31 910 Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren 2002–2008

Nr. 14 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 mei 2011

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken2 hebben een aantal vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren 2002–2008; Terugblik» (Kamerstuk 31 910, nr. 12).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 mei 2011.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

Dijksma

De adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Clemens

1

Staan Nederlandse ambtenaren die worden gedetacheerd bij de Europese Commissie op basis van de «cost free END (Expert National Détaché)»-regeling, geheel in dienst van de Europese Commissie?

Ja.

Waarom worden daarbij het salaris en de dagvergoeding volledig door het uitzendende ministerie gedragen en niet door de Europese Commissie?

Evenals de Nederlandse overheid heeft de Europese Commissie te maken met beperkte middelen. Daarom biedt zij naast reguliere END-functies ook de variant van «cost free» aan. Lidstaten dragen in die variant van de END-regeling alle kosten.

Ministeries kiezen in een aantal situaties voor deze variant als er een strategisch belang is om een Nederlander op die functie te plaatsen.

Hoe beoordeelt het kabinet de suggestie van de Algemene Rekenkamer om de kosten voor deze detacheringen te laten dragen door de Europese Unie? Is hierbij het stimuleringsbeleid voor buitenlanddetacheringen wellicht doorgeschoten?

De Algemene Rekenkamer stelt met de genoemde suggestie dat de reguliere END-variant de voorkeur zou moeten hebben boven de «cost free» variant. Die voorkeur deelt het kabinet.

De praktijk is echter dat de Europese Commissie ook «cost free» plaatsen aanbiedt en dat de keuze dan is tussen het wel of niet hebben van beleidsinvloed op voor Nederland strategisch belangrijke thema’s.

Van de «cost free» variant wordt beperkt gebruik gemaakt. De inzet is vaak gericht op het verwerven van een reguliere END-positie na een periode van «cost free».

Alle detacheringen bieden de desbetreffende medewerkers bovendien bijzondere ontwikkelkansen. Daarnaast profiteert Nederland na hun terugkeer ook nadrukkelijk van de opgedane kennis en opgebouwde netwerken. Het beleid werpt zo zijn vruchten af.

2

Hoeveel Nederlandse ambtenaren zijn thans (voorjaar 2011) nog gedetacheerd bij de Europese Commissie op basis van de «cost free END»-regeling en door welke ministeries worden deze ambtenaren betaald?

18.

De kosten worden respectievelijk gedragen door het ministerie van Buitenlandse Zaken (8), EL&I (2), I&M (3), OCW (2), V&J (2) en VWS (1).

3

Waarom kregen ambtenaren van andere ministeries dan Buitenlandse Zaken toch het hogere niveau van bezoldiging dat alleen BuZa-ambtenaren toekomt (op basis van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007, het DBZV)?

Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat zich tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en andere ministeries verschillen voordoen in vergoedingen. Om hierin gelijkheid te krijgen passen ministeries soms het DBZV toe. Dat is mogelijk als daarvoor een rechtsgrond is gecreëerd.

In de nieuwe circulaire over buitenlanddetacheringen (gepubliceerd op 24 augustus 2010) heb ik de regelgeving verduidelijkt, ook ten aanzien van toepassing van het DBZV. Ik heb daarbij aanbevolen dat het bevoegd gezag bij het treffen van bijzon-dere voorzieningen een beleidsregel of ministeriële regeling vaststelt. Daarbij zou aansluiting kunnen worden gezocht bij het vigerende beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De terugblik van de Algemene Rekenkamer had als peildatum 1 september 2010, dus kort na publicatie van de circulaire. In mijn reactie op de terugblik van de Algemene Rekenkamer heb ik aangegeven dat de praktijk zich nog zou moeten aanpassen aan de nieuwe regeling. Dat geldt ook voor de in de vraag beschreven situatie.

4

Waarom wordt bij één gedetacheerde ambtenaar niet het werknemersdeel van de pensioenpremie ingevorderd? Is dit in strijd met de regelgeving?

Met de betrokken ambtenaar zijn in het kader van loopbaanbeleid afspraken gemaakt over een beter bij de wensen en mogelijkheden passende werkplek en over passende arbeidsvoorwaarden.

Het betrof een buitenlanddetachering mede in het belang van de dienst. Om daarbij inkomensverlies te voorkomen was maatwerk nodig. Het bevoegd gezag besloot bij uitzondering tot afzien van het pensioenverhaal met als grondslag artikel 2 lid 1 van de verhaalsregeling pensioenspremies sector Rijk bij buitengewoon verlof van lange duur. Dit maatwerk is mogelijk binnen de regelgeving.

5

Hoe komt het dat er in vergelijking tot 2008 er in 2010 nog maar minder dan de helft van het aantal ambtenaren zonder bezoldiging is gedetacheerd (41 in plaats van 87)?

Verklarende factoren zijn de toegenomen internationale concurrentie om plaatsing bij een internationale organisatie, in het bijzonder bij de Europese Commissie vanwege de toetreding van nieuwe lidstaten, en de toegenomen druk op budgetten met extra taakstellingen. Daarnaast kan het toeval een rol spelen.

Ik heb in mijn bestuurlijke reactie op het rapport aangegeven dat ik de verdere uitwerking van het detacheringsbeleid in deze nieuwe context zal oppakken.

6

Is een van de doelstellingen van de werkgroep Versterking personele uitwisseling om het aantal detacheringen naar het buitenland te doen toenemen? Zo ja, met hoeveel ambtenaren? Zo nee, wat zijn de doelstellingen dan wel?

Het door de werkgroep geëntameerde proefproject heeft als doel het bevorderen van interdepartementale uitwisseling rond internationaal georiënteerde functies. Achtergrond hierbij is de waarneming dat er op dit moment weinig doorstroom voorkomt onder de departementale internationale functionarissen.

Hoewel de doelstelling dus niet direct de buitenlanddetacheringen betreft, kan het project helpen bij het stimuleren ervan, doordat de kennis van de departementale experts wordt verbreed.

7

Hoe komt het dat er in vergelijking tot 2008 er in 2010 minder ambtenaren met bezoldiging zijn gedetacheerd (106 in plaats van 137)?

Het antwoord op deze vraag is vermeld bij het antwoord op vraag 5.

8

Hoe verhoudt het lagere aantal detacheringen zich tot het feit dat detachering een onderdeel is van het loopbaanbeleid van Buitenlandse Zaken? Wat zegt dit over de effectiviteit van dit loopbaanbeleid?

Het ministerie wordt kleiner, hetgeen als zodanig samengaat met wat minder detacheringen. Daarbij komt dat de huidige taakstellingen ook effect hebben op het aantal medewerkers dat in het buitenland gedetacheerd kan en wil worden.

Een lager aantal detacheringen zegt overigens niets over de effectiviteit van het loopbaanbeleid: het is een van de vele instrumenten die hierin een rol spelen. Het kan ook niet worden uitgesloten dat het absolute aantal detacheringen weer zal stijgen in de toekomst.

9

Wordt het stimuleringsbeleid voor buitenlanddetacheringen dusdanig ruim opgevat dat daarbij ook de betaling door Nederland van Nederlandse ambtenaren in «vreemde» dienst (bijvoorbeeld in dienst van de Europese Commissie) als wenselijk wordt gezien?

Zoals bevestigd in de rapporten van de Algemene Rekenkamer is detachering van Nederlandse rijksambtenaren bij een buitenlandse organisatie sinds jaar en dag mogelijk met en zonder behoud van bezoldiging en met verstrekking van bepaalde vergoedingen. Een gedeeltelijke of gehele bekostiging is noodzakelijk in situaties waarin de detachering alleen onder die conditie gerealiseerd kan worden.

