Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31924-V nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31924-V nr. 8 |
Vastgesteld 12 juni 2009
De commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft de navolgende vragen over het Jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) (31 924 V, nr. 3) aan de regering voorgelegd.
De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2009.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Kan een opsomming gegeven worden van wat er in 2008 niet is gerealiseerd dat wel tijdens de begrotingen van 2008 als doelstelling is voorgenomen?
In het jaarverslag wordt de voortgang verantwoord van de prioriteiten uit «Samen werken, samen leven». Het gaat daarbij om de hoofdlijnen en de belangrijkste resultaten. Alleen opmerkelijke verschillen tussen begroting en jaarverslag moeten worden toegelicht. Dergelijke verschillen waren er niet, zo concludeert ook de AR. Hiermee voldoet BZ aan de afspraken in het kader van het begrotingsexperiment.
Hoewel er dus geen volledige opsomming wordt gegeven van zaken die wel en niet zijn gerealiseerd, worden er wel lessen geleerd van positieve en negatieve ervaringen in het afgelopen jaar. Evaluaties werden hier al langer voor gebruikt. In dit jaarverslag is er nog een instrument toegevoegd; de beleidsconclusies. Bij elke doelstelling worden aan het eind de «geleerde lessen» geformuleerd. Deze kunnen weer worden gebruikt bij het formuleren van toekomstig beleid.
Hoeveel vrouwen vanaf de rang directeur werken er bij het ministerie van Buitenlandse Zaken ten opzichte van mannen? Hoe is die verhouding bij de ambassadeurs?
Er werken 14 vrouwen vanaf de rang directeur bij het ministerie van Buitenlandse Zaken ten opzichte van 104 mannen.
Het aantal vrouwelijke ambassadeurs is 26 ten opzichte van 97 mannelijke ambassadeurs.
Kunt u concreet in een lijst aangeven hoeveel geld er per land per fonds en voor wat voor soort activiteiten in 2008 is uitgegeven aan:
– Klimaatmitigatie
– Klimaatadaptatie
– Vrouwen/gender
Kunt u per land aangeven tot welke meetbare effecten dat heeft geleid?
Klimaatmitigatie en Klimaatadaptatie.
De OESO/DAC heeft pas sinds medio 2008 een algemene definitie voor klimaatverandering zonder onderscheid te maken tussen mitigatie en adaptatie. Momenteel is een werkgroep binnen de OESO/DAC bezig om de definities voor zowel mitigatie als adaptatie vast te stellen; de verwachting is dat dit in 2009 gereed zal komen. Een internationaal vergelijkbare en degelijke rapportage over klimaat zal daarna pas mogelijk zijn per 2010. Vooruitlopend op de internationale afspraken ten aanzien van financieringsbehoefte en financieringswijze zijn op basis van de huidige inzichten, mede in het licht van de beleidsintensivering op klimaat en milieu, de uitgaven voor mitigatie en adaptatie voorlopig geschat.
Het ministerie heeft in 2008, op basis van die schatting, een bedrag van EUR 18 miljoen aan adaptatie bijgedragen. Opgemerkt dient te worden dat dit capaciteitsopbouw en beleidsontwikkeling voor adaptatie in ontwikkelingslanden betreft, vooral via het multilaterale en het particuliere kanaal. Het betreft hier activiteiten in o.a. Bangladesh, Guatemala, Indonesië, Rwanda, Senegal, Vietnam, Zuid Afrika en,en steun aan wereldwijde programma’s van o.a. de Wereldbank, de Global Environment Facility en het Rode Kruis. Nederland is cofinancier van een studie van de Wereldbank: «The economics of adaptation».
Voor mitigatie is in 2008 een bedrag van EUR 50 miljoen uitgegeven. Een belangrijk deel van deze uitgaven betreft activiteiten die uit de door de regering beschikbaar gestelde EUR 500 miljoen voor hernieuwbare energie worden gefinancierd. Over deze besteding is gesproken tijdens het AO van 17 december 2008. Bilaterale energie programma’s vinden plaats in Indonesië, Mozambique, Rwanda, en Zambia. Het gaat hierbij om kleinschalige waterkracht centrales (Indonesië), duurzaam gebruik van brandhout (Mozambique, Rwanda) en het ontwikkelen van geothermale energie (Indonesië). Daarnaast bent u per kamerbrief van 16 februari 2009 van de Ministers van Volkshuisvesting,Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en voor Ontwikkelingssamenwerking nader geïnformeerd over de Internationale Klimaatafspraken.
Voorts is het van belang om op te merken dat uitgaven op andere deelterreinen binnen milieu (bijvoorbeeld integraal waterbeheer en drinkwater & sanitatie) in gevallen ook indirect aan klimaatmitigatie en – adaptatie bijdragen.
Gender is geen op zichzelf staand hoofddoel, maar veelal een subdoel van activiteiten. De landencasus Bangladesh in de Resultatenrapportage licht bijvoorbeeld toe hoe Nederland zeer actief is op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid, onder andere door verstrekking van microkrediet aan vrouwen, bevorderen van onderwijsdeelname van meisjes en politieke participatie van vrouwen. Dit alles terwijl gender geen aparte sector is.
In de resultatenrapportage is aangegeven dat interventies op zeven terreinen een bijdrage leveren aan de vergroting van gelijke rechten en kansen voor vrouwen: post-primair onderwijs voor meisjes, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, tijdsbesparende infrastructuur voor vrouwen, goed geregeld eigendoms- en erfrecht, formele werkgelegenheid en gelijke kansen op de arbeidsmarkt, deelname aan en vertegenwoordiging in politiek en bestuur en de aanpak van geweld tegen vrouwen. Deze interventies leiden tot veranderingen in instituties, cultuurveranderingen en veranderingen in de individuele capaciteiten van vrouwen. De interventies op de diverse terreinen zijn in de praktijk onderdeel van specifieke beleidssectoren (de zogenaamde gendermainstreaming): zo is onderwijsdeelname van meisjes bijvoorbeeld onderdeel van de inzet in de onderwijssector, wordt met de investeringen in de gezondheidssector een bijdrage geleverd aan srgr en levert de inzet op het gebied van drinkwater een bijdrage aan de tijdsbesparende infrastructuur voor vrouwen, omdat het met name vrouwen en meisjes zijn die water halen. Het is niet mogelijk om per sector en/of per activiteit aan te geven welk deel van de middelen welke bijdrage heeft geleverd aan de bevordering van gendergelijkheid.
Nederland heeft, om specifieke aandacht voor gender te genereren, een aantal gerichte financiële bijdragen geleverd aan (katalyserende) initiatieven op het gebied van gender, zoals:
– In 2006 EUR 5 miljoen aan UNDP voor het Gender Thematic Trust Fund (ingezet in 2006/2007)
– Jaarlijks USD 1 miljoen aan de WHO in 2006–2008 voor het Partnership Programma Gender
– In 2008 USD 8,05 miljoen aan het UN Violence Against Women (VAW) Trustfund (beheerd door UNIFEM)
– USD 700 000 aan de oprichting van een VN databank over geweld tegen vrouwen ter implementatie van de VN resolutie «Geweld tegen vrouwen»
– In 2007 EUR 1 miljoen aan UNIFEM voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen in Afghanistan.
De NGO’s hebben al langer een relatief zware inzet op gender, zoals bijvoorbeeld Hivos en Oxfam Novib die 15% van de schenkingen besteden aan gender en diversiteit.
Zoals het overzicht aangeeft zijn, door de nadrukkelijke prioriteitstelling van gender in 2007, de uitgaven op MDG3 bij bilaterale en multilaterale organisaties sterk toegenomen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel geld er van het OS budget is uitgegeven per land via directe financiering door ambassades, via het multilaterale kanaal en via het bilaterale kanaal.
Bijlage 4 van het HGIS-Jaarverslag betreft een overzicht van de ODA-uitgaven in de partnerlanden. Het gaat hierbij om de zogenoemde gedelegeerde uitgaven, oftewel de ambassade-budgetten. Het totaal voor 2008 bedroeg EUR 1,198 miljard. Naast deze uitgaven wordt een aantal centrale budgetten (zoals het noodhulp-budget, het Stabiliteitsfonds en schuldverlichting) ook tot het bilaterale kanaal gerekend. Het totaal voor het bilaterale kanaal in 2008, dus inclusief de middelen opgenomen onder bijlage 4 van het HGIS-Jaarverslag, is EUR 1,803 miljard. Het totaal voor het multilaterale kanaal in 2008 is EUR 1,307 miljard.
Hoeveel geld is er via welk kanaal aan welk doel uitgegeven in Indonesië?
In 2008 is er via het bilaterale kanaal in totaal EUR 106 miljoen uitgegeven aan het land Indonesië. Dit betreft zowel uitgaven die via de Ambassade gedaan zijn als uitgaven uit centrale programma’s (zoals het centrale klimaatprogramma) Deze EUR 106 miljoen is als volgt verdeeld over de volgende beleidsartikelen:
Artikel | Omschrijving/toelichting | Bedrag (miljoen) |
---|---|---|
2.5 | Wederopbouw na de Tsunami | 2,1 |
2.7 | Goed bestuur | 20,5 |
4.2 | Sector doorsnijdende programma’s | 4,1 |
4.3 | Ondernemingsklimaat | 4,0 |
5.1 | Onderwijs | 37,5 |
5.2 | Hoger onderwijs | 7,2 |
5.5 | Reproductieve gezondheid | 0,8 |
5.6 | Participatie Civil Society | 0,3 |
6.1 | Milieu | 8,4 |
6.2 | Water en Drinkwater | 20,8 |
Totaal | 105,7 |
NB. Deze bedragen wijken af van de bedragen in bijlage 4 van het HGIS-jaarverslag, door dat daar alleen de gedecentraliseerde bilaterale uitgaven (uitgaven via de ambassades) zijn opgenomen.
Naast uitgaven via het bilaterale kanaal draagt Nederland ook bij aan de ontwikkelingssamenwerking in Indonesië via het multilaterale en particuliere kanaal. Het is echter niet aan te geven welk bedrag dit betreft. Nederlandse uitgaven aan multilaterale en particuliere instellingen geschieden namelijk op een thematischebasis, dus zonder geografisch oormerk. Deze uitgaven zijn in het jaarverslag ook op een thematische basis verantwoord.
Hoeveel geld is er via welk kanaal aan welk doel uitgegeven in Soedan?
In 2008 is er via het bilaterale kanaal in totaal EUR 84 miljoen uitgegeven aan het land Soedan. Dit betreft zowel uitgaven die via de Ambassade gedaan zijn als uitgaven uit centrale programma’s (zoals het noodhulpprogramma).
Deze EUR 84 miljoen is als volgt verdeeld over de volgende beleidsartikelen:
Artikel | Omschrijving/toelichting | Bedrag (miljoen) |
---|---|---|
1.2 | Mensenrechten | 1,5 |
2.5 | Regionale stabiliteit en crisisbeheersing | 74,5 |
2.6 | Humanitaire hulpverlening | 7,0 |
2.7 | Goed bestuur | 0,2 |
4.2 | Sector doorsnijdende programma’s | 0,4 |
5.6 | Participatie Civil Society | 0,2 |
8.3 | Draagvlak Nederlands Buitenlands beleid | 0,3 |
Totaal | 84,1 |
NB. Deze bedragen wijken af van de bedragen in bijlage 4 van het HGIS-jaarverslag, door dat daar alleen de gedecentraliseerde bilaterale uitgaven (uitgaven via de ambassades) zijn opgenomen.
Naast uitgaven via het bilaterale kanaal draagt Nederland ook bij aan de ontwikkelingssamenwerking in Soedan via het multilaterale en particuliere kanaal. Het is echter niet aan te geven welk bedrag dit betreft. Nederlandse uitgaven aan multilaterale en particuliere instellingen geschieden namelijk op een thematischebasis, dus zonder geografisch oormerk. Deze uitgaven zijn in het jaarverslag ook op een thematische basis verantwoord.
Hoeveel geld is er via welk kanaal aan welk doel uitgegeven in China?
In 2008 is er via het bilaterale kanaal in totaal EUR 5 miljoen uitgegeven aan het land China. Dit betreft zowel uitgaven die via de Ambassade gedaan zijn als uitgaven uit centrale programma’s (zoals de Azie-faciliteit).
Deze EUR 5 miljoen is als volgt verdeeld over de volgende beleidsartikelen.
Artikel | Omschrijving / toelichting | Bedrag (miljoen) |
---|---|---|
1.2 | Mensenrechten | 1,7 |
4.2 | Sector doorsnijdende programma’s | 2,1 |
6.1 | Milieu en water | 1,1 |
8.3 | Draagvlak Nederlands Buitenlands beleid (programma kleine ambassade projecten) | 0,1 |
Totaal | 5 |
Naast uitgaven via het bilaterale kanaal wordt door Nederland ook bijgedragen aan de ontwikkelingssamenwerking in China via het multilaterale en particuliere kanaal. Het is echter niet aan te geven welk bedrag dit betreft. Nederlandse uitgaven aan multilaterale en particuliere instellingen geschieden namelijk op een thematische basis, dus zonder geografisch oormerk. Deze uitgaven zijn in het jaarverslag ook op een thematische basis verantwoord.
Hoeveel geld is er via welk kanaal aan welk doel uitgegeven in DRC?
In 2008 is er via het bilaterale kanaal in totaal EUR 32,9 miljoen uitgegeven aan de Democratische republiek Congo. Dit betreft zowel uitgaven die via de Ambassade gedaan zijn als uitgaven uit centrale programma’s (zoals humanitaire hulpverlening).
Deze EUR 32,9 miljoen is als volgt verdeeld over de volgende beleidsartikelen:
Artikel | Omschrijving / toelichting | Bedrag (miljoen) |
---|---|---|
1.2 | Mensenrechten | 0,6 |
2.5 | Regionale stabiliteit en crisisbeheersing | 5,5 |
2.6 | Humanitaire hulpverlening | 25,4 |
2.7 | Goed bestuur | 0,2 |
5.3 | Gender | 1,2 |
8.3 | Draagvlak Nederlands buitenlands beleid | 0,02 |
Totaal | 32,9 |
NB. Deze bedragen wijken af van de bedragen in bijlage 4 van het HGIS-jaarverslag, door dat daar alleen de gedecentraliseerde bilaterale uitgaven (uitgaven via de ambassades) zijn opgenomen.
Naast uitgaven via het bilaterale kanaal draagt Nederland ook bij aan de ontwikkelingssamenwerking in de Democratische republiek Congo via het multilaterale en particuliere kanaal. Het is echter niet aan te geven welk bedrag dit precies betreft. Nederlandse uitgaven aan multilaterale en particuliere instellingen geschieden namelijk op een thematische basis, dus zonder geografisch oormerk. Deze uitgaven zijn in het jaarverslag ook op een thematische basis verantwoord.
Hoeveel geld is er via welk kanaal aan welk doel uitgegeven in Rwanda?
In 2008 is er via het bilaterale kanaal in totaal EUR 25 miljoen uitgegeven aan het land Rwanda. Dit betreft uitgaven die via de Ambassade gedaan zijn.
Deze EUR 25 miljoen is als volgt verdeeld over de volgende beleidsartikelen:
Artikel | Omschrijving / toelichting | Bedrag (miljoen) |
---|---|---|
2.7 | Goed bestuur | 3,7 |
4.2 | Armoedevermindering | 0,1 |
4.3 | Ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden | 9,2 |
5.1 | Onderwijs | 10 |
5.6 | Participatie civil society | 0,01 |
6.1 | Milieu en water | 2 |
8.3 | Draagvlak Nederlands buitenlands beleid | 0,02 |
Totaal | 25 |
NB. Deze bedragen kunnen afwijken van de bedragen in bijlage 4 van het HGIS-jaarverslag, doordat daar alleen de gedecentraliseerde bilaterale uitgaven (uitgaven via de ambassades) zijn opgenomen.
Naast uitgaven via het bilaterale kanaal draagt Nederland ook bij aan de ontwikkelingssamenwerking in Rwanda via het multilaterale en particuliere kanaal. Het is echter niet aan te geven welk bedrag dit betreft. Nederlandse uitgaven aan multilaterale en particuliere instellingen geschieden namelijk op een thematischebasis, dus zonder geografisch oormerk. Deze uitgaven zijn in het jaarverslag ook op een thematische basis verantwoord.
Hoeveel geld is er via welk kanaal aan welk doel uitgegeven in Burundi?
In 2008 is er via het bilaterale kanaal in totaal EUR 22,4 miljoen uitgegeven aan het land Burundi. Dit betreft zowel uitgaven die via de Ambassade gedaan zijn als uitgaven uit centrale programma’s (zoals humanitaire hulpverlening en wederopbouw).
Deze EUR 22,4 miljoen is als volgt verdeeld over de volgende beleidsartikelen:
Artikel | Omschrijving / toelichting | Bedrag (miljoen) |
---|---|---|
2.5 | Regionale stabiliteit en crisisbeheersing | 16 |
2.6 | Humanitaire hulpverlening | 4 |
2.7 | Goed bestuur | 0,07 |
4.3 | Ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden | 2,3 |
Totaal | 22,4 |
NB. Deze bedragen wijken af van de bedragen in bijlage 4 van het HGIS-jaarverslag, door dat daar alleen de gedecentraliseerde bilaterale uitgaven (uitgaven via de ambassades) zijn opgenomen.
