31 910
Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren 2002–2008

nr. 7
RAPPORT

Deel B: Detacheringen met bezoldiging

Inhoud

Samenvatting5
   
1Inleiding8
1.1Aanleiding voor het verzoek8
1.2Beleid inzake internationale detacheringen8
1.3Over detacheringen bij internationale organisaties9
1.4Vragen van de Tweede Kamer en leeswijzer12
1.5Samenvatting deel A13
   
2Verstrekte vergoedingen aan gedetacheerde ambtenaren met bezoldiging17
2.1Vergoedingsregelingen17
2.2Registratie door ministeries18
2.3Aantal gedetacheerden en verstrekte vergoedingen19
2.4Mobiliteitstoeslagen31
2.5Ervaringen in andere landen31
   
3Conclusies en aanbevelingen33
   
4Slotbeschouwing35
   
5Bestuurlijke reactie en nawoord Algemene Rekenkamer36
5.1Bestuurlijke reactie36
5.1.1Beleid voor internationale detacheringen36
5.1.2Bevindingen, conclusies en aanbevelingen deel B36
5.2Nawoord Algemene Rekenkamer37
   
Bijlage 1Overzicht conclusies, aanbevelingen en bestuurlijke reactie39
   
Bijlage 2Internationale organisaties waar de onderzochte rijksambtenaren gedetacheerd worden42
   
Bijlage 3Gebruikte afkortingen43
   
Bijlage 4Gehanteerde methoden en technieken44
   
Bijlage 5Vergelijking met eerdere beantwoording45
   
Bijlage 6Beantwoording extra vragen van de Tweede Kamer46
   
Bijlage 7Stand van zaken invordering pensioenpremies uit deel A53
   
 Literatuur54

SAMENVATTING

De Algemene Rekenkamer heeft op verzoek van de Tweede Kamer onderzoek gedaan naar Nederlandse rijksambtenaren die tussen 1 januari 2002 en 1 juni 2008 werkzaam zijn geweest bij een internationale organisatie. In april 2009 publiceerden we onze bevindingen over detacheringen zonder bezoldiging. Hierbij worden ambtenaren niet meer door de Nederlandse rijksoverheid, maar door de internationale organisatie betaald. In dit deel B presenteren we onze bevindingen over detacheringen met bezoldiging. Deze ambtenaren worden wel nog steeds door de Nederlandse rijksoverheid betaald. Hieronder volgt een samenvatting die deel A en B geheel overziet.

Tussen 1 januari 2002 en 1 juni 2008 blijkt een kleine groep rijksambtenaren gedetacheerd te zijn geweest. Het gaat om 501 ambtenaren (2081 zonder en 293 met bezoldiging) op een totaal van ruim 180 0002 ambtenaren. Het kabinetsbeleid is erop gericht detacheringen krachtig te stimuleren.3 In dat licht gezien is een aantal van 501 detacheringen in een periode van zes en een half jaar niet groot te noemen.

Er zijn verschillen tussen de departementen. Zo hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken (Buiza, 146) en Financiën (76) in de onderzochte periode relatief veel ambtenaren gedetacheerd. Er zijn ook ministeries waar detachering niet of nauwelijks voorkomt, zoals bij het Ministerie van Algemene Zaken (AZ, geen).

Er gaat relatief veel mis met bij het verstrekken van vergoedingen, mobiliteitstoeslagen en met het invorderen van pensioenpremies. Daarnaast is duidelijk dat informatie hierover geen onderdeel uitmaakt van de reguliere personeels- en managementinformatie van de departementen en dat daarmee de informatie om te beoordelen of de uitvoering van het kabinetsbeleid op dit gebied rijksbreed doeltreffend en rechtmatig is, vrijwel volledig ontbreekt.

Veel ministeries hebben de registratie van detacheringen en verstrekte vergoedingen niet op orde. Personeelssystemen zijn hier vaak niet op ingericht. De verstrekte vergoedingen lopen veelal buiten het salarissysteem om en een koppeling tussen het personele en financiële systeem ontbreekt vaak, zodat ook binnen dit systeem de vergoedingen slecht identificeerbaar zijn.

Bij detacheringen zonder bezoldiging moet vooraf toestemming worden gevraagd aan de internationale organisatie als de nationale overheid extra vergoedingen wil verstrekken.4 Hoewel het verstrekken van vergoedingen bij deze vorm van detachering niet veel voorkomt, gebeurt dat bijna altijd (92%) zonder dat vooraf toestemming is gevraagd. Het totale financieel belang van deze vergoedingen bedraagt € 2 miljoen.

Voor de detacheringen met bezoldiging geldt dat bijna alle ministeries geregeld vergoedingen verstrekken aan ambtenaren. Alleen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is hiermee terughoudend. In totaal heeft 69% van de gedetacheerden met bezoldiging gezamenlijk voor circa € 23,1 miljoen aan vergoedingen ontvangen.

Bij beide vormen van detacheringen blijken er onverklaarbare verschillen te bestaan tussen de vergoedingen aan ambtenaren van gelijkwaardig niveau. Tevens blijken er grote verschillen in vergoedingen te bestaan tussen de verschillende departementen. Zo zijn ambtenaren van het Ministerie van BuiZa ten opzichte van de overige rijksambtenaren in het voordeel bij detacheringen met bezoldiging via de regeling «Expert National Détaché» (END, in het Nederlands: Gedetacheerde Nationale Deskundige, zie verder § 2.1) omdat zij ook dan voor de hogere buitenlandvergoedingen conform het Dienst Buitenlandse Zaken Vergoedingenstelsel 2007 (DBZV, 2007) in aanmerking komen. Deze vergoeding is gemiddeld 30% (circa € 1 500 per maand, per persoon) hoger dan de END-regeling.

Buitenlandvergoedingen conform het DBZV blijken echter ook aan ambtenaren van andere ministeries te worden toegekend. Voor 22 van de 23 gevallen ontbrak daarvoor een rechtsgrond en zijn de vergoedingen dan ook onrechtmatig verstrekt. In het algemeen is onduidelijk op grond van welke afweging enkele ambtenaren vergoedingen kregen en anderen niet. Evenmin is duidelijk – in die gevallen waarin vergoedingen werden verstrekt – waarom dan de ene regeling en dan de andere regeling werd toegepast. Criteria ontbreken. Ten slotte: waar de END-regeling van toepassing kan zijn maar niet wordt toegepast, nemen departementen onnodig kosten voor rijksrekening.

Bij detacheringen met bezoldiging blijken er ook verschillen te zijn in het verstrekken van mobiliteitstoeslagen. Bij het Ministerie van BuiZa krijgen alle gedetacheerden met bezoldiging op grond van eigen regelgeving een mobiliteitstoeslag, zowel bij aanvang van de detachering als bij de vervolgplaatsing, mits hun salaris niet wordt verhoogd. Buiten dit ministerie komt dit nauwelijks voor.

Bij detacheringen zonder bezoldiging wordt daarnaast de regelgeving voor pensioenpremies slecht nageleefd. Zo worden geregeld vooraf afspraken gemaakt om (deels) af te zien van terugbetaling van verschuldigde pensioenpremies, terwijl dit niet mag. Bovendien worden verschuldigde premies achteraf niet altijd ingevorderd. In bijlage 7 geven we als follow-up de stand van zaken van de invorderingen weer.

In onze aanbevelingen stellen we dat als het Rijk ambtenaren wil detacheren, het dit goed moet regelen en begeleiden. Vereist zijn onder meer een eenduidig handelingsperspectief, centrale aansturing binnen een ministerie en geharmoniseerde arbeidsvoorwaarden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft op 24 augustus 2009, mede namens haar collega-ministers, op ons rapport gereageerd. In haar reactie gaat ze in op alle in het rapport genoemde punten. De minister zegt toe het kabinetsbeleid rond internationale detacheringen nader te bezien. Ook geeft de minister aan onze aanbeveling tot harmonisatie van arbeidsvoorwaardelijke aspecten van detachering belangrijk te vinden en één en ander in een nieuwe circulaire vast te leggen. Volgens de minister verdient onze conclusie dat er relatief veel mis gaat bij het verstrekken van vergoedingen en mobiliteitstoeslagen nuancering. Van de 293 bezoldigd gedetacheerde ambtenaren wordt slechts in 30 gevallen van de standaardregelingen afgeweken.

Het verwondert de minister dat wij spreken over rechtsongelijkheid als we gedetacheerde ambtenaren van het Ministerie van BuiZa vergelijken met gedetacheerde ambtenaren bij andere ministeries. Bij het Ministerie van BuiZa is immers sprake van een ander rechtspositioneel regime. Daarnaast wijst zij erop dat artikel 69 van het Algemene Rijksambtenarenreglement (ARAR) ruimte biedt voor het vergoeden van door ambtenaren gemaakte kosten. De minister zegt ten slotte toe door P-Direkt een casestudie uit te laten voeren naar de mogelijkheden om detacheringsinformatie in de systemen vast te leggen.

In ons nawoord nemen we met instemming kennis van alle toezeggingen van de minister. Verder merken we op dat de nuancering van de minister bij het verstrekken van vergoedingen en mobiliteitstoeslagen voorbij gaat aan het feit dat de interne regelgeving nu in ieder geval niet eenduidig en transparant duidelijk maakt wie, wat, wanneer ontvangt. We maken verder duidelijk dat artikel 69 ons inziens zonder nadere regelgeving geen ruimte biedt om ambtenaren buiten het Ministerie van BuiZa het DBZV te verstrekken en lichten we toe waarom er volgens ons wel degelijk sprake is van een zekere mate van rechtsongelijkheid.

1 INLEIDING

De Algemene Rekenkamer heeft op verzoek van de Tweede Kamer onderzoek verricht naar Nederlandse rijksambtenaren die in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008 werkzaam zijn geweest bij een internationale organisatie. De Tweede Kamer heeft op 24 juni 2008 om dit onderzoek gevraagd (Tweede Kamer, 2008c), omdat zij een integraal beeld wil van de aard, de omvang en de rechtmatigheid van vergoedingen van de rijksoverheid aan ambtenaren die tijdelijk zijn gedetacheerd.

Rijksambtenaren kunnen op twee manieren gedetacheerd worden:

• op basis van buitengewoon verlof zonder bezoldiging;

• op basis van buitengewoon verlof met bezoldiging.

In deel A van ons onderzoek hebben we ons geconcentreerd op de eerste vorm van detacheringen (Algemene Rekenkamer, 2009). Hierbij worden ambtenaren niet meer door de Nederlandse rijksoverheid, maar door de internationale organisatie betaald. De detacheringen zonder bezoldiging van het Ministerie van Defensie hebben we in deel A buiten beschouwing gelaten. Vanwege de afwijkende regelgeving voor militairen, de wijze van registratie in het personeelssysteem en de omvang en de diversiteit van de buitenlandplaatsingen, kon dit ministerie de gegevens niet tijdig leveren. Deze zijn nu verwerkt in de samenvatting van deel A aan het eind van dit hoofdstuk. In het nu voorliggende rapport presenteren wij dus een actualisering van deel A en onze bevindingen over detacheringen met behoud van bezoldiging. Bij deze vorm van detacheringen worden betrokkenen nog steeds door de Nederlandse rijksoverheid betaald.

1.1 Aanleiding voor het verzoek

De aanleiding voor het verzoek van de Tweede Kamer was de betaling van vergoedingen aan een gedetacheerde ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuiZa). De Tweede Kamer heeft daarover vragen gesteld aan de betreffende minister (BuiZa, 2008a). Ook aan de andere ministers is gevraagd of zij vergoedingen hebben betaald aan medewerkers die gedetacheerd zijn bij een internationale organisatie.

De Tweede Kamer kon uit de antwoorden van de ministers niet opmaken of zij de vraag op dezelfde wijze hadden geïnterpreteerd en volledig hadden beantwoord. Bovendien kon uit de antwoorden geen volledig beeld worden opgemaakt van hoe rijksbreed wordt omgegaan met het toekennen van vergoedingen aan Nederlandse medewerkers bij multilaterale en internationale organisaties.1 Om hiervan toch een volledig beeld te krijgen heeft de Tweede Kamer ons verzocht er onderzoek naar te doen.

1.2 Beleid inzake internationale detacheringen

Volgens het kabinet dient het vervullen van functies bij internationale volkenrechtelijke organisaties het belang van de Nederlandse overheid (BZK, 1996):

• De gedetacheerde ambtenaar kan het Nederlandse gezichtspunt tot uitdrukking laten komen in het werk van de internationale organisatie.

• De gedetacheerde ambtenaar doet ervaring op die nuttig kan zijn voor de rijksoverheid als de betreffende ambtenaar terugkeert in rijksdienst.

In 1996 besluit het kabinet dan ook tot een «krachtige voortzetting van het stimulerend beleid met betrekking tot de verlening van buitengewoon verlof aan Nederlandse ambtenaren met het oog op het gaan vervullen van een functie bij een internationale organisatie» (BZK, 1996). De circulaire waarin dit besluit is opgenomen, is mede tot stand gekomen naar aanleiding van het Juniverslag 1995 van de Algemene Rekenkamer (Algemene Rekenkamer 1994), waarin wij onder meer rapporteerden over ons rijksbrede onderzoek naar de uitvoering van de regelgeving voor het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur.

In 2003 herhaalt het kabinet dit besluit in de circulaire Buitengewoon verlof in verband met functie aanvaarding bij een internationale volkenrechtelijke organisatie. Hierin uit het kabinet de wens «dat departementen een positief beleid voeren met betrekking tot het verlenen van verloffaciliteiten aan Nederlandse ambtenaren die een dergelijke stap in hun loopbaan overwegen. Afwijzing dient slechts plaats te vinden indien het belang van de dienst zich daartegen ernstig verzet» (BZK, 2003). In 2007 wordt dit streven opnieuw bekrachtigd in het Programma Vernieuwing rijksdienst 2007 (BZK, 2007).

1.3 Over detacheringen bij internationale organisaties

De meeste gedetacheerde rijksambtenaren vervullen een functie bij de Europese Unie (EU), of één van haar agentschappen, of bij de Verenigde Naties (VN), of één van haar gespecialiseerde organisaties. Een volledig overzicht van de organisaties waar de in dit onderzoek betrokken ambtenaren met bezoldiging worden gedetacheerd, is opgenomen in bijlage 2.

Onder een gedetacheerde rijksambtenaar verstaan wij binnen dit onderzoek het volgende:

Een rijksambtenaar, in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet,1 die op basis van artikel 34 van het ARAR buitengewoon verlof van lange duur heeft verkregen in het algemeen belang voor het vervullen van een functie bij een internationale (volkenrechterlijke) organisatie. Dit verlof kan zowel metals zonder bezoldiging plaatsvinden.2

Zoals bekend werken bij internationale (volkenrechterlijke) organisaties ook Nederlanders die rijksambtenaar of bewindspersoon zijn geweest en die gewoon in dienst zijn getreden van deze organisatie. Op hen heeft dit onderzoek geen betrekking.

