Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31904 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31904 nr. 6 |
Vastgesteld, 18 juni 2009
De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
I | ALGEMEEN | 3 |
1. | WETSVOORSTEL | 3 |
1.1 | Inleiding | 3 |
1.2 | Doel, aanleiding en inhoud | 4 |
1.3 | Europees perspectief | 5 |
2. | GASMARKTMAATREGELEN | 6 |
2.1 | Integratie gaskwaliteiten | 6 |
2.2 | Balanceringsregime | 7 |
3. | VERHANDELBAARHEID VAN GAS | 9 |
3.1 | Algemeen | 9 |
3.2 | Title Transfer Facility (TTF) | 9 |
3.3 | Flexibiliteit | 11 |
3.4 | Programmaverantwoordelijkheid | 12 |
4. | ENERGIE-INFRASTRUCTUUR | 15 |
4.1 | Algemeen | 15 |
4.2 | Importcapaciteit | 17 |
4.3 | Tariefregulering energienetbeheer | 17 |
4.4 | Investeringen | 19 |
4.5 | Beoordeling van nut en noodzaak | 20 |
4.6 | Doorwerking in de tarieven | 21 |
4.7 | Doelmatigheidsbepaling door de NMa | 22 |
4.8 | Kleine velden | 22 |
4.9 | Kwaliteit van de netten | 22 |
5. | VOORRANG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT | 23 |
5.1 | Europese regelgeving | 23 |
5.2 | Definitie van duurzame elektriciteit | 23 |
5.3 | Toegang van duurzame elektriciteit tot het net | 24 |
5.4 | Voorrang bij transport | 25 |
5.5 | Systeem van congestiemanagement | 27 |
5.6 | Tarieven | 31 |
5.7 | Stroomlijning bezwaar- en beroepsprocedures | 31 |
5.8 | Consultatie, uitvoering en handhaving | 31 |
II | ARTIKELSGEWIJS | 32 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998. Deze leden ondersteunen de doelstellingen van het wetsvoorstel, het verbeteren van de groothandelsmarkt voor gas en het verbeteren van de toegang van duurzame energie tot de netwerken. Met deze positieve grondhouding zijn de leden van de SP-fractie wel kritisch over een aantal aspecten van de uitwerking van de wet.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 en onderkennen de noodzaak hiertoe. Over de voorgestelde wijziging hebben de leden een aantal vragen, waarbij de aantekening gemaakt dient te worden dat, tenzij anders vermeldt of logischerwijs volgend uit de vraagstelling, alle vragen betrekking hebben op zowel de Gas- als de Elektriciteitswet.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen. Deze leden onderschrijven het belang van het creëren van voldoende en hoogwaardige capaciteit op gasen elektranetwerken. Deze leden zijn groot voorstander van congestiemanagement waarbij voorrang wordt gegeven aan duurzame energie. Wel hebben zij nog een aantal vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998. Zij zien uit naar het moment dat duurzame elektriciteit voorrang zal krijgen op het net. De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen onder meer vragen over de uitwerking van het principe van voorrang voor duurzaam in de Elektriciteitswet, over de investeringen in netten en de verwerking van de kosten van congestiemanagement. Voor deze leden is met name de nadruk op duurzaamheid en betrouwbaarheid van belang, naast de betaalbaarheid van energie. De wijziging van de Gaswet heeft een stimulering van Nederland als gasrotonde op het oog om de voorzieningszekerheid te bevorderen en de afhankelijkheid van andere landen moeten verkleinen. Bovendien zou de wetswijziging tot toegenomen concurrentie moeten leiden. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben nog vragen bij het ontstaan van een transparante handelsplaats.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij waarderen het positief dat voorrang voor duurzaam geproduceerde stroom in het geval van congestie eindelijk bij wet vastgelegd wordt. Zij hebben wel enkele vragen bij de uitwerking hiervan.
1.2 Doel, aanleiding en inhoud
De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met de hoofdlijnen zoals die in het wetsvoorstel zijn opgenomen te weten; verbeteren van de werking van de gasmarkt, verbetering van voorzieningszekerheid en voorrang voor duurzame elektriciteit. Zij zien in dit voorstel ook wensen ingevuld waarvoor zij in het verleden zelf het initiatief hebben genomen zoals de regeling voor voorrang voor duurzaam. Dat neemt niet weg dat het wetsvoorstel op onderdelen slechts de hoofdrichting bevat en veel onderwerpen nog nader ingevuld moeten worden al dan niet via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) of ministeriële regeling. Juist deze invulling is cruciaal om uiteindelijk een eindoordeel over het wetsvoorstel te kunnen geven. De leden van de CDA-fractie hechten er dan ook aan dat deze uitwerking beschikbaar is op het moment dat het wetsvoorstel verder wordt behandeld. Zonder deze uitwerking is een eindoordeel over het wetsvoorstel naar het oordeel van deze leden niet mogelijk. Is de veronderstelling juist dat een aantal van de in het wetsvoorstel aangekondigde AMvB’s vastgesteld moet zijn en gelijktijdig met het wetsvoorstel in werking moet treden? Is de regering bereid toe te zeggen dat de AMvB’s voorzien worden van een voorhangbepaling?
De leden van de CDA-fractie hebben een meer algemene vraag ten aanzien van het wetsvoorstel. De regering heeft ervoor gekozen om een groot aantal ingrijpende wijzigingen in een wetsvoorstel voor te leggen. Dit terwijl de voorstellen die betrekking hebben op de gasmarkt in principe los staan van de voorstellen die de voorrang voor duurzame elektriciteit moeten regelen. Waarom is ervoor gekozen deze onderwerpen in één wetsvoorstel op te nemen? Als zou blijken dat een onderdeel uit het wetsvoorstel relatief veel discussie oproept en dat nog veel uitgewerkt moet worden is de regering dan bereid te overwegen het wetsvoorstel te «knippen». Dit zou het voordeel kunnen hebben dat de behandeling voortvarend ter hand genomen kan worden en de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel mogelijk niet op elkaar hoeven te wachten? Is de regering bereid een eventuele splitsing te overwegen en is dit wetgevingstechnisch ook haalbaar?
Belanghebbenden bij besluiten in de energiesector, zoals consumenten, producenten en grootverbruikers, ondervinden de komende jaren de financiële gevolgen van een groot aantal besluiten, onder meer ten aanzien van de vraag wie de kosten van de voorrang voor duurzame stroom en congestiemanagement betaalt, alsmede bij de vormgeving van de prijsregulering van het transport van energie. Daar komt nog eens de onzekerheid van de gevolgen van het Europese systeem van emissiehandel en de veiling van emissierechten bij, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Ook is nog onduidelijk welke consequenties een andere voeding van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE) voor de diverse marktpartijen kan hebben. Deze leden willen die onderwerpen in hun onderlinge samenhang bezien en vragen de regering om zo snel mogelijk inzicht te geven in de financiële gevolgen van de verschillende besluiten.
De regering stelt dat de werking van het marktmechanisme heeft geleid tot de beoogde effecten, om die stelling vervolgens te nuanceren. In elk geval is wat betreft de leden van de CDA-fractie duidelijk dat de consument en de publieke opinie geen positief beeld hebben van het functioneren van de energiesector, terwijl dat van bijvoorbeeld de telecommunicatiebedrijven wel het geval is. De stijging van de prijzen en de administratieve problemen bij en slechte service van de bedrijven lijken daarbij een bepalende rol te spelen. Het negatieve beeld heeft consequenties voor de politieke mogelijkheden om in bijvoorbeeld de zorgsector meer vraagsturing en marktwerking in te voeren en speelt populistische politieke partijen in de kaart. Deelt de regering deze analyse? Hoe wil de regering het negatieve beeld van de energiesector en marktwerking verbeteren? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat de prestaties van de bedrijven, alsmede de overheid en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) als regelgever en toezichthouder bepalend zijn, maar dat ook betere communicatie kan helpen?
De leden van de CDA-fractie vragen ook hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de wijziging van de Mijnbouwwet.
Treedt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, de wetswijziging in werking op 1 januari 2010 of in de loop van het jaar? Zullen wet en AMvB gelijktijdig in werking treden? Zullen daarin de begrippen «redelijk» en «proportioneel» uitgewerkt worden?
De regering stelt drie centrale thema’s van het energiebeleid: betrouwbaar, betaalbaar en schoon. De interpretatie van deze thema’s en de volgorde waarin zij van belang zijn, zijn van vitaal belang voor het beleid. Een land vol wind- en zonne-energie voldoet aan het criterium voor schoon, maar kan de regering aangeven of zij de mening van de leden van de VVD-fractie deelt dat dit op gespannen voet kan staan met de criteria betaalbaarheid en betrouwbaarheid? Kan de regering aangeven hoe zij bijvoorbeeld het balanceren van het elektriciteitsnet denkt vorm te geven als een aanzienlijk deel van de productie op deze wijze tot stand komt? Kan de regering aangeven wat de volgorde van belang is van de drie centrale thema’s en hoe zij hier in het wetsvoorstel uiting aan geeft in de prioriteitsstelling van verschillende aangekondigde regelingen?
De regering, zo vervolgen de aan het woord zijnde leden, geeft aan dat de maatregelen die in het wetsvoorstel worden voorgesteld belangrijke stappen zijn om de doelen binnen deze drie thema’s te bereiken, maar dat er daarnaast nog veel zal moeten gebeuren. Kan de regering, met inachtneming van haar antwoord op het bovenstaande, aangeven wat zij verwacht dat buiten wetgeving de grootste aandachtspunten zijn om de beleidsdoelstellingen te realiseren?
De regering geeft aan dat dit voorstel zowel beleidsmatig als juridisch goed aansluit op ontwikkelingen op energiegebied in de Europese Unie. De leden van de CDA-fractie zien graag een nadere onderbouwing op dit punt tegemoet. Zij willen in elk geval graag meer helderheid over het beleid in de landen die deel uitmaken van het Pentalaterale Energieforum dat beoogt verdere marktkoppeling in Noordwest Europa te bewerkstelligen. Hebben deze landen ook een regeling voor voorrang voor duurzaam en op welke wijze worden investeringen die noodzakelijk zijn ten behoeve van de netwerkcapaciteit omgeslagen en betaald?
Nederland heeft forse ambities om een relevante speler in de energiemarkt te blijven. Om die reden wordt gewerkt aan een gasrotonde en een goed investeringsklimaat voor investeringen in nieuwe elektriciteitsproductiebedrijven. Dat kan ertoe leiden dat het Nederlandse net moet worden uitgebreid en aangepast omdat Nederland netto exporteur wordt. De investeringen die nodig zijn in de netten om elektriciteit en gas te kunnen exporteren worden nu omgeslagen over de Nederlandse afnemers. Is denkbaar dat deze kosten in de toekomst ook aan buitenlandse afnemers kunnen worden doorberekend, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Kan dit bijvoorbeeld indirect door kosten bij producenten in rekening te brengen? Gebeurt dit in andere landen en welke aanvullende maatregelen zouden hiervoor noodzakelijk zijn?
Kan de regering met betrekking tot de bevordering van verdere marktkoppeling in Noordwest Europa binnen het Pentalaterale Energieforum aangeven op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel daar invloed op heeft, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Wanneer zal het Groningenveld uitgeput zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Zal na uitputting L-gas nog steeds de norm zijn voor Nederland voor gastoestellen en levering aan (klein)verbruikers? Welke technische en economische consequenties zou overschakeling op H-gas hebben voor de diverse segmenten in de Nederlandse gasmarkt?
Is het juist dat de doelstelling van het Platform Groen Gas is dat in 2050 50% van het gas groen is? In hoeverre is dit haalbaar, zo vragen deze leden verder.
Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat fysieke kwaliteitsconversie een economische activiteit is die aan de marktwerking overgelaten zou kunnen worden? Kan de regering eveneens aangeven of de mogelijkheid bestaat voor marktpartijen om fysieke kwaliteitsconversie aan te bieden? Indien nee, is zij voornemens deze mogelijkheid te verzorgen? Zo nee, waarom niet? Kan de regering in dat geval garanderen dat in de toekomst geen tekort aan fysieke conversie ontstaat en hoe waarborgt zij deze garantie?
Waarom kunnen partijen die, al dan niet acute, behoefte hebben aan (omgekeerde) kwaliteitsconversie elkaar niet op de markt vinden? Heeft de regering gekozen voor een systeem waarin dit niet mogelijk gemaakt wordt omdat naar haar mening de markt niet transparant genoeg is? Zo ja, hoe kan het zijn dat de netbeheerder wel over de benodigde informatie kan beschikken, maar de markt niet? Welke argumenten hanteert de regering om dit tegen te houden en hoe stroken deze argumenten met de Nederlandse ambitie om gasrotonde te worden?
De leden van de fractie van de ChristenUnie erkennen dat de L-gasmarkt moeilijk toegankelijk is voor aanbieders, behalve voor Gasterra, de vermarkter van het Groningenveld. De netbeheerder krijgt daarom tot taak om in kwaliteitsconversie te voorzien. Kunnen aanbieders op de groothandelsmarkt daadwerkelijk vertrouwen op voldoende conversiecapaciteit? Welke gevolgen treden op wanneer de conversiecapaciteit onvoldoende blijkt te zijn? Voorts vragen deze leden wat het socialiseren van de kosten voor kwaliteitsconversie om eerlijke toegang te bereiken betekent voor de transporttarieven. Kan de regering aangeven hoe groot de tariefkosten zullen stijgen als gevolg van het integreren van kosten van kwaliteitsconversie in de transporttarieven?