Naast uitgaven via het bilaterale kanaal draagt Nederland ook bij aan de ontwikkelingssamenwerking in Burundi via het multilaterale en particuliere kanaal. Het is echter niet aan te geven welk bedrag dit betreft. Nederlandse uitgaven aan multilaterale en particuliere instellingen geschieden namelijk op een thematische basis, dus zonder geografisch oormerk. Deze uitgaven zijn in het jaarverslag ook op een thematische basis verantwoord.
Hoeveel geld is er via welk kanaal aan welk doel uitgegeven ten behoeve van Birma?
In 2008 is er via met name het bilaterale kanaal in totaal EUR 11 miljoen uitgegeven aan het land Myanmar (Birma). Dit betreft zowel uitgaven die via de Ambassade gedaan zijn als uitgaven uit centrale programma’s (zoals humanitaire hulpverlening). Myanmar is geen partnerland.
Deze EUR 11 miljoen is als volgt verdeeld over de volgende beleidsartikelen:
Artikel | Omschrijving / toelichting | Bedrag (miljoen) |
---|---|---|
1.2 | Mensenrechten | 0,2 |
2.6 | Humanitaire hulpverlening | 10,8 |
Totaal | 11 |
Naast uitgaven via het bilaterale kanaal draagt Nederland ook bij aan de ontwikkelingssamenwerking in Myanmar via het multilaterale en particuliere kanaal. Het is echter niet aan te geven welk bedrag dit betreft. Nederlandse uitgaven aan multilaterale en particuliere instellingen geschieden namelijk op een thematischebasis, dus zonder geografisch oormerk. Deze uitgaven zijn in het jaarverslag ook op een thematische basis verantwoord.
Heeft u onderzocht hoe «gender-budgeting» kan worden toegepast in de verantwoording over het buitenlandbeleid naar aanleiding van de motie Peters-Gillard van 26 juni 2006? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw bevindingen?
Mede naar aanleiding van de motie Peters-Gillard is in de afgelopen periode uitgebreid gekeken naar de incorporatie van een genderperspectief in de planning en uitvoering van beleid en naar de wijze waarop daarover verantwoording kan worden afgelegd. In de Resultatenrapportage 2007–2008 wordt ingegaan op de uitkomst van dit proces. Dit is met name terug te vinden in het Hoofdstuk over MDG3, maar ook bij andere hoofdstukken wordt toegelicht hoe gender een rol speelt in het beleidsproces en welke resultaten worden geboekt.
Geconstateerd is dat in het verleden niet op alle terreinen bij de formulering van beleid even gestructureerd is gekeken naar de mogelijke effecten van het beleid op de positie van mannen en vrouwen. Dit maakt het lastig om na afloop te bepalen wat die effecten zijn geweest, aangezien er vooraf geen effectindicatoren zijn geformuleerd. Deze constatering was aanleiding om in het afgelopen jaar bij de formulering van resultaatketens als operationalisering van meerjarige strategische plannen een inhaalslag te maken en genderaspecten waar mogelijk en relevant mee te nemen in de verschillende niveaus van de keten.
In een aantal landen zijn goede voorbeelden te vinden waar gendergelijkheid is opgenomen in deze planningsfase, waarvoor resultatenketens zijn vervaardigd. Sommige daarvan zijn specifiek voor genderthema’s gemaakt zoals geweld tegen vrouwen in Ethiopie, DR Congo en Burkina Faso, en bij andere zijn genderaspecten opgenomen. Zo heeft Jemen bijvoorbeeld in haar drie sectoren, onderwijs, gezondheid en water, genderelementen in de respectievelijke ketens opgenomen. Bolivia heeft een aparte keten ontwikkeld onder het thema Emancipatie met als doel verkleinen van maatschappelijke ongelijkheid.
De geleerde lessen uit het proces van het «gendersensitief maken» van resultatenketens zal tussen posten worden uitgewisseld om te komen tot een kwaliteitsverbetering zodat het bereiken van resultaten op het terrein van gendergelijkheid beter kan worden gemonitord en zichtbaar gemaakt: een volgende Resultatenrapportage zal nog meer in detail over behaalde gendergelijkheid kunnen rapporteren.
Een andere conclusie is dat de echte genderresultaten dikwijls meer kwalitatief dan kwantitatief van karakter zijn. Bij emancipatie gaat het immers vooral om maatschappelijke veranderingsprocessen, die moeilijk in cijfers zijn te vatten. Paragraaf 3.1.1 van de Resultatenrapportage licht deze problematiek nader toe. Ook de attributie van resultaten aan specifieke door Nederland ondersteunde interventies is moeilijk te maken. Tenslotte schiet in een aantal landen de dataverzameling op dit punt tekort: een aantal nationale en internationale statistieken blijft steken op huishoudniveau of maakt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Paragraaf 3.1.5 van de Resultatenrapportage geeft in het kort weer met welke problemen rekening gehouden moet worden.
De eindconclusie is dat er verbetering mogelijk was waar het het betrekken van genderaspecten in de formulering en uitvoering van beleid betreft. Daartoe zijn in de afgelopen periode een aantal stappen gezet. Tegelijk zal het in de praktijk niet mogelijk zijn om genderbudgeting voor 100% in te voeren, aangezien de daarvoor noodzakelijke gegevens niet overal beschikbaar zijn. Het genderspecifiek verzamelen van gegevens wordt niet universeel toegepast.
Zijn spanningen in islamitische landen naar aanleiding van de film Fitna niet vooral beperkt gebleven doordat die film uiteindelijk weinig bleek voor te stellen?
Voorafgaand aan en ten tijde van het uitbrengen door de heer Wilders van zijn film Fitna heeft de Nederlandse regering zich bijzonder ingespannen, o.a. door de inzet van publieksdiplomatie, om uit te leggen hoe in Nederland de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn gegarandeerd, en om afstand te nemen van de film Fitna. Deze inspanningen, alsook die van Nederlandse moslimorganisaties, die in islamitische landen het negatieve beeld van Nederland zo veel als mogelijk hebben gecorrigeerd, hebben eraan bijgedragen dat de reacties op het verschijnen van de film Fitna in islamitische landen over het algemeen gematigd zijn geweest.
De vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken heeft tijdens haar werkbezoek aan Saudi-Arabië van 6 tot en met 9 juni 2008 over dit onderwerp met vertegenwoordigers van de Saudische Majlis as Shura (Raadgevende Raad) van gedachten gewisseld (Werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan Saoedi-Arabië (6 juni t/m 9 juni 2008), Verslag van een werkbezoek (31 773, nr. 1)).
Welk concreet en meetbaar effect hebben de reizen van de minister van Buitenlandse Zaken naar Israël en de Palestijnse Gebieden gehad op de doelstelling «dichterbij brengen van een oplossing voor de conflicten in het Midden-Oosten»?
De reizen hebben bijgedragen aan grotere bekendheid bij Israëlische en Palestijnse gesprekspartners van de Nederlandse opvattingen inzake het Midden-Oosten vredesproces (MOVP), zowel in bilaterale contacten met de betrokken regeringsleiders en ministers, als in een publieksoptreden van de Minister van Buitenlandse Zaken bij de 8e Herzliya Conferentie over Israëls nationale veiligheid op 21 januari 2008.
Het is niet mogelijk om aan de reizen als zodanig een concreet en meetbaar effect toe te schrijven. Zij vormen een onderdeel van de bredere inspanningen van de regering om bij te dragen aan de oplossing van de conflicten in het Midden-Oosten. Deze inspanningen bijvoorbeeld hebben concreet geleid tot het Israëlische besluit om in 2008 de export van agrarische producten die verbouwd zijn met steun van Nederland uit de Gaza-strook toe te staan. Voorts hebben de inspanningen van de regering geleid tot een versterking van de Palestijnse civiele veiligheidssector (o.m. door de opleiding van politieagenten en de bouw van een penitentiaire inrichting) en daarmee bijgedragen aan verbetering van de veiligheid van zowel Palestijnen als Israëli’s.
Kunt u aangeven wat nut en noodzaak is van de MDG-ambassadeur? Wat is haar meerwaarde boven bijvoorbeeld de soortgelijke functie die binnen VN-verband hiervoor bestaat? Waar bestaan haar werkzaamheden uit en waaruit blijkt het effect van haar optreden? Hoe wordt dit gemeten?
Op 30 juni 2007 werd de «Kabinetsagenda 2015» gepresenteerd. Daarin wordt het beleid van de Nederlandse regering met betrekking tot het realiseren van de millennium ontwikkelingsdoelen (MDG’s) uiteengezet. In de Kabinetsagenda wordt per millenniumdoel aangegeven hoe Nederland eraan kan bijdragen dat deze doelen dichterbij worden gebracht. Hierop volgde een intensieve dialoog over de MDG’s die het kabinet in de eerste honderd dagen na zijn aantreden heeft gevoerd. Hierbij hebben leden van het kabinet onder meer gesproken met ruim 300 bedrijven, ngo’s, particuliere organisaties, journalisten, veldwerkers, werkgeversorganisaties en academici. Het verhogen van de algemene bekendheid met en het verbreden van het debat over de MDG’s blijft een belangrijk doel op zich.
Het kabinet stelt zich op het standpunt niet te kunnen accepteren dat miljoenen mensen zijn uitgesloten van basale levensvoorzieningen en in een globaliserende wereld noodgedwongen aan de zijlijn staan. Als meest direct betrokken bewindspersoon wil ik de millenniumdoelen dichterbij halen, de betrokkenheid van de samenleving als geheel verbreden en vernieuwende initiatieven stimuleren, inclusief die van niet-traditionele partners.
Donoren als de VN, Wereldbank, de Europese Commissie en vele andere bilaterale donoren zijn allemaal actief om te helpen MDG’s te realiseren. Het schakelen en waar mogelijk verbindingen leggen tussen deze internationale initiatieven en de Nederlandse inspanningen is een belangrijke taak van de Ambassadeur MDG’s. Tenslotte kunnen alleen door wereldwijde samenwerking de doelen gehaald worden. Het is de taak van de ambassadeur voor de MDG’s deel te nemen aan internationale conferenties (zoals de MDG-top in NY) en zowel ontvangende als donerende landen te wijzen op hun verantwoordelijkheden.
Hiertoe zijn onder andere ook acties ondernomen op het gebied van het voormalig Tsjechisch EU-voorzitterschap ism met het VK. Op het gebied van MDG 8 organiseert de EC, daarnaast op initiatief van Nederland, een bijeenkomst met de andere Lid Staten om ervaringen te delen over het samenwerken met publieke en private partners.
Naast de schakeling tussen Nederlandse en internationale inspanningen is ook de mobilisatie in Nederland van initiatieven voor het bereiken van MDG’s een belangrijke taak van de ambassadeur. Voorbeelden van dergelijke initiatieven zijn samenwerking met gemeenten (Millennium gemeenten initiatief), met het bedrijfsleven en met vele maatschappelijke organisaties. De ambassadeur spreekt in Nederland daarnaast regelmatig jongeren, studenten, gemeentelieden/inwoners en geïnteresseerden toe. Ook neemt zij frequent deel aan evenementen die in Nederland worden georganiseerd op het gebied van de MDG’s in het algemeen of op het gebied van een specifiek doel.
De Nederlandse ambassadeur kent derhalve een geheel ander werkgebied (Nederland) dan de VN ambassadeur voor de MDG’s. Maar net als de VN ambassadeur, wordt ook van de Nederlandse ambassadeur verwacht dat vernieuwende initiatieven worden ontplooid ten behoeve van de MDG’s.Zo heeft de Ambassadeur een belangrijke bijdrage geleverd aan het opbouwen van de MDG Businessclub. En draagt zij samen met collega’s bij aan de ontwikkeling van nieuwe publiek private samenwerkingen.
Uit het grote aantal initiatieven blijkt dat de inzet van de ambassadeur ertoe doet. Het effect van haar inzet zal worden meegewogen bij een evaluatie van het project «Millennium Doelen Dichterbij» dat onderdeel vormt van een regulier evaluatie onderzoek in het kader van de RPE.
Vindt u het terecht dat Nederland financieel bijdraagt aan de aanwezigheid van andere Westerse landen in Uruzgan? Welke landen profiteren daarvan en hoe groot is die bijdrage (per land)?
Nederland draagt niet financieel bij aan de aanwezigheid van andere Westerse landen in Uruzgan. Wel is het zo dat de partners tot op zekere hoogte gebruik maken van accommodatie en logistieke voorzieningen die door Nederland worden geleverd.
Met de uitvoering van welke MDG’s is het in 2008 goed gegaan en met welke niet goed (met kwantificering)
De onlangs uitgebrachte resultatenrapportage (resultaten in ontwikkeling 2007–2008) geeft de actuele stand van zaken voor de individuele MDG’s weer. De relevante delen daarvan zijn hieronder beknopt samengevat. Gegeven de vaak lange tijdspanne tussen het verzamelen van gegevens in ontwikkelingslanden en het beschikbaar maken ervan hebben de meest recente cijfers betrekking op de periode 2005–2007. Figuur 1 tot slot onderaan deze tekst geeft een heel kort overzicht van de mate waarin de verschillende delen van de wereld op weg zijn om de MDG’s te halen.
MDG 1: Halvering van extreme armoede
Volgens de meest recente betrouwbare cijfers (uit 2005 maar beschikbaar gekomen eind 2008) neemt het aantal armen in de wereld af. Voor de wereld als geheel ziet het er naar uit dat MDG 1 waarschijnlijk wordt gehaald in 2015. Dit is vooral te danken aan de hoge economische groei en de snelle terugdringing van de armoede in Oost Azië, inclusief Zuidoost Azië. Ook in Sub-Sahara Afrika is de armoede tussen 1990 en 2005 verminderd van 58 naar 51 procent. Dit heeft daar echter niet geleid tot een absolute afname van het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft. Op basis van huidige projecties zal de armoede in deze regio met 20 procent afnemen tussen 1990 en 2015.
De piek in voedselprijzen in 2008 heeft een negatief effect gehad op de armoedevermindering. Het deel van de arme bevolking dat zelf geen voedsel produceert werd het hardst getroffen omdat deze groep een groot deel van hun uitgaven aan voedsel besteedt. De effecten hiervan zijn nog niet meegenomen in de beschikbare cijfers. Maar er wordt geschat dat de groep mensen die onder de armoedegrens leeft hierdoor is toegenomen met grofweg 100 miljoen. Het grootste deel hiervan leeft in Sub-Sahara Afrika en Zuid Azië. De effecten van de financiële crisis komen hier nog eens bovenop. Schattingen van de effecten hiervan op het aantal extreem armen in 2009 variëren van toename van 50 tot 90 miljoen.
MDG 2: Iedereen naar de lagere school
De vooruitgang die sinds het begin van deze eeuw op het gebied van deelname aan onderwijs is geboekt is groot. Het aantal kinderen dat niet naar de lagere school gaat daalde van circa 103 miljoen naar 75 miljoen in 2006. Ook in Sub-Sahara Afrika is aanzienlijke voortgang geboekt. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat veel landen nog een lange weg te gaan hebben, vooral die in Sub-Sahara Afrika. Ook moet nog veel werk worden verricht om de kwaliteit van onderwijs op niveau te krijgen.
MDG 3: Gelijke kansen mannen en vrouwen
De officiële indicatorenset van MDG3 laat zien dat de voortgang op dit doel traag gaat. De meeste voortgang is te zien in de verhouding van het aantal meisjes dat naar de lagere school gaat ten opzichte van het aantal jongens. Alle delen van de wereld gaan op dit onderdeel de MDG halen, behalve Sub-Sahara Afrika hoewel ook hier goede voortgang wordt geboekt. Het aandeel vrouwen met betaald werk buiten de landbouw is wereldwijd toegenomen van 35% in 1990 naar bijna 40% in 2008, maar nog steeds werkt 2/3e van de vrouwen in ontwikkelingsgebieden in de informele sector. Ook verdienen vrouwen gemiddeld ene derde minder dan mannen. Het aandeel vrouwen in nationale parlementen is sinds 2000 mondiaal gestegen van 13,5% naar bijna 18%.
MDG 4: Terugdringen met 2/3 van kindersterfte
Er is de afgelopen jaren sprake van een aanhoudende en aanzienlijke daling van het aantal kinderen dat voor het vijfde levensjaar komt te overlijden. In 2006 overleden voor het eerst minder dan 10 miljoen kinderen onder de vijf jaar. De kindersterfte in dat jaar bedroeg 9,7 miljoen, wat ongeveer zestig procent lager is dan in 1960. In 2007 zijn 9,2 miljoen kinderen voor hun vijfde verjaardag overleden. Er is voortgang in alle delen van de wereld, maar slechts Zuidoost Azie, Noord Afrika en Latijns Amerika & het Caribische gebied gaan deze MDG halen. De helft van de kindersterfte vindt plaats in Sub Sahara Afrika, veelal door longontsteking, diarree, malaria, en mazelen.
