31 904
Wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten

nr. 42
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2010

Hierbij treft u mijn reactie aan op de vragen van uw Kamer waarop ik schriftelijke beantwoording heb toegezegd tijdens het debat over het wetsvoorstel 31 904 van 21 januari jl.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

BIJLAGE

Voorrang voor duurzaam

Dit wetsvoorstel biedt een kader waarbinnen netbeheerders tijdig, efficiënt en snel kunnen investeren. Er bestaat echter ook noodzaak voor een aantal tijdelijke maatregelen als er onverhoopt toch congestie optreedt. Om duurzame elektriciteit in dat geval voorrang te geven hebben we een systeem nodig dat tijdelijk voor verkeersagent speelt. Met dit wetsvoorstel leg ik de spelregels voor congestiemanagement vast. Voorrang voor duurzaam is daarmee het sluitstuk van integraal beleid dat is gericht op het waarborgen van voldoende capaciteit voor het transport van zowel duurzame als niet-duurzame elektriciteit. Hier ga ik in op verschillende feitelijke vragen van uw Kamer en enkele amendementen die ik in 1e termijn nog niet behandeld heb. Mijn lijn van beantwoording gaat langs 3 uitgangspunten. Het congestiemanagement is zo vormgegeven dat ten eerste dit tegen de laagste kosten plaatsvindt; dat betekent de kosten zoveel mogelijk neerleggen bij partijen die deze kunnen beïnvloeden, producenten in plaats van afnemers. Dit betekent ook dat andere wensen ten aanzien van CO2-uitstoot op een aparte manier geregeld moeten worden; dit integreren bij voorrang voor duurzaam zorgt voor forse kostenstijging. Ten tweede zoveel mogelijk voorkomen van gaming. Ten derde dat politieke wensen van uw Kamer en mij worden meegenomen, oftewel groene producenten betalen niet substantieel mee en stapeling van kosten bij consumenten wordt voorkomen. In het onderstaande zal ik nader ingaan op uw specifieke vragen.

Mevrouw Spies vroeg om duidelijkheid over de juridische grondslag om de kosten toe te rekenen aan productenten en daarbij een onderscheid te maken tussen producenten van niet-duurzame en van duurzame elektriciteit.

In het voorstel is de keuze gemaakt om de kosten voor het congestiemanagement voor een groot deel te laten neerslaan bij producenten die onder congestiemanagement vallen. Eigenlijk betreft het hier twee keuzes.

De eerste is om producenten te laten betalen voor congestie. Dit wijkt af van het huidige systeem, waar de kosten door middel van het socialiseren bij de afnemers terecht komen. De tweede keuze is om producenten die onder congestiemanagement vallen te laten betalen voor de kosten van het systeem. Dit impliceert dat de kosten worden betaald door producenten in het congestiegebied waarop congestiemanagement wordt toegepast. In de praktijk zijn dit voornamelijk de grijze producenten.

De situatie dat elektriciteitsproducenten in het congestiegebied meebetalen aan de kosten van congestiemanagement stuit niet op juridische bezwaren. Het is geen noviteit om kosten van de netbeheerder bij de producent in rekening te brengen: in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 is al de mogelijkheid voor een (generiek) producententarief opgenomen.

Voor beide keuzes ligt een belangrijke legitimering in de Europese richtlijnen. Een beginsel uit de derde elektriciteitsrichtlijn is dat de netbeheerder kosten in rekening mag brengen voor gereguleerde taken bij die partijen die onder deze regulering vallen. Hier sluit ik bij aan voor congestiemanagement. Het is een vorm van regulering van de toegang tot het net en dus is de keuze om kostentoedeling te beperken tot producenten in het congestiegebied mogelijk. Randvoorwaarde is dat de netbeheerder niet mag discrimineren bij het in rekening brengen van de kosten (artikel 32 van de derde elektriciteitsrichtlijn).

In dit verband vroeg de heer Zijlstra hoe het dan zit als producenten van duurzame elektriciteit wel onder congestiemanagement vallen. Voorrang voor het transport van duurzame elektriciteit ten opzichte van niet-duurzame elektriciteit is geregeld in de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 16, tweede lid, onder b, van de richtlijn duurzaam (2009/28/EG). Als congestiemanagement ook op duurzame elektriciteit moet worden toegepast (er is geen grijze productie, of de capaciteit van het af te regelen grijs is ontoereikend) dan betalen groene producenten ook mee. Zij vallen dan immers onder de regulering congestiemanagement. Het uitsluiten van duurzame producenten die deelnemen aan congestiemanagement zou een ongeoorloofde discriminatie zijn. Het primaire onderscheid bij de kostenallocatie is dus niet het onderscheid tussen duurzame en niet-duurzame elektriciteit sec, maar het onderscheid of er congestiemanagement op de producent van toepassing is. De gewenste – en door de Richtlijn duurzame energie voorgeschreven – voorrang voor duurzame energie boet veel aan betekenis in als de producenten van duurzame elektriciteit in het congestiegebied volledig moeten delen in de kosten van congestiemanagement.

De heer Zijlstra heeft een aantal vragen gesteld over het onderwerp «gaming».

De heer Zijlstra toont weinig vertrouwen in marktwerking bij congestiemanagement en een groot vertrouwen in toezicht op het overtreden van de spelregels. De grenzen voor de markt zijn grotendeels vastgelegd in de wet, met name in de Mededingingswet, de Elektriciteitwet 1998 en de Gaswet. Naast expliciet verboden gedragingen, zoals prijsafspraken, is er een veelvoud aan gedragingen die alleen in een bepaalde context verboden zijn. Een voorbeeld hiervan is door de heer Zijlstra genoemd: het voorbeeld van de centrale die met verlies draaide om te voorkomen dat de koelwaterinlaat zou bevriezen. Als een producent verlies accepteert om zijn product onder de kostprijs te verkopen, is sprake van «dumping» en dat is verboden. Maar in het genoemde geval is het gedrag verklaarbaar, verdedigbaar en dus niet verboden. Natuurlijk is het mogelijk de NMa de opdracht te geven toe te zien op ongewenst gedrag ten tijde van congestie en in elke situatie navraag te doen naar mogelijk gebruik van machtspositie door individuele partijen. Maar zowel de NMa als ik zijn van mening dat dit niet effectief en efficiënt is. Daarvoor ontbreken de middelen. In het plenaire debat heb ik al aangegeven dat NMa prijsmanipulatie wel kan constateren en vervolgen. Maar het schuiven van de inzet van centrales binnen grote portefeuilles overschrijdt de grenzen van effectief toezicht. Immers, de controle vindt altijd achteraf plaats en de bewijslast ligt bij de NMa. In de praktijk vergen de rapportage en het onderzoekwerk zoveel tijd, dat de NMa pas na lange tijd uitspraken kan doen.