De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op het bestaan van meerdere kwaliteitsaspecten aan gas. Ook voor gas uit alternatieve bronnen, bijvoorbeeld LNG uit Algerije en Iran, syngas uit kolen en «groen gas» is het onderwerp «gaskwaliteit» van belang voor eerlijke toetreding op de markt. De netbeheerder kan verantwoordelijk worden voor de gaskwaliteit, waarbij de kosten via de transporttarieven kunnen worden gesocialiseerd. Op deze manier valt een drempel bij initiatiefnemers weg, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en financiering. Biedt het wetsvoorstel voldoende duidelijkheid over de verschillende aspecten van gaskwaliteit, om concurrentievoordelen weg te nemen? Is de gaskwaliteit ook op de genoemde aspecten de verantwoordelijkheid van de netbeheerder, zo vragen deze leden tot slot op dit punt.
De leden van de CDA-fractie hebben een groot aantal vragen over het onderdeel Gasmarktmaatregelen van het wetsvoorstel. Zo wordt gesteld dat het nieuwe balanceringsregime veel vragen oproept bij marktpartijen. Kan de regering, zo vragen deze leden, een nadere toelichting geven op de aard en de strekking van de vragen waar de regering aan refereert? Leiden al deze vragen ook tot kritische kanttekeningen of verminderd draagvlak voor het wetsvoorstel bij deze partijen? Sommige partijen stellen nut en noodzaak van een nieuw balanceringsregime ter discussie. Kan een nadere onderbouwing worden gegeven van nut en noodzaak?
Deze leden delen, ook na de reactie van de regering, de mening van de Raad van State dat onduidelijk blijft waar de regering in de reactie op de Raad van State met «belangrijke onderdelen» en «gedragen voorstellen» op doelt. Kan de regering dat nader toelichten?Welke mogelijkheden ziet de regering om in de wet in formele zin de belangrijkste eisen vast te leggen?
Hoe ziet de regering de overgang naar een nieuw balanceringsregime voor zich? Is voorzien in overgangsbepalingen en hoe zien die eruit? Wat is de duur van deze overgangsperiode?
Kan de regering gemotiveerd aangeven of het nieuwe balanceringsregime voldoet aan de Europese regels voor de balancering van gas van ERGEG?
Klopt de indruk van de leden van de CDA-fractie dat er slechts drie tot vijf partijen mee kunnen doen op de biedladder?
Kan de werking van het balanceringsregime verbeterd worden door ruimte te creëren voor meer partijen?
Hoe lang mag de overgang naar een nieuw balanceringregime duren, zo vragen ook de leden van de PvdA-fractie. Wat is het evaluatiemoment?
Aangezien Gas Transport Services (GTS) nog geen eindrapportage heeft opgeleverd, bestaat er bij marktpartijen veel onduidelijkheid over de invulling van het nieuwe balanceringsregime, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering aangeven wanneer GTS haar eindrapportage van het nieuwe balanceringsregime zal presenteren aan de markt?
GTS ontwikkelt op verzoek van de minister het nieuwe balanceringsregime, maar is daarnaast ook één van de belanghebbende partijen. Kan de regering aangeven of de eindrapportage van GTS, naast de minister van Economische Zaken, ook door een onafhankelijke partij (adequaat) zal worden getoetst op de vijf door de minister gestelde randvoorwaarden? Of keurt de slager in deze zijn eigen vlees?
Kan de regering gemotiveerd aangeven of, en in welke mate, het nieuwe balanceringsregime voldoet aan de Europese regels voor gasbalancering van ERGEG (Guidelines for Good Practice for Gas Balancing (GGPGB), zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Betekent ten aanzien van de vermelde «gelijke voorwaarden» dat alle marktpartijen dezelfde rechten hebben op de markt, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat bedoelt de regering met het aangegeven tijdsbestek «geleidelijk»?
De gasmarktmonitor toont aan, zo stellen deze leden, dat er te weinig informatie binnenkomt bij marktpartijen om effectief aan een netbalans te kunnen bijdragen. Wat gaat de regering hier concreet aan doen? Hoe denkt de regering de kwaliteit van de stuurinformatie te waarborgen? Is zij bereid om kwaliteitseisen voor stuurinformatie in de wet op te nemen? Kan de regering aangeven welke stuurinformatie niet beschikbaar zal blijven, of later beschikbaar gemaakt zal worden en waarom?
De regering vermeldt dat het balanceringsregime wordt uitgewerkt door de beheerder van GTS. Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat dit een «conflict of interest» oplevert met de balansverantwoordelijkheid van de netbeheerder? Zo nee, hoe waarborgt de regering dat de netbeheerder niet voor de veiligste weg kiest om zo makkelijker aan haar eigen balansverplichting te kunnen voldoen? Bestaat er ook een externe evaluatie van het advies van GTS inzake het nieuwe balanceringsregime? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie verwerkt deze informatie en wat wordt er mee gedaan?
Kan de regering helder onderbouwen, zo vragen de leden van de VVD-fractie verder, waarom niet is gekozen voor een systeem waarin de netbeheerder enkel de verplichting heeft tot vervoer heeft van op een (intra day-)markt verhandeld gas? Kan de regering tevens aangeven binnen welke termijn GTS met haar eindrapportage over het nieuwe balanceringsregime komt? Kan zij verzekeren dat de wet niet ter stemming komt voordat dit rapport is verschenen? Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat de uitwerking door GTS te allen tijde moet regelen dat het monopolie op flexibiliteit dat momenteel feitelijk bij GasTerra ligt, daar wordt weggehaald? In hoeverre voldoet het nieuwe balanceringsregime aan de EG-richtlijnen? Kan deze vraag eveneens worden meegenomen in het eindrapport van GTS en een evaluatie daarop?
Kan de regering aangeven waarom GTS de systeembalans niet kan herstellen door in- en verkoop van gas op de TTF of een andere vrij toegankelijke markt? Als hier al fysieke of administratieve belemmeringen voor bestaan, waarom worden deze niet weggenomen in plaats van een geheel eigen systeem te creëren dat los staat van de TTF? Hoe verhoudt dit zich tot omringende landen, de liquiditeit van de TTF en de Nederlandse gasrotondeambitie?
Als GTS geen programmaverantwoordelijkheid mag hebben omdat dit een commerciële activiteit is, hoe verantwoordt de regering dan het voorgestelde balanceringsregime, waarin GTS in haar eigen systeem gas inen verkoopt om de systeembalans te behouden, zo vragen de leden van de VVD-fractie tot slot op dit punt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de nadere toelichting op het nieuwe balanceringssysteem, als gevolg van de opmerkingen van de Raad van State. Zij vragen nog wel een nadere toelichting op de keuze om de genoemde lijn richting een systeem van programmaverantwoordelijkheid in de memorie van toelichting en niet in de wet op te nemen. Marktpartijen geven bovendien aan dat zij onzekerheid ervaren over de detailuitwerking van de Gaswet. Herkent de regering deze signalen? In hoeverre bestaat voor marktpartijen op dit moment duidelijkheid, bijvoorbeeld met het oog op investeringszekerheid en de invulling van programmaverantwoordelijkheid?
De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de netbeheerder overeenkomsten kan sluiten met marktpartijen voor het beschikbaar stellen van noodvermogen. Het is begrijpelijk dat bij ernstige evenwichtsverstoring op het net dit noodvermogen wordt aangesproken. De kosten van het contracteren van noodvermogen worden in het transporttarief verwerkt. Hoe groot zijn de verwachte kosten van het contracteren van noodvermogen en het herstellen van de systeembalans?
In het voorgestelde systeem komen alleen marktpartijen met voldoende opslagcapaciteit en investeringen in bijvoorbeeld software in beeld voor een overeenkomst om noodvermogen beschikbaar te stellen, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie verder. Hebben grote spelers op de markt, die voldoende noodvermogen achter de hand hebben, niet een onevenredig voordeel ten opzichte van kleine spelers? Is het denkbaar dat de netbeheerder in de toekomst zelf noodvermogen beschikbaar heeft of is dat onnodig, gezien het beroep dat op marktpartijen zal worden gedaan? Is het haalbaar om al in 2010 met het nieuwe balanceringsysteem te gaan werken?
Kan, zo vragen de leden van de CDA-fractie, een nadere omschrijving worden gegeven van het begrip «invoeders»? Is het juist dat ook GasTerra invoeder kan zijn van het gas?
Veel marktpartijen zijn van mening dat de regering aan de «juiste knoppen» draait om de werking van de gasmarkt te verbeteren, maar dat het tempo omhoog kan. Hoe ziet de regering dit? Zijn de voorstellen voldoende om de bestaande marktordening, met één dominante partij, te doorbreken? Kan de regering puntsgewijs onderbouwen op welke wijze dit wetsvoorstel de strekking en alle onderdelen van de moties van zowel het lid Crone (Kamerstuk 30 430, nr. 10) als het lid Zijlstra (Kamerstuk 30 212, nr. 59) uitvoert? Kan de regering een overzicht geven van de maatregelen die zij gaat nemen om alle in de Gasbrief (Kamerstuk 29 023, nr. 48) aangekondigde maatregelen te realiseren?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering eveneens om een overzicht, inclusief planning, te geven van de maatregelen die nodig zijn voor de volledige realisatie van de in de Gasbrief aangekondigde maatregelen? Deze leden verzoeken de regering te onderbouwen waarom dit onvolledige wetsvoorstel, dat de aangekondigde maatregelen niet volledig realiseert, toch een adequate uitvoering geeft aan de motie van het lid Crone en de motie van het lid Zijlstra die de directe aanleiding vormden voor de wijziging van de Gaswet.
De leden van de SP-fractie zien dat het wetsvoorstel niet alle maatregelen implementeert, die genoemd zijn in de Gasbrief en de moties van de leden Crone en Zijlstra. Kan worden aangegeven hoe en wanneer de overige maatregelen gerealiseerd worden, zo vragen deze leden.
De regering geeft aan dat de aanscherping van de Gaswet ervoor moet zorgen dat iedere koper van gas zelf kan bepalen wat hij met zijn gas doet en dat iedere marktpartij zelf kan bijdragen aan het in balans houden van het gastransportnet. Betekent dit dat de mogelijkheid bestaat voor een nieuwe toetreder in de markt om te verkiezen alleen deel te nemen aan de onbalansmarkt, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering aangeven hoe zij dit ingepast ziet in de voorgestelde werking van de TTF?
3.2 Title Transfer Facility (TTF)
De leden van de CDA-fractie vinden de aanwezigheid van een liquide en goed functionerende gasmarkt van belang om Nederland tot gasrotonde uit laten groeien. De NMa heeft aangegeven dat een trendbreuk in de hoeveelheid gas (en flexibiliteit) die via TTF wordt geleverd nodig is. Deze leden zijn er nog niet van overtuigd dat de voorstellen van de regering leiden tot de gewenste toename van de liquiditeit. Welke indicatoren hanteert de regering om te bepalen of de transparantie en liquiditeit op de gasmarkt voldoende is? Welke invloed hebben de voorgestelde maatregelen op de liquiditeit? Hoe hebben de verhandelde volumes en liquiditeit op de TTF zich de laatste jaren ontwikkeld? Is de TTF aantrekkelijker dan de gasbeurzen van omringende landen zoals Duitsland, Engeland en België? Klopt het dat in elk geval de Britse gasmarkt een hogere liquiditeit kent?
Welke indicatoren hanteert de regering om te bepalen of de transparantie en liquiditeit op de Nederlandse gasmarkt (TTF) voldoende hoog is, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke invloed hebben de voorgestelde maatregelen volgens de regering op de liquiditeit? Welke indicatoren zullen veranderen en hoe is de regering van plan om hierop te sturen?
Een hoge «churn ratio» duidt op een hogere liquiditeit. Algemeen wordt een «churn» van > 8 gezien als een teken van voldoende liquiditeit. Hoe kan de regering verklaren dat de verhandelde volumes op het TTF de afgelopen jaren zijn gestegen, maar dat de «churn rate» tussen 2007 en 2008 laag bleef en zelfs is gedaald van 3.7 naar 3.2?
Kan de regering uitleggen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, waarom het noodzakelijk is dat GTS gas koopt en verkoopt op de biedladder voor het herstellen van de systeembalans en niet op de TTF, terwijl programmaverantwoordelijken wel op de TTF zijn aangewezen om hun programma in balans te houden?
Waarom kan GTS niet zoals in omringende landen gas kopen en verkopen op de TTF markt en daarmee de ontwikkeling van de liquiditeit van de TTF helpen bevorderen? Een biedladder en de intra-day markt wedijveren om dezelfde liquiditeit. Kan de regering garanderen dat een nieuw balanceringsregime op basis van een biedladder niet leidt tot een verlaging van de liquiditeit op de TTF?
De Britse gasmarkt (NBP) kent met een «churn rate» van 15 een veel hogere liquiditeit dan de TTF. Daarnaast kan geconstateerd worden dat «jongere» gasbeurzen in ons omringende landen (Duitsland, België, Frankrijk) een zeer snelle groei doormaken. Hoe gaat de regering ervoor zorgen, zo vragen de leden van zowel de SP- als de PvdA-fractie, dat niet andere landen aanspraak maken op de rol van «gasrotonde», maar dat de TTF de meest aantrekkelijke handelsplaats in Noordwest Europa wordt?