MDG 5: Terugdringen met ¾ van moedersterfte
De moedersterfte is met minder dan 1 procent per jaar afgenomen in de periode van 1990 tot 2005, ver beneden de benodigde 5,5 procent die nodig is om het millenniumdoel te bereiken. Maar er zijn bemoedigende voorbeelden van voortgang, ook in enkele bilaterale partnerlanden van Nederland in Afrika. Maar in verschillende landen in Sub-Sahara Afrika en in Zuid Azië zijn de cijfers voor ziekte en sterfte in verband met zwangerschap en bevalling – inclusief onveilige abortus – nog steeds onaanvaardbaar hoog.
MDG 6: tot staan brengen van HIV/AIDS en andere ziekten als malaria en TB
Het aantal mensen dat met HIV leeft, stijgt nog steeds. Deels komt dat door het aantal nieuwe infecties, en deels is het een teken van succes omdat meer mensen in leven blijven dankzij behandeling met aidsremmers. Het aantal nieuwe HIV-infecties is gedaald van 3 miljoen per jaar in 2001 tot 2,7 miljoen in 2007. Alle delen van de wereld laten op dit terrein voortgang zien. Sub-Sahara Afrika is het zwaarst getroffen door HIV en aids. Tweederde van alle mensen die HIV-positief zijn, woont in deze regio. Wereldwijd komt driekwart van alle mensen die overlijden aan de gevolgen van aids uit deze regio. In 2007 stierven wereldwijd 2 miljoen mensen aan de gevolgen van aids.
Dankzij wereldwijde inentingen is de sterfte door mazelen zelfs sterker gedaald dan verwacht. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het tegengaan van malaria. De beschikbaarheid van geïmpregneerd muskietengaas is sterk toegenomen: van 1,3 miljoen klamboes in 2004 tot 18 miljoen in 2006. Trendcijfers over deze ziekte zijn echter schaars.
Dankzij de intensieve toepassing van TB-bestrijding conform de Stop TB Strategie, tekent zich sinds 2006 een kentering af in het aantal nieuwe TB-gevallen. Mondiaal gezien is men goed op weg om het MDG-doel te halen: het ombuigen van de epidemie. De mondiale TB-bestrijding heeft echter nog een enorme uitdaging in de regio’s Afrika en Europa.
MDG 7 Duurzame ontwikkeling en milieu
Wereldwijd is de uitstoot van CO2 tussen 1990 en 2005 met 30% toegenomen. Deze toename vindt voornamelijk plaats in ontwikkelingslanden. De ontbossing gaat door, zij het dat het tempo daarvan iets omlaag gaat: 7.9 miljoen hectare per jaar gedurende 2000–2005 in tegenstelling tot 8.9 miljoen hectare per jaar in de tien jaar daarvoor. Wat betreft de toegang tot schoon drinkwater geeft MDG 7 een positief beeld: voor het eerst daalde het aantal mensen dat geen toegang heeft tot schoon drinkwater tot onder één miljard (883 miljoen in 2006). Sinds 1990 hebben ongeveer 1,6 miljard mensen toegang gekregen tot schoon drinkwater. Maar er zijn grote verschillen tussen stad en platteland: van de 883 miljoen mensen zonder goed drinkwater wonen er 746 miljoen op het platteland. Voor Sub-Sahara Afrika is de voortgang beperkt en zal de target bij het huidige tempo niet worden gehaald. Ondanks de moeilijke uitgangssituatie van veel Afrikaanse landen is een aantal daarvan wel snel op weg het MDG-doel voor drinkwater te behalen.
Met sanitaire voorzieningen is het veel slechter gesteld; 2,5 miljard mensen hadden eind 2006 nog geen toegang tot sanitaire voorzieningen. Een groot deel van de wereld zal dit doel niet bereiken, vooral niet in Zuid Azië en Sub-Sahara Afrika. Sinds 1990 hebben ongeveer 1,1 miljard mensen toegang gekregen tot sanitaire voorzieningen maar het percentage mensen zonder dergelijke voorzieningen is maar licht afgenomen.
Kunt u een toelichting geven op de 25 projectvoorstellen die zijn goedgekeurd voor een bijdrage uit het Schokland-fonds? Hoeveel brengen de partners zelf in en hoeveel bedraagt de (verwachte) hefboom? Hoe meet u de meerwaarde van het Schokland-fonds?
Doel van de kabinetsbeleid, waarin de Millennium Akkoorden passen, is het verbreden van de betrokkenheid van de samenleving als geheel, inclusief die van niet-traditionele partners, en het op een vernieuwende wijze omgaan met ontwikkelingssamenwerking. Het Schoklandfonds is opgezet als onderdeel van die vernieuwingsagenda, met als doel beperkte financiële stimulans te geven aan innovatieve activiteiten. Hiervoor werd 50 miljoen Euro beschikbaar gesteld. Na twee rondes van het Schoklandfonds zijn 28 voorstellen goedgekeurd voor een totaalbedrag van bijna EUR 48 miljoen. Het gaat om projecten die direct bijdragen aan het versnellen van het bereiken van de Millenniumdoelen. Bij de beoordeling van de projectvoorstellen is vooral gekeken naar de innovatieve aanpak en het opzetten van nieuwe partnerschappen.
Met het Schoklandfonds positioneert de overheid zich als partner, en niet uitsluitend in de traditionele rol als financier. Het Schoklandfonds vereist een minimale eigen bijdrage van 60% van de partnerorganisaties. De toegekende EUR 48 miljoen uit het Schoklandfonds mobiliseert dus minimaal EUR 72 miljoen euro van de partners. In een aantal voorstellen is de hefboom echter veel groter; vijf of zelfs tien euro per gesubsidieerde euro. Door deze additionele hefboom wordt in beginsel nog eens EUR 40 miljoen aan private middelen gemobiliseerd voor ontwikkelingsdoelstellingen. Het partnerschap borgt op deze wijze niet alleen een bundeling van kennis en capaciteiten vanuit de samenleving, maar ook additionele middelen voor de MDGs.
Belangrijk criterium voor het toekennen van financiering uit het Schoklandsfonds is dat het project, door het betrekken van nieuwe, niet -traditionele partners, een directe bijdrage moet leveren aan het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen. Het behalen van de Millenniumdoelen is daarmee niet alleen meer een zaak van overheden en NGO’s, maar ook van de private sector, waardoor meer bereikt kan worden. Het accent van de goedgekeurde projecten ligt op voorstellen die gericht zijn op MDG 1 en MDG 8. Overige voorstellen richten zich op thema’s als onderwijs (6), HIV/AIDS (2), water en sanitatie (4), kennis (1), milieu (2), gezondheid (5) en economische ontwikkeling (4) of op een combinatie hiervan. De agrarische sector ontwikkeling krijgt daarnaast relatief veel aandacht (11 projecten). Voor een meer gedetailleerd overzicht van de verschillende projecten verwijs ik u naar het antwoord op HGIS verslag bijlage 2, vraag 2.
De meerwaarde van de akkoorden voortgekomen uit het Schoklandfonds heeft betrekking op verschillende aspecten. Het Schoklandfonds is uitdrukkelijk niet alléén gericht op het aantrekken van meer private middelen ten behoeve van ontwikkelingsvraagstukken. Het fonds is één van de instrumenten in het stimuleren van partnerschapsverbanden. Maar ook zonder financiële betrokkenheid van de overheid zijn meerdere Millennium Akkoorden tot stand gekomen, gebaseerd op maatschappelijke betrokkenheid vanuit de samenleving bij de modiale vraagstukken als armoede, honger, en klimaatverandering.
Belangrijk is dat via Schoklandinitiatieven een geheel nieuwe aanpak/methodologie kan worden uitgeprobeerd, bijvoorbeeld door het benutten van de marktwerking in de gezondheidszorg of door gebruik te maken van mobiele telefonie (SMS) voor het snel kunnen verzamelen van gegevens bij de aanpak van HIV/AIDS. Het Schoklandfonds heeft door aansprekende voorbeelden te financieren er mede voor gezorgd dat er meer van dergelijke maatschappelijke samenwerkingsverbanden worden opgezet. Zo wordt een nieuwe impuls gegeven aan de gedachte van het kabinetsbeleid«Ontwikkelingssamenwerking is een Zaak van Iedereen». Door deze initiatieven op kleinere schaal te ontwikkelen, kan dit later op grotere schaal worden toegepast en een groot effect behalen. In veel gevallen geeft de eenmalige bijdrage uit het Schoklandfonds net de impuls aan een initiatief om tot uitvoering te komen. Voorbeeld hiervan is het ondersteunen van het opzetten van kredietfaciliteiten voor het midden en klein bedrijf in Afrika. In andere gevallen was dit mogelijk ook zonder deze bijdrage uitgevoerd, maar of in een later stadium of met een geringer effect op de Millenniumdoelen.
Partnership | Projectomschrijving | 9. Omvang subsidie (in euro’s) toegekend |
---|---|---|
Toegekend 1e ronde | ||
1. Akvo (NWP) | Internetsite voor kennis, financiering en monitoring van projecten op gebied van water en sanitatie | 1 000 000 |
2. Edukans | Betere toegang tot goed beroepsonderwijs in ontwikkelingslanden | 2 000 000 |
3. Privaserve | Toegang tot internet en ICT in rurale gebieden | 2 250 000 |
4. Rebel Group (In Return East Africa Fund-I) | Financiering MKB dmv oprichting fonds | 487 000 |
5. Save the Children NL | Onderwijs in post-conflict gebieden | 288 309 |
6. Solidaridad | Pilots voor Commodity Business Support Centres voor palmolie, soja en suikerriet boeren | 4 800 000 |
7. Stichting Deltares (Barefoot hydrologists) | Grondwateronderzoek met nieuwe technologieen voor watervoorziening | 153 534 |
8. Stichting Lion Heart Foundation (Best of both worlds) | Ontwikkelings- en heropbouwactiviteiten in specifiek gebied in Sierra Leone (heropbouw lokale gezondheidszorg en economie) | 2 057 000 |
9. Stichting 2015 | Betrekken verschillende actoren in een NLse gemeenten bij het werk van UNICEF | 500 000 |
Totaal Toegekend 1e ronde (9) | 13 535 843 | |
Toegekend 2e ronde | ||
1. Borneo Initiative 036 | Opzetten van keten voor gecertificeerd hout | 2 000 000 |
2. EARS 027 | Mbv GIS droge gebieden in Afrika in kaart brengen en vervolgens in die gebieden droogteverzekering bieden | 645 000 |
3. FFI 033 | Promotie food fortification (met name foliumzuur) in meel | 319 050 |
4. GAIN 034 | Diverse middelen waaronder certificiering en financieel instrumentarium voor food fortification (voor verschillende basis producten) | 6 000 000 |
5. Heineken 026 | Lokale toevoer van grondstoffen aan lokale brouwerijen | 2 265 377 |
6. Humana 053 | Verbetering van dataverzameling, analyse en informatie-uitwisseling in een hiv/aids preventieprogramma | 366 693 |
7. IFDC 016 | Bouw lokale cassavefabriek en capaciteitsbouw cassaveboeren | 6 000 000 |
8. IICD 045 | Nieuwe markten voor kleine boeren | 344 750 |
9. MDG5 (Cordaid) 043 | Kluster van activiteiten die werken aan reproductieve gezondheid | 4 207 538 |
10. Oikocredit 051 | Sustainable credit fund en technical assistance support fund (mesofinanciering) | 1 480 000 |
11. PLAN NL 023 | «Kindertelefoon» met als doel reduceren van geweld tegen kinderen en daarmee verbeterde toegang tot onderwijs | 540 966 |
12. Platform MDG-profs 048 | Verbeterde toegang tot intellectuele eigendomsrechten en mogelijkheden voor innovatie in Afrika | 420 000 |
13. SOS Kinderdorpen 047 | Opleiden van jongeren tot kleine boeren en vervolgens faciliteren van markttoegang; Daarnaast verbeterde toegang tot onderwijs in betreffende communities | 317 334 |
14. TNO 046 | Ontwikkeling en lokal productie van ergonomische landbouwgereedschappen voor boeren | 251 077 |
15. Triodos 052 | Financiering Sustainable Value Chains | 3 070 000 |
16. TTC 058 | Voorlichting HIV/AIDs via mobiele telefonie | 104 200 |
Hoorzittingen | ||
17. Wereldfoundation | hypotkeken voor sloppenwijken | 1 750 000 |
18. Friends Indeed | onderwijs, gezondheidszorg India | 680 000 |
19. ICCO | FairCarbonFund | 4 370 000 |
Totaal Toegekend 2e ronde (16) | Totaal ronde 2 | 35 131 985 48 667 828 |
Totaal toegekende voorstellen (25) |
Kunt u aangeven hoe uw opmerking dat u investeert in duurzame energievoorziening voor de allerarmsten strookt met de constatering op blz. 75 dat de uitgaven ten behoeve van de bescherming en verbetering van het milieu ca. 60 miljoen euro lager uitvielen dan begroot, onder meer door vertragingen in verschillende projecten op het gebied van duurzame energie?
De gesignaleerde vertragingen bij duurzame energie projecten komen voort uit zorgvuldige en tijdrovende voorbereidingen, die noodzakelijk zijn om goed te kunnen inspelen op de lokale vraag naar energievoorzieningen e.d.. Hierdoor worden de uitgaven voor duurzame energie projecten met een ander tijdpad geprogrammeerd. In 2008 zijn programma’s opgestart met de Wereldbank gericht op Sub-sahara Afrika en Azië. Via de International Finance Corporation (IFC, onderdeel van de Wereldbankgroep) wordt samengewerkt met de private sector in Afrika. Biogas programma’s in Azië en Afrika zijn in uitvoering met SNV en HIVOS. In vier partnerlanden zijn bilaterale programma’s op het gebied van hernieuwbare energie van start gegaan: Indonesië, Mozambique, Rwanda en Zambia. Deze programma’s hebben in 2008 nog niet tot uitgaven geleid.
Wordt er ook geinvesteerd in meer grootschalige energie voorziening in ontwikkelingslanden? Zo ja, waar en met welke middelen?
In principe worden uit de intensiveringsmiddelen voor hernieuwbare energie alleen investeringen in infrastructuur voor energievoorziening gedaan voor kleinschalige activiteiten, d.w.z. een opwekkingscapaciteit van < 10 Megawatt. Uitzondering is een investering in de rehabilitatie van een bestaande centrale in het Grote Merengebied. Het betreft de Rusizi II waterkrachtcentrale met een totale capaciteit van 36 Megawatt, die elektriciteit levert voor Rwanda, Burundi en de DRC. Rehabilitatie van deze centrale is essentieel om de elektriciteitsvoorziening van deze landen op peil te houden. In dit verband kan ook het verbinden van de elektriciteitsnetten van Rwanda, Burundi en DRC worden genoemd. Nederland draagt daar met EUR 25 miljoen via cofinanciering met de African Development Bank aan bij.
Welk bedrag is gemoeid met de oprichting van de MDG Business Club? Op welke wijze zetten topmensen uit het bedrijfsleven middels deze club zich in voor het behalen van de MDGs? Waaruit blijkt de meerwaarde van deze club en hoe wordt dat gemeten?
Op 27 januari jl. vond de eerste bijeenkomst plaats van de MDG Businessclub op initiatief van Minister Koenders. De bijeenkomst, in de vorm van een werkdiner, werd bijgewoond door Nederlandse ondernemers en ondernemingen, maatschappelijke organisaties die actief zijn op het gebied van publiek private partnerschappen en de ministeries van Economische en Buitenlandse Zaken. De achterliggende gedachte is dat bedrijven, in samenwerking met andere partners, vanuit hun «core business», meer kunnen bijdragen aan de MDG’s. In de eerste bijeenkomst is gesproken over de kansen die de partijen ervaren en wat overheid en bedrijfsleven kunnen doen om deze mogelijkheden zo goed mogelijk te benutten.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze eerste bijeenkomst gefaciliteerd.
Om vervolg te geven aan deze eerste bijeenkomst zijn door verschillende bedrijven en maatschappelijke organisaties young professionals afgevaardigd, om gezamenlijk nieuwe of aanvullende samenwerkingsverbanden uit te werken, gericht op het behalen van de MDGs. Er wordt gekeken naar een innovatief, relatief nieuw samenwerkingsverband dat complementair is aan bestaande initiatieven, zoals bijvoorbeeld GAIN. Meerwaarde van de MDG Businessclub ligt vooral in de samenwerking en betrokkenheid van verschillende partners . Het is nadrukkelijk niet de bedoeling het wiel opnieuw uit te vinden, maar juist te leren van reeds lopende projecten en initiatieven waar de verschillende partijen reeds bij betrokken zijn, en zo synergie te bewerkstelligen. Dit proces is volop gaande en er wordt toegewerkt naar het laten zien van concrete resultaten in het vierde kwartaal van 2009.
Hieraan zijn momenteel geen kosten verbonden en het is te vroeg in het proces om te beoordelen of er in een later stadium door de verschillende partners mogelijk wel financering nodig zal zijn.