De heer Zijlstra suggereerde dat naar mijn idee uitsluitend minder efficiënte centrales in het congestiegebied staan. Dit is niet per definitie het geval. De heer Zijlstra refereerde daarbij aan mijn brief van 19 januari waarin ik slechts een voorbeeld geef van het tactische spel dat de producenten kunnen spelen. Het gaat daarbij om een voorbeeld van een producent die een minder efficiënte centrale in het congestiegebied heeft staan. Dit voorbeeld is realistisch; de door de heer Zijlstra aangehaalde inefficiënte centrale met de dichtvriezende koelwaterinlaat bevindt zich in een potentieel congestiegebied. Maar er zijn ook situaties waarbij een nieuwe centrale in het congestiegebied wordt gebouwd en daarmee wel de efficiëntste van een elektriciteitsbedrijf is. Beide situaties komen dus voor.

Voorts concludeerde de heer Zijlstra dat het congestiemanagement een voordeel oplevert voor de oudere inefficiënte kolencentrales buiten het congestiegebied. Het omgekeerde is echter het geval. Congestiemanagement maakt het versneld aansluiten van nieuwe, efficiënte producenten mogelijk. Deze nieuwe centrales kunnen zo eerder de concurrentie aan met de oudere centrales en deze inefficiënte centrales zullen dus een deel van hun markt verliezen. Zij zullen minder draaiuren kunnen maken en inkomsten verliezen. Wellicht dat de oudere centrales in de uren van congestie in staat zijn een deel van dit verlies weer goed te maken, maar per saldo komt het moment van sluiten voor deze oudere centrales door de aanpassing in het aansluitbeleid dichterbij.

De heer Jansen wilde concrete rekenvoorbeelden van situaties waarbij er problemen optreden met het toepassen van congestiemanagement. Het wetsvoorstel laat ruimte om geen congestiemanagement toe te passen indien de gevolgen daarvan niet redelijk en proportioneel zouden zijn. Op basis van het overleg met uw Kamer stel ik vast dat daarover in het kader van betrouwbaarheid en netveiligheid geen discussie bestaat. De termen redelijkheid en proportionaliteit zijn echter weinig concreet en u stelt vragen over de invulling daarvan (de concrete invulling gebeurt in de AMvB, die bij uw Kamer zal worden voorgehangen).

In dat kader schets ik u een voorbeeld van een andere dan een netveiligheidssituatie waarin er in mijn ogen geen sprake meer is van een redelijke of proportionele uitkomst.

Voorbeeldsituatie:

• Aanvraag voor beperkt productievermogen, bijvoorbeeld 10 MW in regionaal net (b.v. 20 kV). Dit zou betrekking kunnen hebben op 2 tot 3 grote windmolens of een tuinderscomplex.

• Aanvraag in gebied waar weinig productie aanwezig is en ook beperkte afname;

• Aanvraag in een gebied waar netuitbreiding (beperkt) moet plaatsvinden;

• Kosten voor de netuitbreiding bedragen 2 ton;

• Tijd tussen ingebruikname van productievermogen en gereedkomen van netuitbreiding is 3 maanden.

Als in deze voorbeeldsituatie toch onmiddellijk zou worden aangesloten in combinatie met congestiemanagement, zou dit de volgende gevolgen hebben.

• De regionale netbeheerder moet in de regel- en schakelstations bemetering aanbrengen en deze op afstand uitleesbaar maken. Alleen dan kan het vereiste monitoringssysteem worden gemanaged. Voorts moet de netbeheerder investeren in op afstand bedienbare schakelinrichtingen en datacommunicatie. Er gaat de nodige tijd overheen voordat dit systeem operationeel is, los van de investeringen die hiermee zijn gemoeid. Dat kan zeker enkele maanden duren.

• Het congestiemanagementsysteem en het biedingenproces moeten worden ingericht en alle betrokken partijen moeten daarvan op de hoogte worden gesteld. Ook hier is enige tijd mee gemoeid.

• Het resultaat zou kunnen zijn dat het congestiemanagementsysteem en de daarvoor noodzakelijkerwijs vereiste voorzieningen in het netsystemen van de regionale netbeheerder pas zeer kort voor de voorziene netuitbreiding operationeel zijn.

• Dit heeft twee effecten: a) gezien het aansluitvermogen bestaat de kans dat de investeringskosten van de netbeheerder (die terechtkomen in de transporttarieven) en de kosten voor het op- en afregelen gedurende 3 maanden (die voor rekening zijn gekomen van producenten in het gebied) niet in proportie staan tot de baten van de korte tijd dat eerder kan worden geproduceerd; en b) de periode waarin baten van congestiemanagement optreden is sterk beperkt in de tijd.

De heer Vendrik vroeg in dit kader of de uitzondering «redelijk en proportioneel» bij congestiemanagement een nationale kop op de richtlijn is. Dat is niet het geval. Om dit te kunnen bepalen moeten we kijken naar het samenstel van bepalingen van twee richtlijnen. De derde elektriciteitsrichtlijn geeft in artikel 32, eerste lid, de hoofdregel. De netbeheerder heeft de taak iedereen toegang tot het net te verschaffen. Die richtlijn zegt echter ook dat de netbeheerder geen toegang hoeft te verlenen als er redelijkerwijs geen capaciteit is (artikel 32, lid 2). Zo’n weigering moet hij dan wel motiveren. De richtlijn duurzaam bepaalt in artikel 16, tweede lid, onder b, dat de lidstaten voorrang op het net kunnen geven bij het transport van duurzame elektriciteit. Dat is aan de orde bij capaciteitstekort. Mijn instrument hiervoor is congestiemanagement. Het effect hiervan is dat de netbeheerder voor duurzaam in mindere mate de «geen capaciteit»-clausule kan gebruiken. De uitzondering van«redelijk en proportioneel» op congestiemanagement zorgt voor slechts een kleine beperking hiervan. De netbeheerder moet sowieso het uiterste doen om transport mogelijk te maken. Het resultaat is nog altijd dat er méér duurzame elektriciteit getransporteerd wordt dan zonder congestiemanagement. Per saldo blijf ik met de uitzondering «redelijk en proportioneel» binnen het kader van de derde elektriciteitsrichtlijn. De richtlijn duurzaam legt niet op hoe er voorrang op het net moet worden verleend. Op grond van het voorgaande concludeer ik dat de uitzondering «redelijk en proportioneel» bij congestiemanagement geen nationale kop is.

De heer Van der Ham heeft bij de bespreking van amendement nr. 37 aangegeven dat hij de mogelijkheid om een CO2-ladder te gebruiken als optie in de wet wil opnemen. Nadere uitwerking kan dan bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) plaatsvinden op het moment dat het duidelijk is dat dit criterium mag worden toegepast. Tot die tijd zou de AMvB op dit punt niet moeten worden ingevuld. Ik ben geen voorstander van een facultatieve AMvB. Het toepassen van een CO2-ladder is sowieso op dit moment niet mogelijk binnen de (Europese) regelgeving. De AMvB zal zodoende vooralsnog niet ingevuld kunnen worden. Ik heb u bovendien in het debat duidelijk aangegeven dat ik een CO2-ladder ook om inhoudelijke redenen niet gewenst vind.