Kan de regering toelichten, zo vragen de leden van de SP-fractie, hoe op dit moment het toezicht is geregeld op de prijsvorming van aardgas in Nederland, respectievelijk Noordwest Europa? Hoe is de rolverdeling tussen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en NMa met betrekking tot het toezicht op handelsplaatsen zoals APX en TTF? Welke rol heeft de Europese Commissie in deze? Welke ruimte, in termen van takenpakket, capaciteit en geld, heeft de NMa om gedetailleerd en frequent marktinformatie te verstrekken, zowel terugkijkend als met vooruitzichten? Kan de regering ingaan op de oproep van het tuinbouwbedrijfsleven om het toezicht op de prijsvorming bij aardgas te versterken en de transparantie te vergroten, juist in deze nieuwe fase van de liberalisering waarin de TTF een centrale positie heeft verworven die bovendien met de voorliggende wetswijziging nog wordt versterkt? Is de regering het eens met de conclusie van de leden van de SP-fractie dat in deze nieuwe fase van de liberalisering de NMa extra scherp zou moeten zijn op de prijsvorming, in ieder geval de komende jaren? Welk kader hanteert de NMa om te oordelen over het gedrag van marktpartijen? Hoe kan de NMa bijdragen aan het uitsluiten van alle twijfel of de gasprijzen op de diverse handelsplaatsen, bilaterale contracten en exportcontracten onder alle omstandigheden een correcte afspiegeling zijn van vraag en aanbod op de gasmarkt? Is een jaarlijkse marktmonitor in dit verband niet ontoereikend? Zou een wettelijke verankering van TTF, artikel 10a Gaswet, de mogelijkheden van de NMa kunnen vergroten om beschikbaarheid en kwaliteit van dit handelsplatform te waarborgen?
In de Monitor Energie Markt 2007 staat aangegeven dat 92 % van het verhandelde gas niet via TTF wordt verhandeld. Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat dit de liquiditeit van de gasmarkt ernstig heeft belemmerd? Kan de regering tevens aangeven wat zij een gezonde churn ratio voor de TTF acht?
In Nederland kan alleen GasTerra, als verkoper van het Groningengas, grote hoeveelheden flexibiliteit op de markt aanbieden. Daardoor zijn veel partijen afhankelijk van het gas en de flexibiliteit van GasTerra. De NMa heeft geconcludeerd dat GasTerra dominant is op de markt voor seizoensflexibiliteit. Voor een goede werking van de Nederlandse gasmarkt is het van belang dat er voldoende flexibiliteit beschikbaar is op de markt. Deze flexibiliteit kan naast het Groningenveld onder meer door gasopslagen worden geleverd. De leden van de CDA-fractie vinden dat de realisatie van voldoende opslagmogelijkheden in Nederland aandacht behoeft, om de afhankelijkheid van GasTerra te verminderen en uit te kunnen groeien tot gasrotonde. Is de regering op de hoogte van de constatering van de NMa dat GasTerra dominant is op de markt voor flexibiliteit en klopt het dat marktpartijen met een grote behoefte aan (seizoens-)flexibiliteit op GasTerra aangewezen blijven? Op welke wijze zorgen de door de regering voorgestelde wijzigingen van de Gaswet voor een toename van de voor de markt beschikbare seizoensflexibiliteit? Welke aanvullende mogelijkheden ziet de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Is de regering op de hoogte van het dictum van de NMa dat GasTerra dominant is op de markt voor flexibiliteit en klopt het dat marktpartijen met een grote behoefte aan (seizoens-) flexibiliteit, doorgaans tuinders of partijen met een grote kleinverbruikers portfolio, op GasTerra aangewezen blijven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Zolang GasTerra dominant is op de flexibiliteitsmarkt, is het de wettelijke taak van GTS om flexibiliteit aan afnemers aan te bieden, het zogenaamde «combiflex». Op welke wijze zorgen de door de regering voorgestelde wijzigingen van de Gaswet voor een toename van de voor de markt beschikbare seizoensflexibiliteit?
De leden van de SP-fractie voorzien een gebrek aan (seizoens-)flexibiliteit en voorzien onvoldoende handel via de TTF zonder doorverhandelmogelijkheden. Welke indicatoren hanteert de regering om te bepalen of de transparantie en liquiditeit op de Nederlandse gasmarkt (TTF) voldoende hoog is?
Is de regering op de hoogte van het feit dat gasopslagen dubbele entry/exit tarieven moeten betalen? Deelt de regering de constatering van de leden van de PvdA-fractie dat hierdoor de kosten van flexibiliteit, anders dan welke het Groningen gasveld kan leveren, onnodig hoog liggen en dat dit de concurrentie op de markt voor flexibiliteit belemmert? Is de regering op de hoogte van het feit dat de Britse overheid recentelijk heeft besloten om, ter stimulering van de ontwikkeling van nieuwe gasopslagen, het afschrijven van kussengas toe te staan? Ziet de minister een vergelijkbaar systeem van stimulering van gasopslagen zoals voorgesteld in de motie van het lid Ten Hoopen (Kamerstuk 31 700 XIII, nr. 44) ook als mogelijkheid voor Nederland, zo vragen deze leden verder. Een grotere beschikbaarheid van opslagcapaciteit zal de behoefte aan investeringen in importcapaciteit doen afnemen, zo stellen de leden van de SP-fractie. Is de beschikbaarheid van gasopslagen onderdeel van het afwegingskader ten aanzien van investeringen in het gastransportnet?
Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat de positie die GasTerra inneemt in de seizoensflexibiliteitsmarkt onevenredig groot is? Is het technisch en economisch mogelijk om een deel van deze flexibiliteitcapaciteit op te vangen met fysieke kwaliteitsconversie op entrypoints van H-gas? Zo ja, wordt deze mogelijkheid, met het oog op eventuele toekomstige toetreders in de markt, voldoende opengelaten? Kan de regering de garantie geven dat alle vormen van aangeboden flexibiliteitcapaciteit gelijk behandeld worden in de Gaswet? Hoe beziet de regering in dit licht de dubbele entry/exit tarieven die gasopslagen moeten betalen?
Bij toenemende vraag naar seizoensflexibiliteitscapaciteit zal een toename van gasopslagmogelijkheden de behoefte aan importcapaciteit, fysieke kwaliteitsconversiecapaciteit en gasswap doen afnemen. Hoe speelt dit gegeven mee in de overweging, mede bezien in het licht van de Nederlandse ambitie uit te groeien tot gasrotonde, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
In het wetsvoorstel worden programma’s voor invoeding en onttrekking ontkoppeld. De leden van de fractie van de ChristenUnie zien in het wegnemen van dit knelpunt een belangrijke stap voorwaarts in de verhandelbaarheid van gas. Het is wel de vraag in hoeverre dit wetsvoorstel op korte termijn een eerlijke en open markt faciliteert. Met name voor nieuwe toetreders is het lastig om een positie in de gasmarkt te verwerven. Kleine spelers zonder (grote) opslagmogelijkheden kunnen nog onvoldoende de gasmarkt voor kleingebruikers benutten. Deze toetreders hebben niet de flexibiliteitmiddelen die de beperkte groep bestaande aanbieders wel heeft om adequaat in te spelen op de vraag. De toetreders blijven sterk afhankelijk van inkoop bij Gasterra. Bovendien wordt seizoensflexibiliteit niet afzonderlijk via TTF aangeboden. Het is ook vanwege dit punt lastig voor toetreders om flexibel op de seizoensvraag in te spelen, vanwege de beperkte mogelijkheden in het aanbod van Gasterra. Ook kan het voor toetreders om deze reden lastig zijn om op piekmomenten in te spelen. Wat is de visie van regering op deze constateringen, zowel op korte als op lange termijn, zo vragen deze leden.
3.4 Programmaverantwoordelijkheid
Waarom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, is er bij gas een verplichting de programmaverantwoordelijkheid aan de leveranciers over te dragen terwijl dit bij elektriciteit niet zo is? Waarom is het in een vrije markt met keuzevrijheid voor de klant noodzakelijk om deze vrijheid deels in te perken door de verkoper van gas de mogelijkheid te geven om de programmaverantwoordelijkheid op te eisen? Waarom heeft de regering gekozen om deze uitzondering (artikel 66d, lid 2) in de wet op te nemen, terwijl het wel of niet overdragen van programmaverantwoordelijkheid onderdeel zou moeten zijn van een commerciële onderhandeling tussen de koper en verkoper van gas?
Wat is de reden dat de regering de wettelijke mogelijkheid biedt aan de verkoper om gas te koppelen aan de programmaverantwoordelijkheid? Kan de regering aangeven waarom het koppelen van gas en programmaverantwoordelijk niet schadelijk is voor de mededinging? Zou er niet een verbod op een dergelijke koppelverkoop moeten komen? Kan de regering onderbouwen dat artikel 66d, lid 2 niet strijdig is met (Europese) mededingingsregels die koppelverkoop verbieden, zo vragen deze leden.
Het wetvoorstel is onvoldoende duidelijk over de programmaverantwoordelijkheid, zo menen de leden van de PvdA-fractie. «Invoeders» en «onttrekkers» hebben programmaverantwoordelijkheid, maar deze begrippen zijn niet nader gedefinieerd. In veel gevallen stroomt aan de invoedende zijde bij een enkel aansluitpunt gas van meerdere partijen in het landelijk gastransportnet. De eigenaar van zo’n aansluitpunt heeft in veel gevallen geen directe controle over de gasstromen van deze partijen. De aangeslotene kan niet in alle gevallen invulling geven aan de programmaverantwoordelijkheid. Ook de verkopers van het gas, de producenten, kunnen op het aansluitpunt in vele gevallen geen invulling geven aan de programmaverantwoordelijkheid aangezien zij in opdracht van hun kopers gas leveren. Is het denkbaar om de programmaverantwoordelijkheid aan de invoedende zijde bij de koper(s) van het gas te leggen?
Wat is de visie van de regering, zo vragen de leden van de PvdA-fractie verder op de verwachte prijsvorming op de biedladder, waarop drie tot vijf partijen zullen meedoen? In hoeverre is door de regering rekening gehouden met interacties tussen de gas- en de stroommarkt? Het hebben van een gascentrale heeft gevolgen voor de manier waarop de programmaverantwoordelijke partij (PV-partij) gedurende de dag met zijn positie omgaat. Door het nieuwe balanceringsregime loopt hij nu een verhoogd risico. Tegelijkertijd heeft de gasmarkt invloed op de stroommarkt. Door een starre gasmarkt lopen de kosten van congestiemanagement op, omdat het veelal de gascentrale is die afschakelt.
Kan de regering dieper ingaan op de voorwaarden die een partij dwingen op het PV-schap over te dragen? Hoe wordt in artikel 66d rekening gehouden met de situatie aan de entry-kant, waar juist de verkopende partij zich meestal in een zwakkere positie bevindt? Zijn producenten PV-partij? Volgens de wetswijziging is dat wel zo, maar in de markt is hier nog discussie over ontstaan. Hoe zullen de eisen aan de kredietwaardigheid van PV-partijen worden ingevuld? Zal dit in lijn zijn met de eisen die in het buitenland worden gesteld aan de gebruikers van het net?
In de wet zijn geen kwaliteitseisen (betrouwbaarheid) voor het stuursignaal vastgelegd. Is de regering van plan dit in de wet te regelen? Of is de regering van plan dit in de codes te regelen? Kan de regering aangeven waarom zij de aanbeveling van de NMa om marktpartijen meer inspraak te geven op de gascodes niet in de voorgestelde wijzigingen van de Gaswet heeft opgenomen? Heeft de regering andere maatregelen getroffen om dit probleem op te lossen?
Hoe is de regering van plan er voor zorg te dragen dat marktpartijen kunnen vertrouwen op een kwalitatief goed stuursignaal, aan de hand waarvan alle marktpartijen hun positie goed kunnen bepalen en daarmee actief bij kunnen dragen aan het handhaven van de balans?
Is de regering van plan de werking van het stuursignaal in de praktijk nauwlettend te monitoren na invoering, zodat indien nodig ingegrepen kan worden om zo een goede werking van de markt te bewerkstelligen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Mogen in de nieuwe wet evenveel PV-partijen actief zijn op een aansluiting als nu geldt voor shippers? Indien niet, kan de regering aangeven wat hiervoor de reden(en) is / zijn?
Zijn dat de mogelijkheden voor het dragen van de balansverantwoordelijkheid voor PV-partijen in het nieuwe wetsvoorstel minimaal even groot als de mogelijkheden voor shippers in de huidige wetgeving?
Indien slechts één PV-partij op een aansluiting aanwezig mag zijn, zal dit dan niet een risicotoename betekenen voor marktpartijen ten aanzien van de balansverantwoordelijkheid? In hoeverre zal deze extra risicotoename voor de kleinere partijen de dominante positie van GasTerra alleen nog maar versterken? Is het juist dat dit een goede werking van de Nederlandse gasmarkt niet zal bevorderen?
Kunnen in de uitwerking van de wet alle reeds afgesloten leveringscontracten worden uitgevoerd zonder dat deze hoeven te worden opengebroken? Zo ja waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Wat is de reden dat in de uitwerking van het balanceringsregime bij het afroepen van de biedladder partijen verplicht hun positie moeten afstaan aan degene die het landelijke onbalans hebben veroorzaakt? Waarom hebben partijen geen keuzemogelijkheid?
Kan de regering aangeven wie de PV-partijen zijn op entry?
Kan de regering vervolgens aangeven in het geval de PV-partij op entry een off-shore producent is die via een zeepijplijn verbonden is aan het landelijke transportnet van GTS evenzoveel keuzevrijheid heeft in het bepalen van de overdracht van zijn PV als dat ook geldt voor de ontrekkende PV partij aan exit, zo vragen de leden van de PvdA-fractie tot slot op dit punt.
Is het deze 92 % van de oude gasmarkt die de regering aanduidt als de «veelvoorkomende praktijk», die behouden blijft middels de optie om programmaverantwoordelijkheid en de inkoop van gas over te dragen aan een ander, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zo nee, kan de regering duidelijk aangeven waar zij wel op doelt? Hoe denkt de regering bij behoudt van deze praktijk de liquiditeit van de gasmarkt nog te kunnen waarborgen?