Wat is er in 2008 respectievelijk na 2008 reeds bereikt bij de vernieuwing van het medefinancieringsstelsel? DSI
Met betrekking tot de vernieuwing van het medefinancieringsstelsel zijn de volgende resultaten bereikt:
– Beleidsdialoog: Tussen mei en september 2008 heeft een interactieve dialoog met het maatschappelijk middenveld plaatsvonden genaamd «Ontwikkeling is verandering». Deelnemers waren vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven. Op basis van de uitkomsten van de dialoog heeft verdere beleidsontwikkeling plaatsgevonden waarbij gebruik is gemaakt van expertise en input vanuit het maatschappelijk veld. Teneinde dit proces diepgang te geven is er op de diverse deelonderwerpen regelmatig overleg geweest tussen het Ministerie, maatschappelijke organisaties en experts.
– Beleidsnotitie: Deze beleidsontwikkeling heeft geresulteerd in de beleidsnotitie maatschappelijke organisaties «Samenwerken, maatwerk, meerwaarde», die op 14 april 2009 naar de Tweede Kamer is gestuurd. De drie pijlers van het nieuwe beleid zijn: samenwerken, maatwerk en meerwaarde. Bij het AO over de notitie op 20 mei 2009 heeft de Tweede Kamer op hoofdlijnen ingestemd met de beleidsvoorstellen voor de financiering van maatschappelijke organisaties in OS.
– MFS II: MFS II (looptijd 1 januari 2011–31 december 2015) valt binnen de uitgangspunten zoals beschreven in de beleidsnotitie. Op dit moment wordt volop gewerkt aan de uitwerking van het subsidie- en beoordelingskader dat op korte termijn gepubliceerd zal worden in de Staatscourant.
– Resultatenrapportage: In de resultatenrapportage 2007–2008, welke op 19 mei 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden, zijn voor het eerst de resultaten van het particuliere kanaal meegenomen. Bij de totstandkoming van deze rapportage heeft het ministerie intensief samengewerkt met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Waaruit blijkt de aandacht voor corruptiebestrijding in ontwikkelingslanden in 2008?
Welke concrete acties zijn daarbij ondernomen? Wat is daarbij bereikt?
Aan corruptiebestrijding in ontwikkelingslanden is in 2008 via diverse kanalen aandacht geschonken. In multilateraal verband heeft Nederland een actieve rol gespeeld bij het VN Verdrag tegen corruptie (UNCAC). Zo is er bijgedragen aan de ontwikkeling van het nalevingsmechanisme van dit verdrag. Dit proces, dat naar verwachting in de loop van 2009 wordt afgerond, moet leiden tot een mechanisme dat verbeterpunten expliciteert bij de uitvoering van dit verdrag en inzichtelijk maakt welke stappen verdragspartijen, waaronder ontwikkelingslanden, nog moeten zetten om aan de voorwaarden van dit verdrag te doen en welke assistentie benodigd is om te komen tot een verbeterd institutioneel kader om corruptie te bestrijden. In het kader van de OESO heeft Nederland bijgedragen aan het gereedkomen van het beleidsdocument over gemeenschappelijke acties van donoren in gevallen van verslechterende corruptiesituaties.
In het civilaterale kanaal zijn strategische partners ondersteund als Transparency International en het U4 Anti-Corruption Resource Centre. Het Extractive Industries Transparency Initiative, dat transparantie rondom de opbrengsten van bodemschatten bevordert, is financieel ondersteund, evenals Global Witness en Revenue Watch Institute. Deze steun heeft geresulteerd in een toegenomen bewustwording van burgers in ontwikkelingslanden ten aanzien van de noodzaak van corruptiebestrijding en heeft tevens hun capaciteit versterkt om goed bestuur op te eisen en toe te zien op een juiste besteding van overheidsmiddelen.
In het bilaterale kanaal is ingezet op zowel de beleidsdialoog met partnerlanden als op capaciteitsopbouw, zowel van de overheid als van maatschappelijk middenveld. Dergelijke steun is verleend aan controlerende instanties als rekenkamers en anti-corruptie commissies, maar ook aan onafhankelijke media en kritische NGO’s.
In de reguliere beleidsdialoog is aandacht geschonken aan het benoemen van corruptierisico’s en het maken van afspraken met de partnerlanden over de te gebruiken indicatoren om de voortgang te meten.
In gevallen van corruptie, waar mogelijk Nederlandse gelden bij betrokken waren, is direct geageerd binnen het bredere verband van de in die landen actieve donoren. Zo is in Tanzania bij het bekend worden van malversaties binnen de Tanzaniaanse Centrale Bank door de donorgemeenschap direct aangedrongen op feitenonderzoek en transparantie. Deze affaire heeft samen met de uitkomsten van een parlementair onderzoek naar het Richmond-schandaal geresulteerd in het aftreden van het Tanziaanse kabinet. Tevens werd kort daarop een aantal oud-ministers gearresteerd in verband met de Alex Stewart Assayers-zaak.
Ook in Zambia, waar de afgelopen maand een schandaal bij het Ministerie van Gezondheid aan het licht kwam is direct door de donoren opgetreden. Bij het bekend worden van de mogelijke corruptie hebben Nederland en Zweden per direct hun financiële assistentie aan het Ministerie stopgezet in afwachting van de uitkomsten van forensisch onderzoek. Ook zijn strikte voorwaarden gesteld aan het op een later moment hervatten van de betalingen.
De gezamenlijke donoren hebben de Zambiaanse regering laten weten dat kordaat optreden van Zambiaanse kant geboden is en een gedegen onderzoek plaats dient te vinden waarbij de betrokken ambtenaren op non-actief gesteld dienen te worden. President Banda heeft hierop gereageerd door aan te geven de bestrijding van corruptie serieus te nemen en de rekenkamer en de anti-corruptie commissie te zullen versterken. Naar aanleiding van deze affaire zijn inmiddels 20 ambtenaren van het Ministerie van Gezondheid geschorst en een aantal van hen is aangehouden terwijl het onderzoek thans in volle gang is.
Tenslotte is in 2008 het uitvoeren van bestuurs- en corruptieanalyses in partnerlanden doorgegaan. Deze analyses hebben bruikbare informatie opgeleverd over de onderliggende oorzaken van de situatie rond bestuur en corruptie, waarvan ambassades gebruik maken in zowel de dialoog als bij interventies gericht op capaciteitsopbouw.
In welke mate hebben inspanningen in het kader van het internationale cultuurbeleid van Nederland in 2008 ertoe bijgedragen dat thans meer inwoners van de stad en van de staat New York zich bewust zijn van de Nederlandse voorgeschiedenis van hun stad resp. staat?
De in de VS in 2008 ontplooide inspanningen in het kader van het internationaal cultuurbeleid (ICB) waren gericht op de verdere profilering van de Nederlandse kunst en cultuur in de VS (doelstellingen van het ICB).
Daarnaast is in 2008 voorbereidend werk verricht voor de viering van New York 400 die op 28 januari jl officieel door de Burgemeester van New York Michael Bloomberg, Staatssecretaris Frans Timmermans, Burgemeester Job Cohen werd gelanceerd. Het effect van de inspanningen en activiteiten in het kader van NY400 zal deels pas op langere termijn kunnen blijken: doel van het NY400-jaar is het versterken en uitbreiden van duurzame banden tussen Nederland en de VS waarop in de jaren na 2009 kan worden doorgebouwd.
In het voorbereidende traject zijn vooral de New Yorkse beleidsmakers zich meer bewust geworden van de Nederlandse voorgeschiedenis van hun stad en staat. Mede hierdoor is het inmiddels gelukt om met de stad en staat New York een divers NY400 programma op te stellen dat zich met een op cultuur, educatie, en uitwisselingen gebaseerd programma richt op een breed en gevarieerd publiek. Tevens zijn er in de media (zowel op lokaal als nationaal niveau) meerdere artikelen verschenen over de ontstaansgeschiedenis van New York en de Nederlandse rol daarbij en onderstreepten gezaghebbende Amerikanen zoals Burgemeester Bloomberg en Secretary of State Clinton meermalen het belang van de Nederlandse voorgeschiedens: «they brought us the spirit of tolerance».
In 2008 zijn in het kader van de viering ook een aantal subsidies verstrekt: ondermeer voor de organisatie van een conferentie over Watermanagement (H209), een uitwisselingsproject van werknemers en ondernemers (Job Swap) en de bouw van een Nederlands paviljoen (het cadeau van Nederland aan New York). Deze projecten hebben mede tot doel de Nederlandse ontstaansgeschiedenis van New York blijvend onder de aandacht te brengen bij een breder publiek.
Bestaat er nog een reële optie om de individuele grensoverschrijdende banken volledig te bundelen in één nieuw Europees instituut (zoals de heer Ruding heeft bepleit)?
Nederland is geen voorstander van een Europese toezichthouder die direct toezicht uitoefent op alle individuele grensoverschrijdende banken. Dit leidt tot een arbitrair onderscheid tussen wel/niet grensoverschrijdend en vormt een risico voor de éénduidigheid van het toezicht op alle (ook nationale) financiële instellingen. De huidige discussies in Europa, die naar verwachting tijdens de Europese Raad in juni tot conclusies zullen leiden, gaan ook niet in de richting van deze optie, maar voorzien een zogenaamd European System of Financial Supervisors (ESFS). Binnen dit ESFS wordt het dagelijkse toezicht decentraal uitgevoerd door de nationale toezichthouders, die voor grensoverschrijdende financiële instellingen verplicht moeten samenwerken in colleges. Hierboven komen drie centrale Europese autoriteiten, die richtlijnen uitbrengen en bij conflicten tussen nationale toezichthouders optreden. Zo wordt gegarandeerd dat het dagelijkse toezicht zo dicht mogelijk bij de lokale markt wordt uitgevoerd, terwijl tegelijkertijd éénduidigheid en Europese samenwerking wordt bewerkstelligd.
Kan een volledig overzicht worden gegeven van de ODA-inspanning van de EU-lidstaten in 2008? Wat was de ODA-inspanning van westerse landen die niet tot de EU behoren (m.n. de VS, Canada, Noorwegen en Australië)?
ODA-inspanning EU lidstaten en westerse landen die niet tot de EU behoren.
Voorlopige gegevens voor 2008 (OESO-DAC leden enl anden waarvoor gegevens beschikbaar zijn)
ODA miljoen USD | ODA/BNP (%) | |
---|---|---|
EU lidstaten | ||
Zweden | 4,730 | 0,98 |
Luxemburg | 409 | 0,92 |
Denemarken | 2,800 | 0,82 |
Nederland | 6,993 | 0,80 |
Ierland | 1,325 | 0,58 |
België | 2,381 | 0,47 |
Finland | 1,139 | 0,43 |
Spanje | 6,666 | 0,43 |
Oostenrijk | 1,681 | 0,42 |
Zwitserland | 2,016 | 0,41 |
Frankrijk | 10,957 | 0,39 |
Duitsland | 13,910 | 0,38 |
Portugal | 614 | 0,27 |
Griekenland | 693 | 0,20 |
Italie | 4,444 | 0,20 |
Slowakije | 92 | 0,10 |
Polen | 386 | 0,08 |
Hongarije | 106 | 0,07 |
Landen die niet tot EU behoren | ||
Noorwegen | 3,967 | 0,88 |
Australie | 3,166 | 0,34 |
Canada | 4,752 | 0,32 |
Nieuw Zeeland | 346 | 0,30 |
Japan | 9,362 | 0,18 |
VS | 26,008 | 0,18 |
Bron: OECD-DAC
ODA-inspanningen overige EU-lidstaten in 2008 (in EURO) Bron: Europese Commissie
EU lidstaat | ODA miljoen EUR | ODA % BNI |
---|---|---|
Bulgarije | 13 | 0,04 |
Cyprus | 27 | 0,17 |
Tsjechië | 146 | 0,11 |
Estland | 14 | 0,09 |
Letland | 14 | 0,06 |
Litouwen | 41 | 0,13 |
Malta | 6 | 0,11 |
Roemenië | 94 | 0,07 |
Slovenië | 51 | 0,14 |
VK | 7919 | 0,43 |
Kunt u concreet aangeven hoe u zich heeft hard gemaakt voor een veel flexibeler opstelling van de Commissie in de onderhandelingen om volledige regionale EPA’s haalbaar te maken? Tot welke resultaten heeft dit geleid?
De Nederlandse regering heeft zich op verschillende momenten hard gemaakt voor een flexibele opstelling van de Commissie tijdens de EPA-onderhandelingen. Dit gebeurde zowel tijdens de verschillende zittingen van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen waarop de EPA’s besproken werden, als tijdens raadswerkgroepen, expert bijeenkomsten, bilaterale contacten met de Commissie en de jaarlijkse gemeenschappelijke EG-ACS raad. In 2007 heeft Nederland zich in Europees verband ingezet voor volledige vrije markttoegang voor ACS-landen onder EPA’s. Niet alle lidstaten waren hier voor, maar mede op aandringen van Nederland heeft de Commissie vrije markttoegang toch kunnen aanbieden (zij het met overgangsmaatregelen voor suiker en rijst). Hierdoor kunnen ACS-landen en regio’s meer producten uitsluiten van liberalisering (ongeveer 20% van het handelsvolume), hetgeen het voor regio’s makkelijker maakt liberaliseringschema’s op te stellen en dus als regio een akkoord af te sluiten.
Na het aflopen van de deadline van de EPA-onderhandelingen en het afsluiten van verschillende interim akkoorden eind 2007 heeft Nederland zich uitgesproken voor een flexibele opstelling in de onderhandelingen van de interim-EPA’s naar volledige regionale akkoorden. Dit leidde onder andere tot raadsconclusies in mei 2008. In deze conclusies is aangegeven dat de EU zich in de onderhandelingen naar volledige akkoorden flexibel zal opstellen, waar dat nodig is voor regionale integratie. Ook blijft Nederland uitdragen dat ACS-regio’s zelf mogen besluiten over de reikwijdte van het uiteindelijke regionale akkoord en of er afspraken worden gemaakt over handel in diensten, investeringen, overheidsaanbestedingen en dergelijke. Rendez-vous clausules, om later op deze onderwerpen terug te komen, kunnen uitkomst bieden. Naast de hierboven genoemde interventies heb ik in november 2008 de Nederlandse uitgangspunten betreffende de onderhandelingen via een brief met de Deense en Ierse ministers voor Ontwikkelingssamenwerking bij commissaris Ashton (Handel) onder de aandacht gebracht. Deze heeft zich niet ongevoelig getoond voor de Nederlandse argumenten en draagt het belang van flexibiliteit ook zelf uit. In het specifieke geval van zuidelijk Afrika heeft het Nederlandse aandringen er aan bijgedragen dat de Commissie nog een keer met de regio aan de tafel is gaan zitten. Vervolgens is afgesproken dat, met het oog op regionale integratie, de tarieflijnen van de EPA tussen de SADC-landen en de TDCA (Trade, Development and Cooperation Agreement van de EU met Zuid-Afrika) gelijkgeschakeld zullen worden. Belangrijk is het besef bij ACS-onderhandelaars dat flexibiliteit binnen WTO-kaders duidelijk uitgangspunt is van het EU-beleid en wordt gesteund door EU-lidstaten. ACS-landen hebben tijdens de recente EG-ACS Raad (28–29 mei) in een separate verklaring over EPA’s hun erkentelijkheid getoond aan Nederland, Denemarken en Ierland voor de positie die deze landen hebben genomen inzake een flexibele EU-opstelling.
Welke EU-landen zijn met Nederland van mening dat de Europese Commissie een veel flexibeler opstelling moet innemen in de onderhandelingen over regionale EPA’s? Welke EU-landen waren tegen meer flexibiliteit?
Denemarken en Ierland hebben zich in het verleden ook nadrukkelijk uitgesproken voor een flexibele opstelling van de Europese Commissie. Het VK is in de regel ook een voorstander van deze lijn, terwijl ook Duitsland zich soms heeft aangesloten. De meeste andere lidstaten hebben zich afwijzend, terughoudend of afwachtend opgesteld in de discussie over aanpassing van de inzet van de Commissie in de onderhandelingen. Met betrekking tot markttoegang voor ACS-landen stelde vooral Spanje zich behoudend op. Samen met Frankrijk en Polen was dit land ook terughoudend als het ging om versoepelen van oorsprongsregels. Het Nederlandse standpunt dat de regionale EPA’s in beginsel ook alleen handel in goederen kunnen beslaan wordt voornamelijk gedeeld door het VK.
Wat is in 2008 de Nederlandse inzet in EU verband geweest in de onderhandelingen met Midden-Amerika, de CAN en ASEAN? Waarom schrijft u hier niets over in het jaarverslag?
De onderhandelingsmandaten voor associatieakkoorden met Centraal-Amerika en de Andes-landen en voor vrijhandelsbesprekingen met ASEAN werden in 2007 vastgesteld. Sindsdien is de Europese Commissie met deze groepen van landen in onderhandeling; zij informeert de lidstaten regelmatig over de vooruitgang.