De heer Vendrik vroeg in verband met de rol van interconnectoren bij congestiemanagement naar de interpretatie van de Minister van de Verordening nr. 1228/2003. Gevraagd werd met name om uitleg waarom de Minister geen gebruik maakt van de ruimte die door artikelen 1.7 en 1.3 van bijlage 1 van de Verordening (de richtsnoeren) volgens de heer Vendrik wel degelijk wordt geboden om interconnectoren te betrekken bij congestiemanagement.

De Verordening biedt uitermate beperkte ruimte om importstroom te beperken om binnenlandse congestie te verhelpen in afwijking van het uitgangspunt van artikel 1.7. Hierbij moet aan de cumulatieve criteria van artikel 1.6 worden voldaan. De eerste voorwaarde is dat de extra fysieke stroom die voortvloeit uit de aanvaarding van dit verzoek voor importcapaciteit, tot gevolg zou hebben dat de veilige exploitatie van het elektriciteitssysteem niet langer kan worden gegarandeerd. De tweede voorwaarde is dat congestiemanagement op de interconnector economisch efficiënter is dan andere mogelijke oplossingen om de binnenlandse congestie te verhelpen. Het op voorhand beperken van beschikbare capaciteit op de grens ter voorkoming van interne congestie, zonder dat aangetoond is dat dit economisch efficiënter is, leidt tot ingrijpen van de Europese Commissie. Zo heeft de Commissie recent een rapport opgesteld tegen de Zweedse TSO vanwege het systematisch beperken van de capaciteit op de interconnector om binnenlandse redenen. Die is daar vervolgens mee gestopt. Het aantonen van economische efficiëntie is buitengewoon lastig.

Ik snap de wens van de Kamer om de rol voor interconnectoren bij het oplossen van congestie te vergroten. Importstroom kan immers bijdragen aan de congestie en de buitenlandse producenten kunnen hiermee dus bijdragen aan een efficiënte oplossing. Daar wordt op basis van de Europese Verordening nu al aan gewerkt en er gebeurt al veel op dit gebied. Momenteel wordt via het Pentalateraal Forum goede vooruitgang geboekt met het realiseren van de koppeling van de gezamenlijke Nederlands-Belgische-Franse markt met die van Duitsland. Dat gaat dit voorjaar plaatsvinden. Kort daarna zal ook worden gekoppeld met de Scandinavische markt. Begin volgend jaar is de volgende stap gepland, namelijk de invoering van een geavanceerder marktkoppelingssysteem (flow-based system). Dit systeem houdt ook rekening met de fysieke elektriciteitsstromen in het hele Europese transportnet. Markttransacties, fysieke stromen en de beschikbare transmissiecapaciteit worden in dat systeem in onderlinge samenhang met elkaar bepaald. Dat betekent dat de beschikbare interconnectiecapaciteit optimaal zal worden ingezet voor de integratie van de regionale markt. Vanaf het moment dat dit systeem is gerealiseerd, is het in principe niet meer nodig de grenscapaciteit expliciet te beperken wanneer er binnenlandse congestieproblemen zijn, tenzij sprake is van noodsituaties. NL loopt met omringende landen (België, Duitsland, Frankrijk) voorop bij het verder ontwikkelen van congestiemanagement op grensoverschrijdende verbindingen. De basis daarvoor wordt gevormd door Europese regelgeving. Ik vind het niet wenselijk om afwijkende bepalingen in nationale regelgeving op te nemen. Dat zou het proces van het verder uitbouwen van de Europese elektriciteitsmarkt ernstig verstoren. Juist vanwege de vele nationale en internationale componenten is dit een fragiel proces. Ik wil daarmee geen risico’s nemen door interconnecties nu «verplicht» in ons nationale congestiemanagement systeem te verweven. Het is bovendien overbodig, omdat al vanaf begin volgend jaar nationaal en internationaal congestiemanagement met elkaar verweven worden.

De heer Zijlstra stelde in verband met interconnectoren nog twee vragen: wat zijn de mogelijkheden van gaming via interconnectie en hoe kijk ik aan tegen concurrentievervalsing van centrales in Nederland, vergeleken met centrales aan de andere kant van de interconnector.

De strategische inzet van centrales die tot ongewenste vormen van kostenopdrijving kan leiden is gebaseerd op de mogelijkheid om in een bepaald gebied bewust congestie te veroorzaken of hier aan bij te dragen, zodat er in een ander gebied kan worden opgeregeld. Dit is niet uitgesloten, maar ik acht het risico hierop zeer beperkt omdat het opregelen plaatsvindt in een liquide markt.

Voor wat betreft het effect op de concurrentiepositie van Nederlandse producenten verwijs ik allereerst naar het antwoord op dezelfde vraag van mevrouw Spies in mijn brief van 19 januari (pagina 5). Er is op dit moment inderdaad geen beperking voor importstroom via de interconnecties. Dit komt voort uit het doel om een geïntegreerde Europese interne markt te realiseren. Op termijn zal marktkoppeling hiermee rekening houden door alleen die interconnectiecapaciteit beschikbaar te stellen voor import die ook binnenlands kan worden getransporteerd.

De heren Jansen en Samsom vroegen naar de positie van productiegassen. Productiegassen vallen niet onder de definitie van hernieuwbare energiebronnen, zoals opgenomen in artikel 1 van de richtlijn duurzaam. Wel bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om voorrang te geven aan productie-installaties die gebruik maken van afvalstoffen. Dit is bepaald in artikel 15, derde lid (met betrekking tot de transmissienetten) en in artikel 25, vierde lid (met betrekking tot distributienetten) van de derde elektriciteitsrichtlijn. Het betreft hier dus een mogelijkheid en geen verplichting. Aan elektriciteit die wordt opgewekt door productiegassen wil ik om verschillende redenen geen voorrang geven.

In de meeste gevallen wordt met deze restgassen zowel warmte (stoom) als elektriciteit opgewekt binnen de procesindustrie zelf. Vaak is een efficiënte warmtekrachtinstallatie geplaatst en in deze gevallen krijgt de elektriciteit al voorrang. In het algemeen kunnen de restgassen ook verstookt worden in stoomketels, hierdoor bestaat een alternatief voor affakkelen. Voorts gebruiken de meeste bedrijven de geproduceerde elektriciteit zelf, zodat de elektriciteitsproductie niet bijdraagt aan congestie. In het systeem voor congestiemanagement zal deze productie daarom ook ongemoeid blijven. Congestiemanagement heeft uitsluitend betrekking op de invoeding van elektriciteit op het net.

