31 904 Wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten

E NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 22 juni 2010

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de memorievan antwoord en danken de regering voor de uitgebreide wijze waarop zij is ingegaan op de door deze leden gestelde vragen. Deze leden wensen nader in te gaan op de antwoorden van de regering op de vragen ten aanzien van de bepalingen over verval- en verjaringstermijnen.

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de uitgebreide beantwoording van de schriftelijke vragen. Deze leden hebben niettemin nog enkele vervolgvragen. De leden van de SP-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie sluiten zich bij deze vragen aan. De leden van de fractie van het CDA sluiten zich aan bij de vraag over hedgefunds.

De leden van de fractie van de SGP, mede namens de leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van de memorie van antwoord. Deze leden hebben nog wel enkele vragen bij artikelen van het wetsvoorstel.

In commissieverband hebben de leden van de commissie een vraag met betrekking tot de verenigbaarheid van de in het wetsvoorstel voorgestelde methode van doorberekening van de kosten van het congestiemanagement met het Europees recht.

Doorberekening kosten congestiemanagement

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken constateren op basis van de parlementaire behandeling tot nu toe dat discussie mogelijk is over de verenigbaarheid van de in het wetsvoorstel voorgestelde methode van doorberekening van de kosten van het congestiemanagement met het Europees recht. Verwezen kan hierbij worden naar enerzijds de reactie van de regering in de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2009/10, 31 904, D, p. 9–11) en anderzijds de analyse van het wetsvoorstel van Freshfields Bruckhaus Deringer. De leden van de vaste commissie verzoeken de regering derhalve om over dit vraagstuk advies te vragen aan de Raad van State, dan wel een afdeling van de Raad van State te verzoeken de minister omtrent dit vraagstuk van voorlichting te dienen. De commissie overweegt, in het geval de regering aangeeft geen gevolg te zullen geven aan dit verzoek, inwerkingtreding van de wet Herstructurering van de Raad van State af te wachten om vervolgens de Kamer voor te stellen om voorlichting te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State op basis van het dan in werking getreden artikel 21a van de Wet op de Raad van State.

Verval- en verjaringstermijnen

De uiteenzetting van de regering over de in artikel I, onderdeel Oa, en artikel II, onderdeel Xa, bedoelde combinatie van verval- en verjaringstermijnen (Kamerstukken I 2009/10, 31 904, D, p. 11–12) heeft de leden van de CDA-fractie verbaasd. Immers het wetsvoorstel bepaalt nu dat «het recht om betaling te vorderen» twee jaren nadat de vordering opeisbaar is geworden vervalt. Dit zou betekenen, dat de rechtsvordering of actie (op p. 12 van de memorie van antwoord omschreven «als het recht om te factureren») na twee jaar vervalt. Desondanks heeft de regering gesteld, dat het vorderingsrecht zal verjaren twee jaren nadat de facturen zijn verstuurd. Met de bovenaangegeven omschrijving wordt niet alleen het tijdstip van het verzenden van de factuur als een moment benoemd, dat het verval van de vordering tot gevolg kan hebben, maar in deze lezing is het ook mogelijk, dat met het aangegeven tijdsverloop na het verzenden van de factuur alleen de rechtsvordering of actie komt te vervallen en het vorderingsrecht – en daarmee de verbintenis tussen partijen – in stand blijft.

De door de minister aangeduide gang van zaken komt de leden van de CDA-fractie ongerijmd voor. Immers, het vorderingsrecht kan verjaren met als gevolg dat de crediteur zijn rechtsvordering (actie) verliest doch er een natuurlijke verbintenis blijft bestaan, òf het is zo dat het vorderingsrecht vervalt met als gevolg dat dit vorderingsrecht als zodanig teniet gaat, zodat er geen enkele rechtsband tussen crediteur en debiteur resteert.

Maar wat nu de betekenis is van een vervaltermijn met betrekking tot het verzenden van een factuur is en blijft onduidelijk. Mede omdat het zenden van een factuur niet de enige manier is om een vordering te innen. De praktijk zal er behoefte aan hebben, dat met betrekking tot het vorderingsrecht een verjaringstermijn geldt van (in dit geval) twee jaren. Een vervaltermijn past niet in ons «gewone» contractenrecht, tenzij er van bijzondere omstandigheden sprake is zoals in het geval van artikel 6:191 lid 2 BW.