Nederland is van mening dat de handelsdelen uit deze associatieakkoorden en de toekomstige vrijhandelsafspraken met de Aziatische partners aanvullend en ondersteunend moeten zijn ten opzichte van het multilaterale handelsstelsel. Waar het gaat om ontwikkelingslanden, moet er ruimte zijn voor asymmetrie en flexibiliteit. Onderwerpen als overheidsaanbestedingen en investeringen hoeven wat Nederland betreft alleen in vrijhandelsakkoorden met ontwikkelingslanden te worden opgenomen, als deze landen er zelf om vragen. Bepalingen ten aanzien van intellectuele eigendomsrechten zouden voor die landen in lijn moeten zijn met de TRIPS-overeenkomst. Nederland heeft erop aangedrongen dat in de onderhandelingen met Centraal-Amerika en Andesgemeenschap in de EU inzet rekening gehouden wordt met de wensen van de partnerlanden (ondermeer op het gebied van intellectueel eigendom, mededinging en overheidsaanbestedingen). Duurzaamheid is een belangrijk Nederlands aandachtspunt in de vrijhandelsbesprekingen.
Tot slot is inbedding van vrijhandelsafspraken in de bredere EU relatie met het betreffende land van belang – voor de regio’s Centraal-Amerika en de Andes-landen gebeurt dit middels de politieke en samenwerkingsbepalingen uit het associatieakkoord; met de individuele ASEAN-landen worden Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten gesloten die de bredere relatie vormgeven. Daarin worden ook de essentiële bepalingen over mensenrechten en non-proliferatie opgenomen.
Regionale integratie is zowel voorwaarde als beoogde doelstelling van de te onderhandelen vrijhandelsakkoorden, waarbij als uitgangspunt dient dat eventuele bilaterale of subregionale (handels)akkoorden geen obstakel mogen vormen voor verdere regionale integratie.
Voor de ASEAN-besprekingen geldt, dat met Birma geen akkoord zal worden gesloten, tenzij de situatie ingrijpend verandert. In de besprekingen met de Andesgemeenschap bleek dat Bolivia zich niet wilde aansluiten bij het beoogde vrijhandelsakkoord. In lijn met de visie van de Commissie, is de Nederlandse inzet erop gericht dat een toekomstig vrijhandelsakkoord met de overgebleven landen van het betreffende handelsblok de mogelijkheid openlaat voor aansluiting van andere regionale partners op een later moment.
Het jaarverslag geeft onder doelstelling 1 een aantal hoofdpunten uit de Nederlandse inzet ten aanzien van de Europese Unie weer, waarbij niet voor een uitputtende beschrijving van het EU-externe deel gekozen is.
Wat wordt bedoeld met het «oorspronkelijk defensieve karakter» van het ontwerp voor een Europees Asiel- en Migratiepact? Op welke wijze heeft Nederland ertoe bijgedragen dat het uiteindelijke pact van zijn «oorspronkelijk defensieve karakter» is ontdaan? Zijn andere EU-landen nu verplicht een even coulant asiel- en immigratiebeleid te voeren als Nederland?
Iedere EU lidstaat is verantwoordelijk voor het eigen nationale asielbeleid en toegang tot het nationale grondgebied. In het pact worden expliciet de competenties van de lidstaten op dit terrein vermeld. Nederland is wel voorstander van een geharmoniseerd Europees asielbeleid.
Aanvankelijk zag het Europees Asiel- en Migratiepact vooral toe op grensbeheer en integratie. Een meerderheid van lidstaten, waaronder Nederland, heeft gepleit voor een bredere benadering van migratie. Op deze manier hebben onder meer punten op het terrein van legale migratie van kennismigranten en de verbetering van samenwerking met landen van herkomst op terugkeer, re-admissie en migratie en ontwikkeling meer aandacht gekregen.
Leidt de EU Blue card regeling tot aanpassingen in de praktijk van de Nederlandse kennismigrantenregeling? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Nederlandse kennismigrantenregeling zal niet worden aangepast. De EU Blue Card regeling wordt ingevoerd naast de kennismigrantenregeling. Vreemdelingen zullen, al naar gelang zij voldoen aan de voorwaarden, de mogelijkheid hebben te kiezen voor één van beide opties. Overigens is de Nederlandse kennismigrantenregeling voor betreffende doelgroep toegankelijker en voorziet in snellere facilitering.
Kunt u een aantal concrete voorbeelden geven van hoe Nederland een voortrekkersrol blijft vervullen op het terrein van beleidscoherentie, mede als gevolg van een syntheserapport van de evaluatie van coördinatie, complementariteit en coherentie in de Europese Ontwikkelingssamenwerking?
De Nederlandse aanpak van OS-beleidscoherentie vormt volgens rapporten van EU en OESO een inspiratie voor andere donorlanden. Dit is de afgelopen jaren ondersteund door een actieve promotie van deze aanpak in EU-lidstaten die nog aan het begin staan van de ontwikkeling van een integraal OS-beleid zoals Spanje, Polen en Roemenië. De concrete resultaten van het Nederlandse coherentiebeleid zijn in 2008 aan de Kamer gemeld in de Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie. Ook deze regelmatige rapportage is een voorbeeld dat in andere landen navolging vindt. Daarnaast heeft Nederland actief bijgedragen aan de prominente plaats van coherentie in de European Consensus on Development en de totstandkoming van de eerste Europese rapportage in 2007. Binnen de EU dringt Nederland aan op een operationalisering van het Europese raamwerk voor OS-beleidscoherentie. Nederland draagt de coherente aanpak van het internationale beleid zelf uit op tal van terreinen, zoals de onderhandelingen over een internationaal klimaatbeleid dat rekening houdt met de bijzondere belangen van ontwikkelingslanden en onze 3D-inzet in conflictsituaties.
Moet uit de tekst op blz. 27 worden afgeleid dat de Nederlandse regering in verband met de eventuele concessies die aan Ierland zouden moeten worden gedaan, nu vooral bevreesd zijnis voor concessies op het vlak van de publieke diensten?
Nederland heeft met succes gepleit voor een protocol, behorend bij het Verdrag van Lissabon, dat voorziet in een verduidelijking van de verhouding tussen de manier waarop de lidstaten hun publieke voorzieningen kunnen regelen in de interne markt. De uiteindelijke tekst is een delicate uitkomst van een moeizaam onderhandelingsproces tussen de lidstaten onderling en ook tussen lidstaten en de Europese Commissie. Door de Europese Raad van december 2008 is het onderwerp van de publieke diensten als «kwestie van groot belang» voor Ierland aangemerkt. Hoewel deze kwestie moet worden geadresseerd, moet volgens het kabinet worden zekergesteld dat bij de uitwerking ervan de totstandgekomen protocoltekst intact blijft. Een selectieve uitleg daarvan kan namelijk het beoogde doel van het protocol, duidelijkheid verschaffen over de relatie publieke diensten-interne markt, weer teniet kunnen doen.
Zal de Nederlandse regering bij het overleg met een nieuwe voorzitter van de Europese Commissie over de aanstelling van de andere Commissieleden, ook duidelijke bezwaren uiten tegen Commissieleden die in het verleden minder gewenste posities hebben betrokken en die wellicht nu opnieuw zouden kunnen worden aangesteld (zoals Ollie Rehn)?
Het kabinet zal te zijner tijd overleg voeren met de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie over een uit Nederland afkomstige kandidaat, waarbij het kabinet in zal zetten op een bekwame kandidaat voor een stevige portefeuille. Het kabinet rekent het niet tot zijn taak om de voorzitter advies te geven over kandidaten uit andere lidstaten. Het is de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de voorzitter om een team te presenteren aan het Europees Parlement, dat zijn goedkeuring aan de gehele Commissie moet geven.
Kan de Nederlandse regering onderschrijven dat een brede coalitie van Arabische landen, de Verenigde Staten en de Europese Unie nu geheel zijn bekomst heeft van Hamas en dat organisaties als Human Rights Watch en Amnesty International de martelpraktijken en liquidaties dor Hamas herhaaldelijk aan de kaak hebben gesteld? Is de Palestijnse Autoriteit inmiddels evenzeer gebeten op Hamas als op Israël (zie «De politieke winst van de Gaza-oorlog» door Alfred Pijpers in Trouw, 20 mei 2009)?
De regering heeft met grote zorg kennisgenomen van de bevindingen die zijn opgenomen in de rapporten van Human Rights Watch (Under Cover of War – Hamas Political Violence in Gaza van 20 april 2009) en Amnesty International («Hamas waged a deadly campaign as war devastated Gaza» van 12 februari 2009). Deze rapporten bevestigen het reeds bestaande beeld van Hamas. Het standpunt van de internationale gemeenschap over Hamas is duidelijk vastgelegd in de kwartetbeginselen. Zolang het niet aan de drie kwartetvoorwaarden voldoet, is Hamas geen acceptabele gesprekspartner voor de internationale gemeenschap. Ook president Abbas van de Palestijnse autoriteit heeft zich bij herhaling nadrukkelijk uitgesproken voor het vasthouden aan de kwartetbeginselen. De stelling dat de Palestijnse Autoriteit inmiddels evenzeer gebeten op Hamas als op Israël, komt voor rekening van de schrijver van het aangehaalde artikel. Naar het oordeel van de regering is hier sprake van twee verschillende grootheden die zich niet goed lenen voor een dergelijke vergelijking.
Welk meetbaar effect heeft intensivering van het associatieverdrag van de EU met Israël of welk meetbaar effect zal dit hebben op het Midden-Oosten vredesproces?
Een versterkte relatie tussen de EU en partners in de Mediterrane regio draagt bij aan verankering van processen die bijdragen aan stabiliteit, democratie en mensenrechten. Deze intensivering loopt niet zozeer via de associatieakkoorden maar via de actieplannen onder het Europees Nabuurschapsprogramma (ENP). Nederland streeft dit niet alleen na met Israël maar ook met andere ENP-partners in de regio (zie bijv. de besluitvorming omtrent het statut avancé met Marokko).
Bij Israël betreffen de meetbare effecten die terreinen die voorwerp zijn van de intensivering, m.n.:
– versterkte politieke dialoog
– deelname van Israël aan communautaire programma’s en agentschappen en
– integratie van Israël in delen van de interne markt.
Eén en ander zal naar het oordeel van de regering bijdragen aan meer invloed van de EU op het Israëlische beleid inzake het Midden-Oosten vredesproces, tot een structurele mensenrechtendialoog en tot economische ontwikkeling in Israël en de EU.
Voor welke landen uit het rijtje Slowakije-Tsjechië-Frankrijk-Hongarije-Singapore geldt dat zij reeds een bijdrage leveren aan de ISAF-operatie in Uruzgan en voor welke geldt dat zij die bijdrage nog gaan leveren?
Slowakije, Frankrijk en Singapore leveren op dit moment een bijdrage aan de ISAF-operatie in Uruzgan. Tsjechië heeft van juli 2008 tot april 2009 een bijdrage geleverd, waarna hun taken zijn overgenomen door Slowakije. Hongarije zou een Operational Mentoring and Liaison Team (OMLT) leveren voor de begeleiding van een Afghaanse bataljon in Uruzgan. Omdat de ontplooiing van dit bataljon langer heeft geduurd dan verwacht, heeft Hongarije dit OMLT elders ingezet. Of Hongarije in een later stadium alsnog dit OMLT in Uruzgan zal inzetten, is nog onzeker.
Kunt u aangeven waar de Nederlandse bijdrage uit bestond voor wat betreft de kleinschalige missie of instantie in Mali?
Nederland steunt de Malinese vredesschool «Alioune Blondin Beye» in de hoofdstad Bamako. De vredesschool is in 2007 door de ECOWAS (Economic Community of West African States) aangewezen als regionale vredesschool op tactisch gebied. De vredesschool verzorgt ondermeer trainingen voor de ECOWAS Standby Force, welke deel uitmaakt van de door Nederland gesteunde Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur. De school staat onder Malinese leiding. Er worden jaarlijks circa 650 (in 2008 zelfs 833) Afrikaanse militairen en politiemensen opgeleid voor de inzet in vredesmissies. Nederland ondersteunt de school met € 1,5 miljoen over de periode 2007–2009. Tot op heden werd in 2007 en 2008 respectievelijk € 500 000 en € 254 227 bijgedragen. Daarnaast was een Nederlandse officier gedurende 2007 en een groot deel van 2008 als «chef d’études et doctrine» bij de school gedetacheerd. Zijn opvolger zal binnenkort in Bamako aantreden.
In welke mate heeft er in 2008 overbesteding plaatsgevonden vanuit het Stabiliteitsfonds?
In 2008 is initieel een budget van EUR 77,1 miljoen toegekend voor het Stabiliteitsfonds. Dit bedrag is bij voorjaarsnota structureel verhoogd met EUR 10 miljoen en bij najaarsnota met nog eens eenmalig EUR 7 miljoen naar een totaalbudget van EUR 94,1 miljoen. De uiteindelijke besteding is uitgekomen op ruim EUR 100 miljoen. De overbesteding ten opzichte van najaarsnota is dus ruim EUR 6 miljoen. De onderbouwing van deze getallen is uitgewerkt in de brief aan de Kamer «Uitvoering Stabiliteitsfonds 2008» die in april van dit jaar is verstuurd.
Kunt u de uitgaven aan het 3D-beleid door de verschillende betrokken departementen inzichtelijk maken?
De 3-D benadering is een uiting van ons geïntegreerde buitenlandbeleid, waarbij de drie pijlers veiligheid, ontwikkeling en diplomatie elkaar versterken. Het instrumentarium dat direct gericht is op het financieren van het 3D-beleid is het Stabiliteitsfonds. In 2008 is er voor ruim EUR 100 miljoen aan projecten gefinancierd. Verder is de 3D-benadering niet zozeer een begrotingscategorie, maar vooral een werkwijze: inzet op samenwerking vanuit deze drie invalshoeken. Hieraan leveren onder meer Defensie, Justitie en BZK een zeer gewaardeerde bijdrage.
Kunt u aangeven waaruit concreet blijkt dat Nederland een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de hervorming van de veiligheidssector in Burundi?
Concreet blijkt dit uit tenminste vier zaken. Allereerst heeft het advies van de Nederlandse strategische adviseurs bij leger en politie in Burundi sinds 2006 een positieve invloed gehad op het strategisch beleid van beide organisaties. Daarnaast heeft Nederland bijgedragen aan de renovatie van een aantal kazernes waardoor troepen zich konden terugtrekken uit de civiele omgeving waarin zij tot dan toe bivakkeerden. Dit heeft de overlast voor de lokale bevolking sterk teruggedrongen. Vervolgens heeft Nederland door het vergroten van de mobiliteit van de Burundese politie en het verbeteren van hun uitrusting een bijdrage geleverd om deze organisatie effectiever te kunnen laten optreden. Tot slot heeft het in april jl. afgesloten Memorandum of Understanding de Nederlands-Burundese samenwerking op het gebied van Security Sector Reform (SSR) op een strategischere en langere termijn leest geschoeid waardoor de Nederlandse bijdrage in de toekomst effectiever kan worden.
Kunt u aangeven welke uitgaven er zijn gedaan uit het «subsidiekader voor de ondersteuning van economische opbouw Uruzgan» waarvoor tot 1 augustus 2010 € 10 mln. ter beschikking is gesteld? Aan welke projecten zijn de middelen besteed?
Op dit moment zijn er nog geen uitgaven gedaan.
Welke bedragen op jaarbasis zijn vanuit het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking besteed in Uruzgan sinds het begin van de Nederlandse militaire aanwezigheid daar?
In de periode 2006 tot 1 juni 2009 is in totaal EUR 83 880 834 besteed in Uruzgan. Per jaar bedroeg dit: EUR 3 678 435 (2006), EUR 25 414 982 (2007), EUR 30 495 915 (2008) en EUR 24 291 502 (1 januari tot 1 juni 2009). Deze bestedingen zijn inclusief bijdragen aan nationale programma’s, trustfunds en VN instellingen die geoormerkt («preferenced») zijn voor Uruzgan en exclusief bestedingen uit CIMIC fondsen en niet-geoormerkte bijdragen aan nationale programma’s, trustfunds en VN instellingen.
Welke alternatieve bestaansmogelijkheden worden geboden aan oud-strijders in Burundi? Zijn deze duurzaam en zo ja, waar blijkt dat uit? Op welke manier heeft de Nederlandse inzet een veel strategischer karakter gekregen op het gebied van leger en politiehervormingen in Burundi? Waaruit blijkt dat dit ook resultaat oplevert?
De reïntegratieomponent van het door de Wereldbank geleide, en momenteel uitrollende Burundi Transitional Demobilisation and Reintegration project voorziet ondermeer in een resettlement kit (voedsel, huishoudelijke artikelen e.d.) en een financiële bijdrage voor elke oudstrijder. Met elke van hen wordt bovendien een toekomstpad uitgestippeld waarbij de mogelijkheid bestaat tot het volgen van een praktijkgerichte training, het ontvangen van een schoolbeurs, of het helpen opzetten van kleine bedrijven. De families van de ex-strijders worden hier zoveel mogelijk bij betrokken, om hen mee te laten profiteren. De sociaaleconomische werkelijkheid in Burundi, een van de allerarmste landen ter wereld, laat zich echter niet sturen; zelfs met de beste scholings- en trainingsmodules zullen veel Burundese oud-strijders na terugkeer in de maatschappij moeilijk een baan kunnen vinden. Daarentegen zouden zij zonder een dergelijk programma er aanzienlijk slechter voor staan.