Het systeem van congestiemanagement biedt vervolgens voldoende mogelijkheden aan een deelnemende producent om een zodanig bod te doen dat zij niet zullen worden afgeroepen om terug te regelen.

In het specifieke geval van Corus komen daar de volgende observaties bij. De centrales die gebruik kunnen maken van hoogovengassen van Corus zijn aangesloten via station Velsen op het 150 kV-net dat via een korte verbinding aansluit op het hoofdtransportnet via knooppunt Beverwijk. Dit knooppunt zal binnen afzienbare termijn via twee 380 kV-verbindingen zijn aangesloten op de rest van het net. Congestie in het gebied die tot het afregelen van Corus zou kunnen leiden is op dit moment niet denkbaar; er zijn regelmatig situaties waarin de Corus-eenheden worden bijgeschakeld om de stabiliteit van het net in Noord-Holland te vergroten.

Bij het aansluiten van windparken op zee op de stations Velsen of Beverwijk ontstaat een nieuwe situatie, waarbij de huidige netcapaciteit wel ontoereikend zou kunnen zijn. Echter, de aanleg van de windparken en de benodigde netaansluitingen zullen geheel gesynchroniseerd worden met het verzwaren van de netinfrastructuur rond deze knooppunten. Ik zal dus geen situatie laten ontstaan die tot congestie zal leiden. Wel zeg ik toe om de situatie in de gaten te houden, want ook ik vind affakkelen onwenselijk.

De heer Jansen vroeg hoe de afvalverbrandingsinstallaties in dit plaatje passen; daar gaat het toch ook om afvalstoffen. Er zijn twee grote verschillen tussen afvalverbrandingsinstallaties en installaties die productiegassen gebruiken. In afvalverbrandingsinstallaties bestaan de afvalstoffen voor bijna de helft uit hernieuwbare energiebronnen. Productiegassen zijn niet afkomstig uit biomassa of een andere hernieuwbare energiebron. Het tweede verschil betreft de bijzondere positie van afvalverbrandingsinstallaties. Zij voeren een dienst van algemeen economisch belang uit en de uitvoering daarvan komt in het gedrang indien zij hun bedrijfsproces moeten aanpassen als gevolg van terugschakelen. Het terugregelen zou betekenen dat de temperatuur van de verbrandingsketel kan gaan variëren waardoor de optimale verbranding van afvalstoffen en de laagst mogelijke concentratie giftige stoffen (dioxine) in de afvalgassen niet langer kan worden gegarandeerd. Dat wil ik zoveel mogelijk voorkomen.

Daarnaast stelde de heer Vendrik de vraag hoeveel CO2 gereduceerd wordt door dit wetsvoorstel.

Vooropgesteld moet worden dat dit wetsvoorstel niet als doel heeft om een specifieke hoeveelheid CO2 reductie te realiseren. Het wetsvoorstel moet worden bezien in het licht van de uitvoering van de motie ten Hoopen en Smeets (Kamerstukken 2007–2008, 31 200 XIII, nr. 24.) die vroeg om voorrang voor duurzame elektriciteit te bewerkstelligen en zodoende tegen te gaan dat de bouw van duurzame energiecentrales gefrustreerd wordt. Het wetsvoorstel heeft dus als doel om de dreigende drempel van transportschaarste voor duurzaam opgewekte elektriciteit weg te nemen. De concrete CO2 voordelen liggen daarbij in het eerder kunnen aansluiten van installaties voor productie van duurzame energie. Deze zouden zonder het wetsvoorstel moeten wachten totdat de netverzwaring is gerealiseerd. Deze voordelen zijn echter niet te kwantificeren omdat de hoeveelheid nieuwe duurzame installaties dat in de toekomst wordt aangesloten afhangt van de investeringen die er in de markt gedaan worden in duurzame energie.

Er zijn verschillende redenen waarom dit wetsvoorstel niet verward moet worden met specifiek beleid ten behoeve van absolute CO2 reductie. Het emissiehandelssysteem is het primaire instrument voor CO2 beleid voor de energiesector. In dat kader worden bindende Europese afspraken gemaakt over de reductie van CO2. Om de productie van duurzame elektriciteit te bevorderen bestaat de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE).

Daarnaast wordt flankerend beleid ingezet ter ondersteuning van deze twee primaire instrumenten voor klimaatbeleid. Dus daar waar er drempels opdoemen voor een goede werking van het klimaatbeleid zal ik deze wegnemen.

Reacties op amendementen

Amendement nr. 37 (Van der Ham en Vendrik)

De heren Van der Ham en Vendrik hebben een amendement onder nummer 37 ingediend, waarbij bij afschakelen van producenten voor congestiemanagement onder andere de mate van uitstoot van CO2 bepalend kan zijn.

Vanzelfsprekend ben ik een groot voorstander van het beperken van de CO2-uitstoot, en afschakelen op basis van een CO2-ladder oogt als een sympathiek systeem, maar daar kleven belangrijke nadelen aan.

In het wetsvoorstel geef ik voorrang aan duurzame elektriciteit door bij congestie niet-duurzame elektriciteit af te schakelen. De richtlijn duurzaam is minimumharmonisatie en bepaalt niet op welke wijze voorrang aan duurzaam moet worden gegeven; de richtlijn bepaalt ook niet dat, of op welke wijze niet-duurzame elektriciteit moet worden afgeschakeld. Omdat afschakelen onderdeel is van het onderwerp toegang tot het net, moet hiervoor worden teruggegrepen naar de derde elektriciteitsrichtlijn. Die richtlijn betreft maximumharmonisatie en bepaalt dat een netbeheerder niet mag discrimineren. De derde richtlijn staat bij toegang wel marktgedreven systemen toe. Bij het afschakelen kies ik voor een systeem op basis van kostenefficiëntie. Dat vind ik een verantwoorde keuze.

Van afschakelen op basis van een CO2-ladder ben ik om de volgende redenen geen voorstander:

• Ten eerste kennen de richtlijnen een dergelijk systeem niet. Een CO2-ladder past op zich wel binnen de doelstellingen van de richtlijn duurzaam, maar niet binnen de non-discriminatieprincipes van de derde elektriciteitsrichtlijn en juist deze richtlijn bepaalt de mogelijkheden rond het afschakelen. Discriminatie op grond van milieugedreven systemen is op grond van de derde elektriciteitsrichtlijn niet toegestaan. Een keuze voor afschakelen op grond van een CO2-ladder is een stap buiten de Europees vastgelegde kaders en daarmee een zeer risicovolle keuze.

