1 miljard af te boeken is bij 2e suppletore begroting 2008 aan uw Kamer voorgelegd.

46

Wanneer is het wetsvoorstel waarmee strafrechtelijke sancties in het mededingingsrecht worden geïntroduceerd afgerond?Wat is de rol van de minister van Justitie? Hoe voorkomt de regering dat de nieuwe sancties ten koste gaan van de effectiviteit van beleid, omdat het OM, dat een grotere rol krijgt, anders dan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) geen prioriteit heeft voor kartels en misbruik van machtspositie?

Het wetsvoorstel waarmee de mogelijkheid wordt geopend om overtredingen van de Mededingingswet strafrechtelijke te sanctioneren, in aanvulling op de huidige bestuursrechtelijke handhaving door de NMa, zal deze zomer gereed zijn voor consultatie.

Gezien de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor het strafrechtelijke beleid en het functioneren van het Openbaar Ministerie (OM), wordt dit wetsvoorstel in gezamenlijkheid tussen het ministerie van Economische Zaken en Justitie opgesteld. Een zo effectief mogelijke handhaving van de Mededingingswet staat daarbij voorop. De introductie van de extra afschrikwekkende werking die van strafrechtelijke sancties uitgaat zal de effectiviteit van de huidige bestuursrechtelijke handhaving kunnen versterken. Een zorgvuldige en gedegen uitwerking van het wetsvoorstel, alsook duidelijke regels met betrekking tot goede afstemming en samenwerking tussen NMa en het OM, zijn derhalve van groot belang. Prioritering zal daar uiteraard een onderdeel van zijn. Om een effectieve handhaving in beide rechtsgebieden te waarborgen, zullen – in aanvulling op de wettelijke bepalingen – afspraken tussen de NMa en het OM vastgelegd worden in richtlijnen, zoals ook het geval is bij bijvoorbeeld de handhaving van de belastingwetgeving.

47

Hoe komt het dat de boete-inkomsten van de NMa weer zijn afgenomen? Streeft de NMa wel naar het opleggen van zo hoog mogelijke boetes? Hoe komt het dat de Energiekamer meer zaken voor de rechter verliest dan de overige onderdelen van de NMa?

De boete-ontvangsten van de NMa in 2008 bedragen € 28,6 mln. Dit is een toename ten opzichte van 2007 (€ 22,6 mln). De NMa heeft in 2008 een hoger bedrag aan boetes opgelegd (€ 13,2 mln) dan in 2007 (€ 9,8 mln). De daadwerkelijke hoogte en het moment van betaling van oorspronkelijk opgelegde boetes zijn onzeker aangezien tegen elk boetebesluit bezwaar en (hoger) beroep kunnen worden aangetekend. In bezwaar en (hoger) beroep kan de boete voor (een deel van) de betrokken ondernemingen worden verlaagd. Bovendien heeft het aantekenen van bezwaar of (hoger) beroep, opschorting van de betaling van de opgelegde boete tot gevolg zolang de bezwaar- of (hoger) beroepsprocedure loopt. Het moment van ontvangst van de boete is ook afhankelijk van de financiële positie van een onderneming. Er kunnen bijvoorbeeld betalingsregelingen worden toegepast indien het direct opeisen van de boete (inclusief eventuele wettelijke rente) tot onoverkomelijke problemen zou leiden in de bedrijfsvoering (faillissementen) van de beboete onderneming. De ontvangst van boetes kan soms wel 7 tot 8 jaar duren.

Tabel 1 op pagina 13 van het jaarverslag van de NMa over 2008 (Kamerstuk 2008–2009, 31 700 XIII, nr. 55) geeft een totaalbeeld, maar is niet gericht op een onderlinge vergelijking. Het vergelijken van de absolute aantallen van «gewonnen en verloren» mededingingszaken en zaken van de Energiekamer doet geen recht aan de verschillende aard en achtergrond van beide typen zaken en hoe de rechter daarover oordeelt.

Het merendeel van de uitspraken in mededingingszaken in 2008 had betrekking op de beroepen die voortkomen uit de «schoon-schip-operatie» in de bouwwereld. Een groot deel van deze beroepszaken heeft de NMa bij de rechtbank Rotterdam gewonnen, maar tegen een aantal van deze uitspraken loopt nog een hoger beroep. Deze bouwzaken, die voortvloeien uit een landelijke, structurele overtreding van artikel 6 van de Mededingingswet door een groot aantal ondernemingen, zijn onderling goed vergelijkbaar maar laten zich niet vergelijken met beroepzaken in energiezaken waarin in 2008 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak is gedaan. Het gaat bij de uitspraken in energiezaken om zaken die zeer verschillend van inhoud zijn, zoals de belangrijke beoordeling van methodebesluiten, tariefbesluiten en de uitleg van de verschillende Codes, maar ook relatief kleine geschilbeslechtingszaken. Gelet op de verschillende achtergrond van deze zaken zeggen absolute aantallen weinig over hoe de rechter oordeelt over de besluiten van de Energiekamer.

Als wel gekeken wordt naar de aard van de zaken, is duidelijk dat de belangrijke reguleringszaken, zoals het methodebesluit derde reguleringsperiode elektriciteit en het besluit q-factor derde reguleringsperiode de goedkeuring van de rechter kunnen wegdragen. In vergelijking tot eerdere jaren is er in dat opzicht een positieve ontwikkeling in de beoordeling van de energiezaken door de rechter waarneembaar.

48

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de versnelling van investeringen op het gebied van innovatie, duurzaamheid en ondernemerschap? Is dit inmiddels niet te laat en wordt niet het risico gelopen dat de investeringen uiteindelijk gedaan worden op het moment dat de recessie alweer afgelopen is?

Deze inventarisatie heeft inmiddels plaatsgevonden. Wenselijke maatregelen hebben een plaats gekregen in de inventarisatie van de werkgroep Gerritse. Hieruit voortvloeiend zijn er in het aanvullende beleidsakkoord verschillende maatregelen genomen op het gebied van innovatie, duurzaamheid en ondernemerschap. Het gaat om snelle uitvoering van FES-projecten, duurzaam ondernemen, versnelling WBSO, versterking kennisinfrastructuur, tijdelijke inzet kenniswerkers en de elektrische auto.

49

Waarom is de indicator «relatieve structurele groei» afgeschaft? Immers, er was toch altijd al sprake van de afhankelijkheid van externe factoren? Waarom werd tot nu toe wel deze indicator gebruikt?

Hoewel de structurele groei een belangrijke graadmeter is voor de lange termijn, kan deze onvoldoende worden gerelateerd aan het gevoerde beleid. De structurele groei is immers van meer factoren afhankelijk. In het verleden is deze graadmeter gebruikt om tegemoet te komen aan de wens van het gebruik van een indicator voor de beoogde versterking van het duurzaam economisch groeivermogen. Om concretere informatie over de resultaten van het gevoerde beleid te kunnen verstrekken, is er voor gekozen om binnen de EZ begroting indicatoren te hanteren die specifieke beleidsvoornemens betreffen. Dit past in het streven van het Kabinet is om bij de verantwoording van het beleid meer de delivery systematiek te gebruiken.

50

Waarom versnelt de EU haar beslissingen vanwege de economische neergang? Dit heeft toch geen zin aangezien het hier gaat om structuurversterkende maatregelen, en niet om maatregelen die invloed hebben op de conjuncturele neergang?

Zowel de EU als haar lidstaten trachten als reactie op de economische crisis bestaande fondsen voor in de toekomst geplande investeringen naar voren te halen en eventueel nieuwe fondsen voor investeringen beschikbaar te maken.

Op EU niveau wordt bijvoorbeeld een deel van de middelen voor de structuurfondsen in 2009 uitbetaald, in plaats van in 2010. Daarnaast is er sprake van een investeringspakket van € 5 miljard voor nieuwe projecten op het terrein van energie en breedband.

Deze acties helpen in tijden van economische crisis doordat ze economische activiteit stimuleren en zo bijdragen aan het dempen van negatieve effecten op de vraag en op werkgelegenheid.

Tegelijkertijd wordt er met deze maatregelen geïnvesteerd in de toekomst. Dit is des te belangrijker in tijden van conjuncturele neergang door de druk die ontstaat op investeringen in bijvoorbeeld duurzaamheid en innovatie. Zo voorkom je dat belangrijke investeringen voor lange-termijn doelen op de lange baan worden geschoven wat kan leiden tot een langdurige aantasting van het groene en groeivermogen van de economie.

51

Waarom zijn de inkomsten van de NMa en de Energiekamer € 22 miljoen lager dan geraamd? Is het juist dat bezwaar en beroep bijna altijd wordt ingesteld? Waarom is dit dan kennelijk niet ingecalculeerd?

De ontvangsten van de NMa zijn lager dan oorspronkelijk geraamd als gevolg van (bezwaar) en hoger beroep. Dit is in het najaar 2008 reeds voorzien en ingecalculeerd door middel van een neerwaartse bijstelling van de ontvangstenraming van € 20 mln bij tweede suppletore begroting 2008. De belangrijkste verlagingen van 2008 hebben betrekking op een onderneming in de sector mobiele operators (boete bij herzien besluit van € 10 mln naar nihil naar aanleiding van uitspraak CBb), ondernemingen in de betonmortelsector (boete van € 6 mln naar nihil bij Besluit op Bezwaar door NMa), een onderneming in de fokstierensector (boete bij herzien besluit NMa verlaagd van € 2,6 mln naar € 1,3 mln n.a.v. uitspraak Rechtbank Rotterdam) en een individuele bouwonderneming (boete verlaagd van € 1,6 mln naar € 0,7 mln naar aanleiding van Besluit op Bezwaar door NMa). Het restant van € 1,8 mln bestaat uit meerdere besluiten die zijn opgenomen als een verzamelpost.

De vastgestelde ontvangstenraming 2008 is gebaseerd op de daadwerkelijk door de NMa in het verleden opgelegde (maar nog niet ontvangen) boetes. Tegen elk boetebesluit kan bezwaar, beroep en hoger beroep worden aangetekend. Behalve bij de toepassing van de versnelde procedure in een aanzienlijk aantal bouwzaken, wordt in vrijwel alle gevallen gebruik van de mogelijkheid tegen een boetebesluit bezwaar, beroep en hoger beroep aan te tekenen. In bezwaar en (hoger) beroep kan de boete voor (een deel van) de betrokken ondernemingen worden verlaagd. Bovendien heeft het aantekenen van bezwaar of (hoger) beroep, opschorting van de betaling van de opgelegde boete tot gevolg zolang de bezwaar- of (hoger) beroepsprocedure loopt. Indien bezwaar, beroep en eventueel hoger beroep leidt tot verlaging of opschorting van betaling van de oorspronkelijk opgelegde boetes dan wordt de ontvangstenraming in de EZ-begroting hierop geactualiseerd. Zoals hierboven aangegeven, is dit bij tweede suppletore begroting 2008 gebeurd.

Tevens zijn de oorspronkelijk geraamde ontvangsten Energiekamer (voorheen DTe) bij tweede suppletore begroting 2008 verlaagd met € 2 mln, gebaseerd op dat moment verwachte ontvangsten uit hoofde van de ministeriële Regeling kostenverhaal 2008.

Zie ook antwoord op vraag 53.

52

Waarop is gebaseerd dat de uitvoeringskosten van de Wet markt en overheid voor lagere overheden zijn komen te vervallen? Op welk moment heeft de regering de Kamer hierover bericht?

In de memorie van toelichting bij het in februari 2008 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel (II 2007–2008, 31 354, nr. 3, blz. 26) en in de Nota naar aanleiding van het verslag (II 2007–2008, 31 354, nr. 6, blz. 17) wordt verwezen naar het rapport van Atos Consulting («Onderzoek uitvoeringskosten gedragsregels Verbod op kruissubsidiëring en beoordelingsverbod», 2005) en het advies van de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv) van 20 september 2005. Volgens het rapport van Atos Consulting zijn de uitvoeringslasten in verband met de gedragsregels betreffende kostendoorberekening en het bevoordelingverbod beperkt tot incidenteel ruim € 5 miljoen en structureel, op jaarbasis, nog geen € 1 miljoen. Ook de Rfv merkt in zijn advies op dat deze lasten relatief bescheiden zijn. Nu het wetsvoorstel geen publicatieplicht voor het verrichten economische activiteiten en geen verplichting tot boekhoudkundige scheiding meer kent, zoals wel het geval was bij het in 2007 aan de Raad van State voorgelegde wetsvoorstel, zijn de uitvoeringslasten van het huidige wetsvoorstel tot een verwaarloosbaar minimum teruggebracht. Daardoor is de financiële compensatie voor gemeenten en provincies niet meer nodig en valt het daarvoor gereserveerde bedrag van € 5,1 miljoen vrij.

53

Wordt bij het vaststellen van de geraamde boete-inkomsten van de NMa rekening gehouden met mogelijke neerwaartse bijstelling na bezwaar en beroep? Zo ja, waarom is dan alsnog € 20 miljoen minder binnengehaald dan geraamd?

Bij het vaststellen van de ontvangstenraming NMa in de begroting 2008 werd geen rekening gehouden met mogelijke neerwaartse bijstelling als gevolg van bezwaar en (hoger) beroep. De vastgestelde ontvangstenraming 2008 is gebaseerd op de daadwerkelijk door de NMa in het verleden opgelegde, nog niet ontvangen boetes.

De boetes van de NMa variëren van overtredingen van de algemene regels zoals het kartelverbod tot specifieke regels op het gebied van spoorvervoer en energie. Zoals bij het antwoord op vraag 51 is aangegeven, kan tegen elk boetebesluit bezwaar, beroep en hoger beroep worden aangetekend. Het aantekenen van bezwaar of (hoger) beroep, heeft opschorting van de betaling van de opgelegde boete tot gevolg zolang de bezwaar- of (hoger) beroepsprocedure loopt. Bij bezwaar, beroep en hoger beroep tegen boetebesluiten van de NMa wordt getoetst of de ernst, de duur, de toerekenbaarheid en de overige voor de overtreding relevante factoren voldoende zijn onderbouwd door de NMa. Bovendien kan bij bezwaar, beroep, en hoger beroep ook nieuwe informatie beschikbaar komen die tot een ander oordeel leidt. Daarom wordt voor elk boetebesluit naar de omstandigheden van het geval gekeken ten tijde van de boete-oplegging èn ten tijde van de behandeling van het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de opgelegde boete. Zelfs binnen één boetebesluit kan de boete voor sommige ondernemingen wel en voor andere ondernemingen niet worden verlaagd.