De Nederlandse inzet op het gebied van Security Sector Reform (SSR) heeft in april jl. met het tekenen van een Memorandum of Understanding (MoU) tussen Nederland en Burundi een strategischer karakter gekregen. Dit MoU legt de basis voor een lange termijn samenwerking die beoogt bij te dragen aan duurzame verdere hervorming van het Burundese leger en politie. Als onderdeel van dit MoU is een eerste werkprogramma overeengekomen voor de periode 2009–2011, waarvan de uitvoering op korte termijn zal beginnen. Doordat zowel MoU als werkprogramma gezamenlijk met de Burundese autoriteiten tot stand zijn gekomen, en de Nederlandse SSR inzet op basis van dit MoU wordt geïntensiveerd, is de verwachting dat er een goede basis is gelegd voor het op termijn boeken van resultaten.
Waaruit blijkt concreet dat Burundi een commitment toont ten aanzien van armoedebestrijding en ten aanzien van een dialoog met de donorgemeenschap hierover?
De regering van de Burundi heeft het afgelopen jaar vooruitgang geboekt in het heroriënteren van de begroting voor 2009 op de prioriteiten van de armoedebestrijdingsagenda (zoals opgenomen in het Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP). Hoewel de Burundese regering in 2008 niet alle doelstellingen op dit terrein heeft gerealiseerd, valt er wel verbetering waar te nemen in de toegang tot basisvoorzieningen zoals primair onderwijs en gezondheidszorg. Daarnaast zijn er verschillende fora waarin dialoog plaatsvindt tussen de donorgemeenschap en de Burundese autoriteiten. Om te beginnen worden in de Group de Coordination de Partenaires (GCP, opgericht in februari 2008) onderwerpen als armoedebestrijding, vrede, veiligheid en stabiliteit met de regering van Burundi besproken. Ook wordt op grond van artikel 8 van het Cotonou verdrag een meer politieke dialoog gevoerd tussen EU-partners en de Burundese regering. Met het recente aantreden van een nieuwe minister van Buitenlandse Zaken in Burundi lijkt er meer bereidheid te zijn aan de kant van de Burundese regering om deze dialoog tot een serieus forum voor discussie over politieke ontwikkelingen te maken.
Wat houdt nu precies de Moderniseringsagenda 2.0 in en welke beleidsnotities vallen hieronder?
In november 2008 heeft de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking een speech uitgesproken, getiteld IS 2.0. Deze speech bood een reflectie op de ervaringen met ontwikkelingssamenwerking één jaar na de nota «Een Zaak van Iedereen», waarin de hoofdlijnen van het beleid voor ontwikkelingssamenwerking zijn neergelegd. Deze reflectie werd mede geïnspireerd door het intensieve debat in media en academische kringen over ontwikkelingssamenwerking.
De moderniseringsagenda gaf aan dat de beleidsprioriteiten nog immer relevant waren. De financieel-economische crisis die zich inmiddels volop manifesteerde maakte de gemaakte keuzes alleen maar relevanter. Niettemin duiden zowel de ervaringen bij de uitvoering van het beleid als de nieuwe globale ontwikkelingen op de noodzaak om traditionele werkwijzen binnen ontwikkelingssamenwerking op onderdelen bij te stellen. Er zijn inmiddels concrete voorbeelden van modernisering op alle onderdelen van deze agenda.
De beleidskeuze voor groei & verdeling betrof verruiming van de bestaansbronnen van arme mensen. De noodzaak hiertoe werd alleen maar scherper door de financieel-economische crisis. De modernisering die wordt nagestreefd betreft een veel scherper doordenken van het gehele OS-beleid op de effecten op groei. Zo zijn onder meer sinds november vorig jaar additionele middelen ingezet voor handelsfinanciering (US$ 50 mln voor de IFC handelsfaciliteit) en voor«social safety nets» (US$ 20 mln voor de Vulnerability Fianncing Facility). Dit zijn concrete uitwerkingen, passend binnen de afspraken in G-20 verband, die het gevolg zijn van de veranderende context waarbinnen ontwikkelingssamenwerking wordt uitgevoerd. Al eerder is ORET veranderd naar ORIO om zo de lokale sturing te vergroten en daarmee het potentiële effect van dit investeringsprogramma beter te kunnen benutten. Het versterken van de hefboomwerking van OS, de tweede modernisering, is noodzakelijk omdat hulp alleen de armoede in de wereld niet kan uitbannen. Een veel integralere benadering is nodig, ook omdat de problematiek van armoede zich meer en meer vervlecht met andere globale problemen als honger, energie en klimaatverandering. Hiervoor zijn verschillende beleidsnotities over samenwerking met andere departementen ontwikkeld (LNV, VROM, EZ, OCW, Jus en Def). Bestrijding van corruptie was altijd al een belangrijk criterium in het hulpbeleid, maar door de inzet op een politiekere ontwikkelingssamenwerking, centrale aandacht voor lokale verantwoordingsprocessen en een veel grotere focus op transparantie bij alle OS-activiteiten wordt beoogd op een nieuwe wijze te werken aan structurele vermindering van corruptie. Inmiddels is een project gestart in samenwerking met SNV om lokale verantwoordings-mechanismen te versterken in een aantal landen. Transparantie is ook een belangrijk onderdeel van het streven naar een opener hulpsector. Dat geldt voor onszelf als het gaat om de met Nederlandse NGO’s tot stand gebrachte resultatenrapportage, kennisdeling en het aangaan van partnerschappen. Het Schokland initiatief is daarvan het meest sprekende voorbeeld, maar ook de recent in het parlement besproken notitie over samenwerking met NGO’s en het voornemen om te komen tot consortia-aanvragen voor subsidieverlening zijn hier uitingen van. Het vijfde en laatste punt van de moderniseringsagenda, nl. het streven naar effectiviteit wordt vooral inhoud gegeven via de naleving van afspraken die we hebben gemaakt in het kader van de Accra Agenda for Action en de daaraan voorafgaande Parijs Verklaring. Ook de wijze waarop de resultatenrapportage 2007–2008 is vorm gegeven met resultaatketens, persoonlijke verhalen van mensen die direct betrokken zijn bij ontwikkelingssamenwerking en een groter gebruik van bevindingen uit impactevaluaties zijn concrete stappen waaruit dit element van de moderniseringsagenda naar voren komt.
Klopt het dat alle MDG’s overal worden gehaald behalve in Sub-Sahara Afrika en MDG-5 niet in alle regio’s?
Nee, dat klopt niet. In geen enkel deel van de wereld worden alle MDG’s gehaald. Op basis van de meest recente cijfers ziet het er naar uit Zuidoost Azie, Oost Azie en Noord Afrika elk zes van de negen belangrijkste MDG subdoelstellingen gaan behalen (zie Figuur 1). Sub-Sahara Afrika is het enige deel van de wereld dat geen van de MDG’s lijkt te gaan halen. Desondanks wordt ook hier wel degelijk voortgang geboekt op het gebied van alle MDG’s, behalve moedersterfte (MDG 5) en bosareaal (MDG 7). MDG 5 wordt alleen in Oost Azie en in het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) gehaald. Zie Figuur 1 hieronder voor een compleet overzicht.
Figuur 1.Voortgang op MDG bereiking volgens meest recent beschikbare informatie
Wat vindt u van het voorstel dat gelanceerd is door het South Centre om ontwikkelingscriteria à la GSP te gebruiken bij de verdere EPA-onderhandelingen? Het idee zou dan zijn dat, analoog aan de indicatoren die de EU zelf gebruikt om (ontwikkelings-)landen uit het GSP te «promoveren» (zoals een ontwikkelingsindex, exportconcentratie/diversificatie en de importconcentratie), ACP-landen eerst uit een bepaald niveau van kwetsbaarheid moeten «promoveren» alvorens ze zich kwalificeren voor verdere liberalisering.
De systematiek die het South Centre voorstelt lijkt niet toepasbaar binnen de EPA-onderhandelingen. De EPA-onderhandelingen betreffen namelijk – in lijn met artikel 36 van het Cotonou Verdrag – WTO-conforme vrijhandelsakkoorden waarin beide partijen afspraken aangaan om handel in bepaalde goederen te liberaliseren in ruil voor markttoegang bij de andere verdragspartij. Kenmerkend voor de EPA’s is dat het – met het oog op het ontwikkelingniveau van de meeste ACS-landen – sterk asymmetrische vrijhandelsakkoorden zijn, waarbij de EU aan haar kant direct alle invoer uit de ACS-regio vrijmaakt, terwijl de ACS-landen de liberalisatie van de invoer uit de EU kunnen beperken tot grofweg 80 procent en deze beperktere liberalisatie bovendien kunnen uitsmeren over een periode van ongeveer 15 jaar. Het opnemen van aanvullende criteria die zouden bepalen of er binnen de afgesproken periode aan ACS-zijde daadwerkelijk geliberaliseerd kan worden, zou ertoe kunnen leiden dat liberalisering aan ACS-zijde voor onbepaalde tijd uitgesteld wordt. Dat zou in strijd zijn met de basiskenmerken van vrijhandelsakkoorden in de WTO en daarmee zouden dergelijke akkoorden niet acceptabel zijn voor andere WTO-leden. Dergelijk handelsafspraken met ACS-landen zouden ook weer veel weerstand kunnen oproepen bij andere (lees: niet-ACS) ontwikkelingslanden, net als het eerdere eenzijdige handelsregime onder de akkoorden van Lomé en Cotonou.
Overigens bieden de EPA’s die nu onderhandeld worden al mogelijkheden om liberalisatieafspraken aan ACS-zijde voor bepaalde producten aan te passen als dit nodig is voor de ontwikkeling van een bepaalde industrietak (infant industry clausule) of voor de landbouw- en voedselproductie (voedselzekerheid clausule).
Op welke wijze heeft Nederland zich ingezet voor het herstellen van onderwijsvoorzieningen in Ivoorkust en tot welk resultaat heeft dit geleid?
Nederland heeft samen met UNICEF het «Education in Emergencies and Post Crisis Transitions» programma opgestart. Dit programma richt zich op de wederopbouw van het onderwijs en de onderwijssystemen in (post)conflictlanden. Nederland draagt over de periode 2007–2010 € 166 miljoen aan dit programma bij. Doel van het programma is om te komen tot een gecoördineerde donorinzet ten behoeve van onderwijs in voornamelijk (post-)conflict landen en fragiele staten.
Vanuit dit programma, uitgevoerd door UNICEF, wordt ook een bijdrage geleverd aan het herstellen van onderwijsvoorzieningen in Ivoorkust (in 2008 voor in totaal US$ 2 500 000 en voor 2009 staat US$ 4 000 000 gereserveerd). In 2008 werden door de rehabilitatie van klaslokalen en de steun aan onderwijscentra voor meer dan 60 000 kinderen toegang tot kwalitatief goed basisonderwijs gerealiseerd. Daarnaast worden «accelerated education programmes» aangeboden voor leerlingen die ouder zijn dan de schoolgaande leeftijd maar vanwege de crisis geen mogelijkheid hebben gehad om onderwijs te volgen. Ook werd de implementatie van het nationaal actieplan voor onderwijs voor meisjes ondersteund en werd staf van het Ministerie van Onderwijs getraind. Om het vredesproces in Ivoorkust te consolideren zijn voornamelijk in de voormalige conflictzones en in de grensgebieden onderwijsinterventies ondersteund.
Waaruit bestaat het Schoklandakkoord Betere toegang tot goed basisonderwijs in (post-)conflictlanden? Welke partners zijn hierbij betrokken? Waren deze partners voor het Schoklandakkoord ook al betrokken bij basisonderwijs in (post-)conflictlanden? Zo ja, waaruit bestaat dan de meerwaarde van het Schoklandakkoord? Kunt u een toelichting geven op de pilots?
Om er voor te zorgen dat in 2015 alle kinderen naar school gaan is innovatie en samenwerking tussen verschillende partners noodzakelijk. Om dit te stimuleren is er een Schokland Akkoord gesloten tussen de Nederlandse overheid en 6 organisaties: ICCO, Woord en Daad, Save the Children, Dark & Light Blind Care, Oxfam Novib & War Child Holland. Deze partners werken samen in dit project, maar delen ook hun kennis, ervaring en netwerk in Nederland, Afghanistan, Colombia en Zuid Soedan. Door de samenwerking wordt een fundering gelegd voor een structureel verbeterde samenwerking en coördinatie die bijdraagt aan het doel om alle kinderen naar school te laten gaan. Enerzijds zullen de kinderen in de 3 genoemde landen hiervan profiteren, anderzijds is deze samenwerking een innovatie voor ontwikkelingssamenwerking, omdat de ervaringen opgedaan in deze landen zullen worden gebruikt om hulp effectiever en efficiënter te kunnen inzetten.
Doelen:
– De toegang en de kwaliteit van onderwijs verbeteren
– Verhogen van de transparantie, verantwoordelijkheid en effectiviteit van de onderwijsplannen en budgetten van de regeringen
– Verbeteren van de coördinatie tussen verschillende partijen die zich met onderwijs in fragiele staten bezig houden.
– Capaciteitsopbouw van overheden om de boven genoemde doelen te bereiken door bijvoorbeeld het delen van kennis en ervaringen.
De partners in dit Schoklandakkoord waren allen al betrokken bij het onderwerp maar de meerwaarde van het akkoord ligt in de effectievere samenwerking en afstemming onderling, maar ook tussen de lokale partners in de drie verschillende landen.
Op dit moment worden er peer reviews uitgevoerd in de verschillende landen. Dit betekent dat op lokaal niveau ervaring wordt uitgewisseld over de verschillende activiteiten en dat er wordt gekeken hoe de samenwerking kan worden verbeterd en hoe men van elkaar kan leren. Zo wordt er bijvoorbeeld in Zuid-Sudan een effectievere aanpak ontwikkeld om leerkrachten te trainen en op te leiden.
Kunt u aangeven hoe de aanmoediging van de ambassades en Nederlandse sport en/of ontwikkelingsorganisaties om sportactiviteiten te ondersteunen in een beperkt aantal MDG-landen strookt met het idee van eigenaarschap en de vraag uit het zuiden?
De regering acht het van groot belang dat de samenwerking op het gebied van sport en ontwikkeling gebaseerd is op de vraag vanuit ontwikkelingslanden en ingebed wordt in lokale structuren.
Ambassades in tien ontwikkelingslanden financieren lokale organisaties om activiteiten uit te voeren die zich richten op sport, als middel bij het bereiken van ontwikkelingsdoelen. Dit betreft vraaggestuurde, lokaal geïnitieerde activiteiten.
Daarnaast worden Nederlandse sport en/of ontwikkelingsorganisaties in staat gesteld om hun expertise in te zetten in ontwikkelingslanden. In opdracht van VWS heeft NOC*NSF de daartoe benodigde inzet geïnventariseerd. Per land worden door NOC*NSF programma’s opgesteld waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij vraaggestuurde initiatieven en bestaande structuren en partnerschappen.
In welke landen en met welke partners heeft Nederland programma’s om vrouwelijke parlementariërs te ondersteunen in hun werk?
Via het MDG3 Fonds worden 8 organisaties ondersteund die werkzaam zijn op het gebied van politieke participatie. Drie daarvan ondersteunen ook daadwerkelijk vrouwelijke parlementariërs:
• Gender Links in Zuid Afrika, Angola, Botswana, de Democratische Republiek Congo, Lesotho, Madagaskar, Malawi, Mauritius, Mozambique, Namibië, Swaziland, Tanzania, Zambia, en Zimbabwe.
• Just Associates (JASS) in Botswana, Birma, Cambodja, Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Indonesië, Lesotho, Malawi, Maleisië, Mexico, Mozambique, Namibië, Nicaragua, Panama, Filippijnen, Zuid Afrika, Swaziland, Thailand, Oost Timor, Vietnam, Zambia, and Zimbabwe.
• Women’s Learning Partnership for Rights Development and Peace (WLP) in Afghanistan, Kameroen, Egypte, Iran, Jordanië, Kazakstan, Kyrgyzstan, Libanon, Maleisië, Mauritanië, Marokko, Nigeria, Pakistan, Palestijnse Gebieden, and Turkije.
Daarnaast is er ook een aantal bilaterale programma’s van Ambassades met lokale partners, bijvoorbeeld in Kenia, Zuid Soedan en Jemen.
Via de samenwerking met intergouvernementele organisaties, zoals International IDEA en UNDP, en parlementaire organisaties, worden ook vrouwelijke parlementariërs ondersteund. Voorbeelden hiervan zijn iKnow Politics van International IDEA, UNDP, UNIFEM, NDI en IPU voor online informatievoorziening en uitwisseling; publicaties van IDEA over bijvoorbeeld het gebruik van quota, politieke participatie van vrouwen en best practices in Latijns Amerika en bijeenkomsten voor vrouwelijke parlementariërs, academici etc.
VN resolutie 1325 inzake vrouwen, vrede en veiligheid en de bijbehorende nationale actieplannen zijn van belang bij vredesprocessen; welke concrete acties en resultaten heeft Nederland op dit gebied bereikt?