• Ten tweede leidt afschakelen op basis van efficiëntie tot de laagst mogelijke kosten van het gehele systeem. Gasgestookte productie-installaties kunnen relatief goedkoop aan en uit worden gezet; kolengestookte productie-installaties kunnen veel minder efficiënt worden afgeschakeld. Daarbij komt nog dat het afschakelen en, vooral, opnieuw opstarten van koleninstallaties een grote CO2-uitstoot tot gevolg heeft.

• Ten derde bestaat er een goed werkend systeem, het Emissions Trading Scheme (ETS), dat tot doel heeft de emissie van CO2 te beperken. Bedrijven krijgen en handelen in emissierechten en hierdoor ontstaat er een markt en daarmee een prijs voor CO2. Dat systeem zou ongewenst kunnen worden doorkruist door de CO2-ladder. Bovendien leidt een CO2 ladder er niet toe dat er minder CO2 wordt uitgestoten. Immers, het Europees vastgestelde CO2 plafond voor de elektriciteitssector verandert er niet door. Daar komt nog eens bij dat het afregelen op basis van een CO2 ladder grote gevolgen heeft voor de markstructuur en de kosten van het systeem met een veelvoud zou verhogen.

• Ten vierde zal een CO2-ladder bij congestiemanagement in het CO2-beleid niet effectief kunnen zijn. Alleen ten tijde van congestie wordt de CO2-ladder gebruikt en daarmee geeft het instrument slechts incidenteel in plaats en tijd de beoogde prikkel.

Gelet op het bovenstaande ontraad ik dit amendement.

Amendement nr. 39 (Zijlstra)

Met het amendement worden in essentie twee dingen voorgesteld: socialisatie van een groot deel van de kosten én prijsregulering: een minimumprijs voor afregelen en een maximumprijs voor opregelen. Ten slotte wordt ook nog een verplichting geïntroduceerd om transportprognoses in te dienen.

Het congestiemanagementsysteem moet in staat zijn de juiste korte termijn economische signalen te geven aan producenten. Juiste economische prikkels bevorderen dat op het moment dat congestie optreedt (of dreigt op te treden) transacties worden verminderd of dat de congestie op een andere manier wordt omzeild, in plaats dat economische handelingen ervoor zorgen dat de congestie wordt verergerd. Het amendement leidt er toe dat de kosten voor congestiemanagement worden gesocialiseerd, waardoor er geen prikkel voor producenten is om de kosten voor het op- en afregelen laag te houden. Elke gelegenheid om de kosten op te voeren, is voor een producent dan een «free lunch».

Het amendement vertrouwt niet op interne prikkels maar op achteraf toezicht door de NMa. De NMa zal dus op moeten treden tegen op zich niet verboden gedragingen. Het probleem in het geval van transportschaarste en congestiemanagement is dat er ook strategisch gedrag mogelijk is dat geen verboden gedraging in de zin van Mededingingswet oplevert. Dit betreft het tactische spel dat ik al heb beschreven in mijn schriftelijke beantwoording van 19 januari jl. en waar ik ook eerder in deze brief aan heb gerefereerd. Het is ongewenst dat een producent door strategisch gedrag extra winst kan behalen die ten koste gaat van de eindafnemers. Het is ook ongewenst dat de kosten daardoor zodanig oplopen dat het economische voordeel van congestiemanagement deels weer teniet wordt gedaan. Daarom is het van belang dat het systeem structurele waarborgen biedt tegen prijsopdrijving die niet door mededingingstoezicht kan worden voorkomen. Ervaringen en cijfers uit het buitenland ondersteunen dit.

Uit het amendement blijkt dat de heer Zijlstra dit effect wil beperken door de invoering van prijsregulering. Daar sta ik zeer afwijzend tegenover. Datzelfde geldt voor de NMa die ik hierover heb geconsulteerd. Naar mijn overtuiging is het gebruik van minimum- of maximumprijzen uit den boze omdat belangrijke prijsprikkels worden gestopt door dergelijk overheidsingrijpen en ervaringen in het buitenland hebben aangetoond dat de het hanteren van maximumprijzen grote risico’s voor de leveringszekerheid met zich mee kan brengen. Waarom zou een producent gaan leveren als de prijs die hij maximaal kan krijgen voor hem te laag is? Bovendien geeft dit zeer verkeerde prikkels aan de markt. Het is tevens ondenkbaar, zoals het amendement voorstelt, dat de afnemers van energie gaan meepraten over de prijs die de producent mag ontvangen. Hoe bepaal je in overleg met de belanghebbenden de juiste plafonds, als de onderliggende kosten (van verschillende productielocaties) zoveel verschillen? Ik vind dat een uitermate ongewenste suggestie.

Ook dit onderdeel van het amendement weerspiegelt mijn inziens de zwakte ervan: in plaats van zelfregulerende spelregels, moet een beroep worden gedaan op zeer drastisch ingrijpen in de markt.

Wat betreft het laatste punt van het amendement ten aanzien van het indienen van individuele transportprognoses, verwijs ik de heer Zijlstra naar artikel 5.1.1.1. van de Netcode, waarin al sinds 10 jaar de plicht tot het indienen van individuele transportprognoses is opgenomen.

Voor een reactie op het punt in de toelichting op het amendement dat de voorgestelde wijze van kostenallocatie in strijd zou zijn met het wettelijk systeem, verwijs ik naar het antwoord op de vraag van mevrouw Spies over de juridische onderbouwing. Dat dit systeem netbeheerders zou aanzetten tot misbruik van hun machtspositie bestrijd ik. Een apart tarief voor congestiemanagement is wel een aanvulling op het systeem, maar geen doorkruising daarvan. En netbeheerders die hun wettelijke taak uitvoeren maken geen misbruik van hun positie.

Ik ontraad dit amendement.

Gasmarkt

De heer Zijlstra (VVD) stelde de vraag waarom profielcontracten niet meer aangeboden worden als artikel 66d, lid 2, wordt geschrapt. In het verlengde daarvan vroeg de heer Samsom hoe GasTerra zou reageren als dit lid wordt geschrapt: zal GasTerra dan nog profielcontracten leveren of niet?

Het wetsvoorstel gaat uit van een ontkoppeling van de levering van gas en het dragen van programmaverantwoordelijkheid (artikel 66d, eerste lid). Door de splitsing van het entryprogramma van de invoeder en het exitprogramma van de afnemer, zoals bepaald in artikel 17b van het wetsvoorstel, is bij ontkoppeling van de levering van gas en het dragen van programmaverantwoordelijkheid in de praktijk sprake van levering op de TTF. Het gas is dan vrij verhandelbaar en de afnemer kan zelf bepalen wat hij met het gas doet, verbruiken of doorverkopen. Een deel van de afnemers en tussenhandelaren wil echter niet (meteen) zelf actief zijn op de groothandelsmarkt. Zij willen gewoon gas. Zij willen geen programma’s indienen en geen onbalansrisico’s lopen. Zij willen net als nu een overeenkomst sluiten waarbij de leverancier levert wat zij afnemen. Op verzoek van deze marktpartijen heb ik voorzien in de mogelijkheid van levering op de aansluiting (artikel 66d, lid 2). De hoeveelheid over te dragen gas wordt dan bepaald door de feitelijke afname op de aansluiting (de meterstand). Vanuit deze afnemers / tussenhandelaren gezien ligt de overdracht van de programmaverantwoordelijkheid voor de hand, omdat zij anders nog steeds zelf programma’s moeten indienen en in onbalans kunnen zijn. Vanuit de verkoper van dit gas gezien is de overdracht van de programmaverantwoordelijkheid vereist, omdat hij alleen als programmaverantwoordelijke informatie krijgt over het actuele verbruik van deze afnemers (stuurinformatie). Alleen dan kan de verkoper de nodige programma’s indienen en de gasleveringen bijsturen om ervoor zorgen dat koper altijd geleverd krijgt wat hij afneemt.