Daarnaast is er in sommige gevallen sprake van een zogenoemde Permanente Vertegenwoordiging (PV) bij een internationale organisatie. Aangezien er sprake is van een zelfde dienstverband als in Nederland, dus geen detachering, is ook deze categorie buiten het onderzoek gehouden.

Figuren 1a en 1b laten zien hoe de detacheringen met en zonder bezoldiging zijn verspreid.

kst-31910-7-1.gifkst-31910-7-2.gif

1.4 Vragen van de Tweede Kamer en leeswijzer

De Tweede Kamer heeft ons verzocht bij het onderzoek naar buitenlandvergoedingen de volgende vragen aan de orde te laten komen:

Situatie per departement:

1. Welke vergoedingen worden met welke reden aan gedetacheerde medewerkers verstrekt die (tijdelijk) bij multilaterale/internationale organisaties werkzaam zijn?

2. Hoeveel personen betreft het en wat is het budgettaire beslag?

3. Op welke (departementale) reglementen of richtlijnen zijn deze vergoedingen gebaseerd?

4. Op welke wijze worden reglementen of richtlijnen ter zake in de praktijk toegepast?

5. Op welke wijze is of wordt door het ministerie getoetst of nationale reglementen en/of feitelijk verstrekte vergoedingen niet strijdig zijn met reglementen of richtlijnen van multilaterale/internationale instellingen?

6. Zijn of worden ook vergoedingen verstrekt die in strijd zijn met de reglementen of richtlijnen van multilaterale/internationale organisaties?

7. Hoe verhouden de antwoorden op de bovenstaande vragen zich tot de beantwoording door de minister van de schriftelijke vraag van de Kamer van 7 februari 2008 (van de leden Gill’ard en Voordewind)? Is deze beantwoording juist (betrouwbaar en valide) en volledig geweest?

Rijksbreed beeld:

8. Wat is het rijksbrede totaalbeeld dat ontstaat op basis van de bevindingen per ministerie? Welke (categorieën van) vergoedingen worden er door het Rijk verstrekt? Om hoeveel geld en hoeveel mensen gaat het?

9. Is er sprake van controle op mogelijke strijdigheid van nationale reglementen en richtlijnen met reglementen van multilaterale/internationale organisaties?

10. In welke mate en op welke wijze wordt er op dit punt beleid gevoerd of gecoördineerd?

11. Wat kan op basis van de bevindingen per ministerie gezegd worden over de volledigheid en juistheid van de beantwoording van de schriftelijke vraag van de Kamer van 7 februari 2008 (van de leden Gill’ard en Voordewind). (Gill’ard c.s. 2008).

De vragen 3, 4, 5, 9 en 10 betreffen het beleid en de regelgeving, zowel departementaal, nationaal als internationaal. Hier zijn we in deel A op ingegaan, waarbij we ook stil hebben gestaan bij de procedures die verschillende departementen hanteren. De overige vragen komen in dit deel aan bod.

In hoofdstuk 2 beantwoorden we de vragen 1, 2, 6, en 8. We gaan in dat hoofdstuk dieper in op de vergoedingen van gedetacheerde ambtenaren met bezoldiging. Tevens gaan we in op het toekennen van mobiliteitstoeslagen en hoe in andere landen met detacheringen wordt omgaan. Dit valt weliswaar buiten de vragen van de Tweede Kamer, maar maakt het beeld van detacheringen met bezoldiging wel completer.

Hoofdstuk 3 bevat onze conclusies en aanbevelingen over onderzoeksdeel B. In hoofdstuk 4 volgt een algemeen beschouwend deel waarin we beide onderzoeksdelen in hun geheel overzien. We sluiten het rapport af met de reacties van de bewindspersonen en ons nawoord, in hoofdstuk 5.

Hieronder geven we eerst een samenvatting van onderzoeksdeel A, dat we in april 2009 hebben gepubliceerd (Algemene Rekenkamer, 2009). De detacheringen zonder bezoldiging van het Ministerie van Defensie waren hierin nog niet meegenomen, maar zijn wel verwerkt in deze samenvatting.

Het rapport bevat verder een aantal bijlagen: een overzicht van onze conclusies en aanbevelingen en de bestuurlijke reactie daarop (bijlage 1); een overzicht van organisaties waar Nederlandse rijksambtenaren worden gedetacheerd (bijlage 2); een lijst met gebruikte afkortingen (bijlage 3); een overzicht van de gehanteerde methoden en technieken (bijlage 4); een overzicht met de beantwoording van Kamervragen 7 en 11, een vergelijking van onze onderzoeksresultaten met de antwoorden van de verschillende ministers op de vraag van de Tweede Kamer over buitenlandvergoedingen (bijlage 5); een weergave van de beantwoording van de vragen van de Tweede Kamer naar aanleiding van deel A van ons rapport door de Minister van BZK (bijlage 6) en een overzicht met de in deel A beloofde follow-up over de resultaten van de door de minister aangekondigde invordering van nog verschuldigde pensioenpremies (bijlage 7).

1.5 Samenvatting deel A

Uit deel A bleek dat slechts een klein aantal rijksambtenaren zonder bezoldiging gedetacheerd is geweest. Het ging om 184 ambtenaren,1 over een periode van meer dan zes jaar. Op een totaal aantal ambtenaren van ruim 180 0002 in 2007 is dat een zeer kleine groep. Binnen die groep ging echter relatief veel mis.

Om te beginnen hadden veel ministeries de registratie van hun gedetacheerden en de verstrekte vergoedingen niet op orde. Voor veel departementen bleek het soms problematisch om de voor het onderzoek benodigde gegevens te leveren. De personeelssystemen van de departementen waren vaak niet ingericht op detacheringen, zodat het ministerie afhankelijk was van het salarissysteem of de opgaven van de afdeling «Internationale Zaken». Dat dit een risico vormde voor de volledigheid, blijkt uit het gegeven dat het tijdens het onderzoek regelmatig is voorgekomen dat er nog «extra» gedetacheerden boven tafel kwamen, die bij de betrokken afdeling «Internationale Zaken» niet bekend waren. Verder lopen de verstrekte vergoedingen vaak buiten het salarissysteem om en ontbreekt een koppeling met het financiële systeem, zodat ook binnen dit systeem de vergoedingen zelf slecht identificeerbaar zijn.

Ook constateerden we dat veel vergoedingen werden verstrekt zonder overleg met de internationale organisatie, terwijl dit volgens regelgeving van de meeste van deze internationale organisaties niet is toegestaan.

Een en ander maakt duidelijk dat deze informatie geen onderdeel uitmaakt van de reguliere managementinformatie van de departementen en dat daarmee ook de informatie om te beoordelen of het beleid op dit gebied rijksbreed doeltreffend is, vrijwel volledig ontbreekt. Ten slotte hebben we ook geconstateerd dat de regelgeving voor pensioenpremies slecht werd nageleefd.

Onze belangrijkste aanbeveling luidde: geef vergoedingen bij detachering zonder bezoldiging alleen in hoge uitzonderingsgevallen en alleen na consultatie van de desbetreffende internationale organisatie.

Het Ministerie van Defensie was vanwege bovengenoemde problemen niet in staat alle voor deel A van het onderzoek benodigde gegevens tijdig boven tafel te krijgen. Deze gegevens zijn nu wel verwerkt.

Figuur 2 toont per departement het aantal ambtenaren dat in de periode januari 2002 tot juni 2008 is gedetacheerd zonder bezoldiging en aan hoeveel van hen vergoedingen zijn verstrekt.

kst-31910-7-3.gif

De groep gedetacheerden is niet evenredig verdeeld over de verschillende departementen. Ook verstrekten niet alle ministeries vergoedingen aan gedetacheerde ambtenaren. Vergoedingen werden voornamelijk verstrekt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (vergoedingen aan meer dan de helft van de gedetacheerden). Overigens is dit wel het enige ministerie dat de administratie van gedetacheerden redelijk op orde had.

Op de vraag of er ook vergoedingen verstrekt zijn die in strijd waren met de reglementen of richtlijnen van multilaterale/internationale organisaties, luidde het antwoord als volgt: van de totaal 208 gedetacheerden zonder bezoldiging, hebben er 46 voor in totaal bijna € 2 miljoen aan vergoedingen gehad:

• 4 vooraf toestemming (financieel belang € 406 000);

• 19 achteraf toestemming (financieel belang € 303 000);

• 12 geen toestemming (financieel belang € 566 000);

• 11 onbekend (financieel belang € 650 000).

Alleen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat bleek tijdens de onderzoeksperiode, zoals voorgeschreven, vooraf te controleren of vergoedingen aan derden door de internationale organisatie toegestaan waren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken voerde deze controle voor een groot deel pas achteraf uit. Dit laatste geldt ook voor het Ministerie van Defensie. Uit navraag bij de ministeries blijkt dat achteraf mondeling toestemming van de internationale organisaties is gekregen voor de, tijdens de onderzoeksperiode, aan hun medewerkers gegeven vergoedingen.

Ten slotte hebben we geconstateerd dat, in strijd met de regelgeving, er regelmatig voorafgaand aan de detachering afspraken zijn gemaakt door het departement en de betreffende ambtenaar om (deels) af te zien van terugbetaling van verschuldigde pensioenpremies en ook dat de verschuldigde pensioenpremies achteraf niet werden ingevorderd. Over de onderzochte periode van zes en een half jaar is bij 49% van de gedetacheerden in totaal voor bijna € 2,5 miljoen aan pensioenbijdragen – ten onrechte – niet ingevorderd.

De hierover opgenomen tabel uit deel A herhalen we op pagina 16 aangevuld met de gegevens van het Ministerie van Defensie. Per ministerie is aangegeven over welk deel van de pensioenpremie voorafgaande aan de detacheringsperiode is afgesproken dat dit, in afwijking van de norm, niet hoeft te worden terugbetaald. Dit staat in de tabel aangegeven als «niet verhaald». Tevens staat in de tabel het bedrag waarover was afgesproken dat het wel zou worden terugbetaald, maar dat uiteindelijk toch niet blijkt te zijn ingevorderd. Dit wordt aangegeven als «niet ingevorderd». Tussen haakjes staat steeds aangegeven om hoeveel personen het gaat.

Tabel 1 Rijksbreed overzicht van niet verhaalde en niet ingevorderde pensioenpremies1

MinisterieWN niet verhaaldWN niet ingevorderdWG niet verhaaldWG niet ingevorderdTotaal
BZK€ 10 498 (1)€ 17 277 (1)€ 24 724 (2)€ 52 499
BuiZa€ 13 381 (3)€ 45 525 (5)2€ 330 292 (14)€ 389 198
Defensie€ 8 579 (1)€ 40 847 (4)€ 49 426
EZ€ 6 853 (2)€ 52 708 (2)€ 29 382 (4)€ 88 943
Financiën€ 15 598 (6)€ 360 947 (14)€ 151 607 (8)€ 528 152
Justitie€ 7 081 (2)€ 113 798 (7)€ 155 989 (6)€ 127 493 (4)€ 404 361
LNV€ 59 160 (2)€ 108 852 (2)€ 97 603 (5)€ 265 615
OCW€ 17 087 (1)€ 36 432 (1)€ 53 519
SZW€ 442 (1)€ 139 073 (3)€ 18 505 (1)€ 158 020
VenW€127 988 (6)€ 127 988
VWS€ 67 118 (7)€ 67 118
VROM€ 7 075 (2)€ 56 990 (6)€ 36 713 (4)€ 212 787 (8)€ 313 565
Totaal€ 123 303 (13)€ 296 888 (31)€ 1 442 836€ 637 377 (30)€ 2 498 404

1 WN = werknemersdeel, WG = werkgeversdeel.

2 In 2009 is bij één persoon het volledige bedrag van € 8 970 ingevorderd. Het aantal personen van wie het werknemersdeel nog moet worden ingevorderd, daalt hiermee tot vier.

2 VERSTREKTE VERGOEDINGEN AAN GEDETACHEERDE AMBTENAREN MET BEZOLDIGING

In dit hoofdstuk presenteren we het aantal rijksambtenaren dat blijkens ons onderzoek in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008 gedetacheerd is geweest met bezoldiging en de aan hen verstrekte vergoedingen (§ 2.3). Voor we daarop ingaan, staan we stil bij de verschillende vergoedingsregelingen voor gedetacheerde ambtenaren met bezoldiging (§ 2.1) en bij de manier waarop ministeries gedetacheerden en de verstrekte vergoedingen registreren (§ 2.2). Tevens gaan we in op toegekende mobiliteitstoeslagen (§ 2.4). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over hoe een aantal andere landen met detacheringen omgaan (§ 2.5).

2.1 Vergoedingsregelingen

Regeling Dienst Buitenlandse Zaken

Wat betreft detachering met bezoldiging gelden voor de ambtenaren van het Ministerie van BuiZa andere regels dan voor de overige rijksambtenaren. De rechtspositionele mogelijkheid van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging is bij het Ministerie van BuiZa weliswaar eveneens in de Regeling Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ, Stb. 1986; 611) neergelegd. In de praktijk wordt echter een andere bepaling toegepast, namelijk artikel 29 van het RDBZ, op grond waarvan de ambtenaar kan worden geplaatst in een functie die niet behoort tot de formatie van het ministerie. In die zin kan een ambtenaar van het Ministerie van BuiZa worden geplaatst bij een ander ministerie, maar ook (en dat is relevant voor het onderhavige onderzoek) bij internationale organisaties.

Het is voor deze ambtenaren staand beleid hen afwisselend te plaatsen op de posten in het buitenland, op het ministerie in Den Haag en (onder meer) bij internationale organisaties. Voor de plaatsingen buiten het Ministerie van BuiZa is de grondslag gegeven in genoemd artikel 29 van het RDBZ. In het zesde lid van dat artikel is vermeld dat bij plaatsing bij een externe organisatie buiten Nederland de ambtenaar – voor zover die organisatie daarmee instemt – buitenlandvergoedingen worden toegekend als ware hij in de desbetreffende standplaats geplaatst bij een Nederlandse post.

Naast artikel 29 van het RDBZ bevat ook de Regeling bezoldiging Buitenlandse Zaken van 2 mei 2002 relevante bepalingen voor dit onderzoek.

Dienst Buitenlandse Zaken Vergoedingenstelsel

Ambtenaren van het Ministerie van BuiZa die in het buitenland worden geplaatst komen in aanmerking voor een zogeheten buitenlandvergoeding. Uitgangspunt hierbij is dat een plaatsing in het buitenland voor de betrokken ambtenaar veel extra kosten met zich meebrengt, die hij bij plaatsing in Nederland niet zou hebben. Om te voorkomen dat ambtenaren daardoor in een financieel nadeliger positie komen dan collega’s van vergelijkbaar niveau bij de rijksoverheid in Nederland, geldt voor hen een vergoedingenstelsel: het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 (DBZV, 2007). De buitenlandvergoeding is een optelsom van een aantal toelagen en inhoudingen. De belangrijkste periodieke toelagen zijn standplaatstoelagen, vergoedingen voor huur, representatiekosten en huispersoneel. Hierbij wordt rekening gehouden met een eigen bijdrage voor huur (inclusief energie). Verder zijn er eenmalige vergoedingen voor verhuis- en herinrichtingskosten. De buitenlandvergoedingen worden berekend en uitbetaald met een maatwerk computerprogramma van het Ministerie van BuiZa (Vips). De tarieven worden periodiek, soms maandelijks, aangepast en worden geleverd door een internationaal opererende«rating agency».

Gedetacheerde Nationale Deskundige

Voor ambtenaren die als nationaal deskundigen worden uitgezonden ten behoeve van de Europese Unie geldt END-regeling. Deze regeling is voor het eerst vastgelegd in een besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dat op 22 december 2000 in werking is getreden. Het betreft een dagvergoeding die in 2008 € 119,39 bedraagt. Deze dagvergoeding is bedoeld voor de gemaakte verblijfskosten. Van het Ministerie van BuiZa hebben we vernomen dat ambtenaren van de dienst Buitenlandse Zaken die als END’er gaan werken vergoedingen krijgen conform het DBZV. De dagvergoeding die zij van de Europese Commissie krijgen dient hiermee te worden verrekend. De aanleiding om de hogere DBZV vergoeding toe te kennen is volgens het Ministerie van BuiZa het principe «gelijke monniken, gelijke kappen» om jaloezie, misverstanden en negatieve energie op posten te voorkomen. Wij merken op dat dit dan alleen betrekking heeft op ambtenaren van het Ministerie van BuiZa en niet op de ambtenaren van andere ministeries.

Ten slotte is er ook de variant «cost free END». Hierbij worden zowel het salaris als de dagvergoeding voor uitzending volledig door het uitzendende ministerie gedragen.

Reisbesluit buitenland en reisregeling buitenland

Rijksambtenaren, behalve die van het Ministerie van BuiZa, die in het buitenland worden geplaatst komen in aanmerking voor vergoedingen van reis- en verblijfskosten in verband met buitenlandse dienstreizen conform het reisbesluit (Stb. 1989; 424) en de reisregeling buitenland (Stcrt. 1994; 611).

Verplaatsingskostenbesluit 1989 en Verplaatsingskostenregeling 1989

Rijksambtenaren, behalve die van het Ministerie van BuiZa, komen in aanmerking voor vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten conform het verplaatsingskostenbesluit 1989 (Stb. 1989; 424) en de verplaatsingskostenregeling 1989 (Stcrt. 1989; 212).

2.2 Registratie door ministeries

Detacheringen met bezoldiging vinden plaats bij alle ministeries behalve de Ministeries van Algemene Zaken (AZ) en Defensie. Ze komen ook voor bij de Raad voor de rechtspraak (Rvdr)1 en bij de Hoge Colleges van Staat (HoCoSta’s).

Net als in deel A bleek het ook in dit deel van ons onderzoek voor veel departementen problematisch om de benodigde gegevens te leveren. Zoals gezegd in deel A komt dit doordat personeelsystemen vaak niet ingericht zijn op detacheringen, verstrekte vergoedingen vaak buiten het salarissysteem om lopen en een koppeling tussen het personele en financiële systeem ontbreekt (zodat ook binnen dit systeem de vergoedingen slecht identificeerbaar zijn). Informatie over detacheringen blijkt geen deel uit te maken van de reguliere personeels- en managementinformatie.

Wederom hadden veel departementen moeite te achterhalen hoeveel gedetacheerden zij hadden tussen 1 januari 2002 en 1 juni 2008, waardoor we ook voor deel B niet kunnen garanderen dat de door ons onderzochte populatie volledig is. Ook de volledigheid van de informatie over de verstrekte vergoedingen kan niet worden gegarandeerd.

2.3 Aantal gedetacheerden en verstrekte vergoedingen

Het aantal detacheringen met bezoldiging verschilt, net als in deel A van dit onderzoek, per departement. Bij het Ministerie van BuiZa komen ze veruit het meeste voor. Daar vormt detachering ook onderdeel van het loopbaanbeleid, als middel om ambtenaren internationale ervaring te laten opdoen voor de diplomatieke dienst. Ook bij het Ministerie van Financiën komt het relatief vaak voor dat ambtenaren met bezoldiging worden gedetacheerd.

Tabel 2 geeft een overzicht van de aantallen ambtenaren die per departement gedetacheerd zijn (geweest) in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008.

Tabel 2 Aantal gedetacheerde rijksambtenaren met bezoldiging tussen 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

MinisterieAantal gedetacheerden met bezoldigingTer vergelijking: totaal aantal personen werkzaam (in fte) in 20071
HoCoSta2 (0,2%)985
AZGeen404
BZK6 (0,2%)3 383
BuiZa2106 (3,4%)3 137
DefensieGeen367 0004
EZ23 (0,6%)3 600
Financiën48 (0,1%)32 576
Justitie33 (0,1%)38 055
LNV22 (0,3%)6 919
OCW7 (0,3%)2 758
Rvdr2 (0,03%)6 460
SZW9 (0,3%)2 750
VenW18 (0,2%)12 073
VWS10 (0,3%)3 888
VROM7 (0,2%)3 717
Totaal293(0,2%)187 705

1 Bron: Rapporten bij het Jaarverslag 2007 van alle ministeries en HoCoSta’s. De aantallen zijn inclusief agentschappen en exclusief rechtspersonen met een wettelijke taak.

2 Naar tien ambtenaren is onderzoek gedaan aan de hand van personeelsdossiers. Van de overige ambtenaren is alleen een inventarisatie van de vergoedingen gemaakt.

3 Naar zijn aard is deelname aan missies géén detachering.

4 Van hen is 48 000 militair personeel en 19 000 burger personeel per 2007.

In de praktijk blijkt dat bij deze vorm van detachering, anders dan bij detachering zonder bezoldiging, geregeld vergoedingen worden verstrekt. In totaal hebben 201 van de 293 gedetacheerden een vergoeding verkregen, 69% dus. Het totale bedrag aan uitgekeerde vergoedingen in de onderzochte periode bedraagt circa € 23,1 miljoen. In tabel 3 staat een overzicht van aantal en omvang van de verstrekte vergoedingen per departement.

Tabel 3 Aantallen vergoedingen aan gedetacheerden met bezoldiging in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

MinisterieTotaal aantal gedetacheerden met bezoldigingAantal aan wie vergoedingen zijn verstrektFinancieel belang
HoCoSta22 (100%)€ 296 692
BZK65 (83%)€ 482 874
BuiZa106106 (100%)€ 18 477 602
EZ236 (26%)€ 292 274
Financiën14823 (48%)€ 1 436 799
Justitie3322 (67%)€ 598 019
LNV227 (32%)€ 144 790
OCW75 (71%)€ 352 034
Rvdr21 (50%)€ 5 427
SZW93 (33%)€ 19 188
VenW21810 (56%)€ 641 169
VWS2104 (40%)€ 140 851
VROM77 (100%)€ 179 989
Totaal293201 (69%)€ 23 067 708

1 Voor zes gedetacheerden onbekend.

2 Voor één gedetacheerde onbekend.

Uit tabel 3 blijkt dat het verstrekken van vergoedingen bij de meeste departementen veel voorkomt. Alleen het Ministerie van SZW blijkt hiermee terughoudend te zijn.

Voor de specifieke beantwoording van Kamervraag 6 geven we eerst in figuur 3 een rijksbreed overzicht van het aantal gedetacheerden met bezoldiging aan wie vergoedingen zijn verstrekt. De figuur laat tevens het totaal financieel belang van deze vergoedingen zien.

kst-31910-7-4.gif

De tabellen 4 tot en met 16 tonen vervolgens per ministerie de soorten vergoedingen aan gedetacheerden met bezoldiging, het financieel belang en de frequentie ervan en of het om eenmalige of periodieke vergoedingen gaat. Tevens is aangegeven of een ministerie diens ambtenaren heeft gedetacheerd op basis van de END-regeling of het DBZV. In totaal zijn er, naast de 106 gedetacheerden met bezoldiging van het Ministerie van BuiZa, 23 gedetacheerden met bezoldiging bij de overige ministeries op basis van het DBZV gedetacheerd. Bij een aantal departementen zijn de gegevens vanwege de al genoemde registratieproblemen niet compleet; voor een beperkt aantal gedetacheerden ontbreken deze. Om de geplande publicatiedatum van 10 september 2009 te kunnen halen, hebben we het onderzoek op een bepaalde datum afgesloten.

HoCoSta

Tabel 4 Overzicht vergoedingen HoCoSta in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentie1Periodiek of eenmalig
Verhuiskostenvergoeding€ 15 0641Eenmalig
Herinrichtingskostenvergoeding€ 16 3891Eenmalig
Standplaatstoelage€ 70 8651Periodiek
Vergoeding huurkosten€ 80 3181Periodiek
Representatiekostenvergoeding€ 43 0741Periodiek
Koopkrachtcorrectie€ 15 3021Periodiek
Transportvergoeding€ 11 6641Periodiek
Vergoeding huispersoneel€ 41 6161Periodiek
Vergoeding telefoonverkeer€ 2 4001Periodiek
Totaal€ 296 6922 

1 Voor de tabellen 4 tot en met 16 geldt het volgende: aangezien er meer gedetacheerden zijn die meer dan één vergoeding ontvangen, mogen de aantallen in deze kolom niet worden opgeteld. Bij het totaal staat het totale aantal gedetacheerden dat één of meerdere vergoedingen heeft ontvangen.

In één geval werd een buitenlandvergoeding conform het DBZV toegekend. Dat was mogelijk omdat betrokkene voor de tijd van de detachering was aangesteld als ambtenaar van de dienst Buitenlandse Zaken. De berekening van de buitenlandvergoeding was echter niet belegd bij het Ministerie van BuiZa. Uitgegaan was van een «voorlopige specificatie» wat tot gevolg had dat de buitenlandvergoeding niet periodiek werd aangepast.

Ministerie van BZK

Tabel 5 Overzicht vergoedingen Ministerie van BZK in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Dagvergoeding€ 212 1892Periodiek
Verhuiskostenvergoeding€ 27 5595Eenmalig
Herinrichtingskostenvergoeding€ 14 7421Eenmalig
Huurkostenvergoeding€ 66 0961Periodiek
Standplaatstoelage€ 64 8481Periodiek
Representatiekostenvergoeding€ 35 2801Periodiek
Koopkrachtcorrectie€ 14 6881Periodiek
Transportvergoeding€ 11 5681Periodiek
Vergoeding huispersoneel€ 35 9041Periodiek
Totaal€ 482 8745 

In één geval, een END’er, werd een buitenlandvergoeding conform het DBZV verstrekt. Betrokkene ontving hierdoor een hogere vergoeding: in totaal circa € 90 000 meer dan betrokkene via de END-regeling zou ontvangen. Dat is in afwijking van de END-regeling op grond waarvan een dagvergoeding had moeten worden toegekend. In de circulaire van het Ministerie van BZK van 10 april 2007 staat bovendien dat het DBZV alleen mag worden toegepast op ambtenaren van de dienst Buitenlandse Zaken.

Ministerie van BuiZa

Tabel 6 Overzicht vergoedingen Ministerie van BuiZa in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 20081

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Huurkostenvergoeding€ 6 158 451103Periodiek
Standplaatstoelage€ 4 810 963100Periodiek
Koopkrachtcorrectie€ 730 46697Periodiek
Vergoeding huispersoneel€ 1 728 62394Periodiek
Vergoeding gezin€ 53 01315Periodiek
Onderwijskostenvergoeding€1 718 10632Eenmalig
Representatiekostenvergoeding€1 629 45399Periodiek
Vergoeding dienstreizen€ 955 58877Eenmalig en periodiek
Diversen vergoedingen€ 692 93958Eenmalig en periodiek
Totaal2€ 18 477 602106 

1 Omdat uitgegaan is van jaaropgaven kunnen de vergoedingen in deze tabel betrekking hebben op een periode vóór of na de detachering. Over de detacheringsperiode zijn deze ongeveer 90% van de genoemde bedragen.

2 Omdat in het verleden vergoedingen als lumpsum werden geboekt en daardoor niet meer konden worden herleid op persoonsniveau kan de juistheid en de volledigheid van de vergoedingen niet worden gegarandeerd.

Bij het Ministerie van BuiZa krijgen alle ambtenaren die gedetacheerd worden hun vergoeding conform het DBZV, ook als zij als END’er gedetacheerd zijn. Als betrokkene tevens een dagvergoeding van de Europese Commissie krijgt, dan dient deze verrekend te worden met het DBZV dat het Ministerie van BuiZa verstrekt. Ze ontvangen hierdoor een hogere vergoeding dan een vergelijkbare ambtenaar van een ander ministerie die een vergoeding via de END-regeling ontvangt (gemiddeld zo’n 30%1 ). Deze afwijkende gang van zaken staat niet in een regeling of circulaire van het Ministerie van BuiZa vermeld. Wel wordt er zijdelings melding van gemaakt in de circulaire van het Ministerie van BZK van 10 april 2007.

Ministerie van EZ

Tabel 7 Overzicht vergoedingen Ministerie van EZ in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Verblijfsvergoeding buitenland€ 232 5395Periodiek
Verhuiskostenvergoeding€ 3 7781Eenmalig
Herinrichtingskostenvergoeding€ 21 7632Eenmalig
Diverse vergoedingen€ 34 1943Periodiek en eenmalig
Totaal€ 292 2746 

Het opleveren van informatie over verhuiskostenvergoedingen voor de overige gedetacheerden zou het Ministerie van EZ zoveel tijd kosten, dat wij uit efficiencyoverwegingen hebben besloten dit verzoek te laten vallen. Aan drie ambtenaren is een buitenlandvergoeding conform het DBZV toegekend en ook berekend met het doorvoor benodigde computerprogramma door het Ministerie van BuiZa. Een rechtsgrond voor het toekennen van buitenlandvergoedingen op grond van het DBZV aan ambtenaren van andere ministeries dan het Ministerie van BuiZa ontbreekt. Daarmee zijn deze buitenlandvergoedingen onrechtmatig. Bovendien is onduidelijk op grond van welke afweging enkele ambtenaren vergoedingen kregen en andere niet. Evenmin is duidelijk – in die gevallen waarin vergoedingen werden verstrekt – waarom dan de ene regeling en dan de andere regeling werd toegepast. Criteria ontbreken.

Ministerie van Financiën

Tabel 8 Overzicht vergoedingen Ministerie van Financiën in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Verhuiskostenvergoeding€ 27 7784Eenmalig
Huurkostenvergoedingen€ 625 06212Periodiek
Herinrichtingskostenvergoeding€ 30 2313Eenmalig en periodiek
Buitenlandvergoeding€ 622 35312Periodiek
Reis- en verblijfkosten buitenland€ 47 5426Eenmalig en periodiek
Reis- en verblijfkosten binnenland€ 1 6285Eenmalig en periodiek
Reiskosten forensen€ 6 6197Eenmalig en periodiek
Vergoeding Telewerken€ 6 5563Eenmalig en periodiek
Studiekostenvergoeding€ 9 3134Eenmalig
Telefoonkostenvergoeding€ 8 0003Periodiek
Standplaatscorrectietoelage€ 19 2971Eenmalig en periodiek
Buitengewone kostenvergoeding€ 13 9002Eenmalig en periodiek
Overige vergoedingen€ 18 5205Eenmalig
Totaal€ 1 436 79923 

Het Ministerie van Financiën heeft over zes detacheringen geen informatie geleverd over de verstrekte vergoedingen en salarisgegevens. Bij dit departement krijgen minstens zes gedetacheerden een buitenlandvergoeding conform het DBZV. In één geval is de buitenlandvergoeding berekend met het daarvoor benodigde computerprogramma door het Ministerie van BuiZa. Van de overige vijf gevallen is niet bekend hoe de buitenlandvergoeding is berekend. Zoals hiervoor bij het Ministerie van EZ al is aangegeven is toepassing van het DBZV voor ambtenaren van andere ministeries dan het Ministerie van BuiZa onrechtmatig. Bovendien is onduidelijk op grond van welke afweging enkele ambtenaren vergoedingen kregen en andere niet. Evenmin is duidelijk – in die gevallen waarin vergoedingen werden verstrekt – waarom dan de ene regeling en dan de andere regeling werd toegepast. Criteria ontbreken.

Ministerie van Justitie

Tabel 9 Overzicht vergoedingen Ministerie van Justitie in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Buitenlandvergoeding€ 428 4996Eenmalig
Verhuiskostenvergoeding€ 27 2114Eenmalig
Herinrichtingskostenvergoeding€ 15 3553Periodiek
Huur- en reiskostenvergoeding€ 26 3431Periodiek
Vergoeding onbekend€ 27 9876Periodiek
Diverse vergoedingen€ 72 6248Periodiek en eenmalig
Totaal€ 598 01922 

Bij het Ministerie van Justitie zijn diverse vergoedingen onbekend. Bij dit departement krijgen minstens drie gedetacheerden een buitenlandvergoeding conform het DBZV. In geen van de drie gevallen is de buitenlandvergoeding berekend met het daarvoor benodigde computerprogramma door het Ministerie van BuiZa. Het is niet bekend hoe het Ministerie van Justitie de buitenlandvergoedingen heeft berekend. Zoals hiervoor al is aangegeven, is toepassing van het DBZV voor ambtenaren van andere ministeries dan het Ministerie van BuiZa onrechtmatig. Bovendien is onduidelijk op grond van welke afweging enkele ambtenaren vergoedingen kregen en andere niet. Evenmin is duidelijk – in die gevallen waarin vergoedingen werden verstrekt – waarom dan de ene regeling en dan de andere regeling werd toegepast. Criteria ontbreken.

Ministerie van LNV

Tabel 10 Overzicht vergoedingen Ministerie van LNV in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Buitenlandvergoeding€ 85 9052Periodiek
Studiekostenvergoeding€ 12 9634Periodiek
Huurkostenvergoeding€ 39 4001Periodiek
Diverse kosten€ 6 5222Periodiek en eenmalig
Totaal€ 144 7907 

Bij het Ministerie van LNV komen buitenlandvergoedingen conform het DBZV niet voor. In twee gevallen was er wel sprake van «cost free END» en nam het ministerie de dagvergoeding aan een END’er voor zijn rekening. Het Ministerie van LNV heeft de bedragen berekend aan de hand van artikel 14 van het Reisbesluit Buitenland en artikel 4 van de Reisregeling buitenland. Wij merken op voor één gedetacheerde deze vergoeding € 86,03 per dag bedroeg, terwijl het tarief volgens de END-regeling circa € 115 per dag was. Betrokkene heeft circa € 10 574 te weinig ontvangen.

Ministerie van OCW

Tabel 11 Overzicht vergoedingen Ministerie van OCW in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Verhuiskosten€ 27 7814Eenmalig
Herinrichtingskosten€ 20 9273Eenmalig
Dagvergoeding€ 106 1201Periodiek
Huurkostenvergoeding€ 70 0352Periodiek en eenmalig
Koopkrachtcorrectie€ 11 5842Periodiek
Standplaatstoelage€ 49 2002Periodiek
Vergoeding huispersoneel€ 29 2282Periodiek
Presentatiekostenvergoeding€ 25 9112Periodiek
Transportvergoeding€ 10 7862Eenmalig
Tegemoetkoming dubbele inrichtingskosten€ 4621Periodiek
Totaal€ 352 0345 

Bij het Ministerie van OCW krijgen twee gedetacheerden een buitenlandvergoeding conform het DBZV. In beide gevallen is de buitenlandvergoeding berekend met het daarvoor benodigde computerprogramma door het Ministerie van BuiZa. Zoals hiervoor al is aangegeven, is toepassing van het DBZV voor ambtenaren van andere ministeries dan het Ministerie van BuiZa onrechtmatig. Bovendien is onduidelijk op grond van welke afweging enkele ambtenaren vergoedingen kregen en andere niet. Evenmin is duidelijk – in die gevallen waarin vergoedingen werden verstrekt – waarom dan de ene regeling en dan de andere regeling werd toegepast. Criteria ontbreken.

Raad voor de rechtspraak

Tabel 12 Overzicht vergoedingen Rvdr in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Huurkostenvergoeding€ 4 9351Periodiek
Reis- en hotelkostenvergoeding€ 4921Eenmalig
Totaal€ 5 4271 

Een rechtbank blijkt aan een van de twee gedetacheerden met bezoldiging vergoedingen te hebben verstrekt. Buitenlandvergoedingen conform het DBZV komen niet voor.

Ministerie van SZW

Tabel 13 Overzicht vergoedingen Ministerie van SZW in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Verhuiskostenvergoeding€ 5 0283Eenmalig
Herinrichtingskostenvergoeding€ 14 1603Eenmalig
Totaal€ 19 1883 

Het Ministerie van SZW blijkt terughoudend te zijn met het verstrekken van vergoedingen. Buitenlandvergoedingen conform het DBZV komen niet voor. De buitenlandse detacheringen bij dit departement zijn sinds 2009 centraal geregeld. De directies Personeel Organisatie & Informatie en Internationale Zaken werken nauw samen bij buitenlandse detacheringen, waardoor onder meer eenheid van toekenning in vergoedingen wordt bevorderd.

Ministerie van VenW

Tabel 14 Overzicht vergoedingen Ministerie van VenW in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Buitenlandvergoeding€ 604 4185Periodiek
Verhuiskostenvergoeding€ 13 9754Eenmalig
Herinrichtingskostenvergoeding€ 22 7764Eenmalig
Totaal€ 641 16910 

Bij het Ministerie van VenW krijgen vijf gedetacheerden een buitenlandvergoeding conform het DBZV. In geen van de vijf gevallen is de buitenlandvergoeding berekend met het doorvoor benodigde computerprogramma door het Ministerie van BuiZa. Het is niet bekend hoe het Ministerie van VenW de buitenlandvergoedingen heeft berekend. Zoals hiervoor al is aangegeven, is toepassing van het DBZV voor ambtenaren van andere ministeries dan het Ministerie van BuiZa onrechtmatig. Bovendien is onduidelijk op grond van welke afweging enkele ambtenaren vergoedingen kregen en andere niet. Evenmin is duidelijk – in die gevallen waarin vergoedingen werden verstrekt – waarom dan de ene regeling en dan de andere regeling werd toegepast. Criteria ontbreken. Overigens kunnen we de juistheid en volledigheid van de getoonde en andere vergoedingen niet garanderen door het ontbreken van de voor het onderzoek vereiste documenten.

Ministerie van VWS

Tabel 15 Overzicht vergoedingen Ministerie van VWS in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Verblijfkosten€ 140 8514Periodiek
VerhuiskostenOnbekend1Eenmalig
HerinrichtingskostenOnbekend1Eenmalig
Totaal€ 140 8514 

Aan drie ambtenaren werden vergoedingen gegeven voor hogere kosten van levensonderhoud met een financieel belang van respectievelijk € 6 351, € 86 400 en € 45 600. Hoe deze bedragen zijn vastgesteld konden we niet achterhalen. Wel bleek in de laatste twee gevallen dat betrokkenen ook van de betreffende internationale organisatie een dergelijke vergoeding ontvingen. Het is dan ook de vraag of de vergoedingen terecht zijn uitbetaald. In beide gevallen was ook afgesproken dat de vergoeding alleen zou worden uitbetaald onder de voorwaarde van overlegging van bewijsstukken van de werkelijk gemaakte kosten. Wij stelden vast dat aan die voorwaarde niet was voldaan.

Ministerie van VROM

Tabel 16 Overzicht vergoedingen Ministerie van VROM in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008

Soort vergoedingFinancieel belangFrequentiePeriodiek of eenmalig
Dagvergoeding€ 99 8101Periodiek
Verhuiskosten€ 9 8853Eenmalig
Herinrichtingskosten€ 47 3686Eenmalig
Buitenlandvergoeding€ 22 9262Periodiek
Totaal€ 179 9897 

Bij het Ministerie van VROM krijgen twee gedetacheerden een buitenlandvergoeding conform het DBZV. Eenmaal een toelage ter compensatie van hogere woonlasten voor een bedrag van € 14 575. Wij merken op dat de betrokkene hiervoor al werd gecompenseerd met de dagvergoeding volgens de END-regeling met een eenmalig bedrag van € 8 351. In geen van de twee gevallen is de buitenlandvergoeding berekend met het daarvoor benodigde computerprogramma door het Ministerie van BuiZa. Hoe het Ministerie van VROM de buitenlandvergoedingen heeft berekend konden we niet achterhalen. Zoals hiervoor al is aangegeven, is toepassing van het DBZV voor ambtenaren van andere ministeries dan het Ministerie van BuiZa onrechtmatig. Daarbij is niet duidelijk waarom dan de ene regeling en dan de andere regeling werd toegepast. Criteria ontbreken.

In een geval was er sprake van «cost free END» en nam het Ministerie van VROM de dagvergoeding aan een END’er voor zijn rekening. Wij merken op dat deze vergoeding € 90 per dag bedroeg, terwijl het tarief volgens de END-regeling circa € 115 per dag was. Betrokkene heeft bijna € 28 000 te weinig ontvangen.

kst-31910-7-5.gifkst-31910-7-6.gif

2.4 Mobiliteitstoeslagen

Op grond van artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 heeft de ambtenaar aan wie een andere functie wordt opgedragen in het belang van de dienst recht op een eenmalige mobiliteitstoeslag ter grootte van 50% van zijn salaris, tenzij zijn salaris met ingang van de datum waarop die andere functie wordt opgedragen om die reden wordt verhoogd. Uitgangspunt hierbij is dat betrokkene werkzaam blijft bij het Rijk. De mobiliteitstoeslag dient achterwege te blijven als de nieuwe functie voortvloeit uit een loopbaanplan waarbij is afgesproken dat betrokkene een aantal verschillende functies op hetzelfde niveau vervult. Ook als de nieuwe functie een tijdelijk karakter heeft, wordt een mobiliteitstoeslag niet toegekend. Dit neemt echter niet weg dat het bevoegd gezag in individuele gevallen op goede gronden kan besluiten dat een financiële prikkel op zijn plaats is.

Hieruit leiden wij de voor dit onderzoek te hanteren norm af dat bij verlening van buitengewoon verlof van lange duur, vanwege tewerkstelling bij een internationale organisatie, geen mobiliteitstoeslag wordt toegekend. Niet bij de aanvang van de andere functie bij de internationale organisatie en niet bij terugkeer bij het ministerie. Het betreft hier ons inziens namelijk een nieuwe functie met een tijdelijke karakter die bovendien buiten de sector Rijk valt.

Overigens heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een eigen regeling voor het toekennen van mobiliteitstoeslagen: artikel 8 van de regeling bezoldiging BZ. Dit wijkt op onderdelen af van artikel 22c van het BBRA 1984. Zo wordt met de tijdelijkheid van de plaatsingen rekening gehouden door de hoogte van de toeslag te matigen bij opeenvolgende plaatsingen binnen twee jaar. Door deze eigen regeling is onze norm bij het Ministerie van BuiZa niet van toepassing.

Behalve door het Ministerie van BuiZa werden er nauwelijks mobiliteitstoelagen toegekend. Voor zover wij konden nagaan is dat slechts acht keer gebeurd. Naar werd vernomen huldigen de overige ministeries het standpunt dat het bevoegd gezag op goede gronden had besloten dat een financiële prikkel op z’n plaats was. Bij het Ministerie van BuiZa bleken alle gedetacheerden voor zover hun salaris niet werd verhoogd, zowel bij vertrek als bij terugkomst een mobiliteitstoeslag te ontvangen.

2.5 Ervaringen in andere landen

Van de aangeschreven landen1 hebben vier landen een reactie gegeven: Canada, Zweden, Noorwegen en Duitsland. Verder kwam er een reactie van de Engelse Rekenkamer (NAO) die alleen voor de eigen organisatie kon spreken.

Alleen Noorwegen en Duitsland blijken detacheringen actief te stimuleren.

Duitsland heeft ook enkele stimuleringsregelingen:

• In 1999 is een informeel comité opgezet van staatssecretarissen om detachering van ambtenaren te coördineren.

• In 2000 is op federaal niveau is een coördinator aangesteld voor «International Staff Policy».

• In 2000 is tevens een afdeling in het leven geroepen, binnen het Duitse Federale Arbeids Bureau, die plaatsing van Duitse kandidaten op belangrijke internationale posities bevorderd en nauw samenwerkt met de coördinator.

• Vanaf 2001/2002 zijn twee databases operationeel geworden, een met internationale vacatures (tussen 1 000 en 1 300) en een met internationaal personeel.

Bij detacheringen zonder bezoldiging worden door de meeste landen geen vergoedingen verstrekt. Soms hebben ambtenaren van Buitenlandse Diensten een uitzonderingspositie, vergelijkbaar met onze ambtenaren van het Ministerie van BuiZa. Indien er vergoedingen worden verstrekt wordt dit vaak geregeld met individuele contracten. De NAO baseert deze op gelijkwaardige vergoedingen die gegeven worden aan overig gedetacheerd personeel. Aan gedetacheerden met bezoldiging worden wel vergoedingen verstrekt.

Het pensioen wordt in de meeste landen bij detacheringen zonder bezoldiging bevroren. Vervolgens is het een vrijwillige keuze van de betreffende ambtenaar of hij een achteruitgang in het pensioen accepteert of dit compenseert met de hiervoor bedoelde uitkering die een gedetacheerde ontvangt van de internationale organisatie aan het einde van de detacheringsperiode.

3 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

De nagekomen gegevens van het Ministerie van Defensie bevestigen het in onderzoeksdeel A geschetste beeld: slechts een klein aantal ambtenaren is in de onderzochte periode gedetacheerd zonder bezoldiging. Over het algemeen zijn er weinig vergoedingen verstrekt, maar wordt de regelgeving voor pensioenpremies slecht nageleefd. Zo worden geregeld vooraf afspraken gemaakt om (deels) af te zien van terugbetaling van verschuldigde pensioenpremies. Bovendien worden ook dan de verschuldigde premies achteraf niet altijd ingevorderd.

Ook bij de detacheringen met bezoldiging gaat het in de periode van 1 januari 2002 tot 1 juni 2008 slechts om het kleine aantal van 293 ambtenaren. Ook nu zijn er verschillen tussen de departementen. Zo hebben de Ministeries van Buitenlandse Zaken (106) en Financiën (48) in de onderzochte periode relatief veel ambtenaren gedetacheerd, maar zijn er ook ministeries waar detachering niet of nauwelijks voorkomt, zoals bij het Ministerie van Algemene Zaken (geen).

Wel blijken ministeries, anders dan bij detacheringen zonder bezoldiging, hier wel geregeld vergoedingen te verstrekken. Alleen het Ministerie van SZW is hiermee terughoudend. In totaal heeft 69% van de gedetacheerden met bezoldiging gezamenlijk voor circa € 23,1 miljoen aan vergoedingen ontvangen. Er blijken onverklaarbare verschillen te bestaan tussen de vergoedingen aan ambtenaren van gelijkwaardig niveau. Tevens blijken er grote verschillen in vergoedingen te bestaan tussen de verschillende departementen. Zo zijn ambtenaren van het Ministerie van BuiZa ten opzichte van de overige rijksambtenaren in het voordeel bij detacheringen met bezoldiging via de END-regeling, omdat zij ook dan voor de hogere buitenlandvergoedingen conform het DBZV in aanmerking komen. Deze vergoeding is gemiddeld 30% (circa € 1 500 per maand, per persoon) hoger dan de END-regeling.

Het argument van het Ministerie van BuiZa hiervoor is dat er anders rechtsongelijkheid ontstaat ten opzichte van gedetacheerde ambtenaren van het Ministerie van BuiZa die bij een ambassade zijn geplaatst en uit hoofde daarvan sowieso voor een vergoeding conform het DBZV in aanmerking komen. Hierbij wordt over het hoofd gezien dat er nog wel sprake is van rechtsongelijkheid ten opzichte van de gedetacheerde ambtenaren van andere ministeries.

Buitenlandvergoedingen conform het DBZV blijken echter ook aan ambtenaren van andere ministeries te worden toegekend. Voor 22 van de 23 gevallen ontbrak daarvoor echter een rechtsgrond en zijn de vergoedingen dan ook onrechtmatig verstrekt. Curieus is daarbij dat de onterechte toepassing van het DBZV ook nog eens onzorgvuldig werd uitgevoerd: in slechts 7 van de 23 gevallen was de buitenlandvergoeding berekend met het daarvoor bestemde computerprogramma van het Ministerie van BuiZa.

In het algemeen is onduidelijk op grond van welke afweging enkele ambtenaren vergoedingen kregen en anderen niet. Evenmin is duidelijk – in die gevallen waarin vergoedingen werden verstrekt – waarom dan de ene regeling en dan de andere regeling werd toegepast. Criteria ontbreken. Ten slotte: waar de END-regeling van toepassing kan zijn maar niet wordt toegepast, nemen departementen onnodig kosten voor rijksrekening.

Verschillen zijn er ook in het verstrekken van mobiliteitstoeslagen. Bij het Ministerie van BuiZa krijgen alle gedetacheerden een mobiliteitstoeslag, zowel bij aanvang van de detachering als bij de vervolgplaatsing, mits hun salaris niet wordt verhoogd. De achterliggende reden hiervan is dat het Ministerie van BuiZa detacheringen niet beschouwd als «plaatsingen», maar als onderdeel van een vast loopbaanpatroon. Buiten dit ministerie komt dit nauwelijks voor.

De problemen met het aanleveren van de gewenste gegevens voor ons onderzoek maken ook nu weer duidelijk dat deze informatie geen deel uitmaakt van de reguliere managementinformatie van departementen. Al in deel A wezen wij erop dat het daardoor lastig te beoordelen is of het beleid op dit gebied rijksbreed doeltreffend is, al lijkt dat beleid niet meer in te houden dan de intentie om detacheringen krachtig te stimuleren. In dat licht gezien is een totaal van 501 detacheringen, met en zonder bezoldiging, in een periode van zes en een half jaar vrij klein te noemen.

Aanbevelingen

Wij doen de volgende aanbevelingen:

• Specificeer wat de doelstellingen van het beleid zijn. Geef SMART1 aan wat de rijksoverheid wil bereiken met het krachtig stimuleren van detacheringen.

• Stimuleer het aantal detacheringen door concrete maatregelen:

– biedt ambtenaren dit standaard na vijf arbeidsjaren aan;

– stel een landelijke detacheringcoördinator aan;

– zet een bureau op dat plaatsing van Nederlandse kandidaten op belangrijke internationale posities bevordert (en nauw samenwerkt met de coördinator);

– zet databases op met internationale vacatures en internationaal personeel.

• Neem detacheringsinformatie op in het salarissysteem en in de reguliere personeels- en managementinformatie.

• Centraliseer per ministerie de besluitvorming, zodat ambtenaren van gelijkwaardig niveau niet onder verschillende condities worden gedetacheerd en maak hierbij gebruik van op rijksniveau gecentraliseerde expertise.

• Beleg het vaststellen van de voorwaarden over de detachering (zoals salaris en vergoeding) bij een op rijksniveau gecentraliseerde expertisebureau om te voorkomen dat ambtenaren van gelijkwaardig niveau onder verschillende condities worden gedetacheerd.

• Zorg, waar nodig door middel van regelgeving, voor een goede rechtsgrond voor de te verstrekken vergoedingen. Zorg er tevens voor dat daarin criteria zijn opgenomen op grond van welke regelgeving een ambtenaar in aanmerking komt voor deze vergoedingen.

• Indien het bevoegd gezag in individuele gevallen op goede gronden tot het oordeel komt dat een financiële tegemoetkoming op zijn plaats is, moet dit vooraf schriftelijk gemotiveerd worden vastgelegd.

Wij zijn van mening dat als het Rijk ambtenaren wil detacheren, het dit goed moet regelen en begeleiden. Vereist zijn onder meer eenduidige procedures, centrale aansturing binnen een ministerie en geharmoniseerde arbeidsvoorwaarden. Ook evaluatie van de opgedane ervaringen met beleid en uitvoering daarvan wordt aanbevolen.

4 SLOTBESCHOUWING

De voordelen van detacheringen bij internationale/multilaterale organisaties – het opdoen van ervaring en de mogelijkheid om in het buitenland uitdrukking te geven aan het Nederlandse gezichtspunt – worden duidelijk in het kabinetsbeleid benoemd. Dit beleid houdt echter niet meer in dan de doelstelling detacheringen krachtig te stimuleren. Concrete doelstellingen, streefcijfers en een eenduidig handelingsperspectief ontbreken.

Gegeven het belang dat het kabinet hecht aan detacheringen, verdient goed en zorgvuldig werkgeverschap bij beide vormen van detachering extra aandacht.

Enerzijds dient verzekerd te worden dat betrokkenen door de verlofneming al hun vooruitzichten behouden. Anderzijds dient verzekerd te worden dat vergoedingen, bezoldigingen en compensaties voor gemaakte kosten rechtmatig en eenduidig worden uitgekeerd.

Wij zien echter grote verschillen in de uitgekeerde vergoedingen aan ambtenaren van gelijkwaardig niveau en in de wijze waarop afspraken zijn vastgelegd. De oorzaak hiervan is duidelijk. De besluitvorming binnen ministeries is niet centraal belegd, waardoor er geen uniforme behandeling van detacheringen, met of zonder bezoldiging, is. Evenmin zijn er geharmoniseerde arbeidsvoorwaarden voor beide vormen van detachering vastgelegd. Ten slotte blijkt informatie over detacheringen geen deel uit te maken van de reguliere personeels- en managementinformatie,1 waardoor de leiding zich op voorhand al de mogelijkheid heeft ontnomen om het kabinetsbeleid «krachtig» uit te voeren.

5 BESTUURLIJKE REACTIE EN NAWOORD ALGEMENE REKENKAMER

De minister van BZK heeft op 24 augustus 2009, mede namens haar collega-ministers, op ons rapport gereageerd.

In dit hoofdstuk hebben wij de reactie van de minister samengevat en van een nawoord voorzien. De volledige tekst van de reactie is te vinden op onze website: www.rekenkamer.nl.

5.1 Bestuurlijke reactie

De minister van BZK reageert eerst op onze conclusies over het beleid rondom internationale detacheringen. Daarna gaat zij meer in detail op de detacheringen met bezoldiging.

5.1.1 Beleid voor internationale detacheringen

De minister van BZK acht onze constatering dat het kabinetsbeleid rond internationale detacheringen niet meer inhoudt dan de doelstelling deze krachtig te stimuleren en dat concretisering, streefcijfers en eenduidig handelingsperspectief ontbreken, een heldere boodschap.

Met de komst van het Programma Vernieuwing Rijksdienst (BZK, 2007) is het streven naar meer detacheringen volgens de minister in een breder perspectief opgepakt. In de Tweede Voortgangsrapportage van eind 2008 is bijvoorbeeld meer aandacht besteed aan gedetacheerde medewerkers bij de Europese Commissie. De minister geeft aan onze conclusies en aanbeveling in dat kader nader te bezien.

Onze aanbeveling om alle ambtenaren standaard na vijf jaar arbeidservaring een internationale detachering aan te bieden, acht zij daarbij te ambitieus. Dit zou een te groot beslag leggen op de personele capaciteit van de ministeries en op het aantal beschikbare plaatsen bij internationale organisaties. Een dergelijke doelstelling vraagt om een nadere analyse van vraag en aanbod.

De minister hecht belang aan onze aanbeveling om te komen tot harmonisatie van arbeidsvoorwaardelijke aspecten van detachering, in het bijzonder de vergoedingen. Zij wil vanuit het oogpunt van goed en zorgvuldig werkgeverschap een en ander in een nieuwe circulaire vastleggen. Hierin komt de verduidelijking op het punt van pensioenpremies aan de orde (zoals ook aangekondigd in haar reactie op deel A van dit onderzoek). Dit geldt ook voor de mogelijkheden om al dan niet gebruik te maken van het DBZV en de noodzaak om beslissingen over vergoedingen aan ambtenaren niet alleen vast te leggen in beleidsregels, maar ook per individuele beslissing te motiveren.

5.1.2 Bevindingen, conclusies en aanbevelingen deel B

Een van onze bevindingen was dat het de ministeries veel moeite heeft gekost de benodigde gegevens op te leveren en dat dit niet altijd mogelijk was. Hierop merkt de minister op dat in een aantal gevallen de wettelijke bewaartermijn al verstreken was.

Onze conclusie dat er relatief veel mis gaat bij het verstrekken van vergoedingen en mobiliteitstoeslagen verdient volgens de minister nuancering. Van de in totaal 293 gedetacheerden is maar 22 keer een onrechtmatige vergoeding verstrekt conform het DBZV. Verder is het toekennen van mobiliteitstoeslagen acht keer gebeurd en volgens het bevoegd gezag op goede gronden. Uitzondering is het Ministerie van BuiZa, waar deze toeslagen op grond van eigen regels kunnen worden toegekend.

Verstrekte vergoedingen

De minister merkt op dat, indien wij constateren dat het Ministerie van SZW terughoudend is met het vertrekken van vergoedingen (33%), de ministeries van EZ (26%) en LNV (32%) ook genoemd zouden mogen worden.

Het verwondert de minister dat wij spreken over rechtsongelijkheid als we gedetacheerde ambtenaren van het Ministerie van BuiZa vergelijken met gedetacheerde ambtenaren bij andere ministeries. Ambtenaren van het Ministerie van BuiZa hebben immers een andere rechtspositie.

Daarnaast wijst zij erop dat artikel 69 van het ARAR ruimte biedt door ambtenaren gemaakte kosten naar billijkheid te vergoeden. Het Ministerie van EZ heeft op grond van dit artikel in 2007 een regeling gemaakt voor het van overeenkomstige toepassing verklaren van het DBZV (EZ, 2007).

De minister stelt vast dat uit het onderzoek blijkt dat het DBZV niet eenduidig wordt toegepast. Zij stelt ook vast dat dit niet in overeenstemming is met een aanbeveling uit haar eigen circulaire van april 2007 over de END-regeling. Daarin staat dat het DBZV alleen mag worden toegepast op ambtenaren van het Ministerie van BuiZa. Zij wil bezien wat gedaan kan worden om die eenduidigheid alsnog te bewerkstellingen.

De minister stelt dat gezien de zeer verschillende persoonlijke omstandigheden er steeds sprake is van maatwerk. Dit leidt tot verschillende uitkomsten in verstrekte vergoedingen. Zij is het met ons eens dat de besluitvorming duidelijk moet zijn vastgelegd. Per individueel geval behoren afwegingen bij de besluitvorming in de correspondentie te worden opgenomen.

Internationale vergelijking

Het onderdeel waarin ervaringen in andere landen worden beschreven, roept bij de minister vragen op. Dit betreft het aantal bevraagde landen, welke vragen zijn gesteld, de bijdrage van vergelijking aan de door ons gehanteerde normering en de context waarin voorzieningen juist wel of niet zijn getroffen. Zij is dan ook van mening dat de door ons gedane constateringen zonder een internationale analyse niet als maatgevend kunnen worden beschouwd.

Aanbevelingen

De minister zegt ten slotte toe door P-Direkt de mogelijkheden te onderzoeken om detacheringsinformatie in de systemen vast te leggen. Zo kunnen ministeries internationaal gedetacheerde ambtenaren beter volgen en daarover (beleids)informatie genereren.

5.2 Nawoord Algemene Rekenkamer

Met instemming nemen we kennis van de toezegging van de minister om het ontbreken van concretisering, streefcijfers en een eenduidig handelingsperspectief in het kabinetsbeleid rond internationale detacheringen nader te bezien. De door de minister aangehaalde nadere analyse van vraag en aanbod rondom internationale detacheringen zou hierbij een aanvulling kunnen zijn.

Verstrekken vergoedingen en toeslagen

De nuancering van de minister bij het verstrekken van vergoedingen en mobiliteitstoeslagen gaat voorbij aan het feit dat de interne regelgeving nu niet eenduidig en transparant duidelijk maakt wie, wat, wanneer ontvangt. We zijn dan ook verheugd met haar voornemen om in een nieuwe circulaire de arbeidsvoorwaardelijke aspecten van detachering (in het bijzonder de vergoedingen) meer te harmoniseren. Dit geldt ook voor haar toezegging de mogelijkheden te onderzoeken om detacheringsinformatie in de salarissystemen vast te leggen. Verder zijn we ingenomen dat zij de noodzaak inziet om beslissingen over vergoedingen niet alleen vast te leggen in beleidsregels, maar ook per individueel geval te motiveren.

Rechtsongelijkheid

Artikel 69 biedt volgens ons geen ruimte om ambtenaren buiten het Ministerie van BuiZa het DBZV te verstrekken. Voor de rechtmatigheid is het nodig het DBZV expliciet van toepassing te verklaren, zoals het Ministerie van EZ in 2007 ook heeft gedaan. Indien artikel 69 gebruikt wordt als grondslag voor een toegekende vergoeding, zal dit in het toekenningsbesluit expliciet vermeld moeten zijn1. Anders zijn hiervoor andere rechtspositionele regelingen van toepassing2. De verwondering van de minister over het feit dat wij in dit verband spreken over rechtsongelijkheid ten opzichte van ambtenaren van andere ministeries verbaast ons enigszins. Ten eerste omdat het DBZV gemiddeld 30% hoger is dan de END-regeling. Ten tweede omdat het argument van rechtsongelijkheid juist door het Ministerie van BuiZa wordt gebruikt om de hogere buitenlandvergoedingen conform het DBZV aan gedetacheerde ambtenaren met bezoldiging te verstrekken, omdat anders rechtsongelijkheid zou ontstaan ten opzichte van ambtenaren van het Ministerie van BuiZa die bij een ambassade zijn geplaatst. Deze laatstgenoemde ambtenaren komen op die grond sowieso voor het DBZV in aanmerking. Het voornemen van de minister om meer eenduidigheid in de toepassing van het DBZV te bewerkstelligen, maakt het mogelijk dat zo de rechtsongelijkheid opgeheven kan worden.

Internationale vergelijking

Met betrekking tot de internationale vergelijking merken wij nog op dat deze slechts bedoeld is om een indicatie te geven hoe andere landen met deze problematiek omgaan. De constateringen zijn dan ook zeker niet als maatgevend bedoeld.

Follow-up deel A: invorderen pensioenpremies

In bijlage 7 is ten slotte de in deel A beloofde nadere informatie opgenomen over de resultaten van de door de minister aangekondigde invordering van nog verschuldigde pensioenpremies. In het rechtmatigheidsonderzoek 2009 zullen wij hieraan opnieuw aandacht besteden.

BIJLAGE 1

OVERZICHT CONCLUSIES, AANBEVELINGEN EN BESTUURLIJKE REACTIE

Deel A

ConclusiesAanbevelingenToezeggingen/reactiesNawoord
Alles bij elkaar genomen blijkt het aantal gedetacheerde ambtenaren zonder bezoldiging in de periode 1 januari 2002 tot 1 juni 2008 klein te zijn. Op het totale aantal ambtenaren dat bij de Rijksoverheid werkzaam (circa 180 000) is een aantal van minder dan 200 over een periode van ruim zes jaar verwaarloosbaar.  De minister is het hiermee eens. 
Veel vergoedingen worden gege- ven zonder overleg met de inter- nationale organisatie, terwijl internationale organisaties regelgeving hebben die dit zonder hun expliciete toestemming niet toestaat.Geef vergoedingen bij detachering zonder bezoldiging alleen in hoge uitzonderingsgevallen en alleen na consultatie van de desbetreffende internationale organisatie.Deze aanbeveling neemt de minister over. 
Binnen de aangetroffen procedures worden weliswaar alle vor- men van detachering genoemd, maar wordt nauwelijks ingegaan op de verschillen. Pas sinds kort wordt er in een procedure van het Ministerie van BuiZa op gewezen dat het verstrekken van vergoedingen bij buitengewoon verlof zonder bezoldiging strijdig kan zijn met de regelgeving van internationale organisaties.Maak een rijksbrede procedure met een duidelijk onderscheid tussen buitengewoon verlof met en zonder bezoldiging.  Centraliseer per ministerie de besluitvorming om te voorkomen dat verschillende ambtenaren onder verschillende condi- ties worden gedetacheerd en maak gebruik van op Rijksniveau gecentraliseerde expertise.  Houd bij het inrichten van het P-Direkt salarissysteem rekening met de verschillende detache- ringsmogelijkheden en geef binnen het systeem met een code aan waar de betreffende ambtenaar gedetacheerd is en op welke manier (bijvoorbeeld met of zonder bezoldiging), zodat snel managementinformatie hierover samen- gesteld kan worden.De minister gaat in een nieuwe circulaire de condities voor detachering scherp omschrijven.   Op de aanbeveling voor het inrichten van P-Direkt komt de minister terug na het uitbrengen van deel B. 
Met voorwaardenbrieven, die in de regelgeving als belangrijke documenten worden omschreven, wordt slordig omgegaan.Houd rekening met de bepaling dat het verlof niet eerder ingaat dan nadat betrokkene schriftelijk heeft verklaard dat hij de daar- aan verbonden voorwaarden aanvaardt. De minister gaat hiermee rekening houden wanneer zij op termijn de formulering van het bereffende ARAR-artikel gaat herzien. We willen hierbij wijzen op het verschil tussen het ontbreken van een handtekening op een voor- waardenbrief en het niet reageren op een besluit.
Daarnaast wordt de regelgeving voor het verhalen van pensioenpremies slecht nageleefd en blijft de invordering van pensioenpremies relatief vaak achterwege. Kwijtschelding van pensioen- premies wordt vaak gebruikt ter compensatie van bijvoorbeeld salarisachteruitgang.Volg de regelgeving voor het verhalen van pensioenpremies.   Indien salarisachteruitgang gecompenseerd moet worden, doe dat via een meer geëigend artikel of bereid de regelgeving hiervoor uit.   Indien om welke reden dan ook de verschuldigde pensioenpremies (deels) niet zijn ingevorderd overweeg om dit alsnog te doen. De minister vindt dat kwijtschelding van pensioenpremies tot de mogelijkheden moet blijven behoren.   De niet ingevorderde premies worden alsnog ingevorderd voor zover beginselen van behoorlijk bestuur en juridische mogelijkheden dit toelaten. Wij zijn verheugd dat de minister de regelgeving omtrent pensioenpremies wil gaan verduidelijken.   Met instemming nemen we kennis van deze toezegging.
Bij een aantal ministeries is de praktijk gegroeid dat indien de vertrekpremie die betrokkene na afloop van de detachering mee- krijgt niet toereikend blijkt te zijn om het totale werkgeversdeel van de pensioenpremie te voldoen het resterende bedrag voor rijksrekening zal worden genomen. Pas de regelgeving voor het verhalen van pensioenpremies aan aan de praktijk. De minister gaat de regelgeving op dit punt verduidelijken. Zij zal ons punt over het compenseren van salarisachteruitgang hierin meenemen. Bij een derde wordt om deze reden het werkgeversdeel niet (geheel) verhaald. Bevoegd gezag mag bij uitzondering hier van af zien, mits goed onderbouwd.

Deel B

ConclusiesAanbevelingenToezeggingen/reactiesNawoord
Het kabinetsbeleid lijkt niet meer in te houden dan de intentie om detacheringen krachtig te stimuleren.Specificeer wat de doelstellingen van het beleid zijn. Geef SMART aan wat de rijksoverheid wil bereiken met het krachtig stimu- leren van detacheringen. De minister zegt toe het kabinetsbeleid rond internationale detacheringen op deze punten nader te bezien. We hebben met instemming kennis genomen van deze toezegging van de minister.
In dat licht gezien is een totaal van 501 detacheringen, met en zonder bezoldiging, in een periode van zes en een half jaar vrij klein te noemen.Stimuleer het aantal detacheringen door concrete maatregelen, zoals ambtenaren deze moge- lijkheid standaard na vijf arbeidsjaren aan te bieden; aanstellen van een landelijke detacheringcoördinator; opzetten van een bureau die plaatsing van Nederlandse kandidaten op belangrijke internationale posities bevorderd (en nauw samenwerkt met de coördinator); databases opzetten met internationale vacatures en internationaal personeel.De minister acht deze concrete maatregel te ambitieus. Legt een te groot beslag op het personeel en op het aantal detacheringsplaatsen. Een dergelijke maatregel vraagt om een nadere analyse van vraag en aanbod. De door de minister aangehaalde nadere analyse van vraag en aanbod zou een goed hulpmiddel zijn bij het SMART maken van het kabinetsbeleid.
Al in deel A wezen wij erop dat het daardoor lastig te beoordelen is of het beleid op dit gebied rijksbreed doeltreffend isNeem detacheringsinformatie op in het salarissysteem en in de reguliere personeels- en mana- gementinformatie. De minister zegt toe door P-Direkt een casestudie uit te laten voeren naar de mogelijkheden om detacheringsinformatie in de systemen vast te leggen. We zijn verheugd met haar voornemen.
Er blijken onverklaarbare verschil- len te bestaan tussen de vergoe- dingen aan ambtenaren van gelijkwaardig niveau.Centraliseer per ministerie de besluitvorming, zodat ambtenaren van gelijkwaardig niveau niet onder verschillende condi- ties worden gedetacheerd en maak hierbij gebruik van op rijksniveau gecentraliseerde expertise.De minister stelt dat er steeds sprake is van maatwerk, wat leidt tot verschillen in verstrekte vergoedingen. Zij is het met ons eens dat de besluitvorming duidelijk moet zijn vastgelegd, ook per individueel geval. We zijn ingenomen dat zij de noodzaak hiervan inziet.
Tevens blijken er grote verschillen in vergoedingen te bestaan tussen de verschillende departementen. Beleg het vaststellen van de voorwaarden over de detachering (zoals salaris en vergoeding) bij de al op rijksniveau gecentraliseerde expertise om te voorkomen dat ambtenaren van gelijkwaardig niveau onder verschillende condities worden gedetacheerd.De minister stelt vast dat uit het onderzoek blijkt dat het DBZV niet eenduidig wordt toegepast en wil bezien wat gedaan kan worden om dit alsnog te bewerkstellingen. We zijn verheugd met haar voornemen om arbeidsvoorwaardelijke aspecten van detachering meer te harmoniseren.
Verschillen zijn er ook in het ver- strekken van mobiliteitstoeslagen. Indien het bevoegd gezag in individuele gevallen op goede gronden tot het oordeel komt dat een financiële tegemoetkoming op z’n plaats is, moet dit vooraf schriftelijk worden vastgelegd. De minister stelt dat er steeds sprake is van maatwerk, wat leidt tot verschillen in verstrekte vergoedingen. Zij is het met ons eens dat de besluitvorming duidelijk moet zijn vastgelegd, ook per individueel geval. We zijn ingenomen dat zij de noodzaak hiervan inziet.

BIJLAGE 2

INTERNATIONALE ORGANISATIES WAAR DE ONDERZOCHTE RIJKSAMBTENAREN GEDETACHEERD WORDEN

Type organisatieNaam organisatieLand, plaats en aantal gedetacheerden
VNVerenigde Naties en gespecialiseerde VN-organisatiesIn de periode 01-01-2002 tot 01-06-2008
VNVerenigde Naties (VN)Oostenrijk, Wenen : 1 Zwitserland, Genève: 1
VNUnited Nations; the High Commissioner for Refugees (UNHCR)Zwitserland, Genève: 1
VNWorld Health Organization (WHO)Zwitserland, Genève: 2
VNInternational Labour Organization (ILO)Rusland, Moskou: 1
VNUnited Nations; System Influensa Coordination (UNSIC)Frankrijk, Parijs:1
VNUnited Nations; Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO)Frankrijk, Parijs: 1
VNUnited Nations; Development Groep Office (UNDGO)VS, New York: 1
VNUnited Nations; Development Programme (UNDP)VS, New York: 2
VNUnited Nations; Framework Convention on Climate Change (UNFCCC)Duitsland, Bonn: 1
 Totaal VN12
   
EUEU en EU-agentschappen 
EUEuropese Commissie (EC)België, Brussel: 106
EUEuropese Unie (EU)België, Brussel: 18
EUEuropese Parlement (EP)België, Brussel: 6
EUEuropese Rekenkamer (ERK)Luxemburg, Luxemburg: 1
EUEuropean Maritime Safety Agency (EMSA)België, Brussel: 1
EUOffice for Harmonization in the Internal Market (OHIM)Spanje, Alicante: 1
EUCouncil of Europe (CCE)Frankrijk, Straatsburg: 3
EUEuropean Banking Federation (EBF)België, Brussel: 3
EUEurodouaneBelgië, Brussel: 1
EUProject (twinning)Polen: 2
EUPhare Twinning projectBelgië, Brussel: 1 Hongarije, Boedapest: 2; Tsjechië, Praag: 1; Slowakije, Bratislava: 1; Roemenië, Boekarest: 1; Kroatië, Zagreb: 1; Bulgarije, Sofia: 1; Letland, Riga: 1; Albanië: 1
EUEuropean Civil Aviation Conference (ECAC)Frankrijk, Parijs: 1
EUEuropean Centre of Disease Prevention and Control (ECDC)Zweden, Stockholm: 1
EUEuropean Agency for the Management of Operational Cooperation at the External Borders of the Member States of the European Union (Frontex)Polen, Warschau: 2
EUEuropean Union Monitoring Mission (EUMM)Bosnië Herzegovina, Sarajevo: 1
EULobbypunt Europese Netwerken (LEN)België, Brussel: 2
 Totaal EU159
   
OverigeOverige organisaties 
OverigeAsian Development Bank (ADB)Filippijnen, Manilla: 1
OverigeAir Navigation Commission-International Civil Aviaton Organisation (ANC-ICAO)Canada, Montreal: 1
OverigeBritse INDVK, Londen: 1
OverigeHighway Agency (HA)VK, Birmingham, Londen:1
OverigeInternationale MaascommissieBelgië, Luik:1
OverigeInternational Board of Auditors for NATO (IBAN)België, Brussel :2
OverigeInternational Council on Archives (ICA)Frankrijk, Parijs: 1
OverigeIntra-European Organisation of Tax Administrations (IOTA)Hongarije: 1
OverigeKaboelAfghanistan: 1
OverigeMatra Pre-Accessie Projecten Programma (MPAP)Bulgarije, Sofia: 1
OverigeNederlandse AntillenNederlandse Antillen: 1
OverigeOrganisation for Economic Co-operations and Development (OECD)Frankrijk, Parijs: 12
OverigeOrganisatie voor Veiligheid en Samenwerking (OVSE)Oostenrijk, Wenen: 1
OverigeOffice of the High Representative (OHR)Bosnië Herzegovina, Sarajevo: 1
OverigePre Accession Advisor (PAA)Roemenië, Boekarest: 2
OverigeRisk Analyses Center (RAC)Finland, Helsinki: 2
OverigeStaat belastingdienst van Oekraïne (STA Oekraïne)Oekraïne: 1
OverigeWereldbankVS, Washington: 1
OverigeWereld Douaneorganisatie (WDO)België, Brussel: 1
OverigeWorld organisation for animal health (OIE)Frankrijk, Parijs: 1
OverigeOnbekendOnbekend: 3
 Totaal overig en onbekend38
TOTAAL 209

* Voor het Ministerie van BuiZa geldt dat alleen de tien gedetacheerden waarvan de personeelsdossiers nader zijn bestudeerd, in bovenstaande tabel zijn opgenomen. Hierdoor komt het eindtotaal van deze tabel ook niet overeen met het aantal totaal gedetacheerden.

BIJLAGE 3

GEBRUIKTE AFKORTINGEN

ARARAlgemeen Rijksambtenarenreglement
BBRABezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984
AZ(Ministerie van) Algemene Zaken
BuiZa(Ministerie van) Buitenlandse Zaken
BZK(Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Defensie(Ministerie van) Defensie
DBZVDienst Buitenlandse Zaken Vergoedingenstelsel
EUEuropese Unie
EEGEuropese Economische Gemeenschap
ENDExpert National Détaché
EZ(Ministerie van) Economische Zaken
HoCoStaHoog College van Staat
Financiën(Ministerie van) Financiën
Justitie(Ministerie van) Justitie
LNV(Ministerie van) Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
NAVONoord-Atlantische Verdragsorganisatie
OESOOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
OCW(Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
PVPermanente Vertegenwoordiging
RJvRapport bij het Jaarverslag
RDBZRegeling Dienst Buitenlandse Zaken
RvdrRaad voor de rechtspraak
SZW(Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid
VenW(Ministerie van) Verkeer en Waterstaat
VNVerenigde Naties
VROM(Ministerie van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
VWS(Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WNWerknemersdeel
WGWerkgeversdeel

BIJLAGE 4

GEHANTEERDE METHODEN EN TECHNIEKEN

Het verzoekonderzoek heeft bestaan uit analyses van salarisoverzichten, personeelsdossiers, wetten, regelingen en parlementaire stukken en enige aanvullende administraties.

Allereerst zijn aan de hand van wetten en parlementaire stukken normen afgeleid betreffende te verstrekken salarissen, vergoedingen, pensioen en mobiliteitstoeslagen.

Vervolgens zijn aan de hand van leesbrillen en standaard vragenlijsten de gegevens hieromtrent per gedetacheerde verzameld. Hiervoor zijn naast de personeeldossiers, ook salarisoverzichten en enkele financiële administraties doorgelicht.

Voor het Ministerie van BuiZa geldt dat de vergoedingen zijn geïnventariseerd aan de hand van uitdraaien uit het vergoedingensysteem. Om de juistheid en volledigheid van deze uitdraaien te controleren zijn, op basis van een steekproef (met als steekproefmethode controle ernstige fouten) van tien gedetacheerden, de personeelsdossiers nader onderzocht. De uitdraaien bleken een volledig en betrouwbaar beeld te geven van de verstrekte vergoedingen.

In de periode vanaf begin maart tot eind april is deel B uitgevoerd en is de nota van bevindingen geschreven en voor ambtelijk hoor en wederhoor uitgestuurd.

BIJLAGE 5

VERGELIJKING MET EERDERE BEANTWOORDING

In deze bijlage komen de Kamervragen 7 en 11 aan bod. De resultaten van het onderzoek hebben we vergeleken met de beantwoording van de Kamervragen van de leden Gill’ard (Partijd van de Arbeid) en Voordewind (ChristenUnie) over het verstrekken van vergoedingen aan Nederlanders die in het buitenland werkzaam zijn voor internationale organisaties (BuiZa, 2008a). Een van de vragen betrof een verzoek aan alle ministeries1 om op te geven hoeveel medewerkers een arbeidsovereenkomst hebben met een internationale organisatie en daarbij nog in aanmerking komen voor enigerlei (aanvullende) vergoeding vanuit het ministerie. De antwoorden en onze bevindingen zijn samengevat in onderstaande tabel.

Tabel 20 Antwoorden ministeries in algemene termen op Kamervragen naast bevindingen Algemene Rekenkamer

MinisterieAntwoord ministerieZonder bezoldigingMet bezoldiging
AZGeenGeenGeen
BZKEen aantal, geen vergoedingenEén en geen vergoeding6, 5 met vergoeding
BuiZa18 onbezoldigd en tussen 2001–2007 7 bij de VN18, tussen 2001–2007 7 bij de VN33 met vergoeding
Defensie7 in dienst, 2 met vergoeding13, 3 met vergoedingGeen.
EZEen aantal, geen vergoedingen9 en geen vergoeding11, 10 met vergoeding
Financiën6 onbezoldigd617, 10 met vergoeding
JustitieEen aantal, geen vergoedingen7 en geen vergoeding13, 9 met vergoeding
LNV13, bezoldigd en onbezoldigd66, één met vergoeding
OCWNu geen gedetacheerdenGeen6, 5 met vergoeding
SZWEnkele medewerkers bezoldigdGeen4, één met vergoeding
VenW9 bezoldigd, een aantal onbezoldigd en geen dubbele vergoedingen9 en geen dubbele vergoedingen10, 5 met vergoeding.
VWS14 gedetacheerd, onbezoldigd en bezoldigd146, 3 met vergoeding.
VROM5 onbezoldigd en geen vergoeding5 en geen vergoeding4 met vergoeding.

BIJLAGE 6

BEANTWOORDING EXTRA VRAGEN VAN DE TWEEDE KAMER

Betreft de beantwoording van de vragen van de Tweede Kamer door de Minister van BZK naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer «Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren 2002–2008 (deel A)», op 9 april 2009 aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.

1. Hebben de desbetreffende ministeries inmiddels maatregelen genomen om de registratie van hun gedetacheerden en verstrekte vergoedingen op orde te krijgen en zo een overzicht te krijgen van gedetacheerden in heden en verleden alsook over de uitgekeerde vergoedingen? Zo ja, waar bestaan die maatregelen uit?

Bij de beantwoording van deze en ook andere vragen wil ik de bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer (AR) aanhalen, die ik namens de collegaministers op 20 maart 2009 aan de president van de AR heb aangeboden. De AR heeft de reactie in het slothoofdstuk samengevat en van een nawoord voorzien. De volledige tekst van de reactie heeft de AR gepubliceerd op haar website www.rekenkamer.nl.

Over de door de AR gemelde registratieproblemen geef ik in de reactie aan dat deze niet verwonderlijk zijn, aangezien het onderzoek zich over een lange periode uitstrekte, die in sommige gevallen bewaartermijnen overschreed. Ook maakten in die periode de financiële en personele systemen grote veranderingen door. De departementen moesten relatief grote inspanningen doen om gegevens te verzamelen over een betrekkelijk klein aantal medewerkers.

Op de aanbevelingen van de AR om de registratieprocedures aan te passen zal ik reageren als ook de uitkomsten van deel B van het AR-onderzoek bekend zijn, die de buitenlandse detacheringen met behoud van bezoldiging betreffen. In de bestuurlijke reactie op deel A heb ik reeds gesteld dat detacheringen mogelijk beter zichtbaar te maken zijn, maar ook dat ik de verhouding in het oog wil houden tussen de kosten en baten van een uitgebreidere registratie.

2. Zijn er inmiddels duidelijke afspraken gemaakt met de internationale organisaties zodat het onterecht uitkeren van vergoedingen niet meer voor kan komen?

Uit het AR-onderzoek blijkt dat bij detachering zonder bezoldiging maar weinig vergoedingen worden verstrekt. Slechts enkele departementen maken gebruik van de mogelijkheid en dan meestal in beperkte mate. De AR constateert (op pagina 21) dat van de vijf ministeries die het betreft, het ministerie van het Buitenlandse Zaken en het ministerie van Verkeer en Waterstaat sinds respectievelijk 2008 en 2003 rekening houden met de regelgeving van internationale organisaties.

In de bestuurlijke reactie geef ik aan dat alle ministeries voortaan in voorkomende gevallen eenzelfde procedure zullen volgen en rekening zullen houden met de regelgeving van internationale organisaties. De uitvoering is de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke vakministers.

3. Kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uiteenzetten wat nu wel en niet mag bij het uitkeren van pensioenpremies en wanneer sprake is van een uitzonderingsgeval?

Het beeld dat de AR schetst over het naleven van de regelgeving rond het verhalen van pensioenpremies acht ik, zoals aangegeven in de bestuurlijke reactie, ongenuanceerd. De AR stelt als norm dat de pensioenpremies volledig door de medewerker moeten worden betaald. In de Verhaalsregeling uit 1996 is evenwel expliciet de mogelijkheid opgenomen om door of namens de werkgever anders te bepalen. Die mogelijkheid bestond toen al lang en is sindsdien niet beperkt.

Het punt was eerder naar voren gekomen in het AR-rapport bij het Jaarverslag 2007 van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Mij is toen verzocht de circulaire op dit punt te verduidelijken.

Zoals aangegeven in de bestuurlijke reactie zal ik dit gaan doen in een nieuwe circulaire en wel uitgaande van het staande beleid dat (gedeeltelijke) kwijtschelding mogelijk is. Daarbij zal ik tevens meenemen het door de AR genoemde punt van kwijtschelding van pensioenpremies ter compensatie van inkomensverlies bij indiensttreding bij een internationale organisatie.

4. Bestaat er inmiddels een koppeling tussen de registratie van gedetacheerden en het financiële systeem zodat vergoedingen en detacheringen bij de juiste afdelingen bekend zijn?

Zie antwoord op vraag 1.

5. Als het Ministerie van Buitenlandse Zaken als enige ministerie de administratie van gedetacheerden redelijk op orde heeft, wat zegt dit dat over de administraties op andere ministeries?

De AR vermeldt in haar rapport dat het ministerie van Buitenlandse Zaken in de onderzoeksperiode de meeste gedetacheerde ambtenaren had en ook de meeste vergoedingen verstrekte. Bij de andere ministeries lagen de frequenties (veel) lager. Dit impliceert dat die departementen deze specifieke detacheringen niet afzonderlijk registreren. De personeelssystemen zijn niet ingericht op het kunnen achterhalen van de desbetreffende specifieke gegevens uit het verleden.

6. Hebben de ministeries maatregelen getroffen ten aanzien van de personen die betrokken waren bij het maken van onrechtmatige afspraken over verschuldigde pensioenpremies? Hebben zij ervoor gezorgd dat dergelijke zaken niet meer voor kunnen komen?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 deel ik de interpretatie die de AR geeft aan de regelgeving over pensioenpremies, niet. De Verhaalsregeling 1996 biedt mogelijkheden om door of namens de werkgever anders te bepalen dan het volledig verhalen van premies.

Pensioenpremies, die in tegenstelling tot de gemaakte afspraken voorafgaande aan de detachering niet zijn ingevorderd, dienen alsnog te worden verrekend. Beginselen van behoorlijk bestuur en juridische kaders zijn bepalend voor de mogelijkheden daartoe.

Ten aanzien van het eerstgenoemde punt zal ik zoals bij vraag 3 aangegeven door middel van een nieuwe circulaire zorg dragen voor verduidelijking van de regelgeving.

Ten aanzien van het tweede punt treffen de ministeries maatregelen om voor nieuwe gevallen de afspraken na te komen.

7. Hoe zijn de 40% van de gedetacheerden die gezamenlijk bijna € 2,5 miljoen aan onterecht uitgekeerde pensioenbijdragen hebben ontvangen verdeeld over de ministeries?

De AR geeft in haar rapport op pagina 30 in tabel 10 een overzicht van de verdeling. In de bestuurlijke reactie geef ik aan dat de niet ingevorderde bedragen maar een beperkt deel betreffen van het totaalbedrag van € 2,5 miljoen.

8. Hoe kan het dat bij een dergelijk klein aantal detacheringen zonder bezoldigingen relatief veel mis kan gaan?

In de bestuurlijke reactie geef ik aan dat deze kwalificering van de AR aanmerkelijke nuancering verdient. De AR onderbouwt haar conclusie naar mijn mening onvoldoende, bijvoorbeeld door bij de pensioenpremies niet het totaal aan afgedragen premies te vermelden.

9. Kan het kabinet specifieke gevallen aangeven waarbij de verlening van verloffaciliteiten aan Nederlandse ambtenaren, die een functie aanvaarden bij een internationale volkenrechtelijke organisatie, wordt afgewezen?

Nee. Zulke gevallen zijn mij niet bekend.

10. Hoe kan het dat veel vergoedingen zijn gegeven zonder dat er overleg is geweest met de betrokken internationale organisatie hierover? Hoe gaat het kabinet hier in de toekomst controle op houden?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 hebben maar enkele departementen vergoedingen verstrekt in de onderzochte periode. Van de vijf die het betreft, houden het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Verkeer en Waterstaat al rekening met de regelgeving van internationale organisaties. Zoals eveneens bij vraag 2 vermeld, zullen voortaan in voorkomende gevallen alle ministeries rekening houden met de internationale regelgeving ter zake.

11. Waarom is, buiten de procedures bij de ministeries van Buitenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat, bij de overige ministeries in de interne procedures niet opgenomen dat in geval van detachering zonder bezoldiging van medewerkers ook rekening gehouden moet worden met de regelgeving van de betreffende internationale organisaties?

Zie beantwoording vraag 2 en 10.

12. Is het kabinet van plan om in alle interne procedures binnen alle departementen op te laten nemen dat in het geval van detachering zonder bezoldiging rekening gehouden moet worden met de regelgeving van de betreffende internationale organisatie? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2 en 10 houden de ministeries voortaan rekening met de desbetreffende regelgeving.

13. Hoe kan het dat in een deel van de gevallen de zogenaamde voorwaardenbrief niet mede is ondertekend door de betreffende ambtenaar? Kan het kabinet uiteenzetten waarom dit vooral het geval is bij de ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Volksgezondheid, Welzijn en Sport?

De reden dat mede ondertekening door de gedetacheerde ontbreekt, is niet onderzocht. Belangrijker is evenwel dat het niet betekent dat de voorwaarden voor de detachering niet zijn aanvaard door de betrokkenen. Ook een eenzijdig door de werkgever getekende brief is immers een besluit, dat geacht wordt te zijn aanvaard, indien betrokkene niet binnen zes weken bezwaar heeft gemaakt. In de bestuurlijke reactie heb ik aangegeven dat de AR met de vermelding van «ontbrekende voorwaardenbrieven» de verkeerde suggestie wekt, namelijk dat er bij de genoemde departementen sprake is van een juridische tekortkoming.

De AR heeft zelf in de tabel departementen weggelaten die alleen met een besluit werken, omdat zoals de AR stelt «het juridisch gezien een alternatief bleek te zijn voor de voorwaardenbrief». Maar juridisch gezien geldt dus voor departementen die met een voorwaardenbrief werken hetzelfde, ook al is de brief niet mede ondertekend.

14. Waarom wordt bij de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Verkeer en Waterstaat, in plaats van de voorwaardenbrief gebruik gemaakt van een besluit, waartegen binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt?

De genoemde ministeries reageren op verzoeken tot toekenning van buitengewoon verlof evenals bij andere verzoeken standaard met een eenzijdig besluit. Het verlof wordt verleend onder voorwaarden, eventuele bijzonderheden worden in het besluit vermeld. Het besluit komt in rechte vast te staan als daartegen binnen zes weken geen bezwaar is gemaakt.

15. Is het mogelijk om rijksbreed een uniform model in te voeren voor de registratie van gedetacheerden in het buitenland?

Op de aanbevelingen betreffende de registratie zal ik reageren na afronding van deel B van het onderzoek. Zie ook antwoord op vraag 1.

16. Waarom is het registratiesysteem van het ministerie van Defensie niet ingericht op de afwijkende regelgeving voor militairen, de wijze van registratie in het personeelssysteem en de omvang en de diversiteit van de buitenlandplaatsingen? Wat gaat het kabinet hieraan doen? Binnen welke termijn zal de registratie van deze gegevens op orde zijn?

Het registratiesysteem en -proces van het Ministerie van Defensie is wel degelijk ingericht aan de hand van de bestaande regelgeving voor militairen. Met het registratiesysteem kan elke vraag die is gebaseerd op de bestaande regelgeving, snel en volledig worden beantwoord.

De vraagstelling van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer was echter niet direct herleidbaar naar de regelgeving en registratie bij Defensie. De combinatie van het grote aantal militairen dat in het buitenland wordt ingezet, en de diverse manieren waarop deze inzet arbeidsvoorwaardelijk conform de regelgeving is vormgegeven, maakte een arbeidsintensieve bevraging van het registratiesysteem noodzakelijk. Hierdoor was het voor Defensie helaas niet mogelijk in deel A van het onderzoek te worden meegenomen. In deel B zal dit alsnog gebeuren.

Mede op basis van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer zullen enkele verbeteringen in het proces en mogelijk ook in de regelgeving worden opgenomen. Daarbij zal ook een eenduidige wijze van registratie worden meegenomen.

17. Hoe gaat het kabinet het probleem oplossen van de slechte toegankelijkheid van registratie van gegevens van gedetacheerden en verstrekte vergoedingen van voor 2005? Hoe denkt het kabinet over het registreren van deze gegevens op naam van de gedetacheerde?

Zie antwoord vraag 1.

18. Waarom is het ministerie van LNV het enige departement dat nog wel met een oud financieel systeem werkt?

Mede op grond van nieuwe ontwikkelingen en eisen m.b.t. financiële administraties kan het noodzakelijk zijn systemen te vervangen of te moderniseren. Omdat de ministeries verschillende systemen in gebruik hebben, vinden vervangingsinvesteringen in het algemeen op verschillende momenten plaats. Overigens schrijft de financiële regelgeving een bewaartermijn voor ten aanzien van financiële gegevens, niet voor systemen.

19. Hoe gaat het kabinet de informatie over gedetacheerden onderdeel uit laten maken van de reguliere managementinformatie op departementen, zodat in de toekomst beoordeeld kan worden hoe doeltreffend en efficiënt het beleid op dit gebied is?

Zie antwoord vraag 1.

20. Hoe vaak gebeurt het dat verstrekte vergoedingen door de Nederlandse werkgever ook verstrekt worden door de internationale organisatie? Is dit in het verleden voorgekomen?

Op deze vraag geeft het AR rapport geen uitsluitsel. Door de ministeries wordt hierover geen registratie bijgehouden. Zie ook het antwoord op vraag 1.

21. Is de door het ministerie van Buitenlandse Zaken uitgekeerde strijdige vergoeding van € 483 668 teruggevorderd?

Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar de brief (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 1500) van de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in reactie op vragen van uw Kamer, die op 22 februari 2008 is verstuurd alsmede de verslagen van de Algemene overleggen en debatten die in 2008 over dit onderwerp zijn gevoerd door uw Kamer met de minister van Buitenlandse Zaken.

22. Hoe kan het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een bedrag van € 483 668 in 24 strijd met de regelgeving van de internationale organisatie heeft uitgekeerd? Waar is het misgegaan bij de controle hierop?

Zie het antwoord op vraag 21.

23. Waarom zijn overige vergoedingen ad € 281 749 niet door het ministerie van Buitenlandse Zaken onderzocht?

In 2008 heeft uw Kamer gevraagd welke ambtenaren, werkzaam bij de VN sinds 2001, vergoedingen hebben ontvangen. Naast deze gevallen zijn alle BZ-medewerkers die in 2008 gedetacheerd waren bij een internationale organisatie onderzocht om te bezien of zij een vergoeding ontvingen en of deze vergoeding in strijd was met de regelgeving van die internationale organisatie. Die resultaten zijn gemeld aan uw Kamer met de in antwoord op vraag 21 genoemde brief van 22 februari 2008. In het voorjaar van 2008 zijn ook de BZ-ambtenaren waarvan de detachering vóór 2007 afliep en die niet bij een VN-organisatie gedetacheerd waren, in kaart gebracht. Het in de vraagstelling genoemde bedrag slaat op deze laatste groep die thans in het onderzoek van de Algemene Rekenkamer is betrokken.

24. Waarom is het voor een aantal ministeries moeilijk om onderscheid te maken tussen bezoldigd en onbezoldigd gedetacheerden?

Aan betrokkenen wordt buitengewoon verlof verleend. Buitengewoon verlof, al dan niet bezoldigd, wordt in het salarissysteem geregistreerd. Daarop kan worden geselecteerd. Gedetacheerden worden als zodanig niet geregistreerd in het salarissysteem. Om te weten wie gedetacheerd is (geweest) moeten van alle bezoldigden de P-dossiers worden gecontroleerd.

25. Hoe komt het dat het bedrag, waarvan was afgesproken dat het zou worden terugbetaald, nog niet is teruggevorderd? Wat is de reden hiervoor?

De redenen waarom in een (overigens zeer beperkt) aantal gevallen terug te betalen bedragen nog niet zijn teruggevorderd kunnen zeer divers zijn. Een belangrijke reden is dat in sommige gevallen pas na afloop van de detacheringsperiode in een keer zal worden afgerekend. Dit omdat betrokkenen op dat moment de voor hen bij de internationale organisatie ingehouden pensioenpremie terug ontvangen. In andere gevallen kan sprake zijn van administratieve omissies. In de bestuurlijke reactie op het rapport heb ik gesteld dat invordering in dergelijke gevallen alsnog moet plaatsvinden, zij het met in achtneming van beginselen van behoorlijk bestuur en juridische kaders.

26. Welke maatregelen gaat het kabinet treffen om ervoor te zorgen dat de niet ingevorderde pensioenpremies alsnog worden ingevorderd? Op welke termijn zal invordering plaatsvinden?

Pensioenpremies die tegen de gemaakte afspraken voorafgaande aan het buitengewoon verlof niet zijn terugbetaald, zullen door de vakministers worden ingevorderd. Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zijn beginselen van behoorlijk bestuur en juridische kaders daarbij bepalend voor de mogelijkheden. De afzonderlijke vakministers ondernemen inmiddels actie. Nadere maatregelen zijn niet nodig.

27. Hoe gaat het kabinet bezien of formulering van het genoemde ARAR-artikel niet beter is aan te sluiten op die van de andere bepalingen betreffende de (eenzijdige) aanstellingen van ambtenaren. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat hierbij geen afbreuk zal worden gedaan aan de bedoeling van het artikel, namelijk dat aan de ambtenaar geen buitengewoon verlof wordt verleend, zonder dat deze bekend is met de daarvoor geldende voorwaarden?

Zoals aangegeven in de bestuurlijke reactie zal ik dit op termijn bezien. Ik wil dit betrekken bij het lopende proces van de vereenvoudiging en uniformering van de arbeidsvoorwaardenregelingen bij het Rijk.

28. Wanneer zullen de verduidelijkingen over buitengewoon verlof doorgevoerd zijn in de circulaire uit 1996 van het ministerie van BZK?

Ik ben bezig met de voorbereiding. Zo nodig zal ik bij de verduidelijking van de circulaire ook betrekken eventuele aanbevelingen naar aanleiding van deel B van het ARonderzoek, dat in september aanstaande wordt gepubliceerd. Mijn streven is erop gericht de circulaire een half jaar na afronding van het onderzoek uit te brengen.

29. Wat vindt het kabinet van het oordeel van de Algemene Rekenkamer dat er sprake is van onrechtmatigheden bij de gevallen waarbij is afgezien van het werknemersdeel bij de pensioenpremies?

In het nawoord geeft de AR de genoemde kwalificatie. In het rapport zelf komt deze niet voor. Ik blijf bij mijn bestuurlijke reactie waarin ik heb gesteld dat het beeld dat de AR schetst over het naleven van regelgeving over pensioenpremies ongenuanceerd is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Zoals ook daar aangegeven ga ik wel de regelgeving ter zake verduidelijken door middel van een nieuwe circulaire. Daarbij neem ik mee het door de AR genoemde punt van kwijtschelding van premies ter compensatie van inkomensverlies bij indiensttreding bij een internationale organisatie. Ik acht dit van belang in het kader van het kabinetsbeleid tot het stimuleren van het vervullen van internationale functies door ambtenaren.

BIJLAGE 7

STAND VAN ZAKEN INVORDERING PENSIOENPREMIES UIT DEEL A

Een van de aanbevelingen in deel A van het rapport Buitenlandvergoedingen Rijksambtenaren 2002–2008 was dat, indien om welke reden dan ook de verschuldigde pensioenpremies (deels) niet zijn ingevorderd, te overwegen dit alsnog te doen. De minister van BZK stelde in haar antwoord op deel A dat invordering in dergelijke gevallen alsnog moet plaatsvinden. De Algemene Rekenkamer is in de zomerperiode nagegaan hoe de stand van zaken is met betrekking tot deze invordering. Hieronder volgt een staafdiagram met daarin de betreffende ministeries, het aantal invorderingen dat er (deels) alsnog heeft plaatsgevonden en het aantal dat er kwijtgescholden is (peildatum: medio augustus 2009).

kst-31910-7-7.gif

LITERATUUR

Aanhangsel Handelingen TK 2007–2008, nr. 1500 (onder meer gevraagd naar informatie over betalingen van vergoedingen aan Nederlanders die bij internationale organisaties werkzaam zijn door andere departementen).

Algemeen Rijksambtenaren reglement . Stb. 1931, 248.

Algemene Rekenkamer (1994). Juniverslag 1995 van de Algemene Rekenkamer. Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995. Kamerstuknummer 24 230, nrs. 1–2.

Algemene Rekenkamer (2009). Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren 2002–2008. Deel A: detacheringen zonder bezoldiging. Tweede kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 910, nrs. 1–2.

Beantwoording vragen van de Tweede Kamercommissie voor de Rijksuitgaven, dd 4 mei 2009, kenmerk 31 910.

Bezoldigingsbesluit Burgerlijke rijksambtenaren 1984. Stb. 1983, 571

BZK (1996). Circulaire buitengewoon verlof van lange duur bij de sector Rijk.

BZK (2003). Circulaire: Buitengewoon verlof in verband met functie aanvaarding bij een internationale volkenrechtelijke organisatie, 15 april 2003.

BZK (2007). Programma Vernieuwing rijksdienst 2007.

BZK (2007a). Circulaire toepassing ambtelijke rechtspositie END’ers.

BuiZa (2008). Detacheringen: beleid en procedures.

BuiZa (2008a). Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Kamerstuknummer 31 200 V, nrs. 94–101, 108–110, 119 en aanhangsel van de handelingen II, nr. 1500.

Besluit van Commissie van de Europese Gemeenschappen (2004). «Expert National Détaché (END)» regeling, 12 november 2008.

DBZV (2007). Het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007, ministeriële regeling van 17 januari 2007, nr. HDPO/RR/AR-29/07.

EZ (2007). Regeling van toepassing verklaren Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 op bepaalde ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken.

Gill’ard c.s. (2008). Brief van het lid Gill’ard c.s. (voorstel voor Rekenkameronderzoek naar vergoedingen aan Nederlanders die werkzaam zijn bij internationale organisaties). Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Kamerstuknummer 31 200 V, nr. 129.

Handelingen (2008). Brief van Tweede Kamer (Nederlanders bij internationale organisaties). TK 100, 24 juni 2008.

Reisbesluit buitenland. Stb. 1989; 424.

Reisregeling buitenland. Stcrt. 1994; 181.

Reglement dienst Buitenlandse Zaken. Stb. 1986; 611.

Regeling bezoldiging BZ, ministeriële regeling van 2 mei 2002, nr. HDPO/RR/AR-361/02.

Regeling dienstwoningen BZ, ministeriële regeling van 21 maart 2003, nr. HDPO/RR/AR-042/03.

Tweede Kamer (2008c). Verzoekbrief van Tweede Kamer (aan de Algemene Rekenkamer om een onderzoek uit te voeren naar vergoedingen aan Nederlanders die werkzaam zijn bij internationale organisaties), Den Haag, 24 juni 2008.

VenW (2003). Handboek Personeel Buitenland.

Verplaatsingskostenbesluit 1989. Stb. 1989; 424.

Verplaatsingskostenregeling 1989. Stcrt. 1989; 212.


XNoot
1

Dit zijn de 184 ambtenaren genoemd in deel A, inclusief de 24 ambtenaren van het Ministerie van Defensie.

XNoot
2

Inclusief 48 000 militaire ambtenaren. Peiljaar is 2007.

XNoot
3

Zie § 1.2.

XNoot
4

Dit gold voor alle door ons onderzochte internationale organisaties, zoals de (organisaties van de) VN, de (organisaties van) EU en de OESO.

XNoot
1

In bijlage 5 staat een vergelijking tussen de gegeven antwoorden en onze onderzoeksresultaten.

XNoot
1

Ambtenarenwet, artikel 1, lid 1: Ambtenaar in de zin van deze wet is degene die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Lid 2. Tot den openbaren dienst behoren alle diensten en bedrijven door den Staat en de openbare lichamen beheerd. Lid 3. Niet is ambtenaar in de zin van deze wet degene, met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten. Lid 4. Tenzij het tegendeel blijkt, zijn in deze wet onder ambtenaren gewezen ambtenaren begrepen.

XNoot
2

In plaats van «gedetacheerd zonder bezoldiging» wordt ook wel gesproken over «buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging» of «verlof BB». Deze laatste term betekent voluit «verlof buiten bezwaar van ’s Rijks schatkist».

XNoot
1

Exclusief het Ministerie van Defensie.

XNoot
2

Inclusief 48 000 militaire ambtenaren.

XNoot
1

De twee ambtenaren zijn in dienst van rechtbanken, niet van de Rvdr zelf (maar vallen wel onder diens bestuurlijke verantwoordelijkheid).

XNoot
1

Circa € 1 500 per maand, per persoon. Dit verschil kan groter worden, afhankelijk van de omstandigheden (zoals kinderen).

XNoot
1

Engeland, Canada, Australië, Duitland, Noorwegen, Zweden, Denemarken, België en Frankrijk.

XNoot
1

Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.

XNoot
1

Zie ter illustratie ook bijlage 5 van dit rapport.

XNoot
1

Deze norm hanteren wij ook in het rapport Ontslagvergoedingen (Algemene Rekenkamer, 2006).

XNoot
2

Zie hiervoor § 2.1.

XNoot
1

Deze vraag is niet aan de Hoge Colleges van Staat gesteld.

Naar boven