31 893
Invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 14 november 2008 en het nader rapport d.d. 11 maart 2009, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 16 oktober 2008, no. 08.002992, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe invoeringsmaatregelen vast te stellen in verband met de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW). De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een tweetal opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 16 oktober 2008, nr. 08.002992, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 14 november 2008, nr. W12.08.0437/III, bied ik U hierbij aan.

Het advies van de Raad van State geeft aanleiding tot de volgende reactie.

1. Samenloop van uitkeringen

Voorgesteld wordt een regeling inzake samenloop tussen de uitkering op grond van de IOW en die op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), onderscheidenlijk de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze komt erop neer dat de uitkering die als eerste is toegekend, prevaleert. De Raad acht de invoering van een dergelijke samenloopregeling zinvol, maar vraagt aandacht voor de hieraan mogelijk verbonden inkomenseffecten voor betrokkenen. De toelichting vermeldt dat voor beide wettelijke regelingen geldt dat de uitkering is gebaseerd op het minimumloon, maar ook dat de grondslagen voor de IOW en de IOAW van elkaar verschillen. De toelichting maakt niet duidelijk of toepassing van de verschillende grondslagen tot verschillende hoogten van de uitkering leidt, maar dit lijkt niet op voorhand uitgesloten. Dat laatste geldt overigens in ieder geval niet voor de WIA, waar aanvulling plaatsvindt tot het niveau van de IOW. Hoewel de beoogde samenloopregeling blijkens de toelichting uitsluitend is ingegeven door uitvoeringstechnische redenen, acht de Raad het mogelijk dat toepassing van deze samenloopregeling voor de uitkeringsgerechtigde nadelige financiële consequenties zou (kunnen) hebben.

De Raad adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan, en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.

1. In de memorie van toelichting is nu een passage opgenomen waarin de mogelijke financiële consequenties van de samenloopregeling worden toegelicht.

2. Inkomen in verband met arbeid

In artikel 10, derde en vierde lid, IOW wordt ingevolge het voorstel de definitie van «inkomen in verband met arbeid» aangepast naar aanleiding van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB heeft volgens de toelichting bepaald dat inkomen een relatie moet hebben met het verrichten van arbeid om te kunnen worden aangemerkt als «inkomen in verband met arbeid». Desbetreffende inkomsten leiden tot een verlaging van de uitkering. Thans wordt voorgesteld om de term «inkomen in verband met arbeid» te vervangen door «overige inkomensbestanddelen».

Het gevolg van deze wijziging is dat op de IOW-uitkering (maximaal 70% van het minimumloon) niet alleen inkomsten uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven (artikel 10, tweede lid, IOW) in mindering komen, maar ook alle overige inkomensbestanddelen, zoals inkomsten in de vorm van rente, dividenden of royalties, die geen enkele relatie hebben met arbeid. Dit betekent een ingrijpende wijziging die in de opzet van de IOW niet was beoogd.1 Uit de summiere toelichting op de hiervoor bedoelde verruiming kan niet worden afgeleid dat de jurisprudentie van de CRvB noodzaakt tot zo’n wijziging, en evenmin dat dit de bedoeling is van het voorliggende voorstel. Mocht dat echter wel het geval zijn, dan vraagt het terugkomen op de eerder met de IOW gemaakte keuze op dit punt een grondige motivering.

De Raad adviseert de voorgestelde wijziging van artikel 10, derde en vierde lid, IOW te schrappen, dan wel deze, gelet op het voorgaande, alsnog dragend te motiveren.

2. De regering heeft hiermee geen wijziging in de opzet van de IOW beoogd. De memorie van toelichting is op dit punt verduidelijkt.

Het advies van de Raad om in een aantal artikelen het eerste lid te vervangen door het tweede lid, is niet overgenomen. Door het wetsvoorstel tot aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb) (Kamerstukken 31 124) wordt in de bedoelde artikelen het tweede lid vernummerd tot het eerste lid. Aangezien de beoogde inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ligt vóór de inwerkingtreding van de iIOW, dat is 1 december 2009, wordt alvast rekening gehouden met deze vernummering. In de memorie van toelichting is dit nader toegelicht.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De overige redactionele kanttekeningen uit de bijlage bij het advies zijn in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting verwerkt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W12.08.0437/III met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onder A, in artikel 6, onder g, «de dag als bedoeld» vervangen door: de dag, bedoeld.

– In artikel I, onder C, in artikel 10, vijfde lid, «staat A als bedoeld in het eerste lid voor het minimumloon» vervangen door: staat bij de toepassing van het eerste lid A, in afwijking in zoverre van het eerste lid, voor het minimumloon.

– Artikel III, onder B, vervangen door: In artikel 14g, tweede lid, wordt na «de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen» ingevoegd: , de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen.

– De artikelen IV, V, onder B, VI, VII, VIII, IX, onder C, X, XI, onder A, XII, XIII en XIV overeenkomstig de vorige kanttekening aanpassen.

– De toelichting actualiseren in verband met de plaatsing van de IOW in het Staatsblad.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Zie de memorie van toelichting bij het voorstel voor de IOW met betrekking tot de opbrengst van het vermogen in de vorm van bijvoorbeeld huurpenningen, dividend en renteopbrengsten (Kamerstukken II 2006/07, 30 819, nr. 3, blz. 8).

Naar boven