Als gevolg van bovenstaande zijn de daadwerkelijke hoogte van en het moment van betaling van de boetes niet met zekerheid te voorspellen. Omdat op voorhand geen algemeen gemiddelde kan worden vastgesteld, wordt hiermee geen rekening gehouden in de begroting om een schijnzekerheid te voorkomen. Hierdoor kunnen er verschillen ontstaan tussen de ontvangstenraming in de vastgestelde begroting gebaseerd op feitelijk opgelegde boetes, en de daadwerkelijke boeteontvangsten die hieruit voortkomen. Indien bezwaar, beroep en eventueel hoger beroep leidt tot verlaging of opschorting van betaling van de oorspronkelijk opgelegde boetes, dan wordt de ontvangstenraming van het lopende jaar hierop bij Najaarsnota geactualiseerd. In 2008 heeft dit geleid tot een neerwaartse bijstelling van de ontvangstenraming van € 20 mln bij tweede suppletore begroting.

Zie ook antwoord op vraag 51.

54

Hoe verhoudt de redenering over de wederzijdse erkenning van nationale voorschriften met betrekking tot goederenhandel zich tot de redenering van de regering voor maximumharmonisatie van de richtlijn consumentenbescherming? Waarom wordt in het ene geval gepleit voor maximumharmonisatie en in het andere geval voor 27 verschillende voorschriften?

Het uitgangspunt van de regering is dat zowel consumenten als bedrijven moeten kunnen profiteren van de interne markt. Het voorstel voor een Richtlijn consumentenrechten is gebaseerd op volledige harmonisatie. Dit levert voordelen op voor zowel de consument als de ondernemer, omdat als gevolg van de bestaande richtlijnen tot gedeeltelijke harmonisatie sprake is van een situatie waarin de lidstaten de consumentenbescherming op verschillende niveaus kunnen vaststellen. Voordeel van volledige harmonisatie voor de consument is dat hij ervan uit kan gaan dat hij bij een aankoop in een andere lidstaat dezelfde bescherming heeft als bij een aankoop in eigen land. Als de consument weet dat hij overal dezelfde bescherming geniet zal dit het vertrouwen om grensoverschrijdend aankopen te doen, ten goede komen. Voor ondernemers levert volledige harmonisatie schaalvoordelen op. De ondernemer hoeft als hij zijn producten of diensten in de EU aanbiedt, zijn activiteiten te conformeren aan maar één set consumentenregels. Daarom ondersteunt de regering in beginsel het uitgangspunt van volledige harmonisatie van het richtlijnvoorstel. Wel zal de regering kritisch bekijken of volledige harmonisatie op alle onderdelen van het voorstel nuttig en noodzakelijk is.

Het beginsel van wederzijdse erkenning wordt toegepast in het kader van de interne markt en is gebaseerd op de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Het beginsel heeft tot doel te voorkomen dat een product of actor uit een andere lidstaat in de situatie dat (nog) géén sprake is van harmonisatie van eisen op EU-niveau telkens opnieuw moet voldoen aan alle eisen van de lidstaat waar het product naar wordt uitgevoerd of waar de actor zijn economische activiteit wil ontplooien. Door de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning moet de importerende lidstaat of de lidstaat waar de activiteit wordt verricht, toetsen of het product of de actor eigenlijk al voldoet aan de toepasselijke normen of regels, omdat het product of actor in zijn lidstaat van herkomst al aan gelijke of gelijkwaardige eisen is onderworpen. Blijkt dat er inderdaad sprake is van een gelijke of gelijkwaardige norm of regel waar het product of actor al in zijn lidstaat van herkomst aan voldoet, dan kan de importerende lidstaat of de lidstaat waar de activiteit wordt verricht niet langer zijn eisen opleggen of toepassen. Is er geen sprake van een gelijke of gelijkwaardige norm of regel, dan mag de lidstaat de eigen regels en normen wel toepassen, mits deze regels non-discriminatoir zijn, gerechtvaardigd zijn wegens een dwingende reden van algemeen belang en proportioneel. Dit staat bekend als de «rule-of-reason» en is onlosmakelijk verbonden met het beginsel van wederzijdse erkenning. Het beginsel van wederzijdse erkenning geldt bij de rechtstreekse toepassing van de verdragsbepalingen van het EG-verdrag over vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal etc. en wordt ook vaak in enigerlei vorm gecodificeerd in richtlijnen en verordeningen die het functioneren van de interne markt moeten verbeteren. Overigens zij opgemerkt dat ook in het kader van het vrij verkeer van goederen veelal sprake is van harmonisatie van de voorschriften op EU-niveau.

Het beginsel van wederzijdse erkenning enerzijds en volledige harmonisatie anderzijds zijn twee instrumenten gericht op de goede werking van de interne markt, maar zien op verschillende situaties. Derhalve kunnen beide uitgangspunten niet één op één met elkaar worden vergeleken.

55

Gaat het bij het opstellen van een nationaal hervormingsprogramma om een opsomming van al lopend beleid, of is er ook iets wezenlijks nieuws toegevoegd?

Het nationale hervormingsprogramma is een informatiedocument waarmee Nederland de Europese Commissie informeert over recente beleidsontwikkelingen op het terrein van de Lissabonstrategie. De nationale programma’s zijn een belangrijke informatiebron voor de Commissie als input voor haar eigen jaarlijkse voortgangsrapport dat een beeld schetst van de ontwikkelingen in de Unie en bij het formuleren van de voorstellen voor de landenspecifieke aanbevelingen.

Het rapport omvat een selectie van het meest relevante beleid. Het gaat uit van de departementale begrotingen zoals die op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het rapport wordt tezamen met deze stukken op Prinsjesdag aan de Kamer gestuurd. Net als de begrotingen bevat het dus een terugblik op lopend beleid en een vooruitblik naar het nieuwste beleid.

56

Wat is de inhoud van het protocol bij het verdrag van Lissabon? Gaat het hierbij om exacte criteria over wanneer staatssteun gegeven mag worden en wanneer niet?

Het protocol over diensten van algemeen belang zoals toegevoegd aan het verdrag van Lissabon beoogt bij de interpretatie en toepassing van de regels van de Interne Markt bepaalde algemene belangen te verzekeren. Daarbij gaat het voor wat betreft diensten van algemeen economisch belang om een drietal zaken: ten eerste wordt genoemd de essentiële rol en de ruime discretionaire bevoegdheid van de nationale, regionale en lokale autoriteiten om diensten van algemeen economisch belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren op een manier die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de behoeften van de gebruikers. Ten tweede wordt nadruk gelegd op de diversiteit tussen verschillende diensten van algemeen economisch belang en de verschillen in de behoeften en voorkeuren van de gebruikers die kunnen voortvloeien uit verschillende geografische, sociale of culturele omstandigheden. Ten slotte noemt het protocol een hoog niveau van kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, gelijke behandeling en de bevordering van de algemene toegang en van de rechten van de gebruiker. Voorts wordt benadrukt dat de bepalingen van de Verdragen op generlei wijze afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om niet-economische diensten van algemeen belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren. Het protocol verheldert en verduidelijkt aldus de verhouding tussen de regels van de Interne Markt en de manier waarop de lidstaten hun publieke voorzieningen kunnen regelen. Het protocol strekt er niet toe de reikwijdte of inhoud van de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer en het mededingingsrecht (waartoe ook de staatsteunregels behoren) te wijzigen, noch geeft het protocol exacte criteria over wanneer staatssteun al dan niet verleend mag worden.

57

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Aanpassingswet dienstenrichtlijn (Kamerstuk 31 859)?

Het wetsvoorstel Aanpassingswet dienstenrichtlijn is op 7 februari 2009 bij de Tweede Kamer ingediend. In het plenaire debat over het Dienstenwetsvoorstel in de Tweede Kamer (Handelingen II 2008/09, 31 579, 53) is naar aanleiding van de motie Van Dijk c.s. over naleving Dienstenrichtlijn en Dienstenwet door decentrale overheden (Kamerstukken, 31 579, nr. 9) aangegeven dat hiertoe enkele bepalingen via een nota van wijziging op de Aanpassingswet dienstenrichtlijn in de Dienstenwet zullen worden opgenomen. Uw Kamer heeft vervolgens in de procedurevergadering van de vaste kamercommissie voor Economische Zaken van 17 februari 2009 besloten dat deze nota van wijziging zal worden afgewacht alvorens het wetsvoorstel Aanpassingswet dienstenrichtlijn te behandelen. Het streven is, de nota van wijziging na de zomer bij uw Kamer in te dienen.

58

Wat heeft de regering op nationaal niveau gedaan om de juridische mogelijkheden tot schadevergoeding wegens overtreding van het mededingingsrecht te vergroten?

Op nationaal niveau staat het Kabinet een aantal ontwikkelingen voor op het gebied van collectieve afwikkeling van massaschades. Ten eerste is in 2008 de Wet collectieve afwikkeling massaschade (Wcam) geëvalueerd. Beide Kamers der Staten-Generaal hebben hierover op 23 oktober 2008 een brief ontvangen. Uit de evaluatie van de Wet collectieve afwikkeling massaschade zijn verbeterpunten naar voren gekomen. Het gaat daarbij om een aantal technische verbeterpunten en om het verbeteren van de mogelijkheden om de schadeveroorzakende partij aan de onderhandelingstafel te krijgen. Op dit moment worden de wettelijke aanpassingen voor het doorvoeren van deze verbeteringen ambtelijk voorbereid door het Ministerie van Justitie. Zo is onder meer een wetsvoorstel in voorbereiding tot invoering van een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad. Daarmee kan sneller duidelijkheid worden verkregen over bepaalde rechtsvragen die partijen verdeeld houden. Die duidelijkheid kan bijdragen aan efficiëntere onderhandelingen tussen partijen.

Ten tweede wordt onderzoek gedaan naar genoegdoening van verbrokkelde of betrekkelijk geringe (massa)schade, de zogenaamde strooischade. Hierbij is de individuele schade zo gering dat het niet loont deze individueel te verhalen. Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de ernst van het probleem van het bestaan van strooischade en hoe strooischade efficiënt en effectief kan worden verhaald op de schadeveroorzakende partij. De resultaten van het onderzoek zullen naar verwachting in de zomer van 2009 beschikbaar zijn.

Tenslotte gaat Nederland de discussie voor mogelijke andere mechanismen voor het verstrekken van schadevergoeding in een collectieve afdoening van massavordering niet uit de weg. Nederland overlegt hierover zowel met de Consumentenbond als met VNO-NCW. Over de uitkomsten van dit overleg zal nader gerapporteerd worden aan de Tweede Kamer.

59

Waarom stelt de regering dat de Aanbestedingswet en de Winkeltijdenwet gerealiseerd zijn?

In de tabel op pagina 39 van het jaarverslag staan de instrumenten beschreven die in 2008 zijn ingezet om de operationele doelstelling optimale marktordening en mededinging bevorderen te halen. De aanbestedingswet en de Winkeltijdenwet staan daarbij opgesomd. De regering heeft niet de bedoeling gehad daarmee te stellen dat de nieuwe Aanbestedingswet en het wetsvoorstel tot aanpassing van de Winkeltijdenwet zijn gerealiseerd, maar dat de huidige geldende wet- en regelgeving op die terreinen zijn ingezet ten behoeve van de doelstelling. Er wordt gewerkt aan een nieuwe Aanbestedingswet, maar er bestaat ook nu al aanbestedingsregelgeving. De Europese aanbestedingsrichtlijnen zijn in 2005, vanwege de korte implementatietermijn, geïmplementeerd door middel van een raamwet met daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur (besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (bao) en besluit aanbestedingen speciale sector bedrijven (bass)). In de tabel wordt overigens aangeven dat de Aanbestedingswet niet is gepubliceerd in 2008, zoals in de begroting 2008 werd vermeld. Daarnaast ligt er in de kamer een wetsvoorstel tot aanpassing van de Winkeltijdenwet. Op dit moment geldt echter nog steeds de huidige Winkeltijdenwet.

60

In welk jaar kan de Kamer wetswijzigingen als gevolg van de Europese Richtlijn consumentenrechten tegemoet zien?

In oktober 2008 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een richtlijn Consumentenrechten gepubliceerd. Onder Frans voorzitterschap is een start gemaakt met de bespreking van het voorstel. Naar verwachting zullen de onderhandelingen in Brussel nog enige tijd voortduren. Het is daarom niet in te schatten op welk moment er in Brussel een akkoord is bereikt over de richtlijn. Ook is niet aan te geven wanneer de Kamer een wetsvoorstel ter implementatie van deze Richtlijn kan verwachten.

61

Waarom heeft de Consumentenautoriteit uit 160 onderzoeken slechts 6 sanctiebesluiten genomen? Als uit 160 onderzoeken van de Consumentenautoriteit slechts 6 sanctiebesluiten voorkomen, welke conclusie kan dan getrokken worden over de effectiviteit van de Consumentenautoriteit?

De Consumentenautoriteit (CA) heeft in 2008 zes sanctiebesluiten genomen waarin formele sancties werden opgelegd wegens overtreding van de regels: in 5 zaken betrof dit een administratieve boete, al dan niet in combinatie met een last onder dwangsom en in 1 zaak is als onderdeel van de sanctie een toezegging overeengekomen. Deze sanctiebesluiten betreffen overigens gedeeltelijk de afronding van onderzoeken die in 2007 al waren opgestart of afgerond.

Dat de CA niet in alle zaken boetes of lasten onder dwangsom heeft opgelegd, wil niet zeggen dat optreden door de CA in de andere zaken niet effectief zou zijn geweest. Behalve door het opleggen van een formele sanctie kan de CA ook op andere manieren naleving van de regels bewerkstelligen. In het overgrote deel van de gevallen leidt dat ertoe dat betrokken bedrijven hun gedrag snel zelf aanpassen. Een verder traject, met oplegging van een sanctie, is dan vaak niet meer aan de orde. Zo kan zelfs de aankondiging van een onderzoek al leiden tot het staken van overtredingen.

Per geval bekijkt de CA welke aanpak het meest geëigend en effectief is. Ook de inzet van mensen en middelen, en de substantiële inzet die een formeel sanctietraject vergt, wordt daarbij meegewogen.

62

Waarom is er nog geen streefwaarde voor de klanttevredenheid van ConsuWijzer? Waarom is het percentage dat aangeeft onvoldoende kennis te hebben, nu 48%, geen streefcijfer?

Er is in de begroting 2008 geen streefwaarde voor de klanttevredenheid van ConsuWijzer opgenomen, omdat eerst op basis van een nulmeting zou moeten worden vastgesteld wat realistisch zou zijn. In de begroting 2009 is een streefwaarde 7 opgenomen. Inmiddels is bekend dat de dienstverlening van ConsuWijzer gemiddeld genomen inderdaad een 7 scoort, waarbij het beantwoorden van e-mails wordt gewaardeerd met een 6,9 de website met een 7,1 en het te woord staan van consumenten per telefoon met een 7,7.

Het percentage consumenten dat aangeeft onvoldoende kennis te hebben van rechten en plichten is bewust niet opgenomen als streefcijfer. Belangrijkste reden hiervoor is dat de uitkomst van dit percentage van meer dan alleen de inspanningen van de rijksoverheid zal afhangen. Ook informatie van ondernemers, brancheorganisaties, consumentenorganisaties en onderwijsinstellingen kan hierop van invloed zijn. Er is dan ook gekozen voor een kengetal en geen prestatie-indicator.

63

Waarom is er geen streefcijfer voor mededinging, bijvoorbeeld het totaal aantal opgelegde boetes? Waarom is er geen streefcijfer voor de concurrentie in de energie- en telecomsector, bijvoorbeeld in de vorm van het percentage overstappers?

Er zijn geen streefcijfers voor mededinging, omdat toezicht niet gericht mag zijn op zo veel mogelijk boetes of zo hoog mogelijke boetes. De NMa is in haar Jaarverslag transparant over haar keuzes en resultaten, zoals ook de Algemene Rekenkamer in haar rapport van mei 2007 concludeerde.

Ten aanzien van de concurrentie in de energie- en telecomsector is evenmin een streefcijfer te bepalen, omdat de concurrentie in deze sectoren afhankelijk is van veel factoren, die niet allemaal in de invloedsfeer van EZ, de NMa en/of OPTA liggen. Bijvoorbeeld bij het overstappen naar een andere leverancier in de energie- en telecomsector zijn er allerlei factoren waarop EZ of de NMa/OPTA geen invloed heeft, zoals het vertrouwen van de consument in het algemeen of de prijsverschillen. Als veel klanten tevreden zijn, zullen er weinig overstappers zijn en zou onterecht de conclusie getrokken worden dat er weinig concurrentie is. Ter bevordering van de concurrentie en de keuzevrijheid van consumenten is het belangrijk dat consumenten die willen switchen van aanbieder, die overstap ook eenvoudig en probleemloos kunnen maken.

Klanten in de telecommarkt krijgen per 1 juli een opzegtermijn van 1 maand na afloop van de initiële contractperiode. Dit betekent dat zij dan niet meer automatisch voor een jaar aan hun provider vast zitten. Anderzijds hebben EZ en OPTA met de sector afgesproken dat 95% van alle overstappen in de breedbandmarkt probleemloos (op de afgesproken dag met maximaal 24 uur dienstonderbreking) zal verlopen. Een eerste onderzoek wijst uit dat er ook hier vorderingen zijn geboekt, maar dat het percentage van 95% nog niet is gehaald. EZ zal met de sector nader bespreken hoe het streefcijfer van 95% gehaald kan worden. In de energiemarkt zal het wetsvoorstel Marktmodel, waarbij de leverancier als aanspreekpunt voor de consument gaat fungeren, bijdragen aan het eenvoudig overstappen van energieleverancier.

64

Kan de regering aangeven wat de oorzaak is van het achterblijvend percentage consumenten dat aangeeft voldoende kennis te hebben over rechten en plichten?

Recentelijk is in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken opnieuw onderzoek gedaan naar de basiskennis van de consument ten aanzien van zijn rechten en plichten. Uit dit onderzoek dat u onlangs als bijlage bij de Consumentenmonitor 2009 is gestuurd (kenmerk EP/EMC 9090959), blijkt opnieuw dat ongeveer de helft van de consumenten vindt dat ze onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Het is niet bekend waarom het aantal consumenten dat aangeeft onvoldoende kennis over rechten en plichten te hebben door de tijd heen ongeveer gelijk blijft. Ik meen echter dat het niet zo zeer van belang is parate kennis van rechten en plichten te hebben, als wel te weten waar de belangrijkste informatie op dit gebied te vinden is. In het algemeen hebben consumenten pas behoefte aan informatie wanneer zij een probleem of klacht hebben over het product of dienst. Op dat moment moeten consumenten snel over adequate informatie kunnen beschikken. Hierin voorziet het informatieloket ConsuWijzer. Consumenten kunnen ConsuWijzer telefonisch en schriftelijk benaderen voor advies over hun rechten en plichten. Daarnaast kunnen consumenten op de website van ConsuWijzer informatie raadplegen over hun rechten en plichten, ook voordat zij tot aanschaf van een product of dienst over gaan.

Om de toegankelijkheid van www.consuwijzer.nl te verbeteren zijn de teksten op deze website voor een groot gedeelte hertaald naar een niveau dat voor 95% van de Nederlanders leesbaar is. Voor laaggeletterden is daarnaast de BrowseAloud functie van belang. Hierbij kunnen consumenten een tekst tegelijkertijd horen en lezen.

Aangezien ConsuWijzer een belangrijke functie vervult voor het vergaren van en adviseren over consumentenrechten en plichten, is besloten haar bekendheid verder te vergroten. Er zijn de afgelopen jaren brede publiekscampagnes gehouden. Meest recent, in januari en februari 2009, zijn via Postbus 51 spotjes op Radio en TV uitgezonden. Dit heeft een forse toename van het websitebezoek en telefonische contacten met ConsuWijzer tot gevolg gehad. Ook daarna is het webbezoek structureel op een hoger niveau gebleven. Ook voor de toekomst zal zowel via communicatiecampagnes als via zogenoemde free publicity verder gewerkt worden aan de groei van de naamsbekendheid van ConsuWijzer.

65

Kan de regering de Kamer ambities doen toekomen wat betreft de bekendheid van ConsuWijzer, en de daarbij horende acties, in de komende jaren?

Zoals uit de groei van het aantal bezoeken aan de website en ook het aantal persoonlijke contacten blijkt, voorziet ConsuWijzer in een nog steeds groeiende behoefte. De verdere groei van naamsbekendheid van ConsuWijzer zal door middel van free publicity en gerichte publiekscampagnes worden gecontinueerd. Free publicity komt onder meer tot stand door het publiceren van columns in de geschreven pers en door het uitgeven van persberichten door de drie toezichthouders achter ConsuWijzer. Onderzoek na de laatste mediacampagne in januari en februari van dit jaar laat zien dat de geholpen naamsbekendheid inmiddels 62% is. Daarnaast weet 79% van de mensen die het loket ConsuWijzer van naam kennen dat hier informatie over rechten en plichten van de consument is te vinden. Het uiteindelijke, realistische, doel ten aanzien van de naamsbekendheid van ConsuWijzer moet nog worden vastgesteld na verdere analyse van de onderzoeksgegevens van de laatste mediacampagne.

66

Waarom is de voorsprong van Nederland op de rest van EU wat betreft de publieke uitgaven aan R&D kleiner geworden, terwijl innovatie een prioriteit van het kabinet is? Zijn de innovatie-instrumenten wel effectief?

De publieke uitgaven aan R&D zijn in absolute zin gestegen, maar konden geen gelijke tred houden met de groei van het BBP, waardoor de publieke R&D-intensiteit daalde. Dat geldt zowel voor de R&D-uitgaven van universiteiten als de R&D-uitgaven van researchinstellingen. Op deze wijze heeft een geleidelijke vermindering plaatsgevonden van de omvang van de publieke R&D in verhouding tot de omvang van het BBP. Overheidsfinanciering van R&D-uitgaven is de belangrijkste financieringsbron voor publieke R&D. Cijfers van Eurostat laten zien dat ook bij de overheidsfinanciering van R&D een geleidelijke daling heeft plaatsgevonden van de bedragen in verhouding tot de omvang van het BBP. In het beleidsprogramma van dit kabinet is het beleid gericht op innovatie inderdaad een prioriteit. Bij het uitvoeren van deze voorgenomen uitbreidingen en intensiveringen van innovatiebeleid ligt het kabinet op koers. Dit is in overeenstemming met een groene indicator voor doelstelling 14 in de verantwoordingsbrief over 2008. Daarbij kan echter wel worden opgemerkt dat de innovatie-instrumenten sterk op bedrijven zijn gericht en daarom vooral bijdragen aan hogere private R&D-uitgaven. Innovatie-instrumenten zijn sterk op bedrijven gericht en dragen daarom vooral bij aan hogere private R&D-uitgaven. De effectiviteit van het innovatie-instrumentarium wordt gewaarborgd door middel van reguliere evaluaties conform de kaderwet. Uit de evaluaties blijkt dat het innovatie-instrumentarium over het algemeen effectief is. Op grond van de uitkomsten van de evaluaties worden de instrumenten waar nodig bijgesteld en verder verbeterd. Bij de Mid Term Review Innovatieprogramma’s, die eind juni/begin juli naar uw Kamer wordt gestuurd, zal een overzicht worden meegestuurd van de evaluaties van de innovatie-instrumenten.

67

Welke resultaten heeft de Taskforce Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt inmiddels geboekt? Zijn er nog steeds zoveel vacatures als in oktober? Wordt ingezoomd op specifieke sectoren, zoals de scheepsbouw?

De daling van het aantal openstaande vacatures heeft zich volgens recente metingen van het CBS in het eerste kwartaal van 2009 stevig doorgezet ten opzichte van oktober vorig jaar. Zo ook in de techniek. Ondernemers verwachten dat dit op korte termijn nog verder door zal zetten. Het grootste structurele knelpunt voor de Nederlandse economie, het vinden van goed personeel, wordt echter niet vanzelf opgelost als de economische groei terugvalt. Hoewel de huidige recessie gepaard zal gaan met een tijdelijke hogere werkloosheid, wordt de arbeidsmarkt gekenmerkt door structurele krapte. Het is daarom van belang dat we zorgen dat werkgevers en werknemers blijven investeren in de inzetbaarheid van mensen. De Taskforce Technologe, Onderwijs en Arbeidsmarkt (TOA) richt zich daarom met haar activiteiten op het oplossen van structurele tekorten omdat de economie op termijn weer aan zal trekken. Uiteraard wordt in de TOA plannen wel rekening gehouden met de korte termijn conjuncturele ontwikkelingen.

Vanaf de start in juni 2008 heeft de TOA zich in eerste instantie op 4 pilotregio’s gericht. In deze regio’s is veel tijd en energie gestoken in het inventariseren van al bestaande activiteiten en het samenbrengen van de bestaande netwerken en instanties. Hierdoor ligt er een gedegen regionale basis met commitment van de betrokken partijen. Nu worden programma’s gestart. Elke pilotregio heeft een specifieke invalshoek:

• In Zuid Limburg ligt de focus op de aanpak van structurele tekorten op de middenlange en lange termijn en is gestart met het aanpakken van het tekort aan procesoperators. Daarnaast is de planontwikkeling voor aanvullende activiteiten in de maintenance in volle gang.

• De TOA Twente onderneemt acties om het arbeidsmarktpotentieel in Twente voor technische en technologische functies ook daadwerkelijk te mobiliseren richting technische functies op MBO en HBO niveau. Daarbij ligt een accent op het aanhaken bij de diverse lopende acties gericht op de korte termijn in het kader van de gevolgen van de recessie. (bijvoorbeeld instroom van 1200 mensen in techniek vanuit andere sectoren, vanuit de WW en WIA)

• Eindhoven heeft ingezet op het transparant maken en inrichten van zowel de regionale infrastructuur als de in te zetten speerpunten: Verbindingscentrum Techniek, Brainport Carriere Centrum en Brainport International Community.

• Rotterdam zit nog in de planfase.

Momenteel wordt er door het Platform beta-techniek gewerkt aan een tussentijdse, kwantitatieve monitoring van de resultaten in de vier regio’s.

Kern van de TOA is een integrale aanpak in de samenhang van onderwijs, arbeidsmarkt en innovatie waarbij technologie wordt bekeken als vakgebied en niet als deelsector. Maar in elke regio kunnen sectorale accenten voorkomen als de regioanalyse daarin een witte vlek laat zien. Zo zoemt Twente aanvullend nog onder andere in op Chemie en kunststoffensector en Rotterdam met deelactiviteiten op de scheepsbouwsector.

68

Waarom zijn de publieke uitgaven aan R&D ver onder de doelstelling en ook nog dalend? Is er een analyse gedaan van het achterblijven van de private uitgaven aan R&D en overige innovatie-uitgaven van bedrijven, waardoor Nederland benedengemiddeld scoort op terreinen van haar innovatiekracht? Hoe verhoudt dit zich tot de grote bedragen die worden besteed aan EZ-innovatiesubsidies en de WBSO?

De publieke uitgaven aan R&D zijn in absolute zin gestegen, maar konden geen gelijke tred houden met de groei van het BBP, zoals bij de beantwoording van vraag 66 is aangegeven. Een verhoging van de publieke R&D-uitgaven naar 1% van het BBP zou ongeveer € 2 mld extra aan overheidsfinanciering van publieke R&D vergen.

Uit onderzoek1 blijkt dat de sectorstructuur van Nederland de belangrijkste oorzaak is van de relatief lage private R&D-uitgaven in Nederland. Nederland heeft een relatief laag aandeel van hightechsectoren in de omvang van de economie, wat een negatief effect heeft op de private R&D-uitgaven in verhouding tot het BBP. Verder blijkt dat er relatief weinig R&D door buitenlandse bedrijven wordt uitgevoerd in Nederland. Nederlandse bedrijven doen veel onderzoek in het buitenland, maar hier staat veel minder R&D van buitenlandse bedrijven in Nederland tegenover.

De innovatiekracht van een land wordt overigens niet alleen afgemeten aan de R&D-uitgaven en overige innovatie-uitgaven van bedrijven. Een gangbare maatstaf hiervoor is de positie van Nederland in het European Innovation Scoreboard. Nederland scoort hierbij met een elfde plaats net boven het gemiddelde van de EU.

De omvang van de EZ-innovatiesubsidies en de WBSO zijn in internationaal perspectief vergelijkbaar met de budgetten van andere geïndustrialiseerde landen in verhouding tot de omvang van de economie.

69

Welk beleid is de regering voornemens te gaan voeren, teneinde de sectoren waarin Nederland bovengemiddeld scoort qua innovatie verder te stimuleren? Kan de Kamer hier specifiek beleid tegemoet zien?

Het kabinet vindt het niet alleen belangrijk dat innovatie in den brede wordt gestimuleerd (zoals bijvoorbeeld via de WBSO en innovatievouchers), maar het kabinet hecht ook aan het behouden en versterken van innovatie- en concurrentiekracht in sectoren waar Nederland een sterke internationale positie heeft. Daartoe dienen de innovatieprogramma’s, die sterke verwantschap vertonen met de sleutelgebieden. Het doel van de innovatieprogramma’s is om in dialoog met het bedrijfsleven en de kennisinstellingen economische kansen te signaleren en de sterktes uit te bouwen. En daarnaast de knelpunten in het «innovatie-ecosysteem» te identificeren en gerichte acties te ontwikkelen om deze te verbeteren.