Zonder de overdracht van de programmaverantwoordelijkheid is levering op de aansluiting niet mogelijk. Alleen als programmaverantwoordelijke kan een leverancier altijd leveren wat de afnemer afneemt. Daarom heb ik in wet opgenomen dat als de koper kiest voor levering op de aansluiting, de verkoper de programmaverantwoordelijkheid kan opeisen. De keuze voor levering op de aansluiting – en het dus wel of niet moeten overdragen van programmaverantwoordelijkheid – ligt echter altijd bij de koper (dus de afnemer of tussenhandelaar) op de groothandelsmarkt.

Ik wil daarbij nog benadrukken dat programmaverantwoordelijkheid alleen mag worden opgeëist als de koper kiest voor aflevering op de aansluiting. Hierop ziet de uitzondering van het tweede lid. Bij alle andere contracten geldt de hoofdregel dat het gas en de mogelijke overname van programmaverantwoordelijkheid separaat moet worden aangeboden. Het is dus niet zo dat de verkopende partij per definitie mag eisen dat de programmaverantwoordelijkheid aan haar toekomt. De hoofdregel is juist dat de verkoop van gas en de overname van programmaverantwoordelijkheid separaat moeten worden aangeboden en niet mag worden opgeëist.

Maar waarom worden er geen profielcontracten meer aangeboden als artikel 66d, lid 2, wordt geschrapt? De oorzaak hiervan ligt in de hoofdregel van artikel 66d, lid 1, dat een verkoper het gas en de overname van programmaverantwoordelijkheid separaat moet aanbieden. Zonder artikel 66d, lid 2, kan een koper zijn programmaverantwoordelijkheid wel vrijwillig overdragen aan zijn verkoper, zoals de heer Zijlstra ook aangeeft, maar op grond van art. 66d, lid 1, moet de verkoper dit product dan ook separaat aanbieden, dus op de TTF. Deze contracten kunnen echter niet op de TTF worden aangeboden, omdat een specifiek kenmerk van profielcontracten is dat niet is bepaald hoeveel gas er wordt afgenomen. Indien dit profielcontract op de TTF zou worden aangeboden, heeft de afnemer de vrijheid om zonder opgave vooraf af te nemen wat hij wil en kan hij – als de prijzen hoog zijn – dit gas doorverkopen op de TTF. Anders dan bij levering op de aansluiting is dit voor de verkoper onbeheersbaar. Dit komt omdat de levering op de TTF niet gekoppeld kan worden aan het verbruik van een of meer specifieke afnemers. De verkoper kan dan geen inschatting maken hoeveel gas er onder dit contract wordt afgenomen en loopt een groot commercieel risico. Daarom zal een verkoper, als artikel 66d, lid 2, wordt geschrapt geen profielcontracten meer (kunnen) aanbieden, ook niet als de koper zijn programmaverantwoordelijkheid vrijwillig overdraagt. Gelet op de hoofdregel van artikel 66d, lid 1, is een wettelijke uitzondering nodig om te kunnen leveren op de aansluiting als afnemers dat willen.

Dit geldt niet alleen voor GasTerra, maar voor alle partijen die flexibele contracten aan kunnen bieden.

Op uw verzoek heb ik deze vraag ook voorgelegd aan GasTerra. GasTerra bevestigt mij dat als 66d, lid 2, wordt geschrapt, zij als verkoper van gas geen andere optie heeft dan het profielcontract in het geheel niet meer aan te bieden, dus ook niet als partijen hun programmaverantwoordelijkheid vrijwillig overdragen. In de bijgevoegde brief onderbouwt GasTerra dit.1

Daarom kan niet worden volstaan met het recht voor de koper om programmaverantwoordelijkheid aan te bieden. Ik hecht sterk aan het voorgestelde artikel 66d, lid 2. Alleen als deze bepaling behouden blijft, is levering op de aansluiting mogelijk. Zoals ik in mijn eerste termijn heb aangegeven zal ik de NMa vragen om de liquiditeit van de TTF in de eerste jaren na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel scherp in de gaten te houden. Als blijkt dat artikel 66d, lid 2, de ontwikkeling van het TTF onnodig schaadt en er op de TTF een alternatief komt voor profielcontracten, zal ik overwegen om dit lid aan te passen of te schrappen. Artikel 66d, lid 2, is op verzoek van met name kleinere marktpartijen opgenomen. Ik wil deze partijen ook echt een kans geven om mee te doen op de markt.

De heer Zijlstra wees er op dat GasTerra een sterke positie heeft op de markt voor flexibiliteitsdiensten. Door de combinatie van zowel flexibiliteit als gas (commodity) in profielcontracten zou de sterke positie van GasTerra in de markt in stand blijven. De heer Zijlstra vroeg hoe deze sterke positie van GasTerra wordt weggenomen, opdat de gasmarkt ook echt op gang komt. Het marktaandeel van GasTerra op de binnenlandse gasmarkt neemt al een aantal jaren af. Met name op de markt voor hoogcalorisch gas zijn er meer aanbieders. Dit wetsvoorstel neemt een aantal belangrijke belemmeringen voor marktpartijen weg om zelf meer actief te worden op de gasmarkt. Door het afschaffen van het boeken van kwaliteitsconversie ontstaat er één markt voor gas. Daarmee krijgen nieuwe aanbieders makkelijker toegang tot de markt voor kleinverbruikers, die vrijwel uitsluitend laagcalorisch gas verbruiken. Marktpartijen krijgen onder het nieuwe balanceringsregime inzicht in hun actuele balanspositie en kunnen op grond van deze informatie hun verbruik aanpassen of gas inkopen of verkopen op de (intraday) markt. Verder zal er door de verbeterde verhandelbaarheid van gas en de betere toegang tot de Nederlandse markt voor buitenlandse aanbieders een meer liquide gasmarkt ontstaan. Daarin zullen een deel van de afnemers en met name de grotere leveranciers zelf (een groter deel van) hun gas inkopen en verhandelen.