Maatschappelijk belang uitbreiding

Het was de leden van de PvdA-fractie, mede namens de leden van de fracties van de SP en GroenLinks, wel duidelijk dat aan de uitbreiding van het vermogen tot opwekking een business case ten grondslag ligt en dat uitbreiding een commerciële beslissing is, maar de vraag van deze leden was met name gericht op het maatschappelijk belang. Wat zijn de maatschappelijke baten en kosten van grijze uitbreiding die tot meer congestie leidt? Te denken valt aan CO2, maar ook aan werkgelegenheid en wellicht extra kosten voor de consument omdat de netten moeten worden uitgebreid voor leveringen die nog niet zeker zijn of levering aan het buitenland. Zijn er extra kosten aan de uitbreiding van de netten verbonden waarvan het nog niet zeker is dat die kunnen worden terugverdiend en die dus ten laste van de consument of de belastingbetaler komen? En zou een temporisering van die uitbreiding niet beter zijn en ligt het niet op de weg van de overheid die temporisering te bevorderen? Zijn de mogelijkheden om dat te doen voldoende aanwezig, met andere woorden zijn er hiervoor voldoende instrumenten? En ten slotte op dit punt: strekt het systeem in Frankrijk waar nieuwe producenten moeten wachten tot er voldoende transportcapaciteit is niet tot voorbeeld, zo vragen deze leden.

Internationale vergelijking

De leden van de PvdA-fractie, mede namens de leden van de fracties van de SP en GroenLinks, vragen waarom de regering slechts voorbeelden van twee landen geeft als gevraagd wordt om een vergelijking met andere EU-lidstaten. Is niet bekend hoe congestiemanagement verloopt in Duitsland, België, Italië, Ierland, Luxemburg et cetera of zijn voor een vergelijking alle andere niet genoemde EU-lidstaten niet van belang en waarom dan niet?

Lokale initiatieven

De leden van de fractie van de PvdA, mede namens die van de fracties van de SP en GroenLinks, zijn verheugd over de opstelling van de regering ten opzichte van lokale initiatieven. Toch vragen deze leden zich af of een nog meer stimulerende rol van de zijde van de rijksoverheid tot de mogelijkheden behoort. Zeker nu de doelstelling onder druk staat om het gewenste aandeel in duurzame energie in 2020 te halen. Vele betrokkenen vinden dat de rol van Agentschap NL nog wel ruimte tot verbetering biedt. Er mag toch daarnaast ook van de zijde van de regering een stimulerende rol verwacht worden. De verwachtingen van velen die betrokken zijn bij lokale initiatieven, zijn vaak groter dan de regering waar lijkt te maken. Zou de regering hier toch nog eens wat uitgebreider op in kunnen gaan?

Hedgefunds

Hedgen is er wellicht, zoals de regering in de memorie van antwoord stelt, altijd op gericht financieel risico af te dekken; sommige hedgefunds, afhankelijk van de aard, want er zijn meer soorten dan er muntsoorten in de wereld zijn, zijn juist op speculatie gericht. En het feit dat gas uiteindelijk geleverd moet worden onderscheidt het niet van bijvoorbeeld olie, varkensbuiken of granen. Dat er toezicht is, vinden de leden van de PvdA-fractie, mede namens de leden van de fracties van CDA, SP en GroenLinks, gezien het recente verleden waarin het falen van toezicht op de financiële markten een van de oorzaken van de financiële crisis was, een zeer schrale troost. Dat er geen onderzoek is gedaan, verontrust deze leden. Dat er iets niet voor de hand ligt om te veronderstellen achten deze leden geen reden om geen onderzoek in te stellen. Derhalve dringen deze leden er sterk op aan alsnog zo’n studie uit te laten voeren onder het motto «better safe than sorry». Juist omdat er fysieke levering plaats zal vinden, is er reden tot zorg. Sterker, door speculatie gedreven, prijsverhoging heeft een grote invloed op de kosten van producenten en consumenten en kan tot onrust leiden. Gas en elektriciteit zijn schaarse goederen en dus kan speculatie aantrekkelijk zijn, zoals het recente verleden heeft aangetoond.

Artikelsgewijs

De leden van de fractie van de SGP, mede namens de leden van de fractie van de ChristenUnie hebben nog een aantal vragen bij artikelen van het wetsvoorstel.