Het kabinet laat het daar niet bij; via de zogenoemde lopende Fes € 500 miljoen ronde zijn ook voorstellen ingediend op thema’s die sterk overlappen met sleutelgebieden en innovatieprogramma’s. Tenslotte heeft het kabinet ook in het recente crisispakket twee maatregelen op het gebied van innovatie genomen waarin innovatieprogramma’s en sleutelgebieden een belangrijke rol spelen: detachering kenniswerkers (€ 180 mln) en hightech topprojecten (€ 100 mln).

70

Waarom zijn sommige begrotingsposten niet of nauwelijks gerealiseerd? Waarom zijn diverse posten gerealiseerd zonder dat hiervoor bedragen in de begroting stonden? Wat zegt dit over de informatiewaarde van de begroting?

Tussen het indienen van de Ontwerpbegroting en het opstellen van het Jaarverslag worden op twee formele momenten (bij eerste en tweede suppletore begroting) aan de Kamer voorstellen gedaan om beleidsmatige wijzigingen aan te brengen in de oorspronkelijke begrotingsramingen van het uitvoeringsjaar. Hierdoor is het mogelijk dat het budget van een regeling wordt verhoogd danwel verlaagd of zelfs volledig wordt overgeheveld, ten gunste respectievelijk ten laste van het budget van een andere regeling. Indien is gerealiseerd op een post waarvoor geen bedrag in de ontwerpbegroting was opgenomen, dan betreft dit een nieuwe post waarvoor bij suppletore begroting budget is vrijgemaakt. Omdat, conform de regelgeving, in het Jaarverslag de realisatie wordt afgezet tegen de raming van de ontwerpbegroting, zijn de mutaties van de suppletore begrotingen niet zichtbaar.

71

Waarom is meer dan het dubbele dan in de begroting uitgegeven aan ruimtevaart?

In 2008 is een administratieve correctie aangebracht op aangegane verplichtingen aan ESA voor aangepaste prijsniveaus in diverse programma’s van ESA waarin Nederland participeert. Hiermee is in 2008 circa € 18,5 mln meer verplicht dan was voorzien. Tevens is bij eerste suppletoire begroting 2008 € 13 mln toegevoegd omdat de door de Tweede Kamer aangedragen dekking voor de amendementen Smeets c.s. (Kamerstukken ll, 31 300 Xlll nr. 12 en 13) ongunstige gevolgen bleken te hebben voor de Nederlandse positie in ESA. Deze toevoeging is ingezet voor de vastlegging van de Nederlandse inschrijvingen in ESA programma’s tijdens de ESA Ministersconferentie van november 2008 in Nederland. Nederland participeert voor een bedrag van € 334,2 mln op een totaal van € 9,6 mld aan inschrijvingen door lidstaten in programma’s van ESA.

72

Hoe valt het lage gerealiseerde bedrag aan innovatiekredieten te verklaren? Waarom zijn deze met ruim 75 % afgenomen?

Het Uitdagersfaciliteit is medio 2008 overgegaan in het Innovatiekrediet. Daarom worden deze twee posten separaat in het financieel overzicht vermeld. De middelen van de Uitdagersfaciliteit zijn overgeheveld naar het Innovatiekrediet nadat de Uitdagersfaciliteit medio 2008 was stopgezet. Het totaal gerealiseerde bedrag is € 21,7 mln. Naast het gerealiseerde bedrag van € 2,4 mln van de Uitdagersfaciliteit in de eerste helft van 2008 is er in de tweede helft van 2008 voor € 19,3 mln gerealiseerd voor het Innovatiekrediet. Het totaal gerealiseerde bedrag is hierdoor in 2008 juist met 80 % gestegen ten opzichte van 2007.

73

Waarom is er een realisatie van de Innovatieomnibus van minder dan 1%? Is er geen enkel nieuw innovatieprogramma goedgekeurd in 2008?

Op de post Innovatieomnibus worden uitsluitend middelen geraamd die nog moeten worden toegekend aan nieuwe innovatieprogramma’s. Toekenning vindt plaats nadat programma’s door EZ zijn goedgekeurd. Op dit onderdeel wordt dan ook geen realisatie geboekt, de middelen worden gedurende het jaar verdeeld over de verschillende innovatieprogramma’s. Het klopt dat er in 2008 geen reserveringsbrieven zijn gestuurd voor een nieuw programma. In die zin is er geen innovatieprogramma bijgekomen in 2008 en is het aantal in 2008 gelijk gebleven aan 8, nadat er in december 2007 reserveringsbrieven voor 3 nieuwe programma’s zijn verstuurd: Life Sciences & Health, Materialen (M2i) en Chemie (middels het polymerenprogramma). Vandaar dat in 2008 nauwelijks «nieuw» geld voor innovatieprogramma’s is uitgetrokken.

Wel is in 2009 een reserveringsbrief voor het innovatieprogramma «Logistiek» verstuurd. Verder zijn in 2008 reserveringsbrieven gestuurd voor het vervolg van Point One en voor Scheidingstechnologie als onderdeel van Chemie. Voor Point One Phase 2 wil ik graag noemen dat het gaat om een echt nieuw programma en een verbreding van het oude Point One. Naast nanoelektronica en embedded systems gaat het programma nu ook over robotica en mechatronica. Voor scheidingstechnologie geldt dat het voorstel Fes-financiering geniet via de zogenaamde MIA-ronde van € 111 mln.

74

Wat is de verklaring van het teruglopend aantal aangevraagde Europese octrooien vanuit Nederland terwijl het Europees gemiddelde juist toeneemt? Op welke manier worden de vertaalkosten gereduceerd?

In 2007 was er sprake van een afname van het aantal Europese octrooiaanvragen vanuit Nederland in vergelijking met het voorgaande jaar. Wanneer er een zelfde vergelijking wordt gemaakt over het jaar 2008 is er ten opzichte van het jaar 2007 sprake van een lichte toename van het aantal Europese octrooiaanvragen afkomstig vanuit Nederland. Gelet op het aantal Europese octrooiaanvragen afkomstig vanuit Nederland over de afgelopen vijf jaar is er sprake van een normale fluctuatie. Octrooiaanvragen zijn tenslotte een afgeleide van innovatie-inspanningen. Het aantal uitvindingen waarop octrooi kan worden aangevraagd fluctueert jaarlijks. Bovendien wordt niet op iedere uitvinding octrooi aangevraagd.

De vertaalkosten met betrekking tot Europese octrooien worden gereduceerd als gevolg van de inwerkingtreding van het zogeheten (optionele) Vertalingen Protocol bij het Europees Octrooiverdrag per 1 mei 2008. Op grond hiervan hebben de landen die zich bij dit optionele Protocol hebben aangesloten hun vertaaleisen gereduceerd tot enkel een vertaling van de octrooiconclusies. De octrooiconclusies vormen immers de kern van het octrooi, deze bepalen namelijk de beschermingsomvang van het octrooi. Dit levert een aanzienlijke reductie van de octrooivertaalkosten op. Dit betekent voor een Nederlandse aanvrager die middels het Europees Octrooiverdrag octrooibescherming in Nederland wenst alleen nog maar een Nederlandstalige vertaling van de octrooiconclusie hoeft te maken. Deze kostenreductie geldt ook indien hij tevens octrooibescherming wenst in een of meer van de andere bij het Europees octrooiverdrag aangesloten landen (inmiddels 15 landen1 ), die meedoen met het Vertalingen Protocol en derhalve ook hun vertaaleisen hebben gereduceerd tot de octrooiconclusies.

75

Waarom is er geen overzicht van de middelen die zijn besteed aan de WBSO? Kan dit alsnog gebeuren

Van slechts een beperkt aantal belastinguitgaven zijn op het moment van publicatie van het Jaarverslag de voorlopige realisatiegegevens beschikbaar over 2008. Deze realisaties worden vermeld in het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2008 (internetbijlage 5). Hierin is ook de voorlopige realisatie van de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk vermeld: € 445 mln. In de EZ-Begroting 2010 zal de uiteindelijke realisatie over 2008 worden vermeld.

76

Kan de Regering de kamer inzicht verschaffen in de hoeveelheid Innovatievouchers die, als gevolg van de motie Aptroot/Gesthuizen (30 975, nr. 10), eenmalig zijn ingezet als tegemoetkoming in de kosten bij de aanvraag van een octrooi?

In 2008 zijn de 8000 innovatievouchers allemaal uitgegeven. Het aantal verstrekte octrooivouchers bedraagt 700. Dit is bijna 9% van het totaal aantal uitgegeven innovatievouchers in 2008.

77

Wat voor fondsen zijn er gevormd vanuit de Seed-faciliteit? Gaat het hier om onverheidsinvesteringsfondsen?

In 2008 is door de overheid meegefinancierd in private investeringsfondsen voor technostarters op de gebieden van ICT, nanotechnologie en duurzaamheid. Dit zijn geen overheidsinvesteringsfondsen, maar private investeringsfondsen waaraan de overheid in 2008 vier leningen heeft verstrekt.

78

Wie voert de quickscans uit in het kader van het Innovatiekrediet, banken of de overheid?

De quickscans worden namens de overheid uitgevoerd door SenterNovem.

79

In hoeverre moet een bedrijf bezig zijn geweest met technologische innovatie om als innoverend bedrijf te worden gedefinieerd?

Een bedrijf wordt als (technologisch) innoverend aangemerkt als het de laatste drie jaar innovatie-activiteiten heeft ondernomen binnen de categorieën omschreven in de innovatie-enquête van het CBS. Dat betreft onder andere eigen R&D, uitbesteding van R&D, aankoop van machines, apparatuur en software ten behoeve van innovaties, opleidingen van personeel specifiek gericht op de ontwikkeling en/of introductie van innovaties en marktintroductie van innovaties. Van de (technologisch) innoverende bedrijven heeft 95% ook daadwerkelijk een (technologische) innovatie gerealiseerd, uitgaande van de meest recente periode waarover cijfers beschikbaar zijn: 2004–2006.

80

Waarom zijn er meer (34%) samenwerkende innoverende bedrijven dan er innoverende bedrijven in totaal (24%) zijn?

Het kengetal voor het aandeel innoverende bedrijven geeft het aantal innoverende MKB-bedrijven weer in verhouding tot het totaal aantal MKB-bedrijven, terwijl het kengetal voor samenwerkende innoverende MKB-bedrijven het aantal samenwerkende innoverende MKB-bedrijven weergeeft in verhouding tot het aantal innoverende MKB-bedrijven. Dat betekent dat er binnen de innoverende MKB-bedrijven (24% van het totaal aantal MKB-bedrijven) 34% heeft samengewerkt.

81

Waarom is er geen prestatie-indicator voor OD 2.2 en 2.3, afgezien van Syntens? Is er dus geen controle mogelijk op de effectiviteit van de diverse subsidieregelingen?

In de begroting voor 2008 is alleen voor Syntens een prestatie-indicator opgenomen. De reden hiervoor is de moeilijkheid bij het formuleren van indicatoren die inzicht geven in de effecten van instrumenten, direct stuurbaar zijn door het ministerie en waarvoor recente cijfers beschikbaar zijn. In 2008 is een extra inspanning gedaan voor het formuleren van deze indicatoren. Dat heeft in de begroting voor 2009 geleid tot prestatie-indicatoren voor diverse instrumenten, waaronder de WBSO, de innovatieprestatiecontracten en de innovatievouchers. In het jaarverslag over 2009 zal over de realisaties daarvan in 2009 worden gerapporteerd. In het jaarverslag over 2008 wordt nog uitgegaan van kengetallen en prestatie-indicatoren zoals die in de begroting voor 2008 zijn gehanteerd.

Met prestatie-indicatoren kan de werking van instrumenten worden gemonitord. Voor de beoordeling van de effectiviteit van subsidieregelingen op innovatie zijn deze minder geschikt. Daarvoor dienen de reguliere evaluaties van de instrumenten.

82

Waarom neemt de klanttevredenheid over Syntens al jarenlang niet toe en waarom wordt de streefwaarde niet gehaald? Welke acties gaat de regering ondernemen om hierin verbetering te brengen?

De klanttevredenheid van Syntens is al enige jaren stabiel op het niveau van 7,9. Uit de evaluatie van Syntens blijkt dit in vergelijking met andere organisaties een goede score te zijn. Overigens wordt de wijze van meten in 2009 verder verbeterd door externe monitoring en meer integrale wijze van gegevensverzameling. In hoeverre dat van invloed is op de hoogte van deze indicator zal in 2010 blijken. Er zijn geen voornemens deze indicator te verhogen. Verhoging zou namelijk het intensiveren van de advisering per bedrijf tot gevolg kunnen hebben en dat zal ten koste gaan van de hoeveelheid bedrijven waar Syntens contact mee heeft.

83

Wat is de samenstelling van de Strategische Advies Commissie (SAC)? Hoe verhouden de innovatieprogramma’s zich tot de sleutelgebieden?

De Strategische Advies Commissie (SAC) is als volgt samengesteld:

dr. A. H. G. Rinnooy Kan (voorzitter)

M. de Boer

ir. C. A. M. de Koning

dr. C. J. Kroese

ir. R. M. J. van der Meer

J. F. Sistermans

prof. dr. L. Soete

H. C. W. Verhoeven-van Lierop.

De leden brengen op persoonlijke titel hun kennis en ervaring in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.

In de jaarrapportage 2008 «Innovatieprogramma’s op koers: samen investeren in groeikracht» zijn de 8 innovatieprogramma’s ingedeeld naar de 6 sleutelgebieden. Er is sterke mate van overlap tussen sleutelgebieden en innovatieprogramma’s. Dat is ook logisch omdat de criteria die de SAC hanteert sterk lijken op de criteria die eerder door het Innovatieplatform zijn gebruikt om de sleutelgebieden aan te wijzen. Het gaat in beide gevallen om excellentie bij bedrijven en kennisinstellingen op gebieden die voor Nederland een duidelijk economisch belang hebben. De minister van Economische Zaken heeft de door het Innovatieplatform aanbevolen sleutelgebiedenbenadering «geadopteerd» en uitgewerkt in de Innovatieprogramma’s.

Daar sleutelgebieden soms een breed terrein bestrijken, zoals bij hightech systemen en materialen (HTSM), kan er daar meer dan één innovatieprogramma tot stand komen. Bij HTSM zijn dat de innovatieprogramma’s: Point One, HTAS (automotive) en M2i (Materialen). Life Sciences & Health is het enige van 8 programma’s dat zich buiten de grenzen van de sleutelgebieden bevindt. Het ingediende voorstel voldeed aan de criteria die de SAC hanteert voor nieuwe innovatieprogramma’s en wordt daarom ondersteund.

84

Wanneer kan de Kamer kennis nemen van de winnende inzending voor de «Paint The World Orange Contest»? Hoe wordt uit de 160 voorstellen de winnaar gekozen?