In 2008 heeft Nederland actief bijgedragen aan het bevorderen van zeggenschap en betrokkenheid van vrouwen in (post)conflictgebieden bij het vermijden, beheersen en oplossen van conflicten en bij wederopbouw middels de volgende concrete activiteiten. Ruim € 14 miljoen van het MDG3 fonds is bestemd voor organisaties die actief zijn op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid. Hiermee worden organisaties en individuen gesteund die zich inzetten voor het versterken van vrouwelijk leiderschap, het verbeteren van «human security», steun aan vrouwelijke mensenrechtenbeschermers en initiatieven die een einde willen maken aan de straffeloosheid van geweld tegen vrouwen. Ook is in 2008 «inclusie van 1325 elementen» een van de beoordelingscriteria geworden van het Stabiliteitsfonds.
Op landenniveau zijn concrete activiteiten opgestart tijdens het eerste jaar van de implementatie van het Nederlands Actieplan 1325. In november 2008 is in de provincie Maniema in de DRC een driejarig project aangevangen ter bestrijding van seksueel geweld. Voorts heb ik tijdens de Nairobi top over de situatie in de DRC en tijdens mijn bezoek aan Oost Congo in de herfst het belang van vrouwenrechten – het stoppen van geweld tegen vrouwen, het bestraffen van geweld tegen vrouwen en de plaats van vrouwen aan onderhandelingstafel – onderstreept. Ook heeft de mensenrechtenambassadeur aandacht gevraagd voor gender en de positie van vrouwen tijdens zijn bezoeken aan Soedan. In Burundi is de basis gelegd voor de recent overeengekomen actiepunten binnen de bilaterale overeenkomst in het kader van de Security Sector Development om de positie van vrouwen binnen de politie en het leger te versterken en deze ook op een meer correcte manier jegens vrouwen in de maatschappij te laten opereren. De geïntegreerde 3D-benadering (diplomacy, defence and development) is uitgangspunt voor de uitvoering van het NAP 1325. Een concreet voorbeeld hiervan is Afghanistan: mede doordat Nederlandse militairen die in vredesoperaties participeren contextspecifiek getraind worden over de rollen en positie van vrouwen in vredesprocessen en een «Checklist Genderaspecten in het Operationeel Planningproces» toepassen, hebben de Nederlandse Provincial Reconstruction Teams (PRT) manieren gevonden om toegang te krijgen en te communiceren met vrouwen in de Afghaanse samenleving en hun perspectief te horen en in ogenschouw te nemen.
Verder heeft Nederland internationale actoren geassisteerd in het opzetten en uitvoeren van eigen 1325 beleid. Buitenlandse Zaken heeft, samen met een aantal andere NAVO lidstaten, deelgenomen aan een studie naar de toepassing van Resolutie 1325 in PRT missies in Afghanistan. Dit heeft geleid tot concrete aanbevelingen, die mei jl. aan SG NAVO zijn aangeboden. Binnen de EU heeft Nederland een bijdrage geleverd aan het opstellen van indicatoren waarmee de uitvoering door de lidstaten en de EU-instellingen van het Actieprogramma van Beijing op het gebied van Resolutie 1325 kan worden getoetst.
In juli 2008 werd een training «gender en conflict» gegeven aan beleidsmedewerkers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Ook heeft Nederland zijn ervaringen in het opstellen en uitvoeren van een Nationaal Actieplan 1325 gedeeld met Argentinië en Ierland, die vorig jaar eigen actieplannen aan het voorbereiden waren.
Tot slot vindt er halfjaarlijks voortgangsoverleg plaats tussen alle ondertekenaars van het Nederlands NAP 1325 en tussentijds wordt regelmatig samengewerkt binnen werkgroepen, taakgroepen en electronische fora.
Wat is de reden dat er amper vooruitgang is geboekt met betrekking tot de sanitatiedoelstelling onder MDG 7?
De voornaamste reden hiervoor is dat er lange tijd in de meeste ontwikkelingslanden weinig aandacht was voor sanitatie in nationaal beleid en nationale begrotingen. Deze gebrekkige aandacht resulteerde ook in zwakke organisatorische structuren en een beperkte capaciteit.
Zowel op nationaal- als huishoudniveau was sprake van een beperkte belangstelling voor sanitatie. Daarbij speelt mee dat de baten van verbeterde sanitatie pas merkbaar worden als een hele gemeenschap (dorp, wijk) betere voorzieningen creëert en gebruikt. Individuele huishoudens geven vaak een hogere prioriteit aan drinkwater of een andere voorziening die onmiddellijk baten oplevert.
De laatste jaren is dankzij het MDG doel voor sanitatie, het Internationale Jaar voor Sanitatie en de activiteiten van internationale organisaties meer aandacht gekomen voor het belang van sanitatie. Zo namen Afrikaanse staten zich in 2008 voor goede nationale sanitatieplannen op te stellen en overheidsbudgetten hiervoor te verhogen. Op lokaal niveau lijkt een doorbraak bereikt door de toepassing van de in Zuid Azië ontwikkelde«Community Led Total Sanitation» benadering, waar gemeenschappen in hun geheel overgaan tot betere hygiëne en het verbeteren van sanitaire faciliteiten.
Kunt u een toelichting geven op de pilots in Benin en Indonesië met betrekking tot het recht op drinkwater en sanitatie?
De pilots worden voorafgegaan door een haalbaarheidsstudie waarin ook de belangrijkste componenten van de rechtenbenadering worden geïdentificeerd.
In Benin is de studie afgerond en is een programma geïdentificeerd gericht op verdere uitwerking en onderbouwing van het recht op water en sanitatie in nationale wet- en regelgeving. Daarnaast zal een capaciteitsontwikkelingsprogramma voor overheid en maatschappelijk middenveld worden uitgevoerd gericht op operationalisering van het recht binnen planning, implementatie van sectorprogramma’s en binnen lokale en nationale accountability mechanismen. In Indonesië zal de haalbaarheidsstudie medio 2009 worden afgerond.
Kunt u aangeven hoe de publiek-private samenwerking tussen de Nederlandse waterbedrijven en lokale partners heeft geleid tot meer toegang tot drinkwater en sanitatie voor de allerarmsten?
Publiek-private samenwerking tussen Nederlandse waterbedrijven en lokale partners in ontwikkelingslanden is op meerdere wijzen relevant voor het vergroten van de toegang tot drinkwater en sanitatie aan voor de allerarmsten.
Allereerst zijn deze samenwerkingsverbanden in alle gevallen gericht op het versterken van de capaciteit van de zuidelijke partners. De samenwerking draagt zo bij aan verbeterde bedrijfsvoering van deze partners, een verbeterd bedrijfsresultaat en een hogere kredietwaardigheid. Hierdoor kunnen nieuwe en externe kapitaalstromen worden aangeboord. De samenwerking schept op deze wijze voorwaarden voor investeringen in toegang tot drinkwater uit eigen middelen, ODA middelen (bijvoorbeeld van regionale ontwikkelingsbanken) en lokale kapitaalstromen.
In een aantal gevallen zijn in de partnerschappen (beperkte) middelen beschikbaar voor investeringen in infrastructuur die direct toegang tot drinkwater voor de armsten verschaffen. Deze fondsen zijn afkomstig uit ODA-middelen en in een aantal gevallen ook uit fondsen die door vrijwillige klantenbijdragen via de waterbedrijven in Nederland zijn gegenereerd. Op deze wijze werden, mede dankzij de bijdrage uit Nederlandse OS-middelen in 2007 en 2008 in totaal 174 000 mensen van toegang tot drinkwater voorzien.
Wat wordt verstaan onder «de ergste vormen van kinderarbeid»? Gaat Nederland zelf ook onderscheid maken tussen verschillende vormen van kinderarbeid die immers ook sterk afhankelijk zijn van de mate van ontwikkeling van een land?
De categorie «ergste vormen van kinderarbeid» is gedefinieerd in ILO-conventie 182 (artikel 3). Het gaat bij de ergste vormen om de meest afschuwelijke vormen van kinderarbeid: slavernij, kinderhandel, lijfeigenschap, dienst doen in gewapende conflicten, prostitutie, inzet van kinderen in drugssmokkel en gevaarlijk en ongezond werk. Zoals beschreven in de Mensenrechtenstrategie «Naar een menswaardig bestaan» wil Nederland het voortouw nemen bij het bestrijden van alle vormen van kinderarbeid, te beginnen bij de ergste vormen. De regering is van mening dat een prioritaire aanpak van de ergste vormen van kinderarbeid gerechtvaardigd is omdat het hierbij gaat om de meest flagrante schendingen van de rechten van kinderen, die onmiddellijk en met de hoogste urgentie moeten worden uitgebannen. Deze aanpak is ook in overeenstemming met ILO-conventie 182 waarin is aangegeven dat landen onmiddellijk maatregelen moeten nemen ter uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid.
Hoe komt het dat Nederland na zeven jaar nog niet is toegetreden tot het Optioneel Protocol bij het Verdrag tegen Foltering, ondanks het feit dat de regering als indicator van de progressie van het eigen mensenrechtenbeleid het aantal deelnemende partijen aan het verdrag gebruikt? Wat zijn de overwegingen?
Met de ondertekening van het Facultatief Protocol (OPCAT) op 3 juni 2005, heeft de regering blijk gegeven van haar intentie het Protocol te bekrachtigen, indien de Staten-Generaal daarmee instemmen. Zoals aangegeven bij brief van 7 juni 2006 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 V), is de procedure tot goedkeuring van het Protocol enige tijd aangehouden omdat voor een juiste beschrijving in de goedkeuringsstukken van de manier waarop in Nederland toezicht wordt gehouden op personen in detentie, het van belang was de afronding van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Kamerstukken 30 161) af te wachten. In dit wetsvoorstel zijn enige wijzigingen aangebracht in de taken van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming in verband met het toezicht op justitiële inrichtingen door de per 1 januari 2005 opgerichte Inspectie voor de Sanctietoepassing. Inmiddels is dit wetsvoorstel tot wet verheven en in werking getreden (Stb. 2006, 420 en Stb. 2006, 428). Op 27 november 2008 is het Facultatief Protocol ter stilzwijgende goedkeuring voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer. De stilteprocedure werd op 23 december 2008 door de Eerste Kamer doorbroken, wat betekent dat het wetsvoorstel ter goedkeuring van het Protocol bij de Tweede Kamer is ingediend. Na parlementaire goedkeuring zal het Facultatief Protocol worden bekrachtigd. Het partij worden bij het Protocol is een belangrijk signaal van de bereidheid van een staat om foltering op nationaal niveau tegen te gaan. In het kader van het Europees mensenrechtenbeleid, bepleit de Europese Unie daarom toetreding tot het OPCAT. Alle EU-lidstaten hebben OPCAT ondertekend, hoewel in sommige lidstaten de goedkeuringsprocedures voor toetreding nog niet zijn afgerond.
Heeft de Nederlandse regering zich in EU-verband positief uitgelaten over de concessies die aan Ierland werden gedaan, met name in de vorm van uitlatingen van de voorzitter van de Europese Commissie, zoals het behoud van een eigen Ierse Eurocommissaris?
Nederland heeft net als alle andere lidstaten op de Europese Raad van december 2008 kunnen instemmen met een oplossing voor Ierland die het stilgevallen ratificatieproces in dat land rond het Verdrag van Lissabon weer kon vlottrekken. Als zodanig is het kabinet positief over het feit dat er een oplossing voor Ierland is gevonden. Het voert te ver om te stellen dat het kabinet zich positief heeft uitgelaten over de inhoud van deze concessies.
Hoe verloopt de promotiecampagne van de Dutch Trade Board (DTB) om het Nederlandse MKB in 2009 kennis te laten maken met de dienstverlening en de mensen op de posten?
Op donderdag 19 maart jl. heeft de lancering van de «Campagne promotie dienstverlening postennet aan Nederlands bedrijfsleven» van de DTB plaatsgehad. De officiële kick-off werd gegeven door Staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken. Belangrijkste doel van de campagne is dat het Nederlandse bedrijfsleven kennismaakt met de dienstverlening en de mensen op de posten. Centrale slogan is: «Loop even binnen in het buitenland! – Ons netwerk opent samen met u de deur naar internationaal succes.»
Voor deze campagne is een aantal communicatiemiddelen ontwikkeld, zoals het boekje «Loop eens binnen in het buitenland» met informatie over het internationale netwerk, een flyer, een promotiefilmpje en een campagnepagina op de website van internationaal ondernemen (www.internationaalondernemen.nl/campagne).
Reeds voor de kick-off heeft op vrijdag 13 maart een artikel over de campagne in de Telegraaf gestaan, en is op donderdag 19 maart een persbericht door het ministerie van Economische Zaken uitgestuurd. Tevens heeft de Kamerkrant (van de Kamers van Koophandel Nederland) in maart 2009 aandacht besteed aan internationaal ondernemen, waarbij ook aandacht voor de dienstverlening van het postennet t.b.v. het Nederlandse bedrijfsleven.
Welke uitgaven zijn er gedaan ten behoeve van parlementaire netwerken, zoals het AWEPA, en welke netwerken profiteerden hiervan?
AWEPA ontvangt tot eind 2009 een TMF-subsidie van 3 326 000 Euro voor het programma «Fostering the Values of Democracy in the Great Lakes Region». Ook ontvangt AWEPA 550 000 Euro van ambassade Nairobi voor de versterking van wetgevende instituties in Somaliland.
In 2009 start een programma gericht op het verbeteren van parlementaire controle op OS door Afrikaanse parlementen, uitgevoerd door het Amsterdam Institute for International Development, AWEPA en de NEPAD Contact Group of African Parliamentarians. Hiervoor staat 996 213 Euro begroot voor 2009 en 2010.
Via het Multidonor Trust Fund for parliamentarians for development bij de Wereldbank draagt Nederland tot begin 2010 450 000 Euro bij aan het Parliamentary Network on the World Bank (PNoWB) en nog eens 150 000 Euro voor het Parliamentarians for Development Program (PoD).
Het East West Parliamentary Practice Project (EWPPP) ontvangt momenteel MATRA-financiering voor een project in Armenië dat loopt tot eind 2009. Hiervoor is 497 238 Euro gecommitteerd.
Verder worden via intergouvernementele organisaties, zoals International IDEA en UNDP, die ook samenwerken met parlementaire netwerken als IPU, en als onderdeel van bilaterale landenprogramma’s eveneens parlementariërs ondersteund. In de samenwerking met bijvoorbeeld het NIMD, dat op grond van het subsidieartikel Politieke en interparlementaire samenwerking 37,5 miljoen Euro ontvangt tot eind 2010, wordt ingezet op het functioneren van de political society in bredere zin en met name de rol van politieke partijen.
Wat zijn de concrete resultaten van de inspanningen op goed bestuur in Afghanistan, Oeganda en Pakistan en door welke organisaties zijn de activiteiten en programma’s uitgevoerd?
Het Independent Directorate for Local Governance (IDLG) heeft met hulp van de VN en gespecialiseerde instellingen het beleid en een institutioneel kader opgesteld voor lokaal bestuur in Afghanistan. Verschillende programma’s van IDLG (in ontwikkeling en sommigen in uitvoering)zijn gericht op activiteiten ten behoeve van het opbouwen van een professioneel bestuurlijk kader op provinciaal en lager niveau, opleiding van ambtenaren, verbetering van de infrastructuur en het ter beschikking stellen van operationele fondsen voor provinciale / district gouverneurs. Het volledig opnieuw opbouwen van lokaal bestuur in Afghanistan sinds 2001 is een enorme taak, waarin geleidelijk aan de eerste resultaten zichtbaar worden maar waar nog een lange weg te gaan is.
Resultaten tot nu toe zijn:
– De oprichting van IDLG (september 2007); een overheidsdienst belast met de ontwikkeling van subnationaal bestuur.
– IDLG heeft na consultaties in het land een framework paper geschreven dat het overall beleidskader voor sub nationaal bestuur zal gaan vormen. Een dergelijk beleidskader ontbrak tot vorig jaar geheel. Het beleidskader ligt nu voor in de Afghaanse ministerraad.
– Het uitrollen (met behulp van UNDP) van diverse programma’s ter verbetering van subnationaal bestuur; tot nu toe met name in de Noordelijke provincies.
– Het verbeteren van de infrastructuur voor provinciale gouverneurs (kantoor, electriciteit, auto’s etc).
– Een voorstel voor een provinciaal (gouverneurs-) fonds is in een gevorderd stadium van ontwikkeling. Dit zal een eerste stap vormen op weg naar een grotere delegatie van bevoegdheden (met bijbehorende begrotingen) naar de sub-nationale échelons.
– IDLG verzorgt trainingsprogramma’s voor lokale bestuurders. Zo zijn er reeds een aantal malen drie-daagse trainingen voor districtschefs georganiseerd om hen de grondbeginselen van lokaal bestuur bij te brengen.