Kan de regering aangeven hoe zij denkt dat er een gezonde marktverhouding blijft bestaan tussen leveranciers en programmaverantwoordelijken die op zoek zijn naar flexibele inkoopcontracten, als de leveranciers de programmaverantwoordelijkheid mogen opeisen? Deelt de regering de mening van deze leden dat door deze bepaling in de wet de programmaverantwoordelijken die op zoek zijn naar flexibele inkoopcontracten feitelijk worden gedwongen hun programmaverantwoordelijkheid uit handen te geven? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat het overhevelen van programmaverantwoordelijkheid onderdeel zou moeten zijn van een commerciële onderhandeling tussen de koper en de verkoper? Hoe ziet de regering deze overdracht en de voortzetting van de huidige praktijk in het licht van de doelstelling van de verbetering van de marktwerking, met name via verhandeling op de TTF? Hoe kan een nieuwe toetreder tot de markt, die zich alleen op de handel in onbalanscapaciteit wil toeleggen door bijvoorbeeld het beheer van een gasopslag, programmaverantwoordelijk zijn?
Is het ook mogelijk een deel van de programmaverantwoordelijkheid over te dragen aan derden? Kan de regering duidelijk aangeven wie er programmaverantwoordelijk zijn op entrypunten? Kan de regering de garantie geven dat partijen op entry dezelfde keuzemogelijkheden geboden worden als die op exitpunten?
De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn het eens dat de huidige onbalanseisen zwaar zijn voor marktpartijen. In het beoogde systeem van programmaverantwoordelijkheid moet gas verhandelen wel eenvoudig zijn, zodat marktpartijen adequaat op stuursignalen kunnen reageren. Bovendien moet het stuursignaal van voldoende kwaliteit zijn. Hoe wordt die kwaliteit gewaarborgd, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat de weg van aanbieden via TTF enerzijds eenvoudiger wordt gemaakt, maar zij constateren anderzijds dat levering van gas door Gasterra direct aan het afleverpunt nog open wordt gehouden. Waarom is er een uitzondering opengehouden om het flexibel aanbieden van gas via TTF te omzeilen? Hoe is dit in omringende landen geregeld? Via artikel 66d, lid 2, kunnen de koper en de verkoper van gas een overeenkomst sluiten over een directe feitelijke onttrekking. Biedt artikel 66d, lid 2, voldoende inspraak voor de vragende partij ten opzichte van de verkoper van gas? Ontstaat hierdoor daadwerkelijk een eerlijke en open gasmarkt? Staat de bestaande mogelijkheid tot levering «aan de voordeur» niet juist een breed aanbod van gasflexibiliteit via TTF in de weg? De wijziging van de Gaswet zou een impuls moeten geven aan Nederland als gasrotonde in Noordwest Europa. Zijn de genoemde uitzonderingen niet juist debet aan een transparante en eerlijke handelsplaats in Nederland om het voor toetreders aantrekkelijk te maken?
Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat door de inefficiënte benutting van transportcapaciteit, de behoefte aan meer buizen in de grond kunstmatig wordt verhoogd, met hogere maatschappelijke kosten als gevolg? Kan de regering ingaan op haar overwegingen om een efficiënter gebruik van het gastransportnet niet in het wetsvoorstel te regelen, zo vragen deze leden. Kan de regering tevens duidelijkheid verschaffen over de keuze voor een ministeriële regeling voor het uitbreiden van de grensoverschrijdende transportcapaciteit, in plaats van een wijziging van de Gaswet? De regering stelt dat het wetsvoorstel een goede koppeling tussen de Europese gasnetten mogelijk maakt. Kan zij dit toelichten? Zal dit wetsvoorstel effectieve concurrentie tot stand brengen in de optiek van de regering? Biedt dit voorstel niet juist een uitweg aan de dominante partij om gas af te leveren bij de klant, in plaats van afzonderlijke producten aan te bieden op TTF?
Kan de regering aangeven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, welke elementen in dit wetsvoorstel bedoeld worden die zorgen voor een goede koppeling tussen de Europese gasnetten aangezien het onderdeel ter verbetering van de beschikbaarheid van grensoverschrijdende transportcapaciteit niet is meegenomen in dit wetsvoorstel?
Wanneer kan de Kamer de beoogde aanpassing van de Regeling betreffende tariefstructuren en voorwaarden gas verwachten?
De leden van de SP-fractie constateren dat de investeringen in infrastructuur, zowel voor gas als voor elektriciteit, voortdurend achter de ontwikkeling van de energiemarkt aanlopen.
Deze constatering heeft betrekking op een aantal aspecten van de energiemarkt: de groei van het verbruik, verschuivingen van de binnenlandse productie naar import (gas) versus van import naar export (elektriciteit), verschuivingen van vestigingslocaties van grootschalige elektriciteitsproductiebedrijven van het binnenland naar de kust en groei van decentrale productie die teruglevert aan het regionale netwerk.
De knelpunten met betrekking tot de toegang van duurzame energie tot het net is in wezen een bijzondere vorm van het meer algemene probleem dat er voortdurend knelpunten ontstaan door onvoorziene ontwikkelingen van de energiemarkt, gekoppeld aan de lange doorlooptijd voor het ontwikkelen van infrastructuur.
Deze leden vinden dat er verdergaande maatregelen nodig zijn om dit algemene probleem op te lossen, dan geregeld worden met het onderhavige wetsvoorstel.
Bij de liberalisering van de energiemarkt is gekozen voor maximale vrijheid van producenten (ook bij grootschalig productievermogen) om waar hen dat rendabel lijkt nieuwe centrales te openen. Ook op het onderliggend netwerk wordt die vrijheid in hoge mate benut. Zo is in het Westland in een paar jaar tijd een paar honderd megawatt aan elektrisch (WKK-)vermogen toegevoegd. Netbeheerders kunnen dergelijke plotselinge verschuivingen alleen maar snel faciliteren als ze een aanzienlijke reservecapaciteit aanhouden, zo menen de leden van de SP-fractie, maar dan zal hun tarief zo hoog worden dat de Energiekamer van de NMa zal ingrijpen. Hoe denkt de regering dit probleem binnen de kaders van voorliggend wetsvoorstel op te lossen?
De aan het woord zijnde leden hebben eerder betoogd dat de herinvoering van het Elektriciteitsplan een flinke bijdrage kan leveren aan een gestructureerde oplossing van knelpunten in het elektriciteitsnetwerk, met als bijkomend voordeel: een goede afstemming van netwerk en productielocaties kan de totale kosten beperken. Deze afstemming kan ook de randvoorwaarden creëren om een veel hoger aandeel restwarmte van de elektriciteitsproductie nuttig af te zetten dan nu gebeurt. Op dit moment is de tendens juist een concentratie van grootschalig productievermogen op slechts drie locaties aan zee, waardoor de mogelijkheden voor nuttig gebruik van restwarmte juist kleiner dreigen te worden. Deze leden zien uit naar een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de SP-fractie erkennen dat daarmee enige beperkingen worden opgelegd aan de producenten van elektriciteit, maar de afnemers van elektriciteit zullen van deze meer planmatige aanpak profiteren. Daarnaast zijn er een aantal maatschappelijke baten. Bij de herinvoering van het Elektriciteitsplan zouden de locaties voor nieuwe grootschalige productie geveild kunnen worden, waarbij de opbrengst gebruikt wordt voor investeringen in het netwerk, waardoor de aan de afnemers in rekening gebrachte netwerkkosten kunnen dalen.
Een tweede knelpunt bij de realisatie van nieuwe infrastructuur is de beperkte vrijheid van de landelijk en regionale netbeheerders om tijdig in te spelen op de behoeften van de afnemers. Het gebruik van de Open Season als instrument om de harde vraag van afnemers te meten is naar de mening van de leden van de SP-fractie nodeloos inflexibel. Een aantal afnemers zal immers onvoldoende zekerheid hebben over hun behoefte op termijn, om zich te kunnen binden aan een harde afnameverplichting.
Deze leden vragen waarom niet de mogelijkheid geopend wordt voor Tennet en GTS om een obligatielening uit te schrijven, waaraan verhandelbare transportrechten gekoppeld zijn. Dat lijkt een flexibele manier om investeringen in uitbreidingen van netwerken te financieren. De netbeheerder heeft een redelijke mate van vrijheid om de uitbreidingen te plegen die het meest efficiënt zijn, zonder deze op voorhand te hoeven benoemen. De afnemer heeft de zekerheid dat hij de beschikking krijgt over de benodigde transportcapaciteit, waarbij de verhandelbaarheid zorgt voor een optimale allocatie van de capaciteit bij verschuivingen in de vraag.
Hoe denkt de regering, zo vragen de leden van de VVD-fractie, gehoor te kunnen geven aan een eventuele toenemende vraag naar capaciteit op de gasmarkt. Op welke wijze houdt zij hierbij rekening met fysieke kwaliteitsconversiecapaciteit? Hoe ziet de regering dit bestaan in de Nederlandse ambitie van de gasrotonde?
Is de regering bereid om de NMa te voorzien van onafhankelijkheidscriteria die voldoen aan de eisen van het «derde pakket» van de Europese Commissie, zo vragen deze leden verder. Kan de regering ook aangeven of zij de noodzaak voorziet tot verdere uitbreiding van de bevoegdheden van de NMa, mede in het licht van toenemende marktkoppeling in Noordwest Europa en de Nederlandse gasmarktambitie? Voorziet de wet in mogelijkheden om deze eventuele uitbreiding van bevoegdheden toe te wijzen? Zo nee, is de regering voornemens dit alsnog in de wet op te nemen? Hoe denkt de regering in dit licht te kunnen waarborgen dat de NMa haar toezichtstaak op het kwaliteitsbeheer en de transportcapaciteit van netbeheerders kan uitoefenen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen op welke manier de benodigde investering in de gasrotonde volgens de regering bekostigd zou moeten worden. Zij zijn erg benieuw naar de «verdere invulling» hiervan door de regering. Wanneer kan de Kamer de berichtgeving hierover verwachten?
Vanuit marktpartijen bestaat de behoefte om de beschikbaarheid van grensoverschrijdende transportcapaciteit te benutten. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de Gaswet niet op deze capaciteit inspeelt.
Wat vindt de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, van de suggestie om extra maatregelen voor connectoren bij gas te nemen, zoals het creëren van een wettelijke taak voor de netbeheerder? Kan dat leiden tot een efficiënter gebruikt van de importcapaciteit?
Wat betreft de importcapaciteit voor gas heeft de NMa geconstateerd dat het functioneren van de gasmarkt wordt belemmerd door een beperkte toegang tot importleidingen. Veel capaciteit is «vooruit gecontracteerd». De regering geeft in de Gasbrief aan dat niet gebruikte capaciteit tijdig en marktconform moet worden herverdeeld. Waarom worden deze maatregelen pas meegenomen in de Regeling tariefstructuren en voorwaarden gas? Wanneer kan de Kamer deze Regeling, die van belang is om de gasrotonde verder te ontwikkelen, tegemoet zien?
Ook de grensoverschrijdende transportcapaciteit voor gas is een knelpunt, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Wat vindt de regering van de mogelijkheid om de zorg voor voldoende internationale transportcapaciteit tot wettelijke taak te maken van de netbeheerder, zodat er meer grensoverschrijdende transportcapaciteit komt en de concurrentie toeneemt?
Waarom wordt de betere benutting van de beschikbare importcapaciteit in de voorgestelde wijzigingen helemaal niet ingevuld, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Waarom wordt de grens van 400 MW importcapaciteit uit de wet gehaald, zo vragen deze leden. Is deze grens, die bedoeld is om de marktmacht van producenten te beperken, niet juist van belang, omdat door fusies en overnames energiebedrijven aan beide zijden van de grens productiecapaciteit hebben, zo vragen deze leden. Wat is er waar van de stelling dat de huidige verdeling van importcapaciteit is gebaseerd op langjarige capaciteitscontracten, en alle beschikbare capaciteit vooruit wordt gecontracteerd, waardoor nieuwkomers vrijwel geen toegang hebben tot (niet-benutte) importcapaciteit? Klopt het dat de congestie op interconnectiepunten daarmee voornamelijk van contractuele, en niet van fysieke aard is?
De behoefte aan een betere benutting van de importcapaciteit is zeer groot, zo merken de leden van de PvdA-fractie verder op. Op welke termijn zal de regering alsnog maatregelen treffen om de beschikbaarheid van crossborder importcapaciteit te verbeteren en wanneer zal de Kamer hiervan op de hoogte worden gesteld? Onderschrijft de regering dat Nederland, als gevolg van het uitstellen van maatregelen voor een betere benutting van de importcapaciteit, «op slot« blijft voor buitenlandse gasstromen en dat de Nederlandse gashandel (en de «gasrotonde») zich daarom niet optimaal kan ontwikkelen?
Een grotere beschikbaarheid van opslagcapaciteit zal de behoefte aan investeringen in importcapaciteit doen afnemen. Is de beschikbaarheid van gasopslagen onderdeel van het afwegingskader ten aanzien van investeringen in het gastransportnet?
4.3 Tariefregulering energienetbeheer
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Algemene Rekenkamer in het rapport «Tariefregulering energienetbeheer» kritiek heeft op met name de rol van de minister van Economische Zaken bij de regulering van de tarieven van de netbeheerders. De minister zou onvoldoende invulling geven aan haar systeem- en beleidsverantwoordelijkheid, in strijd met EU-richtlijnen over de onafhankelijkheid van de NMa ingegrepen hebben in de regulering en de waardering van de netwerken zou niet objectief zijn met grote gevolgen voor de tarieven voor afnemers. Onduidelijk is verder wat de tariefregulering heeft opgeleverd, omdat de tariefdaling ook een gevolg kan zijn van onderinvesteringen en tot slot zou de rolverdeling tussen de minister en de NMa onvoldoende scherp zijn, waardoor de NMa haar rol niet goed kan vervullen.
Deze leden hebben grote zorgen over mogelijke onderinvesteringen in reeds bestaande netwerken. Als daar sprake van is, kunnen de gevolgen voor consumenten en onze economie zeer groot zijn. Een probleem is dat kwaliteitsverlies in de vorm van stroomstoringen pas jaren nadat er onvoldoende geïnvesteerd is optreedt. Het duurt dus een tijd voordat onderinvesteringen zichtbaar worden. Deze leden vinden het in elk geval goed dat de NMa een investeringsonderzoek doet. Toch is dat niet voldoende. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het mogelijk moet zijn om, ongeacht de exacte feiten, een reguleringssysteem te creëren dat voldoende prikkelt tot investeringen. Welke mogelijkheden ziet de regering om het kwaliteitsbeleid aan te passen?
Volgens de NMa is er dankzij de regulering een efficiëntiebesparing van € 1,9 miljard geboekt. Vindt de regering die conclusie gerechtvaardigd nu onduidelijk is of de besparing een gevolg van efficiëntiewinst of het uitblijven van noodzakelijke investeringen is?
De regering geeft aan dat zij nog geen beslissing heeft genomen of netbedrijven verplicht moeten worden om een apart jaarverslag voor het netbedrijf op te stellen. Een dergelijke plicht lijkt de leden van de CDA-fractie van belang om de NMa in staat te stellen het tarieftoezicht effectief uit te oefenen. Is de regering bereid om nog voor de plenaire behandeling de knoop door te hakken en eventueel een nota van wijziging hiertoe op te stellen?
Hoe kan er een verschil van mening met de Algemene Rekenkamer bestaan of de uitkomsten van een winstenonderzoek gebruikt kunnen worden voor aanpassing van de reguleringsmethode?
De leden van de CDA-fractie constateren dat er een spanning is tussen de maatschappelijke en politieke opvatting dat publiek eigendom ertoe leidt dat de publieke belangen gediend worden en de feiten, die uitwijzen dat dit niet het geval is. Bijvoorbeeld drinkwaterbedrijven, de netbeheerders en de geïntegreerde energiebedrijven blijken in de praktijk te streven naar maximale winst. Sterker nog, het streven van deze overheidsbedrijven naar maximale winst is een van de aannames waarop de regulering van de netbedrijven gebaseerd is. Deelt de regering die conclusie? Zo ja, wat zijn de consequenties? Is de regering bereid de Kamer voor 1 september 2009 een visie op de toekomst van de energienetwerken na splitsing te sturen? De leden van de CDA-fractie merken op dat in de media is gespeculeerd over deelname van lange termijn beleggers aan de financiering van de energienetwerken. Private lange termijn beleggers zouden ten hoogste 49% van het economische eigendom mogen verwerven. Vindt de regering dat wenselijk? Hoe verhoudt dit zich tot de nutsfunctie van de netwerken? Het publieke belang van betaalbaar en betrouwbaar transport staat wat betreft deze leden voorop. Dat was ook de achtergrond van het amendement van het lid Hessels (Kamerstuk 30 212, nr. 45), waarin is vastgelegd dat in elk geval het juridische eigendom voor 100% in overheidshanden blijft.
De leden van de CDA-fractie zijn kritisch over de «deal» tussen de DTe en Gasunie in 2002/2003. De Energiekamer dient op basis van door de politiek vastgestelde heldere wet- en regelgeving dergelijke keuzes zelf te maken en zich niet in een onderhandelingssituatie met een belanghebbende te begeven. De overheid en toezichthouders zoals de NMa zijn onafhankelijk, staan «boven de partijen» en dienen zich te richten op het algemeen belang. Deze leden zijn geschrokken van de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat het erop lijkt dat de minister in strijd met EU-richtlijnen over de onafhankelijkheid van de NMa, ingegrepen heeft in de regulering. Deze leden zijn niet overtuigd door het antwoord van de minister op de feitelijke vragen, gesteld door de vaste commissie voor Economische Zaken. Hoe wil de minister deze gang van zaken in de toekomst voorkomen? Volgens de Algemene Rekenkamer is de waardering van de netwerken niet objectief. Dat heeft waarschijnlijk structureel negatieve financiële consequenties voor de consument. De leden van de CDA-fractie vinden het standpunt van de minister dat heroverweging van de waarde van netwerken onwenselijk is, onbevredigend. Een dergelijke beslissing, met grote gevolgen voor de consument en het bedrijfsleven, dient objectief tot stand te komen. Is de minister bereid alsnog de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer op te volgen? Indien nee, welke andere mogelijkheden ziet de regering om de waarde van de netwerken alsnog op objectieve wijze vast te stellen?
De leden van de CDA-fractie zijn niet tevreden met het antwoord op de vraag welke personen de overstap hebben gemaakt van het ministerie van Economische Zaken en de DTe/ Energiekamer enerzijds naar één van de energiebedrijven anderzijds Deze leden zijn van mening dat deze vraag relevant is in het licht van de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer. Zij ontvangen graag alsnog een antwoord hierop.
De NMa is slechts voor een deel een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO). Is het naar de mening van de minister wenselijk om de medewerkers van de NMa in dienst van de toezichthouder in plaats van in dienst van de minister zelf te laten komen? Wie benoemt de leden van de Raad van Bestuur van de NMa? Zou het niet beter zijn om bijvoorbeeld de minister van Justitie, die inhoudelijk niet of nauwelijks bij het energiebeleid betrokken is, hiermee te belasten? De leden van de CDA-fractie stellen het op prijs als de antwoorden op deze vragen onderdeel zijn van een bredere uiteenzetting van de bestaande waarborgen voor de onafhankelijkheid van de NMa.
Wat vindt de regering van de mogelijkheid om, net als bij de drinkwaterbedrijven, de dividenduitkering van de netbedrijven te maximeren? Zou dat een goede manier kunnen zijn om te voorkomen dat winstuitkeringen ten koste gaan van noodzakelijke investeringen?
De leden van de SP-fractie constateren dat het wetsvoorstel een uitbreiding van het instrumentarium inhoudt om overwinsten van de netbeheerders te voorkomen. Kan worden aangegeven wat het effect van het voorgestelde instrumentarium zou zijn geweest op de overwinsten die de netbeheerders in de afgelopen jaren gemaakt hebben?
Kan de regering aangeven op welke wijze het wetsvoorstel gevolg geeft aan de conclusies en aanbevelingen van het rapport Tariefregulering Energienetbeheer van de Algemene Rekenkamer?
Hoe wordt voorkomen dat door de concentratie van het toezicht op de tariefregulering er door de netbeheerders beknibbeld wordt op onderhoud, waardoor op termijn de kwaliteit van het netwerk achteruit gaat, zo vragen deze leden.
Gesteld wordt dat de investeringen in energie-infrastructuur zijn achtergebleven bij de overige ontwikkelingen in de energiesector, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Forse investeringen zouden noodzakelijk zijn. Wat is de reden van dit achterblijven en aan welke omvang van noodzakelijke investeringen wordt gedacht? Binnen hoeveel jaren zou het netwerk naar het oordeel van de regering weer op orde moeten zijn?
Ongeremde uitbreiding van het netwerk heeft als positief effect dat van congestie geen sprake zal zijn en dat maatregelen in de sfeer van congestiemanagement niet getroffen hoeven te worden. Het is echter de vraag of een zeker risico van congestie niet genomen moet worden in de kosten- en batenafweging bij investeringen in het net. Kan worden aangegeven hoe deze afweging wordt gemaakt? In hoeverre is een zeker risico van congestie tegen mogelijk geringere kosten acceptabel? Is er op enig moment sprake van een omslagpunt waarbij investeringen zeker wel of zeker niet gedaan moeten worden? Op een later moment spreekt de regering, ten aanzien van voorrang bij transport van duurzame elektriciteit, over het congestiemanagement dat redelijk en proportioneel moet zijn. Dit kan in een AMvB met nadere regels worden uitgewerkt. Is de regering voornemens een dergelijke AMvB op te stellen en wanneer kan deze dan tegemoet worden gezien? Kan ook nu al een nadere afbakening worden gegeven van de begrippen redelijk en proportioneel? De leden van de CDA-fractie hechten er zeer aan dat dit soort «open einden» zo weinig mogelijk nog aanwezig zijn bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
4.5 Beoordeling van nut en noodzaak
Met de regering zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat een te grote onzekerheid over het kunnen terugverdienen van investeringen in uitbreiding van de infrastructuur een belemmering kan zijn voor het doen van deze investeringen. Waarom is het beoordelen van nut en noodzaak van uitbreidingsinvesteringen van nationaal belang een afweging die door de minister wordt gemaakt? Waarom is naast het vergroten van zekerheid gekozen voor het anders toedelen van verantwoordelijkheden? Kennelijk is deze keuze mede op advies van de NMa gedaan. Welke argumenten heeft de NMa daarvoor aangedragen?
Kan de regering nader ingaan op het verschil dat wordt gemaakt bij de kostenverrekening tussen de artikelen 20d en 20e van de Elektriciteitswet, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Waarom worden uitbreidingsinvesteringen, waarvoor een inpassingsplan is vastgesteld of een projectbesluit is genomen, per definitie verrekend in de transportkosten, en andere uitbreidingsinvesteringen niet per definitie? Betekent dit niet dat uitbreidingsinvesteringen in decentrale netten niet per definitie gedekt zijn? En is het juist dat daardoor investeringen ten behoeve van de aansluiting van decentraal vermogen, waaronder WKK en windparken, ook niet gedekt zijn?
Is de stelling van NWEA, verwoord in een brief van 5 mei 2009, juist dat door het verschil in juridische positie, de bovengenoemde investeringen in gevaar komen? Kan de regering ingaan op deze stelling? Hoe verhoudt zich het verschil in juridische positie met de richtlijn 2001/77/EG? Is het juist dat deze richtlijn in 2001 al verplicht stelde dat duurzame energie productie voorrang moet krijgen? Waarom is deze richtlijn dan kennelijk nooit geïmplementeerd, zo vragen deze leden.
Onder de voorgestelde wijzigingen van de Gaswet beoordeelt de minister nut en noodzaak voor alle investeringen in energienetwerken. Alleen investeringen in het regionale net, die niet van nationaal belang zijn vallen buiten de verantwoordelijkheid van de minister. Op basis van welke criteria heeft de minister besloten dat alle andere investeringen in energienetwerken wel door haar moeten worden beoordeeld, zo vragen de leden van de SP-fractie.
Hoe verhouden de nieuwe artikelen 39f in de Gaswet en 20e in de Elektriciteitswet zich tot de constatering van de Algemene Rekenkamer, dat de minister van Economische Zaken geen onafhankelijke regelgevende instantie is als bedoeld in de Europese Gasrichtlijn? Op basis van welke onafhankelijke, objectieve en van tevoren bekende criteria zal de minister van Economische Zaken investeringen in nationale energienetwerken beoordelen? Hoe ziet de minister de onafhankelijkheid van de NMa gezien de mandaatverdeling tussen het ministerie van Economische Zaken en de NMa, ook de gezien de onafhankelijkheidseisen in het «derde pakket» van de Europese Commissie, zo vragen deze leden.
Hoe heeft de regering, zo vragen de leden van de SP-fractie, voorzien in de inspraakmogelijkheden van marktpartijen in de besluitvormingsprocedure over nut en noodzaak van genoemde investeringen, daar de minister zelf voornemens is om voortaan nut en noodzaak te beoordelen van investeringen van nationaal belang én alle (uitbreidings-)investeringen van de landelijk netbeheerder en de NMa slechts toeziet op de doelmatige uitwerking van de plannen en doorwerking in de tarieven? Kan de regering garanderen dat marktpartijen betrokken zullen worden bij de totstandkoming van de zogeheten Kwaliteits- en Capaciteitsdocumenten (KCD’s), bijvoorbeeld via het Gebruikersplatform Energienetten (GEN)? Acht de regering dit niet van groot belang omdat in het wetsvoorstel de KCD’s meer gewicht gaan krijgen?
Op basis van welke informatie denkt de regering te kunnen oordelen over nut en noodzaak van investeringen in netwerken, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Bij welke instanties haalt zij deze informatie vandaan? Deelt de regering de mening van deze leden dat er sprake kan zijn van een «conflict of interest» als de minister van Economische Zaken beslist over nut en noodzaak van uitbreidingen van een netwerk waar ditzelfde ministerie aandeelhouder is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt zij dit te voorkomen?
Hoe beziet de regering haar rol als arbiter over nut en noodzaak, rekening houdend met de constatering van de Algemene Rekenkamer in haar rapport over Tariefregulering energienetbeheer, dat het ministerie van Economische Zaken geen onafhankelijke regelgevende instantie is als bedoeld in de Europese Richtlijn?
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat in het wetsvoorstel een aantal zaken wordt geregeld over de bekostiging van investeringen. Deze voorstellen maken nog geen deel uit van de «heroverweging van het reguleringskader», die is aangekondigd in het Energierapport en waarvan de resultaten in de tweede helft van 2009 naar de Kamer worden gestuurd. Wat betekent het ontbreken van de conclusies uit de fundamentele herbezinning voor de toekomstbestendigheid van deze voorstellen?
4.6 Doorwerking in de tarieven
De NMa krijgt in de gewijzigde Gaswet de mogelijkheid om aan het begin van een reguleringsperiode eenmalig de nettarieven bij te stellen en op het redelijk geachte kosten/rendementsniveau te brengen maar wordt daarmee, doordat reeds behaalde overwinsten niet verdisconteerd worden, het gegeven gehandhaafd dat netgebruikers teveel hebben betaald? Wat zijn de overwegingen van de regering om in de wet niet te voorzien in de mogelijkheid om reeds behaalde overwinsten ook te kunnen betrekken bij de tariefregulering, zo vragen de leden van de SP-fractie.
Hoe gaat de regering de balans herstellen tussen aan de ene kant rendement voor de staat en aan de andere kant de onafhankelijke rol van de NMa, waar het gaat om het vaststellen van hogere netwerktarieven in het kader van investeringen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Dit mede bezien in het licht van de opmerkingen die de Algemene Rekenkamer heeft gemaakt over de onnodigheid van het verhogen van de netwerktarieven van GTS in het kader van de investeringen voor de gasrotonde. Kan de regering aangeven waarom zij betreffende tariefverhoging heeft doorgevoerd? Kan de regering tevens aangeven hoe zij dergelijke besluiten in de toekomst wel op zorgvuldige wijze wil nemen?
Waarom kan de regering geen code opstellen waarmee, eventueel met gebruik van een boetebeding, op basis van een ex ante evaluatie bepaald kan worden welk deel van een investering in de tarieven mag worden doorberekend, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Deelt de regering de mening van deze leden dat een dergelijk systeem meer zekerheid biedt aan investeerders en derhalve noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen vereenvoudigd? Is in de overweging rekening gehouden met de mogelijkheid van een dergelijke «code»? Zo nee, kan de regering dit alsnog laten bestuderen? Zo ja, wat waren de argumenten om toch te kiezen voor een doorberekingsbesluit op basis van een ex post evaluatie? Als de samenwerking met het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hierin de enige belemmering was, waarom wordt deze niet weggenomen?
4.7 Doelmatigheidsbepaling door de NMa
De NMa zal via een doelmatigheidstoets bepalen in hoeverre de investeringskosten doelmatig zijn en dus doorberekend mogen worden in de tarieven. Om investeerders vooraf enig houvast te geven zal de NMa hierover een beleidsregel opstellen. Hoe komt deze tot stand, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Het wetsvoorstel biedt mogelijkheden om vooraf meer zekerheid te krijgen voor uitbreidingsinvesteringen. Dit zal via een beleidsregel nader worden uitgewerkt. Is het juist dat deze beleidsregel een algemeen kader geeft en geen richting geeft over de beoordeling van doelmatigheid van individuele uitbreidingsinvesteringen, zo vragen deze leden verder. Waarom is hiervoor gekozen?
In het wetsvoorstel wordt nauwelijks ingegaan op grensoverschrijdende transportcapaciteit. Moet de zorg voor grensoverschrijdende transportcapaciteit worden toegevoegd als wettelijke taak voor de netbeheerder?
Kan overwogen worden om in de beleidsregel zoals bedoeld in artikel 20f vast te leggen, dat investeringen ten behoeve van duurzaam vermogen te allen tijde geacht worden noodzakelijk te zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Zo nee, waarom niet?
Kan de regering ingaan op het voorstel van TenneT, om in de beleidsregel op te nemen dat voor TenneT door de NMa per individuele uitbreidingsinvestering vooraf duidelijkheid gegeven wordt over welke criteria worden toegepast? Kan een drempel ingebouwd worden, zodat relatief kleine uitbreidingsinvesteringen niet eerst gemeld moeten worden? Is er met betrekking tot uitbreidingsinvesteringen van TenneT sprake van een overgangsregeling, zo vragen deze leden?
De voorgestelde wijzigingen van de Gaswet hebben mogelijk een negatieve invloed op de mogelijkheden om kleine velden optimaal te produceren, het zogenaamde kleineveldenbeleid. Producenten zullen mogelijk hogere kosten moeten maken, en de bestaande reserves niet maximaal kunnen produceren. Dit valt niet te rijmen met de intentie van de regering om de productie van economisch marginale velden fiscaal te stimuleren (zie ook Wijziging van de Mijnbouwwet in verband met het stimuleren van een actief gebruik van vergunningen voor opsporing, winning en opslag, Kamerstuk 31 479, nr. 6). Veel kleine velden producenten hebben aangegeven dat zij de programmaverantwoordelijkheid zien als een taak van GasTerra. Is het denkbaar om de programmaverantwoordelijkheid voor gas dat onder het kleineveldenbeleid wordt ingekocht bij GasTerra neer te leggen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Is het juist dat de netontwerpcriteria voor de netten van 110 en 150 kV een verslechtering van het kwaliteitsniveau op termijn betekenen? De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat nog overleg plaats vindt met partijen om eventueel tot een betere formulering van artikel 31 lid 12 te komen. Dit overleg zou erop gericht zijn de leveringszekerheid niet te laten verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Wat is de stand van zaken?
Waarom voorziet het wetsvoorstel, zo vragen ook de leden van de PvdA-fractie, in afzwakking van de netwerkcriteria zoals voorgesteld in artikel 31 lid 12? Betekent dit niet een verslechtering van het kwaliteitsniveau van het net?
5. VOORRANG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT
De regering verwijst naar een aanstaande wijziging van een Europese richtlijn die de toegang tot en transport over het net van duurzame elektriciteit regelt. De richtlijn spreekt van voorrang voor duurzame elektriciteit dan wel gewaarborgde toegang tot het net. Kan precies worden aangegeven waar het verschil tussen voorrang dan wel gewaarborgde toegang zit, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de richtlijn? Wanneer moet deze geïmplementeerd zijn? Bevat de richtlijn ook bepalingen ten aanzien van het doorberekenen van kosten?
De regering stelt meerdere malen dat het netbeheerders verboden is te discrimineren bij het uitvoeren van hun taken. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze opmerking zich verhoudt tot de Europese richtlijn waarin wordt gesteld dat lidstaten mogen bepalen dat de netbeheerders de elektriciteit van hernieuwbare bronnen bij voorrang transporteren?
De regering spreekt van «dreigende congestie», zo merken de leden van de VVD-fractie op. Hoe groot is de verwachte korte en lange termijn toename van congestie, die niet met netwerkuitbreiding (fysiek) of met de reeds bestaande markt (administratief) kunnen worden opgelost, zo vragen deze leden. Hoe verhoudt dit zich tot de eventuele noodzaak voor een nieuw systeem van congestiemanagement? Is hierbij voldoende rekening gehouden met de mogelijkheden tot netwerkuitbreiding? Wordt de informatie die voortkomt uit het systeem van congestiemanagement gebruikt in de besluitvorming rond investering in het netwerk? Zo ja, hoe wordt erop toegezien dat ook in de toekomst congestiemanagement zoveel mogelijk overbodig wordt door tijdige netwerkuitbreidingen?
5.2 Definitie van duurzame elektriciteit
De leden van de CDA-fractie kunnen zich in belangrijke mate vinden in de definitie van duurzame elektriciteit zoals de regering die voorstelt. Met de regering zijn deze leden van oordeel dat alleen hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (WKK) installaties onder de definitie mogen vallen. Deze leden hebben net als de regering aarzeling om ook hybride installaties onder de voorrangsregeling te laten vallen. Daarbij zijn voor deze leden een aantal zaken van belang. Volgens de regering heeft de Europese Commissie niet beoogd hybride installaties onder de voorrangsregel te laten vallen. Kennelijk is dit allemaal vrij impliciet verondersteld. Vanwaar deze aarzeling en kennelijk aanwezige interpretatieruimte? De regering stelt dat bij AMvB zal worden bezien of het mogelijk en wenselijk is ook de duurzame elektriciteit uit hybride installaties voorrang te geven. Waarom wordt voor deze oplossing gekozen? Welke factoren zijn bepalend voor de vraag of het mogelijk en wenselijk is duurzame elektriciteit uit hybride installaties voorrang te verlenen? Waarom wordt dit niet in de wet zelf geregeld?
De leden van de PvdA-fractie vragen of WKK ook onder de definitie van duurzame elektriciteit valt. Waarom is een passage hierover in het oorspronkelijke wetsontwerp, dat aangeboden is ter consultatie, in het latere wetsvoorstel komen te vervallen? Krijgt de productie van hoogovengas, dat anders afgefakkeld zou worden, ook voorrang? Kan de regering aangeven welk percentage van het huidige WKK-productiepark op dit moment hoogrenderend is? Is de regering van mening dat al deze WKK installaties duurzaam zijn, zoals de definitie van Richtlijn 2004/8 EG stelt? Is de regering voornemens de deelname van hoogrenderende WKK installaties uit te sluiten van het uiteindelijke CM-systeem, conform het beoogde doel van de wet?
Kan de regering aangeven welk percentage van het WKK-productiepark op dit moment hoogrenderend is volgens de Europese normen en in welke mate de regering voornemens is deze hoogrenderende WKK’s aan het systeem van congestiemanagement te laten deelnemen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Volgens de leden van de fractie van de ChristenUnie wordt terecht gewezen op het onderscheid dat te maken is binnen de categorie van duurzame opwekking. Deze leden stemmen in met de voorrang die de echt duurzame opwekking, de niet-hybride installaties, krijgt. Vervolgens is het de vraag of het wenselijk is om de hybride installaties voorrang te geven op niet-duurzame opwekking. Of maakt dit principe het systeem te complex? Wanneer is duidelijk welke volgorde van voorrang bij transport ten tijde van congestie de regering beoogt en wordt dit aan de Kamer voorgelegd? Wordt binnen de categorie elektriciteitsopwekking uit biomassa ook een volgorde van voorrang bij transport bepaald? En volgt de kleinschalige elektriciteitsopwekking uit biomassa bijvoorbeeld op hernieuwbare energiebronnen die niet kunnen worden opgeslagen?
De leden van de SGP-fractie vragen of het wetsvoorstel voldoende garandeert dat elektriciteit uit hoogrenderende WKK-installaties gelijkgesteld wordt met duurzaam opgewekte elektriciteit. Dit is volgens de leden van deze fractie wel de bedoeling van de geldende Europese WKK-richtlijn, maar is niet expliciet in het wetsvoorstel opgenomen.
5.3 Toegang van duurzame elektriciteit tot het net
De regering stelt dat iedereen «in beginsel» direct wordt aangesloten. Vanwaar dit voorbehoud, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Een aansluitplicht betekent nog niet automatisch dat er inderdaad sprake is van een feitelijke aansluiting. Ook is het transportrecht nog niet veilig gesteld. Hoe is hierin voorzien? Welke sancties zijn beschikbaar op het moment dat een netbeheerder niet aan de eisen voldoet?
Gesteld wordt verder dat congestiemanagement niet wordt toegepast op geïmporteerde elektriciteit. Dit mede onder verwijzing naar een Europese verordening. Betekent dit dat de uiterste consequentie van de verordening kan zijn dat geïmporteerde niet duurzame elektriciteit voorrang moet krijgen boven in Nederland geproduceerde duurzame elektriciteit? Is dit te verdedigen? Is genoemde verordening dan niet strijdig met de eerder aangeduide richtlijn? Is de Europese Commissie zich hiervan bewust en bereid dit zo snel mogelijk aan te passen?
Is het juist, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat het huidige artikel 21c in de praktijk ontoereikend is gebleken om congestie tegen te gaan? Zou het aanbeveling verdienen om capaciteitsplannen te laten onderbouwen met verwijzingen naar structuur- en bestemmingsplannen en naar gevoerd overleg met representatieve organisaties en hiertoe artikel 21 c aan te passen? Hoe kijkt de regering aan tegen voorgenomen investeringen in grensoverschrijdende verbindingen die de binnenlandse congestiesituatie zullen verergeren, zoals de voorgenomen COBRA-kabel tussen Denemarken en Nederland?
De leden van de SP-fractie vinden dat er een stevig eigen risico ingebouwd moet worden bij de producenten van niet-duurzame elektriciteit, alvorens er sprake kan zijn van socialisering. Daar moet tegenover staan dat producenten, ook van niet-duurzame energie, méér zekerheid dienen te krijgen over de termijn waarop het knelpunt waardoor zij beperkt worden in hun mogelijkheden wordt opgelost.
Buitenlandse invoer in het Nederlandse netwerk maakt geen deel uit van het Nederlandse congestiemanagement systeem. Deelt de regering de mening dat dit onrechtvaardig is ten opzichte van Nederlandse producenten van grijze stroom, omdat zij benadeeld worden door buitenlandse invoer van grijze stroom, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe denkt de regering dit probleem op te lossen?
Kan de regering aangeven of er in de toegang van duurzame elektriciteit tot het net en de verplichting van de netbeheerder om deze toegang te bieden rekening is gehouden met onevenredig grote aansluitkosten, zoals een stopcontact op zee? Kan de regering een schatting geven van de additionele kosten die dergelijke aansluitingen meebrengen, in vergelijking tot andere aansluitingen? Hoe rechtvaardigt de regering eventuele socialisatie van deze kosten, zo vragen deze leden.
Klanten worden, analoog aan de elektriciteitsmarkt, tegen standaardcondities aangesloten. De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren hierbij wel dat klanten geen transporttarief betalen. Daarbij geldt dat (financiële) problemen zullen ontstaan, omdat producerende klanten in de gasmarkt evenmin direct zullen bijdragen aan de uitbreiding van het net. Als de toegang tot het gasnet nu op vergelijkbare wijze wordt gereguleerd als die tot het elektriciteitsnet, ontstaan er volgens de ChristenUnie bij de gewenste doorbraak van groen gas dezelfde problemen als wij net achter de rug hebben bij het aansluiten van tuinbouwgebieden. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen graag voorkomen dat een doorbraak van groen gas tot exact dezelfde (capaciteits-)problemen leidt als toepassing van WKK bij tuinders. De Energiekamer heeft in het advies «Bespiegelingen op de toekomst van de regulering van het netbeheer» uit maart 2009 dezelfde conclusie getrokken. Welke lessen heeft de regering getrokken uit het verleden van de elektriciteitsmarkt met betrekking tot decentrale netcapaciteitsproblemen? Is de regering bereid bovengenoemd probleem aan te pakken?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen aan de regering om de effecten als gevolg van de wetswijziging voor investeringen in lagere netten uiteen te zetten. Worden investeringen in middenspanningsnetten of regionale netten net als investeringen in hoogspanningsnetten altijd verrekend in de transporttarieven?