Met de detachering van Nederlanders in internationale organisaties is een dubbel belang gediend: de Nederlandse inbreng wordt versterkt en bij terugkeer beschikt de ambtenaar over een brede kennis van het internationale beleid. Om die reden is het gewenst dat de desbetreffende ambtenaren geen nadeel ondervinden cq gestimuleerd worden de stap tot detachering te zetten.

Met betrekking tot de «cost free» detacheringen bij de Europese Commissie heb ik bij de beantwoording van vraag 1 al aangegeven dat deze variant niet de voorkeur heeft van het kabinet, maar soms onontkoombaar is bij het waarnemen van een kans om het EU-beleid te beïnvloeden vanuit het Nederlandse gezichtspunt.

10

Kan een gecentraliseerd expertisebureau voor detachering bijdragen aan een hoger aantal detacheringen? Zo ja, waarom is deze aanbeveling van de Algemene Rekenkamer uit 2009 dan nog niet opgevolgd? Zo nee, waarom niet?

In mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2009 heb ik aangegeven dat ik aanbevelingen als de genoemde zou bezien in de context van het destijds lopende Programma Vernieuwing Rijksdienst. Inmiddels ligt er ook een kabinetsbesluit tot de vorming van een compacte rijksdienst. Één van de projecten in het desbetreffende programma is het bundelen van diensten voor de internationale functie bij het Rijk met een centrale rol daarbij voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de ondersteuning van buitenlanddetacheringen zie ik om efficiencyredenen meer in dat project dan in de vorming van een afzonderlijk nieuw expertisebureau.

Wat het stimuleringsbeleid voor buitenlanddetacheringen betreft zal ik, zoals aangegeven in mijn reactie op de onderhavige Terugblik van de Algemene Rekenkamer, de uitwerking daarvan de komende tijd oppakken in de nieuwe context waarin het overheidspersoneelsbeleid zich bevindt.

11

Zou een volledige betaling van Nederlandse ambtenaren die zijn gedetacheerd bij buitenlandse respectievelijk internationale instanties (zoals de Europese Commissie) door die buitenlandse respectievelijk internationale instanties niet de problemen voor Nederlandse ministeries verkleinen om ambtenaren bij zo'n instantie (in het buitenland) voor kortere of langere tijd te detacheren? Nu lijkt immers bijvoorbeeld het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorzichtig met het bekendmaken van detacheringsmogelijkheden vanwege de druk op budget en formatie.

Volledige betaling past lang altijd niet in het beleid van de buitenlandse of inter-nationale organisatie. De END-regeling van de Europese Commissie gaat standaard uit van behoud van bezoldiging bij de desbetreffende lidstaat.

Als Nederland de END-ers niet wil financieren, zal dat tot gevolg hebben dat er bij de Europese Commissie veel minder en mogelijk geen strategische plaatsingen meer gerealiseerd worden.

De door het ministerie van SZW aangehaalde druk op formatie hing deels samen met het dubbel slot in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst. Dat slot zal vanaf 2012 niet meer gelden. Maar de krappe budgettaire ruimte met extra taakstellingen blijft wel een rol spelen. Dat geldt overigens evenzeer voor de Europese Commissie.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Schouten, C.J. (CU) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Graus, D.J.G. (PVV), Slob, A. (CU) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), voorzitter, Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. van (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), ondervoorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Jansen, P.F.C. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Elissen, A. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV), Verhoeven, K. (D66) en Grashoff, H.J. (GL).

Plv. leden: Dam, M.H.P. van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Steur, G.A. van der (VVD), Knops, R.W. (CDA), Dijk, J.J. van (SP), Slob, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Vacature (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Gent, W. van (GL), Kuiken, A.H. (PvdA), Fritsma, S.R. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Wolbert, A.G. (PvdA), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Hachchi, W. (D66) en Voortman, L.G.J. (GL).

Naar boven