In Oeganda is wetgeving aangenomen ter versterking van de positie van de rekenkamer en zijn stappen gezet om de rechtsgang bij corruptiezaken te verbeteren. Vooral in conflictgebieden zijn er meer justitiële instellingen (als gevangenissen, politiebureaus) op lokaal niveau gekomen en is de toegang tot rechtspraak vergroot. Het parlement, de kiescommissie, politieke partijen, het maatschappelijk middenveld en de media zijn versterkt door meerjarige multi-donor steun aan het Deepening Democracy Programme. In het kader van de begrotingssteun zijn met de Oegandese overheid afspraken gemaakt over zaken als de samenstelling van de begroting, allocatie van middelen en openbare aanbestedingen en het aanpakken van corruptie. Daarnaast is de Oegandese belastingdienst versterkt en wordt met Nederlandse steun een nieuw systeem van lokale belastingen geïntroduceerd, wat aan betere dienstverlening op lokaal niveau bijdraagt. Ten slotte is mede dankzij de Nederlandse inzet de afschaffing van de civiele doodstraf en van marteling beter bespreekbaar gemaakt.
De uitvoering van het goed bestuur programma in Pakistan in 2008 heeft geen hinder ondervonden van opschorting van de hulp aan dat land, noch van de overgang van de ambassade naar de status van «non-family» post. Het totaal aan uitgaven voor goed bestuur in 2008 was 3,1 miljoen euro.
De belangrijkste activiteiten op het gebied van democratisering en goed bestuur betroffen ondersteuning van de algemene verkiezingen in Pakistan in februari 2008 via UNDP en The Asia Foundation (TAF). Deze ondersteuning richtte zich m.n. op kiezersregistratie en voorlichting. De steun heeft bijgedragen aan de opkomst van een recordaantal stemgerechtigden en de meest vrije en transparante verkiezingen in de Pakistaanse geschiedenis.
Daarnaast is via UNDP het Pakistaanse Parlement ondersteund. Zowel parlementaire fracties als parlementaire griffie zijn institutioneel zeer zwak ontwikkeld. Dit project heeft een begin gemaakt met institutionele versterking. Daarbij ligt de nadruk op zaken als interne «huishouding», kennis van parlementaire regelgeving e.d. Tevens is er bijgedragen aan een project van het National Democratic Institute (NDI) waarbij ondersteuning is gegeven aan hervormingen binnen politieke partijen. Het project is er in geslaagd om vrouwen en jongeren van de verschillende politieke partijen samen te brengen, om zowel gezamenlijk als binnen de eigenpartij voor meer zeggenschap en transparantie te pleiten. Ook is een aantal jonge Pakistaanse en (Bangladeshi) diplomaten getraind door Instituut Clingendael.
Op het terrein van Media en Civil Society is samengewerkt met de South East Free Media Association (SAFMA) om de relatie tussen Pakistan en Afghanistan en tussen Pakistan en India te verbeteren. Het project is er in geslaagd om via media en civil society de dialoog open te houden, zoals na de aanslag in Mumbai in november 2008. Tevens zijn er onder het project Strengthening Participatory Organizations grote delen van de Pakistani civil society organisaties institutioneel ondersteund.
Ondanks de wisselende veiligheidssituatie vinden vooralsnog de programma’s in de sectoren mensenrechten en goed bestuur conform de planning doorgang.
Welk bedrag is door ambassades uitgegeven aan directe financiering van maatschappelijke organisaties? Kunt u dit per land aangeven en tevens aangeven aan welke organisaties/thema’s deze middelen zijn besteed? Wordt deze directe financiering geëvalueerd?
– De ambassades besteden een deel van de gedecentraliseerde (bilaterale) middelen aan de financiering van lokale maatschappelijke organisaties. De omvang van directe financiering bedraagt thans circa EUR 115 miljoen per jaar.
– Op directe financiering zijn het reguliere beheersinstrumentarium en de evaluatiesystematiek van ambassades van toepassing. Deze bestaan onder andere uit monitoring, inhoudelijke en financiële rapportages, veldbezoeken en (project)evaluaties.
Waarom is de macrosteun aan Burkina Faso met €50 miljoen verminderd?
Het jaarlijkse bedrag voor macrosteun aan Burkina Faso is niet verminderd. In 2006 is de macrosteun aan Burkina Faso verhoogd tot EUR 20 miljoen per jaar voor de periode tot en met 2008. Conform dit besluit is in 2008 EUR 20 miljoen aan macrosteun verstrekt. De begrote kasuitgaven voor macrosteun aan Burkina Faso bedragen EUR 20 miljoen voor 2009.
De passage in het jaarverslag heeft betrekking op het verplichtingenbudget ter dekking van de toekomstige kasuitgaven voor macrosteun. In 2008 konden de besprekingen met de Burkinese overheid over de nieuwe meerjarige overeenkomst niet worden afgerond. Het verplichtingbudget van dat jaar ter dekking van die toekomstige kasuitgaven is daarom doorgeschoven naar 2009. Overigens is inmiddels het bilaterale arrangement met de Burkinese overheid ondertekend.
Wat zijn de effecten geweest van het halveren van de begrotingssteun Nicaragua?
Nederland heeft de begrotingssteun 2008 voor Nicaragua gehalveerd, en de gehele begrotingssteun voor 2009 bevroren, vanwege misstanden rond de lokale verkiezingen in het najaar van 2008. Ook andere donoren hebben om die reden hun begrotingssteun gekort of ingetrokken. Dat gemis aan begrotingssteun, in combinatie met de wereldwijde economische crisis, maakt het voor Nicaragua moeilijk de nationale begroting sluitend te krijgen en de overheidsuitgaven op peil te houden. Wél is daardoor de druk op de regering toegenomen om de democratische grondbeginselen te respecteren en is de dialoog tussen de donorgroep en de regering over onderwerpen als democratisch bestuur, economie en armoede geïntensiveerd. Ook zijn er signalen dat de regering van Nicaragua toenadering zoekt tot ondernemers en vakbonden over de beste manier om het hoofd te bieden aan de ontstane financiële en economische problemen.
Waaruit bestaat de uitbreiding van de IFC-programma’s in fragiele staten en welke fragiele staten betreft het?
IFC heeft voor Afrika het Conflict Affected States in Africa (CASA) initiatief opgezet dat in mei 2008 van gestart is gegaan. Dit programma heeft tot doel de private sector ontwikkelingsprogramma’s in post-conflict landen in Afrika te versterken. In eerste instantie richt het CASA programma zich op vier landen: Centraal Afrikaanse Republiek, DR Congo, Liberia en Sierra Leone. Nederland ondersteunt dit programma met een bijdrage van EUR 3 miljoen per jaar (in het opstartjaar 2008 EUR 1 miljoen) als onderdeel van het partnerschapsprogramma met IFC. IFC ondersteunt naast dit speciale initiatief overigens ook wereldwijd projecten in fragiele staten. IFC is ook actief in Afghanistan en de Palestijnse Gebieden.
Wat behelst het safetynet-programma in Ethiopië? Door welke bedrijven zijn de infrastructurele projecten (waterschappen en dijkenaanleg) in Suriname uitgevoerd? Is dit gebeurd via een (EU)-aanbesteding?
Het Productive Safety Net-programma in Ethiopië is een door de Wereldbank gecoördineerd multi-donorprogramma. Het Productive Safety Net-programma richt zich op Ethiopische boeren die onvoldoende in staat zijn om door wisselende klimatologische omstandigheden gedurende het hele jaar in hun eigen voedsel te voorzien. Via het programma worden boeren in staat gesteld om te werken in publieke projecten (bijvoorbeeld infrastructuur), waarvoor zij vervolgens een kleine financiële vergoeding ontvangen. Met dit geld kunnen zij voedsel kopen, waardoor de lokale markt niet verstoord wordt. Mensen die niet kunnen werken (zoals ouderen en gehandicapten) ontvangen voedselhulp. Een neveneffect van het programma is dat de omgeving door de publieke projecten wordt ontwikkeld, waardoor de productiviteit van sommige boeren toeneemt. Ook wordt het programma gekoppeld aan capaciteitsopbouw (leningen en omscholing van boeren). Dit laatste onderdeel wordt momenteel verder uitgewerkt. Nederland draagt in 2009 € 10 miljoen bij aan het Prodcutive Safety Net-programma.
In Suriname is het dijkenproject uitgevoerd door MNO Vervat Suriname NV, de waterschapactiviteiten door verschillende Surinaamse aannemers.
Wat betreft dijken: Onder verantwoordelijkheid van Suriname heeft een openbare aanbesteding plaatsgevonden voor beide kavels (bouw zeedijk Coronie en aanleg oeververdedigingswerken rechteroever Suriname rivier en linkeroever Commewijne rivier). De aankondiging is op 31 mei 2007 gepubliceerd in Surinaamse dagbladen. Als speciale vereiste voor participatie had Suriname daarbij opgenomen dat de deelnemende bedrijven in aanmerking moeten komen voor de ORET-subsidieregeling. De facto betekende dit dat alleen Nederlandse bedrijven konden meedingen.
Wat betreft waterschappen: Individuele aanbestedingen onder het sectorfonds zijn de verantwoordelijkheid van Suriname. Nederland is daar niet bij betrokken. In de bijdrageovereenkomsten zijn richtlijnen voor aanbestedingen overeengekomen. Voor zover bekend is ondershands aanbesteed bij verschillende Surinaamse aannemers. Het Surinaamse Ministerie van Financien toetst het gunningsadvies voordat de betaling wordt goedgekeurd en de accountant toetst bij zijn jaarlijkse controles onder meer op het volgen van de juiste aanbestedingsprocedures.
Kunt u een toelichting geven op de subsidieverzoeken die zijn ingediend in het kader van de «Schokland akkoorden» en de subsidieregeling «Jong en vernieuwend»?
De subsidieregeling «Jong en vernieuwend» is een tussentijdse MFS-ronde op basis waarvan jonge en vernieuwende organisaties gedurende twee jaar (2009 en 2010) de gelegenheid wordt geboden zich te professionaliseren en zich voor te bereiden op het nieuwe MFS (2011–2015).
Het Schoklandfonds subsidieert activiteiten die:
• concreet en effectief bijdragen aan het bereiken van de MDG’s;
• innovatief zijn door:
– Het verbeteren van bestaande werkwijzen;
– Het introduceren van nieuwe werkwijze;
– Introduceren van nieuwe spelers op het OS- of thematische werkveld;
– Het onttrekken van financiële middelen uit de private sector.
Hoe moet het doorschuiven van ORET-gelden van 2008 naar volgende jaren worden bezien wanneer men uitgaat van een spoedige beëindiging van het ORET-programma (en de opvolging daarvan door ORIO)?
Het is sinds 1 augustus 2007 niet meer mogelijk nieuwe aanvragen in te dienen in het kader van het ORET-programma. Dat betekent echter niet dat het programma ook feitelijk beëindigd is. Alle verplichtingen die eerder in het kader van het ORET-programma zijn aangegaan worden nagekomen. Dit betekent dat de ORET-uitgaven nog enkele jaren zullen doorlopen. Vanwege vertragingen binnen ORET, zoals door het uitvoeren van openbare aanbestedingen door ontvangende overheden, zullen de uitgaven van ORET doorschuiven naar volgende jaren. Het ORIO-programma, dat inmiddels van start is gegaan staat hier los van.
Bevinden de internationale onderwijsinstituten en programma’s zich in ontwikkelingslanden of in het Noorden? Wordt hiervan grotendeels gebruik gemaakt door mensen uit ontwikkelingslanden of uit het Noorden? Kunt u nog een aantal voorbeelden noemen van deze instituten en programma’s en uitleggen waarom zij ontwikkelingsrelevant zijn?
Het betreft ondermeer het Netherlands Fellowship Programme (NFP), het Netherlands Initiative for Capacity Development in Higher Education (NICHE) en het programma Samenwerking Internationale Instellingen (SII):
i) Het NFP heeft als doel de capaciteit te versterken van instellingen in het zuiden middels het verlenen van beurzen aan mid-career professionals. Jaarlijks worden ruim 1500 beurzen verstrekt aan kandidaten uit 61 ontwikkelingslanden om een opleiding (PhD, Masters- of diploma degree) te volgen aan (internationale) onderwijsinstellingen in Nederland. Een van de selectie-criteria is de ontwikkelingsrelevantie van zowel de instelling waar deze persoon werkzaam is als de opleiding die deze persoon wil gaan volgen. Enkele voorbeelden van internationale onderwijsinstituten zijn: Het Koninklijk Instituut voor de Tropen, Institute of Social Studies (ISS), International Institute for Geo-information Science and Earth Observation (ITC), Maastricht School of Management, Institute for Water Education en het Institute for Housing and Urban Development Studies. Het is bij een aantal instituten (bv. ISS en ITC) ook mogelijk een gedeelte van de opleiding te volgen in ontwikkelingslanden.
ii) NICHE, de opvolger van het Netherlands Programme for institutional strengthening of post-secondary education and Training capacity (NPT) heeft als doel capaciteitsontwikkeling te bewerkstelligen van hoger (beroeps) onderwijs in de zgn. bilaterale partner-landen. Dit vindt plaats middels de inzet van Nederlandse expertise. Ook is het mogelijk hiervoor lokale of regionale expertise in te zetten. Het is de bedoeling dat NICHE zoveel mogelijk aansluit bij de sectoren die Nederland bilateraal in het betreffende land ondersteunt alsmede bij de lokale armoede- en ontwikkelingsstrategieën.
iii) SII is gericht op Zuid-Zuid samenwerking. De doelstelling van het programma is tweeledig: 1) het versterken van de hoger onderwijssector in ontwikkelingslanden door het ondersteunen van regionale organisaties en «centres of excellence» en 2) het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen uit ontwikkelingslanden om vaardigheden op te doen en bij te dragen aan de ontwikkeling van hoger onderwijs in hun eigen regio. Instellingen die ondersteund worden zijn bv Southern African Regional Universities Association, University for Peace en het Educational Reseach Network for West and Central Afrika.
Welk bedrag is in 2008 naar WHO-MPS gegaan zoals door de kamer gewenst in de motie Gill’ard/Voordewind?
Nederland heeft eind 2008 de bijdrage aan de WHO voor strategische doelstelling vier verhoogd met € 1 mln voor 2008. Strategische doelstelling 4 staat voor het verminderen van ziekte en sterfte en het verbeteren van gezondheid tijdens de levensloop, met bijzondere aandacht voor kwetsbare periodes in het leven – zwangerschap, geboorte, zuigelingen-, kinder-, adolescentenperiode, ouderdom – en voor reproductieve en seksuele gezondheid voor iedereen. Rapportage over WHO uitgaven in 2008 is nog niet bekend.
Aan welke programma’s is de extra ruim € 1 miljoen binnen het thema «cultuur en ontwikkeling» besteed?
De middelen zijn besteed aan activiteiten gericht op het beschermen van cultuurgoederen in noodsituaties. Een gedeelte werd bestemd voor het Cultural Emergency Response Fund van het Prins Claus Fonds waaruit cultuurgoederen na natuurrampen of conflicten worden hersteld en tegen verder verval worden beschermd. Daarnaast werd de renovatie van het Afghaans Nationaal museum in Kaboel gefinancierd.
Waarom vallen de kosten voor het consulaire informatiesysteem zoals NVIS zoveel hoger uit?
Zoals gemeld in de 1e suppletoire begroting, is dit subartikel verhoogd met EUR 5 miljoen om de kosten voor consulaire informatiesystemen te dekken. Deze verhoging hield ondermeer verband met de introductie van biometrie, hiervoor moesten systemen worden aangepast en apparatuur worden aangeschaft. Verder zijn in het begin van 2008 de ramingen voor het beheer en de ontwikkelkosten van consulaire systemen preciezer geworden, waardoor de, ten tijde van de begroting reeds voorziene doch nog niet nauwkeurig te becijferen, aanpassing ook nodig bleek.
Kunt u aangeven waarom de vrijgemaakte middelen voor het opzetten van het Dutch Visitors Program in 2008 niet zijn besteed? Worden de niet bestede middelen in 2009 alsnog hiervoor uitgegeven? Kunt u concreet aangeven welke programma’s zijn opgezet binnen dit programma?
Omdat er hoge eisen worden gesteld aan zowel de inhoud als de uitvoering van het Dutch Visitors Programme, kostte het vinden van een goede uitvoeringspartner de nodige tijd. Inmiddels is er een convenant afgesloten met de EVD. Het programma gaat binnenkort van start met een eerste bezoek gericht op deelnemers uit Brazilië, India en China. Concreet gaat het om een bezoekprogramma van negen «high potentials» die een aantal weken kennis maken met verschillende aspecten van de Nederlandse samenleving en economie. Met de EVD is een overeenkomst aangegaan voor de uitvoering van het Dutch Visitors Programme tot 2013. Het programma zal worden uitgebreid tot 13 landen.
Kan de tabel voor de uitgaven van de inhuur van externen nader worden gespecificeerd met aantal fte’s per punt? Zo nee, waarom niet?
Kan de tabel worden uitgesplitst naar kerndepartement en ZBO? Zo nee, waarom niet?
Wat zouden de cijfers zijn exclusief ZBO?
Een uitsplitsing naar de in het jaarverslag gehanteerde categorieën is niet mogelijk omdat de fte-boekhouding daar niet in voorziet en het voornamelijk budgetgestuurde uitgaven betreft.
In de tabel voor uitgaven aan inhuur is geen sprake van ZBO-inhuur omdat dit niet aan de orde is voor het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GL).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31924-V-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.