Zolang GasTerra een economische machtspositie heeft op de markt voor flexibiliteitsdiensten, is de netbeheerder van het landelijk gastransportnet op grond van de wet (artikel 10, eerste lid, onderdeel d) verplicht om aan een ieder die hierom verzoekt flexibiliteitsdiensten aan te bieden («combiflex»). GasTerra is verplicht om de netbeheerder van het landelijk gastransportnet het hiervoor benodigde gas tegen redelijke tarieven en voorwaarden aan te bieden. Door investeringen in gasopslagen zal de positie van GasTerra op de markt voor flexibiliteit afnemen. Op dit moment is al een aantal gasopslagen direct over de grens met Duitsland aangesloten op het Nederlandse net (o.a. cavernes van Essent, Nuon en Dong). Daarnaast wordt er geïnvesteerd in nieuwe gasopslagen, zoals Bergermeer (Taqa), Zuidwending (GTS/NUON) en Epe (o.a. Eneco). Door dit wetsvoorstel en de investeringen in gasopslagen zal de positie van GasTerra op de markt voor flexibiliteit verder afnemen. Ik ben daarom van oordeel dat het bestaan van profielcontracten geen belemmering vormt voor het verder versterken van de gasmarkt. Deze contracten voorzien in een behoefte van met name kleinere afnemers en leveranciers. Wel zal ik, zoals hierboven nogmaals toegezegd, de NMa vragen om de ontwikkeling op de gasmarkt scherp in de gaten te houden.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink vroeg naar de relatie tussen artikel 66d, tweede lid, en de mogelijkheid om door het flexibel op- en afregelen van gascentrales onvoorspelbare duurzame elektriciteitsproductie door winden zonne-energie te accommoderen. Een gascentrale met een take-or-pay-contract waarbij een vooraf vastgelegde hoeveelheid gas binnen een vooraf vastgelegde periode moet worden verbruikt, kan niet flexibel open afgeregeld worden. Deze situatie komt niet meer voor na de invoering van het wetsvoorstel. Artikel 66d biedt twee manieren waarop gas verhandeld kan worden. In het eerste lid staat de hoofdroute. Op basis hiervan kunnen afnemers gas op de TTF bestellen. Als zij meer of minder nodig hebben dan besteld, kunnen zij op de TTF altijd bij- of verkopen. In het tweede lid wordt gegarandeerd dat er gas op een aansluiting geleverd kan worden, waarbij de hoeveelheid af te nemen gas bepaald wordt door het feitelijke verbruik van de afnemer. Een afnemer kan dan nooit teveel of te weinig gas hebben. Zowel op basis van artikel 66d, eerste lid, als artikel 66d, tweede lid, is de flexibele inzet van gasgestookte elektriciteitscentrales mogelijk.

Tijdens mijn eerste termijn heb ik u toegezegd om, gelet op de bedoelingen van de indieners van amendement nr. 19 over de kwaliteit van het stuursignaal, nog eens te kijken naar de formulering van dit amendement.

Ik begrijp dat u en andere leden van de Kamer hechten aan de mogelijkheid voor marktpartijen om hun eigen onbalans te herstellen en zo bij te dragen aan het in balans houden van het gasnet. Zoals ik heb aangegeven moet dan gebruik worden gemaakt van actuele informatie. Ik wil daarom ook vasthouden aan de term «actuele informatie» in de wet. Deze informatie wordt binnen een uur verstrekt en partijen kunnen op basis hiervan hun verbruik aanpassen of – op de intraday markt – gas bijkopen of verkopen.

Ik begrijp dat de zorg van de Kamer zich richt op de kwaliteit van deze actuele informatie en de mogelijkheid voor de NMa om hier toezicht op te houden.

Naast het belang van de snelle aanlevering van de informatie – dat wij delen – gebruikt het amendement de woorden correct en volledig. «Correct» en «volledig» kunnen echter als absolute begrippen worden opgevat en een 100% juiste en volledige aanlevering van gegevens is binnen de voorziene aanleveringstermijn van een uur niet altijd haalbaar. Vaak gaat het om gesaldeerde gegevens van vele aangeslotenen. Een programmaverantwoordelijke combineert vaak vele duizenden aansluitingen in zijn portefeuille. Deze gegevens moeten binnen één uur worden verzameld, verwerkt en voor zover mogelijk gecontroleerd. Voor het vertrouwen van marktpartijen en programmaverantwoordelijke is het belangrijk dat deze gegevens zo juist en volledig mogelijk zijn. In de praktijk kan er echter altijd iets mis gaan. Zo kan er ergens een meter kapot zijn of een meetbedrijf geen gegevens doorgeven. Overigens worden verschillen tussen actuele informatie en de later gevalideerde definitieve meetdata binnen een maand verrekend tegen een neutrale gasprijs.

Ik wil u voorstellen om in artikel I, onderdeel G, tweede punt, na het woord «actuele» de woorden «en voor zover haalbaar correcte en volledige» in te voegen. De tekst komt dan te luiden: «een programmaverantwoordelijke actuele en voor zover haalbaar correcte en volledige informatie te verstrekken». Dit geeft de NMa een duidelijke titel, maar ook de nodige ruimte om deze normen in de codes verder in te vullen. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met de doelmatigheid van de gewenste norm. Het verbeteren van de juistheid en de volledigheid van de aan te leveren informatie binnen de voorgenomen termijn van een uur zal kosten met zich meebrengen. Hoe hoger de norm, hoe hoger de kosten die GTS hiervoor zal moeten maken. Uiteindelijk betalen de afnemers deze kosten. Ik denk dat een aanpassing van het amendement met bovengenoemde woorden tegemoet komt aan uw zorgen over de juistheid en de volledigheid van de stuurinformatie voor programmaverantwoordelijken.

Tariefregulering

De heer Zijlstra vroeg of de x-factorberekening voor regionale netbeheerders kan worden gezuiverd van de kosten van de bovenliggende netbeheerder, zodat de x-factor alleen betrekking heeft op kosten die de regionale netbeheerder zelf kan beïnvloeden. Het doel hiervan is onder andere om de doorwerking van de kosten van de bovenliggende netbeheerder in de tarieven van de «lagere» netbeheerder sneller te laten plaatsvinden. Ik deel de opvatting dat wijzigingen in de transportkosten voor hoger gelegen netten, zo snel mogelijk moeten doorwerken in de nettarieven van de «lagere» netbeheerder. Ook de NMa heeft dit punt overigens al gesignaleerd en daarvoor in de tariefregulering een oplossing ontwikkeld in de vorm van nacalculatie over deze kosten. Daarmee zal naar verwachting de vertraging in de doorwerking van wijzigingen in de transporttarieven van hogere netten fors worden terug gebracht, tot naar verwachting twee jaar. In aanvulling hierop ben ik bereid om bij de lopende herziening van het reguleringskader de mogelijkheden te bezien om de bedoelde termijn verder te verkorten. Hierbij zal ik uw punt betrekken. Ik zal daarbij ook bekijken op welk niveau dit geregeld moet worden: in de wet of in lagere regelgeving.