De «Paint the World Orange Contest» ging van start met een openbare «call». Hierop reageerden 163 inzenders. Een vakjury, bestaande uit specialisten op de gebieden van marketing, communicatie en vormgeving heeft de inzendingen nauwkeurig beoordeeld en op 3 december de vijf hoogst geëindigde kandidaten genomineerd. Deze vijf finalisten ontvingen ieder 10 000 euro om hun idee verder uit te werken.

De uitgewerkte ideeën zijn opnieuw door de jury beoordeeld. De jury, onder leiding van Marcel Wanders, concludeerde op 12 februari dat de inzendingen nuttige elementen bevatten die gebruikt kunnen worden bij de reguliere brandingstrategie, maar dat zij niet voldoen aan de hoge ambitie en de verwachtingen van de jury, het IP en de staatssecretaris, zoals die ook in de toetsingscriteria van de aanbestede prijsvraag waren opgenomen. Er kon dus geen winnaar worden aangewezen, zodat de Europese aanbesteding officieel wordt gestopt.

85

Wat is de concrete rol van het Innovatieplatform bij het bestrijden van de recessie?

Het Innovatieplatform (IP) heeft – op verzoek van de regering – op 12 maart het advies «Sterker uit de Storm» uitgebracht, waarin het IP pleit voor structurele versterking van de kennisinfrastructuur en keuze voor sterke sectoren. Het kabinet heeft de ideeën van het IP betrokken bij de besluitvorming over het aanvullend beleidsakkoord: diverse concrete maatregelen die het IP heeft geadviseerd worden daadwerkelijk genomen, zoals de uitbreiding van de WBSO, de tijdelijke detachering van kenniswerkers, versterking van high-tech topprojecten en forse investeringen in Wind op Zee.

86

Bestaan er, in tegenstelling tot de meerderheid, ook ICES/KIS-2 projecten die een negatieve impact hebben op de kennisinfrastructuur?

Er zijn geen aanwijzingen dat er ICES/KIS-2 projecten zijn die een negatieve impact hebben op de kennisinfrastructuur.

In 2008 heeft Technopolis Group de effectiviteit en efficiëntie van de ICES/KIS-2 impuls geëvalueerd. Ik heb u per brief d.d. 21 oktober geïnformeerd over de uitkomsten van deze evaluatie (Kamerstukken, 22 112, nr. 714). De evaluatie laat zien dat een meerderheid van de projecten een positieve impact heeft gehad op de versterking van de kennisinfrastructuur. Zeven van de twaalf ICES/KIS-2 projecten hebben een duurzame meerwaarde gehad voor de Nederlandse kennisinfrastructuur. De projecten die vooral hebben bijgedragen aan een versterking van de kennisinfrastructuur, zijn de consortia die zich vooral hebben gericht op de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis, dan wel investeringen hebben gedaan in onderzoeksfaciliteiten. Zij hadden hun zwaartepunt in de aanbodkant van de wisselwerking tussen onderzoek en toepassing. De consortia die meer zijn gericht op toegepast onderzoek, netwerkvorming en kennisdiffusie hebben minder impact gehad op de kennisinfrastructuur, maar in sommige gevallen wel op het bundelen van kennis op een voorheen versnipperd terrein. Deze resultaten zijn in lijn met de oorspronkelijke doelstelling van de individuele projecten: projecten die sterk waren gericht op kennisontwikkeling hebben een grote bijdrage aan de versterking van de kennisinfrastructuur gegenereerd dan de consortia die meer waren gericht op kennisdiffusie en netwerkvorming.

87

Wat is het effect van de recessie op de ruimtevaartsector? Hoe verloopt de bouw en exploitatie van TROPOMI?

Eind november 2008 heeft in Den Haag de ESA Ministersconferentie plaatsgevonden waar de lidstaten hun inschrijvingen in de ESA programma’s voor de komende tijd hebben vastgelegd. In totaal is voor een bedrag van € 9,6 mld aan «nieuw geld» ingeschreven. Met dit goede resultaat is de institutionele markt voor ruimtevaart een belangrijke steun in de rug voor de ruimtevaartsector, die op de commerciële markt wel rechtstreeks wordt geconfronteerd met de effecten van de recessie.

Begin dit jaar is de uitvoering van de fase B van de TROPOMI ontwikkeling gestart. Deze fase bestaat uit een voorontwerp van TROPOMI in de vorm van specificaties, ontwerpanalyse en de aanmaak van benodigde proefmodellen voor demonstratie van kritische technologieonderdelen. Daarnaast bereidt ESA de industriële aanbesteding voor van de satelliet, waarmee TROPOMI zal vliegen, en het bijbehorende operationele grondsegment. De feitelijke aanbesteding door ESA is na de zomer voorzien.

88

Hoe hoog zou de geo-return zijn zonder ESTEC?

De waarde 2008 van het kengetal «ruimtevaart geo-return» was 1,17. Dit is hoog ten opzichte van de door ESA aan haar lidstaten gegarandeerde geo-return van 0,94.

De hoge geo-return voor Nederland wordt voor circa 25% gegenereerd via ESTEC.

89

Nu blijkt dat de effectiviteit (outcome) van subsidies voor ondernemerschap niet bewezen is, welke subsidies gaat de regering afschaffen ter uitvoering van de motie Ten Hoopen, (Kamerstuk 31 200 XIII, nr. 22) die stelt dat alleen instrumenten waarvan de effectiviteit bewezen is, moeten blijven bestaan?

De stelling dat de effectiviteit van subsidies voor ondernemerschap niet bewezen is, is niet juist. Uit de vorig jaar afgeronde en aan uw Kamer toegezonden beleidsdoorlichting ondernemerschapsbeleid blijkt dat het gevoerde ondernemerschapsbeleid in algemene zin effectief en legitiem is. De ingezette beleidsinstrumenten zijn vaak op hun individuele doelstelling behoorlijk doelmatig en effectief en het gebruik van de regelingen is vaak gelijk aan of hoger dan de gestelde doelen. Wel is de aansluiting van individuele doelstellingen van instrumenten op de operationele doelstelling «meer en beter ondernemerschap» in het verleden vaak niet expliciet gemaakt. Deze kanttekening hebben wij ons ter harte genomen. Voor zover mogelijk willen wij hiertoe de ook in het Beleidsprogramma gehanteerde deliverymethodiek verder uitwerken voor het beleid op gebied van ondernemerschap, zodat we zoveel mogelijk de (voorgenomen) invloed van dat beleid kunnen aangeven en meten.

Naar aanleiding van de motie Ten Hoopen heb ik uw Kamer op 28 februari 2008 een brief gestuurd over een ingrijpende stroomlijning van het subsidieinstrumentarium van EZ (Kamerstukken, 31 200 XIII, nr. 47). Deze stroomlijning, die op 1 januari 2010 voltooid dient te zijn, draait om vermindering van het aantal subsidieregelingen, het logisch ordenen van de resterende regelingen en uniformering van de juridische voorschriften. Per 1 januari 2010 zijn er zeven subsidieregelingen – pakketten in de woorden van de motie – die ieder instrumenten bevatten voor herkenbare onderwerpen als innovatie, duurzaamheid en energie en internationaal ondernemen. Vanaf 1 januari 2009 zijn reeds vier van deze nieuwe subsidieregelingen in werking en zijn op diezelfde datum een reeks van oude subsidieregelingen ingetrokken. In deze operatie neemt effectiviteit een belangrijke plaats in, wat begint met duidelijke beleidsdoelen en concreet beoogde effecten. Om het daadwerkelijke effect te meten worden subsidieregelingen periodiek geëvalueerd op effectiviteit.

90

In hoeverre zijn de conclusies in de Industriebrief over de staat van de Nederlandse economie nog actueel?

De Industriebrief van juni 2008 analyseert vooral de structurele positie van de Nederlandse industrie. Over een reeks van jaren is de positie van de industrie vergeleken met vergelijkbare bedrijven en sectoren in het buitenland. Ook gaat de Industriebrief in op het lange termijnperspectief voor de industrie in Nederland als gevolg van trends die de komende jaren op de industrie afkomen (onder andere internationalisering en toenemende schaarste van bijvoorbeeld energie).

Uit de analyse blijkt dat de Nederlandse industrie over het algemeen goed uit de internationale vergelijking komt. Nederlandse industriële bedrijven worden gekenmerkt door een hoge arbeidsproductiviteit, een hoog exportaandeel en zijn ook innovatief. Veel Nederlandse industriële bedrijven nemen op de wereldmarkt – vaak in niches – een toppositie in. De Industriebrief concludeert ook dat er volop perspectief voor de toekomst is, mits een aantal structurele knelpunten wordt aangepakt (zoals de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en de regeldruk).

Naar de mening van het kabinet staat de analyse van de Industriebrief en de uitdagingen die zijn geformuleerd nog altijd. Wel is het (wereldwijde) economische beeld in de tweede helft van 2008 aanzienlijk verslechterd. Veel industriële bedrijven hebben op dit moment moeite om het hoofd boven water te houden, mede als gevolg van een scherpe daling van de wereldhandel. Dit zien we overigens ook in andere landen. Het kabinet heeft daarom aanvullende maatregelen genomen om de effecten van de crisis – met name ook voor de industrie – te verzachten, maar ook om de structuur verder te versterken (bijvoorbeeld maatregelen met betrekking tot duurzaamheid).

91

Is het juist om te stellen dat het ministerie van Economische Zaken vooral beleidsinstrumenten heeft die zich richten op de structuur van de economie en op de conjunctuur? En dat de beleidsinstrumenten die eventueel ingezet kunnen worden om een neergaande conjunctuur tegen te gaan, zoals de diverse kredietgaranties, vooralsnog niet effectief blijken te zijn? Zou het ministerie van Economische Zaken niet over meer conjuncturele beleidsinstrumenten moeten beschikken?

De generieke beleidsinstrumenten zijn gericht op de structuur van de economie, met een conjuncturele component. In beginsel voert het Kabinet dan ook geen discretionair beleid. In deze uitzonderlijke crisis gaan de bezwaren tegen conjunctureel beleid echter minder op en is het zinvol dat de overheid de economie stimuleert. Daarbij verwijzen wij u naar de extra maatregelen die zijn getroffen in het kader van de kredietcrisis. Het effect van een aantal regelingen is niet direct te zien in de macrocijfers zichtbaar (bijvoorbeeld effect van verruimde kredietgarantie op kredietverstrekking). Het effect is wel zichtbaar in de gebruikscijfers van de BBMKB en GO. Naast de extra stimuleringsmaatregelen doen de automatische stabilisatoren natuurlijk ook hun werk. Wat in feite indirect conjunctuurbeleid is.

92

Op welke onderdelen van de Global Competitiveness Index heeft Nederland een voorsprong op andere landen? En op welke onderdelen een achterstand.

De GCI is opgebouwd uit drie groepen indicatoren: basisvoorwaarden, efficiency en innovatie en ondernemerschap. Voor deze drie onderdelen scoort Nederland respectievelijk een 10e, 7e en een 9e plaats. De algehele score voor Nederland in 2008 bedraagt een 8e plaats tegenover een 10e plaats in 2007.

Binnen de basisvoorwaarden scoort Nederland vooral goed met betrekking tot de kwaliteit van de zee- en luchthavens (3e en 9e plaats), onafhankelijke rechtspraak (6e plaats), lage corruptie (5e plaats) en een relatief lage inflatie (11e plaats). Punten waar Nederland relatief minder scoort zijn de hoogte van de staatsschuld (90) en de regeldruk (81).

Wat betreft de efficiency indicatoren valt op dat Nederland een zeer efficiënte goederenmarkt heeft (3e plaats), voornamelijk veroorzaakt door de aanwezigheid van een onafhankelijke mededingingsautoriteit (1e plaats). Nederland scoort het beste op «technological readiness», voornamelijk door het hoge aantal computers en snelle internetverbindingen. Wat betreft de arbeidsmarkt scoort Nederland een 30e plaats, wat binnen Europa een gemiddelde positie is afgezet tegen de scores van Denemarken (5), Duitsland (58), België (79) en Frankrijk (105).

Wat betreft de ondernemerschaps- en innovatie-indicatoren scoort Nederland vrijwel constant rond de 9e tot 12e plaats. Alleen de score rondom overheidsaanschaffingen van hoogtechnologische producten (37e plaats) en aanwezigheid van wetenschappers en technici (25e plaats) is lager.

93

Wat zijn de redenen dat er ten aanzien van de diverse garantieregelingen een onderuitputting is van € 1.26 miljard? Waarom kan het benuttingpercentage van een garantie- of subsidieregeling niet een prestatie-indicator zijn in plaats van slechts een kengetal?

De belangrijkste oorzaak van de onderuitputting op de garantieregelingen is dat de Borgstellingsregeling Scheepsnieuwbouw in 2008 nog niet is gebruikt, omdat enkele onderdelen van de regeling nog in discussie waren met de banken. Daarnaast is van de groeifaciliteit minder gebruik gemaakt omdat het instrument door verschillende oorzaken in 2008 nog niet goed in de processen bij de banken is geïntegreerd.

In de begroting 2008 waren ten aanzien van de garantieregelingen kengetallen opgenomen (dus zonder streefwaarden). Daarom kan in het jaarverslag ook geen koppeling worden gelegd met een streefwaarde en wordt alleen de realisatie vermeld. In de begroting 2009 zijn deze instrumenten overigens voorzien prestatie-indicatoren met streefwaarden, zodat deze ook te zijner tijd in het jaarverslag 2009 zullen terugkomen.

94

Waarom is er forse onderuitputting van 36% als het gaat om het toerismebudget?

Eind 2008 resteerde nog een budget van € 210 000,–, zijnde 20% van het budget. Deze onderuitputting was het gevolg van het uitstel van de start van een aantal actiepunten uit de Toerismebrief. Inmiddels is met alle actiepunten een start gemaakt.

95

Wanneer zal de eerste scheepsbouwgarantie worden verstrekt? Waarom duurt het overleg met de banken reeds zoveel jaren? Wanneer komt er groen licht voor de regeling?

Door de goede gang van zaken in de scheepsbouw was er in eerste instantie geen noodzaak van de banken om gebruik te maken van de faciliteit. Daarnaast bleek dat er voor banken knelpunten in de regeling bestaan om van de regeling gebruik te maken, omdat inmiddels ook de scheepsbouwsector door de economische recessie wordt geraakt. Inmiddels is er bij de banken wel behoefte om van de faciliteit gebruik te maken. In de afgelopen maanden heeft het overleg dat ik met banken heb gevoerd er toe geleid dat er overeenstemming is over aanpassing van de regeling. Ik verwacht dat deze maand de aanpassing van de teksten van de borgstellingregeling gereed zijn, zodat implementatie vervolgens op korte termijn kan plaatsvinden.

