nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2009
Met deze brief informeer ik u over collectieve geschilbeslechting bij
de Huurcommissie, in reactie op het verzoek van de algemene commissie voor
Wonen, Wijken en Integratie van 6 april 2009 (kenmerk 09-WWI-B-009).
Voor de goede orde merk ik op dat de vraag, zoals door de heer Depla gesteld
tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het overleg
huurders verhuurder, naar mijn mening reeds beantwoord is. Dit is gebeurd
in een brief van mijn ambtsvoorganger minister Vogelaar van 2 juli 2008
(Kamerstukken II 2007–2008, 28 648, nr. 12H1 ).
Volledigheidshalve en om misverstanden te voorkomen herhaal ik hieronder
de passage uit deze brief, die betrekking heeft op collectieve geschilbeslechting.
«Collectieve geschilbeslechting»
Voorts heb ik eerder in de nota naar aanleiding van
het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het overleg huurders
verhuurder (Kamerstukken II 2006/2007, 30 856, nr. 6) toegezegd te zullen
onderzoeken of een voorziening kan worden getroffen voor gevallen waarin meerdere
huurders een geschil over hetzelfde onderwerp hebben met een verhuurder, zodat
de geschillenbeslechting efficiënter en effectiever wordt. Bij zo’n
vorm van collectieve geschilbeslechting zou een groep bewoners die representatief
is voor de bewoners van een complex namens alle huurders een zaak kunnen voorleggen
bij de huurcommissie.
Als onderdeel van dit onderzoek heb ik het idee ambtelijk
laten bespreken met de leden van het Landelijk Overleg Huurders Verhuurders
(LOHV), omdat ik hun opvattingen in dezen van belang acht. Daarnaast heb ik
onderzocht of het mogelijk is om te voldoen aan de door mij aangegeven voorwaarde:
een huurder zou, ook bij een door anderen uitgelokte uitspraak,
de mogelijkheid moeten houden zelf een gunstiger uitspraak te verkrijgen.
Hieruit is mij gebleken dat de leden van het LOHV het
idee niet wenselijk vinden. Zij zijn er geen voorstander van dat een uitspraak
van de Huurcommissie in een procedure tussen een huurdersgroep en een verhuurder
ook zou gaan gelden voor andere huurders, zonder dat zij hiervoor enig initiatief
hebben genomen.
Verder heb ik vastgesteld dat niet aan de door mij
gestelde voorwaarde kan worden voldaan, zonder dat ongewenste effecten zouden
ontstaan. Mijn voorwaarde is dat een huurder, ook bij een door anderen uitgelokte
uitspraak, de mogelijkheid moet houden zelf een gunstiger uitspraak te verkrijgen.
Aan deze voorwaarde kan op twee manieren worden voldaan: de betreffende huurder
heeft een ingang bij de Huurcommissie, of de betreffende huurder heeft een
ingang bij de rechter. In beide gevallen zouden er uiterst ongewenste gevolgen
zijn:
o Als zo’n huurder een ingang zou hebben bij
de Huurcommissie, dan zou dit de rechtszekerheid van alle overige partijen
aantasten.
o Als zo’n huurder evenwel géén
ingang zou hebben bij de Huurcommissie, en zich dus tot de rechter zou moeten
wenden, dan zou deze buiten zijn wil om op kosten worden gejaagd. De laagdrempelige
geschillenbeslechting door de Huurcommissie zou dan voor hem feitelijk niet
toegankelijk zijn.
Op basis hiervan is mijn conclusie dat het niet wenselijk
is om dit idee nader uit te werken. Dit betekent niet dat er in het geheel
geen voorzieningen zijn om als huurdersgroep te procederen bij de Huurcommissie.
Het is nu al mogelijk om te procederen bij de Huurcommissie met behulp van
een gevolmachtigde die meerdere huurders vertegenwoordigt. Van deze mogelijkheid
wordt regelmatig gebruik gemaakt. De Huurcommissie moedigt dit ook aan, omdat
dit betekent dat zij de geschillen op efficiënte wijze kan beslechten.»
Ik ga er van uit dat ik met deze brief heb voldaan aan het verzoek van
de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie van 6 april 2009.
Indien er nog vragen bestaan met betrekking tot dit onderwerp, ga ik hier
graag over met uw Kamer in gesprek ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel
Instellingswet ZBO Huurcommissie (Kamerstukken II 2008–2009, 31 903,
nr. 1-4).
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. E. van der Laan