nr. 21
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 1 december 2009
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel C, komt artikel 3a, tweede lid, eerste volzin,
te luiden: De huurcommissie bestaat uit een bestuur en minimaal vier en maximaal
tien zittingsvoorzitters.
B
In artikel I, onderdeel C, komt artikel 3b, eerste lid, tweede volzin,
te luiden: De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden benoemd
voor een tijdvak van zes jaar en kunnen voor maximaal een aansluitend tijdvak
van zes jaar als voorzitter onderscheidenlijk plaatsvervangend voorzitter
worden herbenoemd.
C
In artikel I wordt na onderdeel J een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ja
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9a
1. Indien binnen een wooncomplex als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op het overleg huurders verhuurder sprake is van gelijkluidende of nagenoeg
gelijkluidende verzoeken kunnen deze door de partijen die natuurlijke personen
zijn, collectief worden ingediend. Die partijen zijn daarbij elk het voorschot
op de vergoeding aan de Staat, bedoeld in artikel 7, tweede lid, verschuldigd.
2. Indien het verzoek naar het oordeel van de voorzitter niet voldoet
aan de in het eerste lid genoemde vereisten, wordt het verzoek opgevat als
per afzonderlijke woonruimte of groep van woonruimten ingediend. Artikel 6,
tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De huurcommissie kan ten aanzien van de partijen, bedoeld in het
eerste lid, indien die, naar het oordeel van de huurcommissie, gelet op de
strekking van het verzoekschrift , de geheel of voor het grootste deel in
het ongelijk gestelde partijen zijn, dan wel in ongeveer gelijke mate als
de partij die niet de verzoeker is in het ongelijk worden gesteld, afwijken
van artikel 7, eerste lid, eerste volzin, voor zover toepassing gelet op het
belang dat die volzin beoogt te beschermen naar haar oordeel zal leiden tot
een onbillijkheid van overwegende aard.
Toelichting
Onderdeel A
In het voorgestelde artikel 3a, tweede lid, eerste volzin, van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) is bepaald dat de huurcommissie bestaat
uit een bestuur en minimaal vier en maximaal zeven zittingsvoorzitters. Met
deze nota van wijziging wordt het aantal zittingsvoorzitters verhoogd naar
maximaal tien zittingsvoorzitters. Met dit aantal zittingsvoorzitters kan
een eventuele extra stroom aan verzoeken aan de huurcommissie worden opgevangen.
Onderdeel B
Thans wordt voorgesteld om de benoemingsperiode van de voorzitter en de
plaatsvervangend voorzitter te beperken tot maximaal twee maal zes jaar in
plaats van de in eerste instantie voorgestelde mogelijkheid om na zes jaar
onbeperkt tot herbenoeming voor steeds zes jaar over te gaan. Dit komt de
doorstroming en de regelmatige vernieuwing ten goede, zonder dat dit ten koste
zal gaan van de continuïteit.
Onderdeel C
Het voorgestelde artikel 9a, eerste lid, van de Uhw bepaalt dat gelijkluidende
of nagenoeg gelijkluidende verzoeken door een groep huurders binnen een wooncomplex
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het overleg huurders verhuurder collectief
kunnen worden ingediend. Daarbij zal elke huurder € 25 als voorschot
op de verschuldigde vergoeding aan de Staat moeten voldoen. Daarmee geeft
die huurder – naast een handtekening op het collectieve verzoek(schrift) –
aan met dat verzoek in te stemmen. Vervolgens beoordeelt de voorzitter (of
de zittingsvoorzitter) het collectieve verzoek aan de hand van de criteria
die in het voorgestelde artikel 9a, eerste lid, van de Uhw zijn genoemd. Indien
het collectieve verzoek naar het oordeel van de voorzitter niet als zodanig
kan worden aangemerkt, wordt het verzoek gesplitst en verder opgevat als individueel
ingediende verzoeken of collectieve verzoeken voor groepen van woonruimten
binnen voormeld wooncomplex. Dit laatste wordt tot uiting gebracht in het
voorgestelde artikel 9a, tweede lid, van de Uhw.
Met het voorgestelde artikel 9a, derde lid, van de Uhw wordt de zogenoemde
hardheidsclausule ten aanzien van de niet-verzoekende (deels) in het ongelijk
gestelde rechtspersoon, die met de eerste nota van wijziging werd geïntroduceerd,
uitgebreid ten aanzien van een groep (deels) in het ongelijk gestelde verzoekende
huurders (natuurlijke personen) die gelijkluidende of nagenoeg gelijkluidende
verzoeken aan de huurcommissie voorleggen. De huurcommissie kan ten aanzien
van laatstgenoemde partijen die, gelet op de strekking van het verzoekschrift,
geheel of voor het grootste deel in het ongelijk worden gesteld, dan wel in
ongeveer gelijke mate als de partij die niet de verzoeker is in het ongelijk
worden gesteld, afwijken van het voorgestelde artikel 7, eerste lid, eerste
volzin, van de Uhw. Zo kan de huurcommissie oordelen dat het verschuldigd
zijn van € 25 per huurder onbillijk is.
Ten aanzien van de toepassing van deze zogenoemde hardheidsclausule kunnen
het bestuur en de zittingsvoorzitters op grond van het voorgestelde artikel
3a, derde lid, tweede volzin, van de Uhw regels stellen. De Raad van Advies
kan hierover op grond van het voorgestelde artikel 3g, vijfde lid, van de
Uhw advies uitbrengen.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. E. Van der Laan