96

Wat is de reden van de vertraagde implementatie van de Groeifaciliteit door de banken? Waarom is van de Groeifaciliteit nog nauwelijks gebruik gemaakt? Is het juist dat deze regeling zich richt op het aantrekken van risicodragend eigen vermogen en achtergestelde leningen? Wat is de inschatting van de benutting van de Groeifaciliteit in 2009?

Banken verstrekken normaliter alleen vreemd vermogen. Implementatie van de Groeifaciliteit (de garantie van risicodragend vermogen) betekende voor de banken praktisch het invoeren van een nieuw product. Omdat dit type vermogensverstrekking meer specialistisch is vindt dit mogelijkerwijs meer vanuit het hoofdkantoor plaats. Dit ligt ten grondslag aan de vertraagde implementatie van de regeling.

Het beperkte gebruik van de Groeifaciliteit is te verklaren. Ten eerste is de regeling bedoeld voor het financieren van de expansie van groeiers en bedrijfsoverdrachten. Er is minder vraag geweest naar financiering voor groei en bedrijfsovernames. Verder zijn juist tijdens deze laagconjunctuur banken voorzichtiger met kredietverlening en vindt minder verstrekking van achtergesteld vermogen plaats. Ook participatiemaatschappijen verstrekken momenteel minder risicodragend vermogen dan ze normaliter doen. Deze aspecten waren al kenbaar in de tweede helft 2008 en manifesteren zich in 2009 nog verder. Zodoende is het aannemelijk dat de benutting in 2009 lager zal zijn dan in 2008.

De Groeifaciliteit richt zich inderdaad op het aantrekken van risicodragend vermogen, te weten eigen vermogen en achtergestelde leningen.

De verwachting is dat de aantallen en volumes binnen de Groeifaciliteit de komende maanden beperkt zal zijn ook doordat in een deel van de behoefte via de Garantie Ondernemingsfinanciering voorzien kan worden in de vorm van niet achtergestelde leningen.

97

Houdt het naar voren halen van de circa € 11 miljoen voor microkredieten verband met de kredietcrisis?

Nee. Ten behoeve van de door de Stichting Qredits te verstrekken kredieten is in 2008 een verplichting van € 15 mln (in de vorm van een lening) aangegaan voor het leveren van het benodigde kapitaal voor de kredieten. Hiervoor was een versnelling van verplichtingenruimte van € 12 mln uit de jaren 2009, 2010 en 2011 benodigd.

98

Waarom was er een onderuitputting van € 11 miljoen euro op het budget voor de Innovatieregeling Scheepsbouw?

De uitputting van de Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw is afhankelijk van het aantal ingediende aanvragen. Tot medio 2008 zaten de volle orderportefeuilles van een aantal werven een succesvol beroep op de regeling in de weg, vanwege de verplichting in de regeling om schepen binnen drie jaar aan de klant uit te leveren. De looptijd van orderintake tot en met de oplevering bedraagt in de praktijk (bijvoorbeeld jachtbouw) vaak meer dan drie jaar. Met een aanpassing van de regeling in 2008 is deze termijn verlengd tot vijf jaar. Hiermee zou het aantal projecten dat voor de regeling in aanmerking komt, moeten toenemen. Als gevolg van de kredietcrisis viel de orderintake van de werven vanaf september 2008 echter vrijwel stil. Hierdoor konden nagenoeg geen nieuwe aanvragen meer worden ingediend.

99

Waarom heeft de implementatie van het Actieplan Veilig Ondernemen zo lang geduurd?

Ik neem aan dat u de subsidie op een beveiligingsadvies en preventieve maatregelen bedoeld in het kader van Veiligheid Kleine Bedrijven. De pilots van deze regeling zijn in februari jl. gestart en zijn in volle gang. Na evaluatie zal de landelijke uitrol na de zomer plaatsvinden (planning 1 september).

De implementatie van de landelijke subsidie heeft zo lang geduurd, omdat we eerst met een aantal pilots testen welke beveiligingsadviseurs goed bij de subsidie passen. De beveiligingsadviseurs bepalen de veiligheidsmaatregelen die effectief en dus subsidiabel zijn. Het is cruciaal dat dit betrouwbaar en goed gebeurt. Er is echter geen keurmerk voor beveiligingsadviseurs en veel bestaande beveiligingsadviseurs zijn bijvoorbeeld ook verkopers van maatregelen. Hierdoor bestaat het risico dat het advies een verkapte offerte is. Om te voorkomen dat dergelijke adviseurs voor de subsidie adviseren, werken we aan een lijst van deskundige en onafhankelijke beveiligingsadviseurs. Daarnaast kijken we tijdens de pilots goed hoe we de administratieve lasten zo laag mogelijk kunnen houden.

De pilots lopen in de gemeenten Deventer, Utrecht en Rotterdam, bij Keurmerk Veilig Ondernemen gebieden (bedrijventerreinen en winkelgebieden) en bij de winkels voor mode-, schoenen- en sport (Mitex). Bij de pilots wordt gebruik gemaakt van beveiligingsadviseurs waarvoor de pilotpartners garant staan.

100

Wanneer zijn de onderhandelingen tussen de overheid en de banken over de Borgstellingregeling Scheepsnieuwbouw afgerond?

Vanaf 2006 is de borgstellingregeling voor de financiering van scheepsnieuwbouwprojecten opengesteld. Door de goede gang van zaken in de scheepsbouw was er geen noodzaak van de banken om gebruik te maken van de faciliteit. Inmiddels is er bij de banken wel behoefte om van defaciliteit gebruik te maken maar de banken vonden de bestaande regeling te risicovol.

In de afgelopen maanden heeft het overleg dat ik met banken heb gevoerd er toe geleid dat er overeenstemming is over aanpassing van de regeling. Ik verwacht dat deze maand de aanpassing van de teksten van de borgstellingregeling gereed zijn, zodat implementatie vervolgens op korte termijn kan plaatsvinden.

101

Waarom worden de bij de gebiedsgerichte economische programma’s de tenders niet volledig benut?

De subsidieregeling Pieken in de Delta kent twee tenders per jaar voor vijf regio’s. De aanname dat het budget niet volledig benut wordt is niet juist. Omdat de tweede tender pas eind 2008 is gesloten worden de subsidiebeschikkingen over deze tweede tender in de loop van 2009 afgegeven. De laatste beschikkingen worden binnenkort afgerond. Het definitieve beeld is daarom voor de laatste tender van 2008 nog niet gereed.

102

Waarom wordt het jaarbedrag niet in één keer aan SNN gecommitteerd, maar per project vastgelegd?

De middelen voor het Noord Nederland staan net als die voor de overige vijf gebiedsgerichte programma’s op de begroting van EZ. Dit volgt uit de Ministeriële Regeling Pieken in de Delta/Sterkes in de Regio en de bestuurlijke afspraak dat Koers Noord in mandaat wordt uitgevoerd door SNN. Juridisch gezien is SNN dan het verlengde van de Minister van EZ en die kan geen verplichting aan zichzelf vastleggen.

103

Welke aanvragen voor het BSRI zijn wel gehonoreerd?

In 2008 zijn de volgende aanvragen voor het BSRI gehonoreerd:

NaamSubsidie (x 1 000)Investeringen (mln)
EVI, Coevorden3 483 15046,4
Impress, Hoogeveen949 14515,5
Akzo NobelBase, Delfzijl1 356 00023,0
SMST, Harlingen1 163 95019,5
Koopman, Drachten1 230 00013,6
Philips Consumer Lifestyle Drachten, Dr. 1 223 18021,0
Noblesse, Wijster1 230 00013,0
Topell, Eemshaven1 075 00014,3
Douwe Egberts, Joure2 500 00056,0
Norit, Klazienaveen1 664 97523,7

104

Hoe verhoudt de stelling dat er onvoldoende aanvragen zijn voor de BSRI zich met de geluiden uit de regio dat er wel voldoende aanvragen zijn, maar dat deze niet voortvarend genoeg in behandeling worden genomen?

Aanvragen voor een BSRI subsidie worden met alle aandacht voor een zo snel mogelijke afhandeling in behandeling genomen. De hiervoor geldende tijdslimieten worden zorgvuldig bewaakt. Vertraging kan ontstaan als er relevante informatie om tot een beslissing te komen ontbreekt. Zodra de gevraagde antwoorden ontvangen zijn, wordt de behandeling voortgezet. De aanvrager kan dus zelf via zijn snelheid van antwoorden de afhandelingtermijn van zijn subsidieaanvraag positief beïnvloeden. In 2008 is niet het gehele budget uitgeput vanwege het ontbreken van voldoende aanvragen daarvoor.

105

Waarom is bij OD 3.1 met «bevorderen level playing field» gekozen voor een veel bredere titel dan waar OD 3.1 over gaat, namelijk alleen over de scheepsbouw en de defensie-industrie? Zou OD 3.1 niet moeten luiden «bevorderen level playing field in specifieke sectoren»?

Er is voor een bredere titel gekozen omdat het bevorderen van het level playing field voor het Nederlandse bedrijfsleven in brede zin plaatsvindt en niet alleen voor specifieke sectoren. Mochten andere overheden marktverstoringen veroorzaken dan stelt EZ deze aan de orde, bijvoorbeeld via de EU en WTO. Als dit niet het gewenste resultaat heeft, dan kan overwogen worden om het speelveld te repareren met specifieke maatregelen. Deze hoeven niet alleen gericht zijn op specifieke sectoren, maar kunnen ook generiek zijn.

106

Waarom is er geen overeenstemming bereikt met SNN over de teruggave van € 16 mln? Is er inmiddels wel overeenstemming?

De mogelijke teruggave van de € 16 mln betreft de eindafrekening van het ISP programma. Het overleg hierover is nog niet afgerond vanwege de samenhang, zowel inhoudelijk als procedureel, met het Nationaal Actieplan EFRO. De verwachting is dat hierover na de zomer duidelijkheid zal worden gegeven door de Europese Commissie. Dan kan ook de mogelijke teruggave van SNN worden afgewikkeld.

107

Hoeveel besteedt Defensie jaarlijks in het buitenland en waarom wordt hier geen geo-return toegepast?

In 2008 heeft het Ministerie van Defensie € 1,77 mrd uitgegeven aan betalingen aan buitenlandse partijen. Dit bedrag behelst alle betalingen, niet alleen die voor materieeluitgaven. Dit bedrag is niet vergelijkbaar met het aantal gehonoreerde en betaalde opdrachten aan de Nederlandse defensie industrie. Wanneer het ministerie van Defensie in een samenwerkingsprogramma met andere landen defensiematerieel ontwikkelt en aanschaft, worden gewoonlijk afspraken gemaakt over de wijze waarop de bijdrage in geld wordt vertaald naar activiteiten in het bijdragende land («costshare = workshare»). Dit is enigszins vergelijkbaar met geo-return zoals bij ESA wordt gehanteerd. Bij opdrachten van Defensie aan buitenlandse leveranciers is hiervan geen sprake. Indien specifiek militair materieel wordt aangeschaft met een waarde boven € 5 miljoen, wordt het compensatie-instrument toegepast. De Tweede Kamer wordt tweejaarlijks geïnformeerd over de resultaten van het compensatiebeleid.

108

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de nulmeting nalevingslasten?

De meting naar de omvang van de nalevingskosten bij 87 knelpunten is afgerond. Op die gebieden waar volgens het bedrijfsleven de bedrijfsvreemde nalevingkosten onevenredig hoog zijn, is in totaal € 1 799 mln bedrijfsvreemde nalevingkosten gemeten (bedrijfsvreemde nalevingskosten zijn alle kosten die het bedrijfsleven moet maken omdat wet- en regelgeving ze dat verplicht, maar die bedrijven uit zichzelf niet zouden maken). De doelstelling is om in totaal gemiddeld 15% reductie op deze terreinen te realiseren. In de voortgangsrapportage die 12 mei aan de Kamer is verzonden wordt uitgebreid ingegaan op de meting en de te realiseren reducties (Kamerstukken 29 515, nr. 287).

109

Kent de regering de kritiek van het Platform Zelfstandige Ondernemers, dat de aanvraagloketten voor de diverse regelingen bij de ondernemers relatief onbekend zijn? Wat is de reactie van de regering op deze kritiek?

Ja, de kritiek over de informatievoorziening van het PZO en andere ondernemers is bekend. Gebrekkige informatie bij ondernemers is grotendeels een gevolg van gebrekkige vindbaarheid van de juiste informatie. De uitvoering van het ondernemerschapinstrumentarium is verspreid over diverse (semi)-overheidsorganisaties. Hierdoor wordt de informatie over het instrumentarium versnipperd en op verschillende manieren aangeboden. Momenteel wordt door overheidspartijen samen gewerkt aan een betere toegankelijkheid van regelingen en instrumenten en een verbetering van de informatievoorziening daarover naar ondernemers. Uitvoeringsorganisaties werken inmiddels aan verbetering en verbreding van hun accountmanagement en er wordt samengewerkt met brancheorganisaties en intermediairs om het informatieaanbod richting ondernemers te verbeteren en aan te sluiten bij de kanalen die ondernemers gebruiken.

Om ondernemers beter wegwijs te maken is door EZ in 2008 Antwoordvoorbedrijven.nl in het leven geroepen. Via deze overheidsportal wordt alle relevante overheidsinformatie voor ondernemers op één plek toegankelijk gemaakt. Ondernemers kunnen nu op snelle en eenvoudige wijze online zoeken naar een passende regeling. Ook zal het mogelijk worden om online vergunningen en subsidies aan te vragen.

Om de bekendheid van de regelingen te vergroten worden acties ondernomen om de communicatie te verbeteren. Concrete acties zijn onder andere een voorlichtingscampagne voor opvolgers bij bedrijfsoverdrachten die wordt ontwikkeld en twee campagnes, die begin 2009 door EZ zijn gevoerd rondom de resultaten op het gebied van de vermindering van regeldruk voor ondernemers en ondernemerschapsinstrumenten zoals de BBMKB, de Garantie Ondernemingsfinanciering, de WBSO, Microfinanciering en Durfkapitaal. Voor deze instrumenten is daarnaast ook een webvideo gemaakt voor de intermediairs, zoals boekhouders en accountants. Met deze webvideo kunnen zij ondernemers via hun websites en nieuwsbrieven op het bestaan en de relevantie van deze regelingen voor hun ondernemersactiviteiten wijzen. Van de website Antwoordvoorbedrijven.nl en de daaraan gekoppelde contactmogelijkheid – via mail en telefoon – wordt steeds meer gebruik gemaakt door ondernemers. Het bezoekersaantal van Antwoordvoorbedrijven.nl is sinds voorjaar 2008 gestegen van maandelijks 40 000 naar 140 000 in het voorjaar 2009.

Tot slot zorgt de stroomlijning van het bedrijfsgerichte EZ-instrumentarium voor een toegankelijker instrumentarium voor ondernemers door standaardisatie en vereenvoudiging van regelingen. Dit is bij ondernemers getoetst en in samenspraak met hen verder ontwikkeld, waardoor het instrumentarium nu beter aansluit aan bij hun belevingswereld. EZ beziet samen met andere overheden of verdere winst mogelijk is.

110

Is de tijd die banken in 2008 kwijt waren met overnames en fusies mogelijkerwijs ten koste gegaan van het gebruik van diverse instrumenten ter ondersteuning van het bedrijfsleven? Met andere woorden, heeft deze prioriteitstelling van de banken de bedrijven geld gekost? Heeft dit het gebruik van de groeifaciliteit in de weg gezeten? E.e.a. zou toch immers ook samen kunnen gaan?

Het is ons niet bekend dat er bij banken op dit vlak een capaciteitsknelpunt bestond. Zie verder het antwoord op vraag 96.

111

Hoe kan het dat zo’n 60 procent van de ROC’s en AOC’s is aangesloten bij «Beroepsonderwijs in bedrijf», maar hiermee slechts enkele duizenden leerlingen worden bereikt?

Op de ROC’s worden tientallen verschillende opleidingen op meerdere niveaus aangeboden. De projecten die worden ondersteund vanuit de subsidieregeling Beroepsonderwijs in bedrijf zijn meestal gericht op het verbeteren van de aansluiting op de arbeidsmarkt bij één van deze opleidingen. Hierdoor is het aantal leerlingen dat direct wordt bereikt door de projecten een beperkt deel van het totaal aantal leerlingen van een ROC. Indirect kunnen meer leerlingen profiteren, als bijvoorbeeld de leereffecten die bij één opleiding worden opgedaan, doorsijpelen naar andere delen van de onderwijsinstelling.

112

Waarom zijn met betrekking tot veiligheid nog geen cijfers bekend over 2008?

De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) wordt jaarlijks in opdracht van Justitie en BZK uitgevoerd en verschijnt ieder jaar in de loop van het voorjaar. De resultaten van de MCB 2008 worden deze week (week 23) door Justitie en BZK naar de Tweede Kamer verstuurd.

113

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doorlichting van gemeenten op administratieve lasten die voor het zomerreces aan de Kamer wordt gezonden?

In de integrale voortgangsrapportages, die halfjaarlijks aan de Tweede Kamer worden gestuurd wordt ingegaan op de doorlichtingen bij gemeenten. Hierbij de laatste stand van zaken.

Nulmeting administratieve lasten gemeenten

Naar aanleiding van het bestuursakkoord tussen het Rijk en de VNG van 2007 is de nulmeting Administratieve Lasten (AL) gemeentelijke regelgeving uitgevoerd ten behoeve van de VNG. De VNG kan met de nulmeting de afspraak dat gemeenten hun administratieve lasten met 25% verminderen beter monitoren. De gemeentelijke administratieve lasten voor de voor bedrijven meest relevante verordeningen bedraagt € 100,5 mln.

Voucherregeling administratieve lasten

In 2007 heeft het kabinet de Tijdelijke regeling stimulering aanpak vermindering gemeentelijke administratieve lasten (voucherregeling administratieve lasten) gepubliceerd. Hiermee is beoogd dat gemeenten hun gemeentelijke regels doorlichten op mogelijkheden de administratieve lasten te verminderen.

Aan 271 gemeenten is een voucher toegekend voor de doorlichting van de administratieve lasten. Per 30 april jl. heeft circa 85% van de gemeenten de doorlichting van de administratieve lasten bedrijven afgerond.

De vervolgstap is dat de gemeenten de resultaten uit de doorlichting implementeren in hun regelgeving waarmee de administratieve lasten zullen afnemen.

114

Waarom zijn de benuttinggraden voor het BBMKB en de Groeifaciliteit kengetallen en geen prestatie-indicatoren?

In de begroting 2008 waren ten aanzien van de garantieregelingen kengetallen opgenomen (dus zonder streefwaarden). Daarom kan in het jaarverslag ook geen koppeling worden gelegd met een streefwaarde en wordt alleen de realisatie vermeld. In de begroting 2009 zijn deze instrumenten overigens voorzien prestatie-indicatoren met streefwaarden, zodat deze ook te zijner tijd in het jaarverslag 2009 zullen terugkomen.

115

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de studie naar succesen faalfactoren van winkelstraatmanagement?

Dit onderzoek is eind april afgerond. De bevindingen zijn de basis voor een aantal pilots die EZ later dit jaar of begin volgend jaar zal subsidiëren, alsmede voor een op te stellen leidraad winkelstraatmanagement (concept-handboek).

116

Waarom is er, afgezien van de administratieve lasten, geen prestatie-indicator voor OD 3.2? En ook niet voor OD 3.3?

In de begroting 2008 is een scherpe lijn gehanteerd ten aanzien van het opnemen van prestatie-indicatoren, conform de richtlijnen die hiervoor gelden. Indien EZ maar voor een klein deel invloed heeft op de het behalen ervan, werd besloten over te gaan op kengetallen. Dit heeft geleidt tot opmerkingen van onder andere uw Kamer en van de Algemene Rekenkamer. Voor de begroting 2009 is daarom besloten om weer meer prestatie-indicatoren op te nemen, zodat ook weer duidelijk wordt waar EZ naar streven.

Voor OD 3.3 is zowel een prestatie-indicator (voldoende herstructurering in topprojecten en voldoende nieuwe bedrijventerreinen in topprojecten) als een kengetal (marktaandeel inkomende toerisme) opgenomen (zie pagina 72 van het jaarverslag).

117

Kan de regering aangeven wat het resultaat moet zijn van de operationele samenwerking tussen de programma’s in het kader van Pieken in de Delta en de Innovatieprogramma’s?

Het resultaat van de operationele samenwerking is een effectievere en efficiënte uitvoering en meer duidelijkheid voor indieners van projecten. Dit is bereikt door een scherpere inhoudelijke afbakening tussen de Innovatieprogramma’s en Pieken in de Delta, waarmee onnodige overlap wordt voorkomen. Daarnaast wordt in de uitvoering nog beter samengewerkt. De indiener kan zijn project via een «A4 service» kort omschrijven en krijgt dan op maat advies bij welke regeling het project het beste past. Met deze maatregelen is het voor indieners van subsidieaanvragen duidelijker onder welk programma zijn project eventueel voor subsidie in aanmerking komt.

118

Nu in de verantwoordingsbrief van de regering het sein op rood staat voor het gebiedsgerichte economisch beleid, waarom komt dit dan niet terug in het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken over 2008?

Voor de in de verantwoordingsbrief gehanteerde cijfers voor deze doelstelling, heeft het Ministerie van Economische Zaken een voorbehoud moeten maken, omdat het zich moest beroep op de aan het begin van 2009 beschikbare informatie over de realisatie in 2008. Het afgelopen jaar zijn er voor Pieken in de Delta twee tenders gehouden. Over het aantal projecten dat in 2008 is ingediend is in het jaarverslag gerapporteerd. In de verantwoordingsbrief wordt echter gemeten welk effect er van dit instrument uitgaat. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de investeringen die met het instrument worden uitgelokt. Omdat de subsidiebeschikkingen over de tweede tender begin 2009 nog niet waren afgegeven, kon hier in de verantwoordingsbrief nog geen uitsluitsel over worden gegeven.

Inmiddels blijkt uit de eerste resultaten van de tweede tender Pieken in de Delta in 2008 dat de voor het afgelopen jaar verwachte doelstellingen ook daadwerkelijk zijn gehaald.

119

Kan de regering aangeven hoe de uitvoering van de motie van het lid Vos (Kamerstuk 31 700 XIII, nr. 31) over de voortzetting van de GSB-pijlergelden wijkeconomie ter hand is genomen?

Het Ministerie van Economische Zaken en de G4/G27 zijn momenteel bezig met het opstellen van een Strategisch Economische Samenwerkingsagenda.

De Strategische Economische Samenwerkingsagenda beschrijft een vernieuwd (economisch) partnerschap tussen EZ en de grote steden voor de periode 2010 tot en met 2014. Doel van de agenda is de inspanningen van EZ en de steden om de economische structuur en concurrentiekracht van Nederland te versterken met elkaar te verbinden. Het kabinet ziet het opstellen van deze strategische agenda als invulling van de motie-Vos.

120

Wat wordt verstaan onder het Twee Zeeën programma?

Het programma Twee Zeeën is een zogenaamd Interreg IVA programma voor grensoverschrijdende samenwerking. De drie andere Interreg IVA programma’s waar Nederland aan deelneemt zijn Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Euregio Maas-Rijn. Het programma Twee Zeeën is een nieuw grensoverschrijdend programma in deze programmaperiode 2007–2013 en heeft als werkingsgebied delen van Frankrijk, Vlaanderen, Engeland en Nederland. In Nederland betreft het Westelijk Noord-Brabant, de gehele provincie Zeeland en GrootRijnmond. De projecten dienen zich te richten op de thema’s concurrerende economie en toegankelijkheid, veilig en gezond milieu of goede levenskwaliteit. Ieder project moet partners kennen in tenminste twee lidstaten waarbij minimaal één partner uit Engeland dient te komen.

121

Voor BSRI worden twee verschillende beleidsdoelen genoemd, hoeveel geld in aan beide doelen besteed?

De twee beleidsdoelen voor de BSRI zijn gericht op:

1. het faseverschil in economische ontwikkeling (vestigingsprojecten) en

2. het creëren van een level playing field (strategische uitbreidingsprojecten).

In 2008 is aan vestigingsprojecten: € 8 182 100 besteed en aan strategische uitbreidingsprojecten: € 7 693 300.

122

Hoe wil de regering voorkomen dat de financiering van de SDE leidt tot een grote stijging van de energierekening en koopkrachtverlies?

De financiering van de SDE in de toekomst zal worden aangepast zoals is afgesproken in het aanvullend beleidsakkoord. Burgers en bedrijven gaan door middel van een opslag op het elektriciteitstarief direct meebetalen aan de financiering van de SDE. De wijze waarop dat zal gebeuren, verwacht ik u in de loop van 2009 duidelijk te kunnen maken. De komende tijd wordt benut voor het afwegen van de diverse mogelijkheden voor tariefopslag, waarbij de optredende lasten voor burgers en bedrijven niet uit het oog zullen worden verloren. In het aanvullend beleidsakkoord is al aangegeven dat de vrijvallende middelen op de EZ-begroting zullen worden aangewend voor lastenverlichting.

Overigens wil ik benadrukken dat de SDE-systematiek aan de uitgavenkant gelijk blijft: de SDE blijft een geplafoneerde regeling. Op deze manier kunnen we gericht blijven stimuleren op aantrekkelijke opties voor Nederland, tegen aanvaardbare kosten. Want wat we ook kiezen: geen enkel systeem is uiteindelijk «gratis».

123

Gaat het bij stadsverwarmingprojecten met name over Purmerend? Wat is daar de stand van Zaken?

Dit betreft de «Overgangswet elektriciteitsproductiesector», waaronder een tegemoetkoming wordt gegeven voor de niet-marktconforme kosten aan vier elektriciteitsproducenten die ook warmte leveren aan stadsverwarmingsprojecten. In totaal betreft het negen stadsverwarmingsprojecten, waarvan Purmerend er één is. Gelet op de toestemming door de Europese Commissie voor de tegemoetkoming wordt in dit verband geen ondersteuning gegeven aan warmtedistributiebedrijven. De toezegging voor het leveren van een tegemoetkoming loopt tot en met 2010.

124

Hoe komt het dat de uitgaven van de Regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) maar liefst € 245 miljoen lager zijn uitgevallen dan begroot? De MEP voorzag toch nog niet in correctiebedragen?

De MEP kent inderdaad geen correctiebedragen. Men krijgt subsidie voor elke kWh die men opwekt. Dit is een vast bedrag per kWh, dat per MEP-categorie en jaar van aanvang van de productie kan verschillen. Dit vaste bedrag per kWh is gebaseerd op de onrendabele top voor de betreffende categorie. In het jaar 2008 is er minder subsidie uitbetaald dan bij de opstelling van de begroting voor het jaar 2008 geraamd was omdat de gerealiseerde elektriciteitsproductie is achtergebleven bij de raming. Zoals aangegeven zal geld dat vrijvalt binnen de MEP opnieuw worden ingezet voor het totaal van de MEP en de SDE (Stimuleringsregeling duurzame energieproductie).

125

Waarom zijn in december 2008 middelen toegevoegd aan SDE waarvan al duidelijk was dat ze niet meer konden worden besteed? Waarom zijn ze inet toegevoegd aan de begroting 2009?

In het geval van gepubliceerde regelingen met een budgetplafond worden in principe de volledige verplichtingenbedragen die overeenkomen met het gepubliceerde plafond gereserveerd op de begroting in het jaar waarin de aanvraagperiode start. Vooraf bij publicatie van de budgetplafonds is namelijk het uiteindelijke beroep op de regeling en vervolgens het afgeven van beschikkingen niet (volledig) in te schatten.Het deel dat in 2008 uiteindelijk niet is besteed blijft beschikbaar voor 2009 e.v. Een deel daarvan zal gebruikt worden voor het in 2009 alsnog afgeven van beschikkingen op in 2008 ingediende aanvragen, het restant zal aangewend worden ten behoeve van nieuwe SDE-publicaties.

126

Waarom is ondanks het uitgangspunt van een vaste FES-voeding het bedrag toch hoger uitgevallen?

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het FES een vaste voeding krijgt die niet meer fluctueert als gevolg van mutaties in de gasbaten. In deze kabinetsperiode zijn de begrote uitgaven leidend voor de omvang van de voeding. Daarom is – vooruitlopend op de wijziging van de Wet Fonds economische structuurversterking – in het jaar 2008 de gasbatenvoeding van het fonds gevormd door de niet-belastingontvangsten van de staat uit aardgasbaten voor het bedrag dat daarvoor in de begrotingsstaat is opgenomen. Het in de begrotingsstaat opgenomen bedrag komt overeen met de totale uitgaven geraamd in het jaar 2008. De ontvangsten zijn met andere woorden gelijk gesteld aan de uitgaven. Wanneer de uitgaven stijgen, nemen de ontvangsten met hetzelfde bedrag toe. Hierdoor zijn de ontvangsten hoger uitgevallen dan geraamd.

127

Kan de regering ingaan op de € 17 miljoen die afgaan van het beleidsonderdeel energie-innovatie? Is het juist dat dit bedrag zal worden besteed aan uitvoeringskosten van SenterNovem? Is het juist dat het hier gaat om een kostenoverschrijding bij SenterNovem? Hoe is dit te rijmen met het belang van energie-innovatie?

Op voorhand is niet duidelijk welk deel van de beschikbare middelen ingezet gaat worden als vergoeding voor de door SenterNovem zelf uit te voeren werkzaamheden en welke via SenterNovem door derden uit te voeren werkzaamheden. In het eerste geval worden de uitgaven verantwoord op het onderdeel Bijdrage aan Agentschappen en in het tweede geval komen ze ten laste van een ander onderdeel van de begroting zoals energie-innovatie. SenterNovem heeft een deel van het werk wel uitgevoerd in plaats van dit uit te besteden aan derden zoals aanvankelijk ingeschat. Er wordt dan niet minder uitgegeven aan innovatie maar alleen via een andere post. Daarnaast zijn er gelden toegevoegd in verband met door SenterNovem uit te voeren taken welke niet voorzien waren ten tijde van het opstellen van de begroting.

128

Welke middelen heeft EZ om de concentratiegraad te verlagen? Waarom zijn de van externe factoren geschoonde tarieven geen prestatie indicator? En waarom niet de gerealiseerde interconnectiecapaciteit?

De instrumenten die EZ inzet om de energiemarkten beter te laten werken, kunnen via het marktmechanisme invloed hebben op de concentratiegraad. Voorbeelden zijn de maatregelen die ik heb genomen om de groothandelsmarkt voor gas beter te laten werken, de Wet Onafhankelijk Netbeheer, het toezicht dat de NMa houdt op de eerlijke werking van de energiemarkten en de inspanningen om Nederland te positioneren op de (Noordwest)Europese energiemarkten. Op grond van deze maatregelen zullen nieuwe leverancier tot de markt toetreden en marktaandeel veroveren. Voorbeelden daarvan zijn de toetreding tot de markt van bijvoorbeeld Greenchoice en de intensieve wervingscampagnes van relatieve nieuwkomers zoals bijvoorbeeld Oxxio.

De van externe invloeden geschoonde tarieven zijn niet opgenomen als prestatie-indicator omdat er geen eenduidige norm voor is op te stellen, zeker niet in een vrije markt. Prijzen zijn het resultaat van de markt (vraag en aanbod). Overigens is het wel zo dat de NMa toezicht houdt op de redelijkheid van retailtarieven en gegevens over prijzen bijhoudt in een kleinverbruikersmonitor. Langs dezelfde lijn geldt voor de gerealiseerde interconnectiecapaciteit eveneens dat geen eenduidige norm is op te stellen. Overigens houdt de NMa in haar groothandelsmonitor cijfers over interconnectiecapaciteit bij.

129

Waarom ontbreekt een prestatie-indicator voor OD 4.2?

Het Jaarverslag is het «spiegelbeeld» van de begroting. Dat betekent dat in het Jaarverslag gerapporteerd wordt over de in de Begroting opgenomen kengetallen en prestatie-indicatoren. Conform de regelgeving wordt bij elk algemeen doel (AD) en bij elke operationeel doel (OD) prestatie-gegevens (prestatie-indicatoren danwel kengetallen) opgenomen worden. Wanneer dit niet mogelijk is wordt dit in de leeswijzer van de begroting toegelicht (comply or explain). Zo zijn onder OD 4.2 kengetallen opgenomen. De reden voor het kiezen van kengetallen is het feit dat een groot aantal externe variabelen, zoals de schommelende olieprijs, van invloed is op de beleidsdoelen.

130

In welke mate is er een verminderde aanschaf en toepassing van warmtekrachtkoppeling (WKK) merkbaar na de afschaffing van de SDE-faciliteit voor WKK?

Zie antwoord op vraag 131.

131

Welk effect heeft de uitsluiting van WKK in de SDE gehad op de CO2-uitstoot en het rendement van het energieverbruik?

In het kader van de SDE bestond en bestaat geen faciliteit voor WKK. Derhalve is een verminderde aanschaf en toepassing van warmtekrachtkoppeling als gevolg van afschaffing van de faciliteit niet aan de orde. Zoals aangegeven in mijn brief van 23 februari 2009 (Kamerstukken 28 665, nr. 100) kan WKK in (vrijwel) alle categorieën rendabel worden geëxploiteerd.

132

Waarom zijn het duurzaam energieverbruik in 2008 en de CO2-uitstoot nog niet bekend? Waarom is er zo’n grote vertraging met deze statistieken als dit onderwerp van zo’n groot belang wordt geacht?

Het CBS moet altijd zorgvuldig te werk gaan. Daarom wordt strakke planning gevolgd. De gepubliceerde cijfers worden op basis van enquêtegegevens bij bedrijven verkregen. Adequate verwerking van deze gegevens vergt uiteraard tijd. Een definitief beeld over 2008 is daarom in het laatste kwartaal van 2009 beschikbaar. Een voorlopig beeld over 2008 is echter via de databank van het CBS aan het eind eerste kwartaal 2009 bekend.

133

Is tijdens de twee genoemde grootste bedrijvenmissies in de geschiedenis van het Ministerie van Economische Zaken bij de gesprekspartners aandacht gevraagd voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in Turkije en China? Wat zijn de resultaten hiervan?

MVO vormt een integraal onderdeel van economische missies. Daarnaast wordt voor zowel China als Turkije gewerkt aan het vormgeven van een verdergaande vorm van bilaterale samenwerking op MVO-gebied. Met het Chinese Ministerie van Handel zijn en marge van de genoemde missie gesprekken gevoerd in Beijing, waarbij is afgesproken om een technische werkgroep op te richten om MVO onderwerpen structureel op de agenda te plaatsen van de jaarlijkse Joint Economic Committee (JEC). De volgende JEC met China staat op de agenda in december 2009 in Den Haag. Daarnaast heeft Staatssecretaris Heemskerk een MVO seminar geopend gericht op de textielsector, werd er een presentatie gegeven over MVO in China aan de missiedeelnemers en hebben de deelnemers een MVO-informatiepakket ontvangen inclusief de «Toolkit MVO China», welke kansen en bedreigingen signaleert op MVO-gebied toegesneden op China.

Tijdens de missie naar Turkije heeft Staatssecretaris Heemskerk een lezing gegeven over de winst van MVO in Istanboel bij de Turkse werkgeversorganisaties Tüsiad en Kalder. Een volgende stap in de samenwerking met Turkije is om een overheidsdialoog op te starten tussen Turkse en Nederlandse beleidsmakers en hierbij het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties te betrekken. Ook is aan de missiedeelnemers een informatiepakket uitgereikt met daarin ook de « MVO Toolkit Turkije».

134

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het in gebruik nemen van TenderNed?Wanneer zal TenderNed opgeleverd worden? Waarom is een nieuwe Aanbestedingswet nodig om dit systeem in gebruik te nemen? Waarom is de regering niet eerder tot de conclusie gekomen dat het ProRail systeem niet uitgebouwd kon worden? Is er niet onnodig veel tijd voorbij gegaan?

TenderNed is in 2006 overgenomen van ProRail. Na proefdraaien met het prototype bleek dat een landelijke uitrol van TenderNed niet goed mogelijk was. De bouw van een nieuw prototype was derhalve noodzakelijk. Om geen tijd verloren te laten gaan, zijn al tijdens het proefdraaien in samenspraak met de gebruikers functionele specificaties opgesteld. Deze specificaties zijn gebruikt om de noodzakelijke nieuwbouw te ontwikkelen.

Er wordt op dit moment hard gewerkt aan de realisatie van de nieuwbouw van TenderNed. De uitwerking van vele technische aspecten blijkt echter niet eenvoudig te zijn. Hierdoor heeft de nieuwbouw van TenderNed enige vertraging opgelopen. TenderNed zal daarom in de loop van 2010 worden opgeleverd. Deze vertraging is te overzien, aangezien de verwachting is dat ook een nieuwe Aanbestedingswet pas in de loop van 2010 inwerking zal treden.

Het voornemen is om in de nieuwe Aanbestedingswet de verplichting op te nemen om de aankondiging van een opdracht via TenderNed te publiceren. Deze wettelijke maatregel zorgt ervoor dat alle aankondigingen op één centrale plek te vinden zijn, waardoor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven worden verlaagd. Dit betekent niet dat een nieuwe Aanbestedingswet noodzakelijk is om TenderNed in gebruik te nemen, maar dat het wel gewenst is dat TenderNed gereed is bij inwerkingtreding van de nieuwe wet.

135

Wat gaat de regering doen om de door de Algemene Rekenkamer geconstateerd onvolkomenheid bij de besteding van de beleidsgelden door SenterNovem op te lossen? Hoe wil de regering de onvolkomenheid aanpakken zonder dat SenterNovem nog meer dan nu als een buitengewoon bureaucratische en weinig toegankelijke organisatie wordt ervaren? Welke stappen heeft de regering gezet nadat bleek dat SenterNovem gefaald heeft als toezichthouder op de maximumprijzen voor stadsverwarming? Is SenterNovem betrokken bij de uitvoering van de warmtewet? Hoe wil de regering voorkomen dat SenterNovem opnieuw weinig oog heeft voor de belangen van consumenten?

De problemen ten aanzien van de beheersing van het verantwoordingstraject bij SenterNovem (SN) waren mij reeds bekend uit het interimrapport 2008 van mijn auditdienst. Naar aanleiding daarvan zijn verbeteracties afgesproken met SenterNovem, die aansluiten bij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer voor het oplossen van de onvolkomenheid:

• de aanbeveling om de interface BAS-SAP nader te onderzoeken en te verbeteren is reeds opgepakt. De benodigde aanpassingen zijn geïnventariseerd en worden volgens planning in juli 2009 afgerond;

• ten aanzien van de intensievere afstemming tussen het BAS systeem van SN en het SAP systeem van EZ zijn reeds in de 2e helft van 2008 organisatorische maatregelen getroffen. Het geconstateerde cumulatieve aansluitverschil is inmiddels gecorrigeerd en is per 31 december 2008 niet meer aanwezig. Met ingang van het tweede kwartaal 2009 vindt maandelijks afstemming plaats tussen BAS en SAP. Deze maatregel borgt consistentie van de gegevens tussen beide systemen en er vindt monitoring plaats op de afloop en de verwerking van de eventueel geconstateerde verschillen;

• teneinde het zicht op de debiteuren te verbeteren heeft SN inmiddels een centrale coördinatie van het vorderingenbeheer ingesteld. Een centrale afdeling Beleidsadministratie bij SN voert op dit moment een opschoning van de administratie uit en zal zorgen voor een adequate monitoring en afloop van de openstaande vorderingen.

De rol van SenterNovem in het kader van de financiële ondersteuning van enkele stadsverwarmingprojecten is inmiddels beëindigd aangezien de betreffende contracten zijn beëindigd (zie mijn brief van september 4 september 2006 EZ 06000446). Mijn ministerie houdt zich op dit moment intensief bezig met het vormgeven van de uitvoeringsregelgeving die voortvloeit uit de warmtewet. Hierbij maakt een uitgebreide consultatie van marktpartijen en andere belanghebbenden, waaronder organisaties die de belangen van afnemers behartigen, belangrijk deel uit van de procedure. SenterNovem is voor haar technische kennis ook betrokken bij de vormgeving van de uitvoeringsregelgeving. De uitvoerende en toezichthoudende organisatie voor de warmtewet en de daarbij horende uitvoeringsregelgeving is echter De Nederlandse Mededingingsautoriteit/De Energiekamer.

136

Waarom is er € 50 miljoen besteed aan uitzendkrachten?

De categorie «Uitzendkrachten» in de tabel Uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen) bevat de gerealiseerde uitgaven voor uitzendkrachten (€ 21,9 mln) en de gerealiseerde uitgaven voor structurele inhuur bij de baten-lastendiensten EVD en SenterNovem (€ 28,2 mln).

Uitzendkrachten worden ingezet om tijdelijke pieken in de werkzaamheden op te vangen en om de noodzakelijke continuïteit van werkzaamheden te waarborgen bij ziekte van medewerkers, langdurig (zwangerschaps)verlof, openstaande vacatures of andere vormen van afwezigheid.

De structurele inhuur bij genoemde baten-lastendiensten is nodig voor de uitvoering van opdrachten van EZ en andere ministeries/overheden. Naast de vaste ambtelijke bezetting wordt door deze diensten gebruik gemaakt van structurele, maar in tijd, samenstelling en omvang wisselende inzet van inhuurkrachten (de zogenaamde «flexibele schil»). Hiermee kunnen de diensten het aantal medewerkers en de benodigde kennis en expertise snel en flexibel aanpassen aan veranderingen in de omvang en samenstelling van het opdrachtenpakket. Overigens werken de baten-lastendiensten van EZ voor een aanzienlijk deel in opdracht van andere ministeries/overheden. Bij deze diensten is in 2008 45% (€ 12,6 mln) van de flexibele schil ingezet om deze opdrachten van andere ministeries/ overheden uit te voeren.

137

Kan de tabel met uitgaven voor inkoop adviseurs en tijdelijk personeel puntsgewijs nader worden gespecificeerd met aantal fte’s? Zo neen, waarom niet?

Neen. Volgens de rijksbrede afspraken vindt het monitoren en de registratie van de uitgaven voor inkoop adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur) plaats in euro’s, uitgesplitst naar de acht categorieën conform de definities uit het Informatiestatuut 2007. Het aantal fte’s is derhalve niet uit de administratie af te leiden.

138

Kan de tabel met uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel worden uitgesplitst naar kerndepartement en Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) zodat ook inzicht wordt verschaft in wat de cijfers zouden zijn exclusief de ZBO’s? Zo neen, waarom niet?

De tabel met uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel geeft reeds de uitgaven weer van het ministerie van Economische Zaken exclusief de ZBO’s.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD).

XNoot
1

De volgende branches waren al opgenomen in deze wet: bouw, dakdekkers, schilders, elektrohandwerkers, gebouwenreiniging en postdiensten. Met de wetswijziging zijn de volgende branches opgenomen, te weten ouderenzorg, bewaking, steenkoolmijnen, grote wasserijen, afvalverzorging en de opleidingsbranche.

XNoot
1

De klantenservice van de NS heeft een 0900 nummer met een tarief van 10 cent per minuut en derhalve geen maximumbedrag per gesprek (het maximumbedrag per gesprek is verplicht bij tarieven boven de 15 cent per minuut).

XNoot
1

Innovatieplatform (2008), Analysis of the Netherlands’ private R&D position, Position paper, Den Haag; H. P. G. Erken en M. L. Ruiter (2005), Determinanten van de private R&D-uitgaven in internationaal perspectief, Ministerie van Economische Zaken, Onderzoeksreeks, Publicatienummer 05OI08, Den Haag.

XNoot
1

Nederland, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland, Luxemburg, Liechtenstein, Litouwen, Letland, Monaco, IJsland, Kroatië en Slovenië.

Naar boven