Artikel I (Gaswet)

Onderdeel A, artikel 1

Deze leden merken op dat de in artikel 1, eerste lid, onderdeel o Gaswet opgenomen definitie alle natuurlijke en rechtspersonen die beschikken over een aansluiting op een gasnet omvat, dus zowel personen die gas aan het gasnet onttrekken (verbruikers) als personen die gas op het gasnet invoeden. Uit het gegeven dat de wettelijke definitie van afnemer ook personen omvat die gas invoeden op een gasnet leiden deze leden af dat de in artikel 1 Gaswet opgenomen definitie van afnemer niet de betekenis heeft van een persoon die gas afneemt uit het gasnet. Betekent dit dat het wettelijke begrip afnemer ziet op het afnemen van door de netbeheerder aangeboden diensten op het gasnet, met dien verstande dat deze diensten enkel kunnen worden afgenomen als de betreffende persoon beschikt over een aansluiting op het gasnet? Zo ja, nemen ook invoeders – gelijk verbruikers – dan transportdiensten af van de netbeheerder? Betalen ook invoeders in dat geval, net als verbruikers, voor door hun afgenomen transportdiensten?

Onderdeel F, artikel 10 en Onderdeel I, artikel 12b

In de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2009/10, 31 904, D) geeft de regering aan dat een gasnetbeheerder moet afzien van het maken van een gevraagde gasaansluiting, teneinde de rentabiliteit van het warmteproject veilig te stellen. Naar de leden van de fractie van de SGP, mede namens de leden van de fractie van de ChristenUnie, hebben begrepen geldt op grond van de Europese gasrichtlijn dat alle afnemers (bedrijven, huishoudens), dus ook afnemers die zich bevinden in een warmtegebied waarin zich een warmteproject bevindt, recht hebben op keuzevrijheid van gasleverancier. In aanvulling op dit recht op keuzevrijheid van leverancier, zo leiden deze leden af uit de gasrichtlijn, hebben ook alle afnemers, in de gasrichtlijn aangeduid als «in aanmerking komende afnemers», tevens recht op toegang tot de gasnetten. Kan de regering aangeven hoe de uitzondering op de aansluitplicht voor huishoudens en bedrijven die zich bevinden in een gebied waarin zich een warmteproject bevindt zich verhoudt tot de door de Europese gasrichtlijn wettelijk gewaarborgde keuzevrijheid van leverancier en de daarmee samenhangende toegang tot het gasnet? De regering merkt in de memorie van antwoord op dat het uitzonderen van huishoudens en bedrijven in een warmtegebied thans staande praktijk is. Is het echter niet zo dat een bestaande praktijk nimmer afbreuk kan doen aan de toepasselijkheid van de gasrichtlijn?

Artikel II (Elektriciteitswet 1998)

Onderdeel H, artikel 21

Door de regering wordt aangegeven dat een afwijking van het kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD) door een netbeheerder alleen geoorloofd is indien dit afwijken op grond van objectieve feiten en omstandigheden noodzakelijk is. Wanneer is sprake van een noodzakelijke afwijking van het KCD? Netbeheerders hebben de wettelijke taak de door hun beheerde netten uit te breiden. Met het wetsvoorstel wordt onder meer gewaarborgd dat netbeheerders voldoende inkomsten uit transporttarieven krijgen om de benodigde investeringen in de netten te kunnen doen. Tegen deze achtergrond bezien zijn deze leden van oordeel dat afwijkingen van het KCD tot de uitzonderingen behoren te blijven. Een dergelijke restrictieve uitleg achten deze leden in het bijzonder wenselijk, gelet op het in het wetsvoorstel verankerde uitgangspunt dat de toepassing van congestiemanagement in afwachting van uitbreidingsinvesteringen in tijd zo beperkt mogelijk moet blijven. Deelt de regering deze opvatting?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Doek (CDA), Terpstra (CDA), Essers (CDA), Kneppers-Heynert (VVD) voorzitter, Van Driel (PvdA), Sylvester (PvdA), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Hamel (PvdA), Asscher (VVD), Willems (CDA), Reuten (SP) vicevoorzitter, Hofstra (VVD), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Kuiper (CU), Elzinga (SP), Vliegenthart (SP), en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven