31 924 VIII
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2008

nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juni 2009

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over het rapport van de Algemene Rekenkamer d.d. 7 mei 2009 bij het Jaarverslag 2008 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 31 924 VIII, nr. 2).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2009. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

Boeve

1

Wat kunnen de concrete risico’s zijn van het feit dat bij de Centrale Financiën Instellingen (Cfi) «de interne beheersing bij de bekostigingsunit primair onderwijs (Cfi/BPO) onvoldoende is verankerd in de bedrijfsvoering»?

Zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geconstateerd heeft er over 2008 geen onjuiste of onrechtmatige bekostiging plaatsgevonden. In die zin blijken de concrete risico’s in de praktijk beperkt. De bevinding heeft geleid tot een aanpak van CFI om te verbeteren. Zo worden de gewenste extra controlemaatregelen expliciet benoemd en ingeregeld in het bekostigingsproces, en worden de uitkomsten daarvan vastgelegd in het productiedossier. CFI wil de verbeterde beheersing uiterlijk in het derde kwartaal van 2009 operationeel hebben.

2

Wat ontbreekt nog, gezien de Rekenkamer stelt dat regelgeving achterblijft, wanneer in een publiek-private samenwerking publiek geld wordt aangewend voor het bereiken van publieke doelen en de minister zicht moet houden op de uitvoering?

De Rekenkamer stelt dat regelgeving op het gebied van publiek private samenwerking achterblijft. Momenteel wordt een beleidskader voorbereid waarin de grenzen van publiek-private investeringen worden aangegeven. Uitgangspunt hierbij is dat publiek-private activiteiten altijd een duidelijke onderwijskundige meerwaarde moeten hebben, en dus een publiek doel dienen. Via de Inspectie van het Onderwijs houdt de minister toezicht op de uitvoering.

3

Welke bedragen aan subsidies vallen onder de Directie Kunsten en (separaat) bij de Directie Cultureel Erfgoed, aangezien het beheer van subsidies die buiten de Cultuurnota vallen, bij de directie Kunsten en de directie Cultureel Erfgoed, naar mening van de Algemene Rekenkamer, nog niet op orde zijn?

De onderstaande bedragen betreffen de subsidies die in beheer zijn bij de directies Kunsten en de directie Cultureel Erfgoed, en buiten de Cultuurnota vallen:

Omschrijving subsidiesBedragen (* € 1 000) Directie(s)
1 Film (stimulering)* 20 000 Kunsten
2 Verbreden inzet Cultuur** 58 945 Cultureel Erfgoed en Kunsten
3 Internationaal Cultuurbeleid (HGIS) 276 Kunsten
4 Huisvesting*** 65 656 Cultureel Erfgoed
5 Musea (niet cultuurnota) 8 017 Cultureel Erfgoed
6 Behoud en beheer 5 075 Cultureel Erfgoed
7 Verdrag Malta en Archeologie 2 000 Cultureel Erfgoed
8 Programmakosten overig**** 31 843 Kunsten

De bedragen zijn ontleend aan artikel 14, zoals opgenomen in de tabel «14.2 budgettaire gevolgen van beleid» (voor zover deze tabel betrekking heeft op de directies Kunsten en Cultureel Erfgoed).

* Betreft de financiering aan de Stichting Nederlands Fonds voor de Film voor de stimuleringsregeling van de Nederlandse Film.

** Verbreden inzet Cultuur betreft Regionale dynamiek, Cultuur en Ruimte, Cultuur en School, Cultuur en economie, Cultuur en ICT.

*** Hierin is een bedrag van € 50,7 miljoen begrepen aan huurvergoedingen aan de musea op grond van de gebruiksovereenkomsten Rijksgebouwendienst. Het resterende betreft de investeringen op het gebied van beveiliging, technische vervanging en huisvesting Nieuwbouw Rijksmuseum.

**** Dit bedrag bestaat uit: Programmakosten overig met een bijdrage Pensioenfondsen Podiumkunsten € 15 miljoen, Internationale uitgaven € 7 miljoen, frictiekosten met betrekking tot subsidieplan € 3,1 miljoen en oplossen knelpunten instellingen in samenhang met de totstandkoming van het subsidieplan waaronder fonds Cultuurparticipatie en sectorinstituten € 6,7 miljoen.

4

Hoeveel is er besteed door het ministerie aan de inhuur van externen in 2008?

In het jaar 2008 is, zoals aangegeven in het Departementaal Jaarverslag, € 23 120 677 besteed aan de inhuur van externen.

5

Welke aanvullende maatregelen kunnen genomen worden om te zorgen voor verbetering van het beheer van subsidies die buiten de Cultuurnota vallen door de Directie Cultureel Erfgoed en de Directie Kunsten?

De directeur-generaal Cultuur en Media heeft in 2009 een nieuw plan van aanpak goedgekeurd dat nu wordt uitgevoerd. In dit plan staan een aantal aanvullende maatregelen ten opzichte van het plan van aanpak 2008. De maatregelen in het nieuwe plan van aanpak bestaan uit:

• aanpassing van wet- en regelgeving (ingangsdatum gepland op 1 juli 2010);

• herinrichting van het proces van de totstandkoming van de beschikking;

• inrichting en ingebruikname van een subsidievolgsysteem (waarmee termijnen kunnen worden bewaakt);

• aanpassing van standaardbeschikkingen en checklists;

• opleidingen om specifieke kennis te verbeteren;

• extra interne controlemaatregelen, waarmee eventuele fouten in een conceptbeschikking er vóór verzending van de beschikking worden uitgehaald.

Daarnaast is de Auditdienst gevraagd in 2009 een extra audit uit te voeren op het subsidiebeheer bij de cultuurdirecties.

6

Wat is de reden dat er in 2008 nog geen voortgang is geboekt bij het structureel oplossen van de vorig jaar geconstateerde knelpunten?

Het plan van aanpak 2008 was een belangrijke eerste stap, maar onvoldoende diepgaand. Een aantal structurele maatregelen, met name de aanpassing van regelgeving, was niet in 2008 te realiseren. De aanpassing van het Bekostigingsbesluit Cultuur, waar een deel van de problemen uit voortvloeit, zal plaatsvinden per 1 juli 2010. Om te voorkomen dat tot dat moment opnieuw fouten ontstaan zijn in de tussentijd, met ingang van 2009, extra interne controles ingevoerd om de rechtmatigheid van beschikkingen te borgen.

7

Was het in 2005, toen uw ambtsvoorganger met het actieplan «OCW verandert» aan de slag ging, voorzien dat organisatiewijzigingen tot gevolg zouden hebben dat het langer zou duren om problemen op te lossen? Zo neen, waarom niet?

Neen. OCW Verandert! was er juist op gericht om meer flexibel en op maat in te spelen op maatschappelijke vraagstukken en politieke prioriteiten. Nieuwe beleidseenheden komen nu sneller van de grond en kunnen meteen aan de slag om politieke prioriteiten op te pakken.

Door reorganisaties, de complexiteit van de tekortkomingen en vacatures als gevolg van taakstellingen is in 2008 niet op alle terreinen voldoende voortgang geboekt bij het oplossen van tekortkomingen.

8

Voldoet het ministerie van OCW aan de nota Externe inhuur (BZK, 2008a), waarin staat dat ministers ervoor dienen te waken dat zij de gaten die in het personeelsbestand vallen door de vermindering van het aantal rijksambtenaren, niet opvullen door de inhuur van externen?

Ja, het ministerie voldoet daaraan en is waakzaam bij het inhuren van externe deskundigheid en capaciteit. De omvang van het personeelsbestand van OCW is in 2008 ten opzichte van 2007 met 1% gedaald. De uitgaven voor externe inhuur zijn in 2008 ten opzichte van 2007 met 2% afgenomen.

9

Hoeveel is er besteed aan het inhuren van deskundigen van andere ministeries?

Dat is niet eenvoudig te beantwoorden. OCW benut regelmatig deskundigheid en capaciteit van andere departementen. Bij langer durende samenwerking worden afspraken geformaliseerd en vindt desgewenst financiële verrekening plaats. Aangezien deze interdepartementale samenwerking wederzijds is betreft de financieel administratieve verwerking zowel inkomsten als ook uitgaven. De schatting is dat het saldo van het inhuren, versus het beschikbaar stellen van deskundigheid en capaciteit, globaal genomen budget neutraal uitpakt.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GL), Anker (CU) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GL), Ortega-Martijn (CU) en Gerkens (SP).

Naar boven