In de praktijk levert de volgorde van aansluiten geen problemen op, zo lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Geldt dit ook op regionaal niveau en is het principe van voorrang voor duurzaam bij toegang op het net voldoende gegarandeerd voor aansluiting op regionaal niveau?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan voorzien in een verzwaarde voorhangprocedure met betrekking tot de AMvB van artikel 24a, met daarin zowel de voorrangsregels, als het congestiemanagement en de kostentoerekening daarvan? Klopt het dat de oorspronkelijk opgenomen ministeriële regeling wel voorzag in een voorhangprocedure? Waarom wordt in artikel 24a gesproken van de «mate van voorrang»? Waarom wordt niet explicieter in de wet zelf vastgelegd dat duurzaam opgewekte stroom altijd voorrang heeft? Waarom stelt de regering niet voor om de artikelen 23 en 24, die respectievelijk het recht op een aansluiting en recht op transport regelen, aan te passen? Klopt het dat het daarin vastgelegde discriminatieverbod immers haaks staat op het voornemen om duurzame stroom voorrang te geven?
Erkent de regering, dit in tegenstelling tot het genoemde in paragraaf 4.1 van de memorie van toelichting, dat een nadere bestudering van de bindende Europese «congestion management guidelines» tot de conclusie leidt dat interconnectors juist mee zouden moeten doen in een systeem van congestiemanagement, inclusief mogelijke systemen van redispatch en countertrading, met het doel om het elektriciteitsnetwerk binnen de vereiste veiligheidslimieten te houden wanneer dit het meest kostenefficiënte alternatief is, zo vragen deze leden.
Welke vorm van duurzame energie krijgt, zo vragen de leden van de VVD-fractie, voorrang in een door de regering als uitzonderlijk bestempelde situatie waarin er tijdelijk onvoldoende capaciteit beschikbaar is om alle duurzame elektriciteit te transporteren?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal vragen over de voorgestelde maatregelen tot de voorrang voor duurzame energie. Klopt het dat de «run back» contracten voor grijze productie thans omgezet kunnen worden in volwaardige contracten, met als gevolg dat bij gedwongen terugregeling (congestiemanagement) de kosten worden omgeslagen via de elektriciteitstarieven en niet langer voor rekening komen van de producent? Voor het bepalen welke elektriciteit het eerst doorgang krijgt wordt een viertal criteria genoemd. In hoeverre is er sprake van een rangorde bij deze criteria? Wanneer die er is, wat is dan deze volgorde? Klopt het dat het wetsvoorstel niet alleen onderscheid maakt tussen duurzame en niet-duurzame elektriciteit, maar ook binnen deze twee soorten elektriciteit? Betekent dit dat duurzaam opgewekte elektriciteit niet in alle gevallen voorrang krijgt op niet-duurzame elektriciteit? Deze leden vragen in hoeverre het wetsvoorstel regelt dat de aansluiting van duurzame elektriciteitsvoorzieningen onvoorwaardelijk voorrang krijgt op de aansluiting van niet-duurzame voorzieningen. En hoe verhoudt zich dit tot de motie van het lid Ten Hoopen die een ongewijzigd non-discriminatoir aansluitbeleid volgens het principe «first come first serve» voorstaat ten koste van aansluiting van nieuwe productie-eenheden voor groene energie? Is het noemen van CO2-emissie als uitgangspunt voor externe effecten het enige externe effect dat wordt meegenomen of worden ook andere vervuilende stoffen zoals stikstofoxiden meegenomen in de beoordeling?
In de gasmarkt kan onderscheid worden gemaakt naar soorten gas. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat ook bij het verzoek van een netbeheerder om terug te schakelen bij onbalans rekening gehouden kan worden met duurzame opwekking, bijvoorbeeld van decentraal opgewekt biogas. Hoe kijkt het kabinet aan tegen voorrang voor «duurzaam gas» bij onbalans?
In het principe van voorrang bij transport wordt onder meer rekening gehouden met de mate van uitstoot van schadelijke stoffen. Wegen deze en overig genoemde criteria even zwaar, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Is het wel uitgesloten dat producenten die CO2 ondergronds opslaan in de duurzame categorie terechtkomen? Wat is de status van kolencentrales die biomassa bijstoken? Weegt hierbij de mate van uitstoot van broeikasgassen zwaarder dan het gebruik van hernieuwbare energiebronnen? Vanuit een ruimhartige voorrang voor hybride installaties kan een ongewenste investeringsprikkel uitgaan, omdat het investeren in bijvoorbeeld zon of wind voorkeur verdient. Hoe kijkt de regering deze stelling aan?
Aangezien de mate van uitstoot van broeikasgassen één van de criteria vormt voor de bepaling van voorrang op het net, vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie verder welke definitie de regering hanteert voor uitstoot. Acht de regering het ook wenselijk om bijvoorbeeld de uitstoot van fijnstof of productie van radioactief afval mee te wegen?
5.5 Systeem van congestiemanagement
Er loopt op dit moment nog een onderzoek naar het meest geschikte systeem van congestiemanagement. Hoewel de regering een zekere duiding geeft van aspecten die betrokken zullen worden vinden de leden van de CDA-fractie het van groot belang dat ook op dit punt helderheid ontstaat. Deze leden zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek en het draagvlak dat voor mogelijke varianten bij marktpartijen bestaat. Deze leden gaan ervan uit dat deze informatie ruim voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel beschikbaar is. Anders is plenaire afronding naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie niet mogelijk.
Datzelfde geldt voor de wijze waarop de eventuele kosten die voortvloeien uit de regeling voorrang voor duurzaam worden gesocialiseerd. De regering gaat op dit punt al verder dan gevraagd in de motie van het lid Spies (Kamerstuk 28 982, nr. 76). De leden van de CDA-fractie zien graag een uitgewerkt voorstel tegemoet op dit punt. Dit voorstel zou meer moeten bevatten dan een aantal uitgangspunten of principes. Deze leden willen inzicht in de verschillende effecten, inclusief de financiële effecten, van de systemen waaruit gekozen zou kunnen worden.
Sommige producenten van duurzame elektriciteit willen graag de keuze hebben om bij eventueel noodzakelijk congestiemanagement mee te kunnen doen als productiebeperking aan de orde komt. De regering kiest hier niet voor omdat het strijdig is met de basisgedachte achter het wetsvoorstel. Hoezeer wellicht ook te verdedigen zien de leden van de CDA-fractie dit punt toch graag nader gemotiveerd. Er zijn immers omstandigheden denkbaar waarbij producenten van duurzame elektriciteit een hogere prijs kunnen ontvangen als zij in geval van congestiemanagement bereid zijn minder te leveren, ook andere kostenoverwegingen kunnen aan de orde zijn. Welke termijn is nodig om tot een goed werkend systeem van congestiemanagement te komen? Waarom wordt congestiemanagement niet toegepast op geïmporteerde elektriciteit?
Kan de regering ingaan, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, op de vraag of het eigenlijk wel zo logisch is dat congestiemanagement slechts een tijdelijke oplossing is, en dat TenneT zo snel mogelijk weer voldoende aansluitingen en transportcapaciteit dient aan te leggen? Is het niet denkbaar dat ook de elektriciteitsproducenten een verantwoordelijkheid toekomt om lokale overbelasting van het net te voorkomen, door bij de locatiekeuze voor nieuwe centrales rekening te houden met de beschikbare transportcapaciteit? Is het denkbaar dat congestiemanagement een permanent karakter krijgt, omdat daarmee overbelasting van het net een transparante prijs krijgt en in de investeringsbeslissing moet worden meegenomen? Is daarvoor een wijziging van de artikelen 16, 23 en 24 noodzakelijk, of kan het permanent maken van congestiemanagement ook zonder wijziging van deze artikelen, zo vragen deze leden. In hoeverre is het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) geschikt als sturingsmiddel om congestie en overbelasting bij voorbaat te voorkomen?
Wat gebeurt er als, zo vragen deze leden verder, in geval van congestie, niemand een bieding doet, dan wel er slechts biedingen zijn van € 0 of hele lage biedingen? Is rekening gehouden met de mogelijkheid van kartelvorming, oligopolie of monopolie als het gaat om de biedingen? Kunnen dezelfde vragen beantwoord worden voor het geval dat aan de opregel kant van de markt er een kartel, oligopolie of monopolie aanwezig is dat slechts tegen zeer hoge tarieven wil opregelen? Op welke manier zullen dan de kosten verdeeld worden? Hoe kunnen de kosten teruggeleid worden naar de veroorzakers van de congestie, dan wel naar degenen die de kosten onnodig opdrijven?
Hoe verhoudt de non-discriminatoire toepassing van het congestiemanagement, op basis van artikel 31, zich tot het uitgangspunt van voorrang voor duurzaam, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Hoe verhoudt zich de AMvB van artikel 24a tot de in te voeren ministeriële regeling «Betere benutting transportcapaciteit»? Zal deze weer ingetrokken worden als de AMvB in werking treedt?
Hoe kan voorkomen worden dat als gevolg van congestiemanagement met name kolencentrales niet zullen willen afregelen en door zullen gaan met produceren?
De AMvB is in de wet opgenomen als een kan-bepaling. Bestaat de mogelijkheid dat de regering geen gebruik maakt van deze AMvB? Onder welke omstandigheden zal dit het geval zijn? Wanneer is het onderzoek van D-Cision en Brattle naar het meest geschikte systeem om congestie te beheersen gereed? Wat is de planning met betrekking tot de AMvB en hoe wordt een uniforme uitvoering van «voorrang voor duurzaam» door netbeheerders tot die tijd verzekerd? Welke rol speelt de onlangs van kracht geworden ministeriële regeling «Betere benutting transportcapaciteit» hierbij?
Hoe waarborgt de regering dan in een eventueel nieuw systeem van congestiemanagement, dat transportbeperkingen worden opgelost dor middel van een voldoende liquide bron van vermogen (biedingen) en dat het systeem niet uitmondt in een onwerkbare intraday markt voor elektriciteit? En waarom zijn interconnectoren uitgesloten van het systeem van congestiemanagement? Op welke spanningsniveaus zal congestiemanagement toegepast kunnen worden? Wat zijn de gevolgen van instabiliteit van het netwerk in het geval dat meer stroom op het net gezet wordt dan er transportcapaciteit is?
De regering stelt dat de gevolgen van het toepassen van congestiemanagement redelijk en proportioneel moeten zijn. Wat is, in de visie van de regering, de definitie van redelijk en proportioneel, zo vragen de leden van de PvdA-fractie tenslotte op dit punt?
De leden van de SP-fractie zijn er een voorstander van dat bij congestie op het elektriciteitsnet duurzame energie voorrang krijgt op niet duurzame energie. Dat zou moeten gebeuren op volgorde van duurzaamheid: eerst zon, wind, water en biomassa; daarna WKK; daarna STEG-gas en daarna kolen. Deze leden verbazen zich er dan ook over dat elektriciteit die wordt geproduceerd met hoogrenderende WKK volgens artikel 24a lid 3 van dit wetsvoorstel geen voorrang krijgt boven centrales die restwarmte niet nuttig gebruiken. Is de regering bereid om dit alsnog te regelen?
De regering geeft aan dat de mogelijkheid bestaat om bij de verdeling van de kosten van het systeem van congestiemanagement onderscheid te maken tussen producenten van duurzame en niet-duurzame elektriciteit. Kan de regering, gelet op het feit dat producenten van niet-duurzame energie al voldoende hinder ondervinden in hun bedrijfsproces door het systeem van congestiemanagement, de garantie geven dat dit nooit zal kunnen betekenen dat producenten van niet-duurzame elektriciteit meer moeten betalen dan producenten van duurzame elektriciteit en daarmee in wezen dubbel worden belast? Zo nee, waarom niet en hoe rechtvaardigt zij dit, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe wordt gewaarborgd dat een investering ten behoeve van congestiemanagement niet verward wordt met een investering ten behoeve van noodzakelijke capaciteit of reservecapaciteit? Krijgt deze tweede variant desgewenst voorrang, gelet op de noodzaak van leveringszekerheid, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de huidige verwachtingen zijn van toekomstige congestie in Nederland en op welke locaties dit wordt verwacht. Wat zijn de hoofdoorzaken van de verwachte congestie, specifiek op deze locaties?
Op geïmporteerde elektriciteit wordt geen congestiemanagement toegepast. Beschikbare capaciteit moet in het geval van congestie op een interconnector via een marktconforme methode worden verdeeld. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat dit betekent voor het principe van voorrang voor duurzaam. Verandert het in werking treden van de Europese richtlijn die voorrang voor duurzaam eist iets aan deze regel? Hoe groot is de kans dat congestie op interconnectoren optreedt?
In het schriftelijk overleg naar aanleiding van de ministeriële regeling «Betere benutting transportcapaciteit» stelde de ChristenUnie-fractie vragen over de noodzaak van scherp toezicht en controle voor een goed werkend systeem van congestiemanagement. Deze leden vragen of er al meer duidelijkheid op dit punt is. Zij wijzen op de kosten die gemoeid zijn met congestiemanagement. Kan het kabinet inzichtelijk maken wat de kosten van congestiemanagement zijn, tegenover de verwachte baten van toegenomen concurrentie door bredere mogelijkheid tot toetreding?
Essentieel voor deze leden is de vraag waar deze kosten worden neergelegd. Dit wordt niet in het wetsvoorstel geregeld, maar in de AMvB. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hierbij wel wat de inzet van de regering is, omdat in de memorie van toelichting alleen de mogelijkheden worden geschetst. Is de regering met deze leden van mening dat de kosten niet via het transporttarief gesocialiseerd moeten worden? Is de regering met de deze leden van mening dat ook producenten van duurzame elektriciteit niet met deze kosten mogen worden belast, omdat zij dan in feite hun eigen voorrang zouden moeten bekostigen? Aangezien de discussie op dit onderwerp al enige tijd voortduurt, zou het wenselijk zijn om het kader over de kosten wettelijk vast te leggen. Wat is het standpunt van de regering?
De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op het scenario dat duurzame energie een piek in productie beleeft, bijvoorbeeld door een sterk toegenomen windkracht. In dit scenario zouden niet-duurzame producenten volledig moeten terugschakelen. Wat betekent in dit scenario de schommeling in duurzame energieproductie voor de leveringszekerheid op korte termijn? Is er in de toekomst mogelijk een ondergrens denkbaar in het aandeel hernieuwbare energie van de totale energieproductie om de leveringszekerheid te waarborgen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie willen graag helder krijgen wat de status is van de eerder genoemde ministeriële regeling. Bovendien stellen zij de vraag wat de verhouding tot het voorliggende wetsvoorstel is. Kiest de regering voor snelle behandeling van het voorliggende wetsvoorstel, zodat met inzet op de ministeriële regeling niet dubbel werk wordt verzet? Is de regering het met deze leden eens dat het wenselijk is om urgentie op het voorliggende wetsvoorstel te houden, omdat bij het ontwerp van de ministeriële regeling ook duurzame bronnen betrokken worden?
De regering merkt op dat netbeheerders beter moeten afstemmen om capaciteitsproblemen te voorkomen. De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op het reeds bestaan van deze verplichting van netbeheerders vanuit de Netcode, waar de Energiekamer al toezicht op hoort te houden. De Energiekamer heeft echter in de audits van afgelopen jaren niet geconcludeerd dat er niet adequaat wordt afgestemd. Kan de regering onderbouwen dat de capaciteitsproblemen niet worden veroorzaakt door onvoldoende onderlinge afstemming tussen netbeheerders? Welke problemen vormen daadwerkelijk de grondslag voor capaciteitsproblemen? Welke rol speelt het reguleringskader bij dit probleem? Hoe kan het verschil in doorlooptijd tussen de aanleg van infrastructuur en het bouwen van productiemiddelen worden verklaard? Vormt het gegeven dat ook netbeheerders de toekomst niet kunnen voorspellen niet een zich voortslepend probleem in de komende jaren? In hoeverre kan een netbeheerder inspelen op verwachte congestie, aangezien netbeheerders meestal onverwacht worden geconfronteerd met een toename in aanvragen om aan te sluiten?
Niet-duurzame elektriciteitsproducenten moeten in het congestiegebied investeringen doen in de aanpassing van ICT-systemen om in het systeem van congestiemanagement te participeren. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom deze investeringen volgens de regering voor een deel verrekend horen te worden in de tarieven. Op deze manier komen de kosten uiteindelijk bij de eindgebruiker terecht. Welk deel van de investeringen worden verrekend in de tarieven? Behoort het aansluiten in een (mogelijk) congestiegebied niet tot het bedrijfsrisico van de producent? Waarom wordt de eindgebruiker met dit risico geconfronteerd? In hoeverre weegt het verrekenen van deze kosten in de tarieven op tegen de voordelen van het prijsdrukkend effect door concurrentie?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de voorrang voor duurzame elektriciteit geregeld kan worden bij AMvB (artikel 24a). De leden van de SGP-fractie zijn in de eerste plaats benieuwd naar de procedurele invulling. Onder welke omstandigheden zal geen gebruik worden gemaakt van deze AMvB? Wanneer is het onderzoek van D-Cision en Brattle naar het meest geschikte systeem om congestie te beheersen gereed? Wat is de verdere planning met betrekking tot deze AMvB? Wat is de status van de onlangs ingevoerde ministeriële regeling «Betere benutting transportcapaciteit» ten opzichte van het wetsvoorstel en deze AMvB? Blijft die ministeriële regeling van kracht totdat de AMvB van kracht is?
In de tweede plaats willen deze leden hun bezwaren bij de voorgestelde werkwijze kenbaar maken. Gelet op de in de artikelen 23 en 24 vastgelegde non-discriminatie regels, komt het erop neer dat voorrang voor duurzame elektriciteit alleen gegarandeerd wordt als in het geval van congestie én een systeem van congestiemanagement wordt toegepast én in dit systeem van congestiemanagement de voorrang voor duurzame elektriciteit op juiste wijze is uitgewerkt. De leden van de SGP-fractie vinden dat deze voorwaarden te grote barrières vormen voor de daadwerkelijke uitvoering van het gewenste «voorrang voor duurzaam». Enkele redenen hiervoor zijn ten eerste dat het voor producenten van duurzame elektriciteit moeilijk is om aan congestiemanagement deel te nemen, omdat ze onvoldoende mogelijkheden hebben om de productie te regelen en te plannen, vanwege de afhankelijkheid van bijvoorbeeld wind of de warmtevraag, ten tweede is het nog onduidelijk hoe het systeem van congestiemanagement er uit komt te zien en het kan nog jaren duren voordat een goedwerkend systeem beschikbaar is, ten derde is congestiemanagement complex en vraagt kennis, capaciteit, materiaal en budget van de betrokken producenten, waardoor de kleine, duurzame producenten op een ongewenste achterstand gezet worden ten opzichte van grote, niet duurzame producenten, ten vierde koppelen de betreffende Europese richtlijnen de gewenste voorrang voor duurzame elektriciteit niet aan congestiemanagement. De aan het woord zijnde leden vragen daarom of het mogelijk is de duurzame elektriciteitsproducenten uit te zonderen van verplichte deelname aan congestiemanagement.
Het lijkt de leden van de SGP-fractie, gezien het voorgaande, in ieder geval gerechtvaardigd dat de kosten voor congestiemanagement neerslaan bij de producenten van niet duurzame elektriciteit of de netbeheerders en niet bij de producenten van duurzame elektriciteit. Is de regering bereid dit in het wetsvoorstel op te nemen? Bij AMvB, zo merken de leden van de SGP-fractie tot slot op, zal in belangrijke mate invulling worden gegeven aan de gewenste voorrang voor duurzame elektriciteit. Waarom is dan niet gekozen voor een voorhangbepaling? Is de regering hiertoe bereid?
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in het voorstel om het aansluiten van kleinverbruikers tot een wettelijke en exclusieve taak van de netbeheerder te maken. Dit is in feite een bevestiging van een al in de praktijk bestaande situatie die ook in het belang van de veiligheid nu een wettelijke verankering krijgt. Een discussie die mogelijk in dit verband nog wel aandacht verdient is de vraag hoe nu de verantwoordelijkheid ligt vanaf het aansluitpunt tot de feitelijke meter in veelal de woning van de kleinverbruiker. Om te voorkomen dat bij een incident deze verantwoordelijkheid niet helder is toegedeeld, ontvangen deze leden graag een helder antwoord van de regering.
Wat bedoelt de regering met overmatige winsten van netbeheerders, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Deelt de regering de mening van deze leden dat, indien overmatige winsten die winsten zijn die bovenop de wenselijk geachte winsten vallen, bij voldoende gegevens en heldere voorwaarden vanuit toezichtinstanties, dergelijke overwinsten een gevolg zijn van mismanagement? Kan de regering aangeven waarom het niet mogelijk en wenselijk wordt geacht om overmatige winsten van netbeheerders met terugwerkende kracht terug te nemen? Kan de regering uitleggen waarom het terugnemen van deze winsten altijd op gespannen voet staat met de bevordering van efficiency?
5.7 Stroomlijning bezwaar- en beroepsprocedures
Is de regering niet bang voor een toename van procedures als gevolg van de voorgestelde verplichting van de NMa om op onjuiste methode gebaseerde uitvoeringsbesluiten dienovereenkomstig aan te passen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Indien ja, wat gaat zij hier aan doen?
5.8 Consultatie, uitvoering en handhaving
De leden van de CDA-fractie hebben waardering voor het feit dat dit wetsvoorstel in overleg met veel belanghebbende partijen tot stand is gekomen. Zij horen dat op hoofdlijnen ook terug in reacties die hen bereiken. Wel hebben deze leden grote vragen bij de naar hun oordeel optimistische inschatting van de administratieve lasten die voortvloeien uit dit wetsvoorstel. Deze leden ontvangen graag een nadere onderbouwing van deze aannames. Met name het verplichte kwaliteits- en capaciteitsdocument zou een bron van extra administratieve lasten kunnen zijn. Het bevreemdt deze leden dan ook dat Actal desgevraagd het dossier niet heeft geselecteerd voor een toets. Wat is de reden hiervan, zo vragen zij.
Kan de regering ingaan op de klacht van onder andere LTO/PT, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat wetswijzigingen, codewijzigingen en besluiten van de NMa aangaande gas en elektriciteit te pas en te onpas in werking treden, waarbij lang niet altijd rekening is gehouden met gevolgen (kosten), belangen en implementatietijd voor marktpartijen? Zou de regering kunnen reageren op het idee om dit te ondervangen door een heldere toets bij implementatie van nieuwe regelgeving in te voeren die er voor zorgt, dat bij ieder voorstel de gevolgen voor betrokkenen zijn aangegeven en daar waar de gevolgen onredelijk zijn deze worden gecompenseerd en dat bij ieder voorstel de minimale implementatietijd voor betrokkenen wordt aangegeven, waarbij de datum voor inwerkingtreding daarmee rekening houdt en dat inwerkingtreding in beginsel op 1 januari in enig jaar plaatsvindt en dat daar slechts beargumenteerd van kan worden afgeweken?
De administratieve lasten nemen door dit wetsvoorstel toe met circa € 300 000 euro, zo lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Zowel bij partijen op het terrein van gas als van elektriciteit gaat het met name om netbeheerders. Wat zijn de gevolgen voor netbeheerders door deze toename van administratieve lasten?
Wat vindt de regering van de suggestie, zo vragen de leden van de CDA-fractie, om kwaliteitsconversie een wettelijke taak voor de netbeheerder te maken, zodat de capaciteit voor kwaliteitsconversie niet langer van tevoren gecontracteerd hoeft te worden? Kan dit leiden tot een gemakkelijkere toetreding tot de markt voor laagcalorisch gas, zodat er meer concurrentie komt? Hoe is gewaarborgd dat de kwaliteit van het stuursignaal voldoende is?
Kan ervan uitgegaan worden dat artikel 10 Gaswet, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, niet inhoudt dat het recht ontstaat op een aansluiting op het hoge druknet? Is het juist dat dit gevaarlijk zou kunnen zijn? Moet in artikel 10, lid 6 voor de duidelijkheid «netbeheerder» niet vervangen worden door «regionale netbeheerder»?
De regering stelt, zo merken de leden van de CDA-fractie op, dat hoogrenderende WKK gelijk wordt gesteld aan duurzame elektriciteit. Waarom is dit niet in de wettekst opgenomen? Waarom is in lid 3 expliciet opgenomen dat voorrang wordt gegeven aan in het congestiegebied opgewekte duurzame elektriciteit? Is de beperking tot in het congestie gebied opgewekte elektriciteit niet in strijd met Europese richtlijnen?
In artikel 31 wordt de verzekering van transport van elektriciteit gewaarborgd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er een toegenomen risico is voor de betrouwbaarheid van de netten, door de opgenomen uitzondering ten tijde van onderhoud.
GasTerra houdt de keuze om gas af te leveren bij de aansluiting en TTF te mijden. Is het beter voor de marktwerking als GasTerra, zo vragen de leden van de CDA-fractie, meer dan nu gedwongen wordt om flexibiliteit op TTF aan te bieden? Klopt de indruk dat GasTerra bij de aansluiting lijkt te willen blijven leveren? Is de regering voornemens om ter uitvoering van de motie van het lid Ten Hoopen het afschrijven van kussengas toe te staan?
Ten aanzien van artikel 66d, vragen de leden van de CDA-fractie, wat bedoeld wordt met feitelijke onttrekking, is dit alle onttrekking van het gas door de afnemer? Of kan de afnemer nog een extra blok gas kopen op TTF?
De leden van zowel de CDA-fractie als de SP-fractie vragen wat de reden is dat de regering de wettelijke mogelijkheid biedt aan de verkoper om gas te koppelen aan de programmaverantwoordelijkheid? Kan de regering aangeven waarom het koppelen van gas en programmaverantwoordelijk wel of niet schadelijk is voor de mededinging? Kan de regering onderbouwen dat artikel 66d, lid 2 niet strijdig is met (Europese) mededingingsregels die koppelverkoop verbieden, zo vragen de leden van beide fracties.
Kan de regering bevestigen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat artikel 66d zo is bedoeld dat voor kopers de mogelijkheid wordt geboden om de programmaverantwoordelijkheid te nemen, maar niet de verplichting?
Wat wordt er bedoeld met feitelijke onttrekking in artikel 66d, lid 2, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Heeft de afnemer de mogelijkheid om extra blokken gas op TTF te kopen of wordt hiermee alle gas bedoeld die de afnemer verbruikt? Kan de regering aangeven of een virtueel punt op het gastransportnet afwijkt van TTF? Zo ja, hoe?
Waarom is er, zo vragen de leden van de SP-fractie, bij gas een verplichting de programmaverantwoordelijkheid aan de leveranciers over te dragen terwijl dit bij elektriciteit niet zo is? Waarom heeft de regering gekozen om deze uitzondering (lid 66d, lid2) in de wet op te nemen in plaats van het overdragen van de programmaverantwoordelijkheid over te laten aan afspraken tussen koper en verkoper van gas?
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), Voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31904-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.