Reacties op amendementen

Amendement nr. 34 (Zijlstra)

Dit amendement stelt dat de netbeheerder bij aansluiting van producenten onder de 10 MVA niet alleen rekening moet houden met het juiste spanningsniveau maar ook met de beschikbare netcapaciteit. Netverzwaringskosten moeten in principe door de producent worden betaald, tenzij een uitzondering bij ministeriële regeling is geregeld.

Ik onderken de achterliggende problematiek van het ontbreken van een locatieprikkel voor producenten. Maar ik wil dit punt breder beschouwen, vanwege de grote effecten die het kan hebben. Het eventueel inperken van de vrijheid van producenten vergt een brede beleidsmatige beschouwing, gevolgd door een politieke afweging. Er zijn mogelijke effecten op de prijs van elektriciteit, op het investeringsklimaat en op de internationale handel. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik u gemeld dat ik dit betrek bij de lopende herziening van het reguleringskader, zoals aangekondigd in het Energierapport. Daarover kunt u voor het zomerreces bericht van mij verwachten. Hierbij zullen onder andere de voor- en nadelen van een producententarief geanalyseerd worden. Vragen die daarbij spelen zijn bijvoorbeeld:

• In welke gevallen is het voorgestelde regime uit dit amendement redelijk en wenselijk, en in welke gevallen is juist socialisatie van netverzwaringskosten wenselijk?

• Zou dit ook moeten gelden voor grotere afnemers (we willen immers niet alleen dat tuinders met WKK efficiënt handelen bij aansluiting, maar ook dat bijvoorbeeld een koelhuis dat doet)?

• Hoe kan worden bereikt dat geen afbreuk gedaan wordt aan het investeringsklimaat?

Ik hecht eraan om de resultaten van dit onderzoek af te wachten voordat er besluiten hierover genomen worden. Het investeringsklimaat, ook voor duurzame projecten, is gebaat bij een zo stabiel mogelijke regulering. Bovendien wil ik voorkomen dat een besluit van nu binnen een jaar alweer gewijzigd moet worden.

Daarom ontraad ik het amendement.

Amendement 35 (Zijlstra)

Dit amendement beoogt zeker te stellen dat inkomsten uit nettarieven mede worden aangewend voor investeringen in de door de netbeheerder beheerde netten. De bedoeling van dit amendement spreekt op zich aan. Het kan geen kwaad nog eens te benadrukken – in de wet zelf – dat netbeheerders in hun kwaliteits- en capaciteitsdocumenten (KCD) informatie moeten opnemen over knelpunten in hun capaciteit en over hun investeringen. Dat netbeheerders de investeringen moeten doen die zij nodig achten om hun wettelijke taken naar behoren te kunnen uitvoeren, is nu ook al verplicht. Dit vloeit voort uit de taakopdracht van de netbeheerders zoals die in artikel 10 van de Gaswet en artikel 16 van de Elektriciteitswet is omschreven. En in de ministeriële regeling Kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas is bijvoorbeeld al bepaald dat netbeheerders verplicht zijn om investeringsen onderhoudsplannen onderdeel te laten zijn van hun kwaliteits- en capaciteitsdocumenten. Dus dat netbeheerders daarover informatie moeten verstrekken, is duidelijk, maar niet in de wet zelf vastgelegd.

Om een andere reden wil ik het amendement in de huidige vorm toch ontraden. Door in de wet zelf te bepalen dat er investeringsplannen moeten komen, blijft er onvoldoende ruimte en grondslag om daarover ook nadere regels bij ministeriële regeling te stellen op grond van artikel 8, derde lid, van de Gaswet en artikel 21, derde lid, van de Elektriciteitswet. De ruimte voor die nadere regels moet er wel blijven. Mijn suggestie is om het amendement op dit punt aan te passen. Het amendement in huidige vorm ontraad ik.

Amendement nr. 38 (Zijlstra/Samsom)

Dit amendement heeft drie onderdelen:

1. Het amendement zondert GTS uit van de aansluitplicht;

2. Het amendement beoogt te regelen dat aansluitpunten worden gedaan op plekken met een geschikte druk en voldoende capaciteit;

3. Ten slotte bepaalt het amendement expliciet dat een netbeheerder grotere aansluitingen nog wel mag verrichten.

De onderbouwing van de uitzondering is dat de aansluitplicht voor GTS voor grote aansluitingen niet nodig is en voor kleine aansluitingen niet gewenst. Ik benadruk nogmaals dat GTS door de aansluitplicht niet wordt gedwongen om kleinverbruikers op zijn net aan te sluiten. Bij de gebiedsindeling – waar de wettelijke aansluitplicht aan is gekoppeld – krijgt GTS geen gebied aangewezen om kleinverbruikers aan te sluiten; die gebieden zijn gereserveerd voor de regionale netbeheerders. Op die manier kan een kleinverbruiker dus nooit bij GTS terecht komen voor zijn aansluiting. Dat is bij elektriciteit ook zo geregeld, waar kleinverbruikers geen rechtstreekse aansluiting op het net van TenneT kunnen krijgen. Daarbij wil ik wel dat GTS de plicht heeft om verzoekers te voorzien van een aansluitpunt, waarvan het tarief gereguleerd is en moet GTS ook de enige partij zijn die dit punt op het landelijk gastransportnet mag maken. Vanuit veiligheidsoogpunt is dat laatste wenselijk.

Het tweede punt lijkt efficiënt maar is waarschijnlijk niet effectief. In de toelichting is sprake van aansluiting «op het dichtstbijzijnde punt» maar dit regelt het amendement niet. De netbeheerder kan op deze manier zelf blijven bepalen waar de aansluiting op zijn net tot stand komt. De huidige situatie verandert daarmee niet. Daarnaast heeft de NMa aangegeven dat dit amendement heel lastig te handhaven is. Zo zijn er geen objectieve criteria vast te stellen om te bepalen of er sprake is van «voldoende capaciteit» op een gasnet.

Ten slotte regelt het amendement dat expliciet wordt bepaald dat een regionale netbeheerder grotere aansluitingen mag verrichten. Ik sta positief tegenover deze explicitering maar wijs er wel op dat het overbodig is om dit in de wet op te nemen. Netbeheerders mogen op basis van artikel 10b, eerste lid, infrastructurele of aanverwante activiteiten uitvoeren. Het verrichten van gasaansluitingen valt daaronder. Dat is een belangrijke conclusie, anders zouden netbeheerders op dit moment ook geen aansluitingen kunnen verrichten.

Om deze redenen ontraad ik dit amendement.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven