31 891
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 24 april 2009

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA 1

• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA 7

• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP 8

• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD 9

• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV 10

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie willen beginnen met de opmerking dat zij van mening zijn dat het belangrijk is dat er goede en betrouwbare pensioeninstellingen in de Europese Unie zijn. Zoals de regering weet zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het belangrijk is dat het ook in Nederland mogelijk is om een pan-Europees pensioenfonds op te richten. In andere Europese landen is dit reeds mogelijk. Het kernpunt voor deze leden is dat pensioeninstellingen grensoverschrijdend op een gelijk speelveld kunnen opereren, ook vanuit Nederland. Aldus danken deze leden de regering dat zij met een wetsvoorstel ter introductie van een premiepensioeninstelling (PPI) komt, maar aangezien zij het belangrijk vinden dat dit wel een goede en betrouwbare instelling is hebben zij nog wel de nodige vragen.

Allereerst de opmerking dat zij benieuwd zijn hoe de regering in algemene zin denkt over de PPI, met een lichter toezichtregime dan op pensioenfondsen van toepassing is, in relatie tot de huidige situatie op de financiële markten. Hoe denkt de regering over onderhavig wetsvoorstel in relatie tot het pleidooi om een strakkere regulering van de financiële markten en Europees toezicht? Tot nu was immers het idee dat er toezichtconcurrentie op financiële instellingen moest zijn, maar inmiddels is het idee dat er ook op dit gebied een gelijk Europees speelveld moet zijn. Vindt de regering dat een PPI nog in dit raamwerk past?

Een van de redenen om een PPI aan te bieden is het feit dat er op dit moment geen Nederlandse pensioeninstelling bestaat die volop gebruik kan maken van de mogelijkheden die de Europese Richtlijn, de IORP-richtlijn, biedt. Op deze manier kan Nederland Europese ontwikkelingen niet benutten en niet concurreren met buitenlandse IORP’s. De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoeveel buitenlandse IORP’s (OFP, SEPCAV en PPF) er momenteel zijn? Wat is de kapitaalspositie van deze instellingen en hoe heeft deze zich gedurende het laatste jaar ontwikkeld? Hoe is het met de opgerichte PPI’s in België, Luxemburg en Ierland in de afgelopen twee jaar gegaan en welke conclusies trekt de regering hieruit?

De PPI kan zich toeleggen op de opbouwfase van pensioenuitkeringen die uiteindelijk de vorm kunnen krijgen van een bedrag ineens bij het bereiken van de pensioendatum, een tijdelijke periodieke uitkering of een levenslange uitkering. Opgemerkt wordt: «de PPI bestrijkt daarmee een deel van de mogelijke uitkeringen die de IORP-richtlijn toestaat». De leden van de CDA-fractie vragen zich af welk deel precies? Welke mogelijkheden biedt de IORP-richtlijn nog meer? Hoe verhoudt een en ander zich met de mogelijkheden van buitenlandse IORP’s? Is de regering van mening dat de PPI voldoende mogelijkheden biedt in vergelijking met buitenlandse IORP’s? Ook vragen genoemde leden zich af welke andere lidstaten niet de verplichting kennen dat een pensioenregeling voorziet in levenslange uitkeringen na pensioendatum? Graag een overzicht. Bovendien vragen deze leden zich af of een OPF naar de mening van de regering een pensioeninstelling onder IORP-richtlijn is?

Gesteld wordt dat garanties wel door de PPI kunnen worden afgegeven middels bijvoorbeeld de beleggingsportefeuille. Welke voorbeelden zijn er nog meer te bedenken? En hoe werkt een garantie via de beleggingsportefeuille precies? En hoe verhoudt dit zich tot de opmerking dat garanties met betrekking tot het beleggingsrendement of de hoogte van de uitkeringen wel tot de mogelijkheden van een PPI behoren, mits deze niet zelf garant staat? Kunt u nader beschrijven hoe de PPI precies met dergelijke garanties dient om te gaan?

«Indien een deelnemer voor pensioendatum overlijdt, vervalt het kapitaal aan het vermogen van de overige deelnemers aan de betreffende pensioenregeling, tenzij anders is overeengekomen». Wat wordt hiermee precies bedoeld? Wat kan anders worden overeengekomen? Kan de regering dit nader onderbouwen? Waarom is dit niet in de artikelsgewijze toelichting verder uitgewerkt? Betekent een en ander dat de PPI standaard geen enkele vorm van pensioenopbouw voor nabestaanden kent? Acht de regering dit een wijs besluit? Zou het niet beter zijn dit om te draaien in «de pensioenopbouw valt standaard toe aan de nabestaanden, tenzij...»? Kan in geval van overlijden de waarde van de beleggingen worden overgedragen aan een verzekeraar ten einde een partnerpensioen aan te kopen?

Er gelden slechts minimum vermogenseisen voor de PPI ten aanzien van de operationele risico’s van de PPI. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat de regering hiermee concreet bedoelt? Welke operationele risico’s worden hier precies bedoeld? Aan welk percentage van het vermogen van een PPI moeten deze leden dan denken?

Hoe denkt de regering over het ook toestaan van een vereniging en een onderlinge waarborgmaatschappij als mogelijke rechtsvormen die een PPI kan hebben? Welke rechtsvormen worden toegestaan in andere landen die een pensioeninstelling hebben die onder de IORP-richtlijn valt? En hoe verhouden deze rechtsvormen zich tot de NV, de BV, de stichting, de SE, de vereniging en de onderlinge waarborgmaatschappij, zo willen de leden van de CDA-fractie graag weten.

De leden van de CDA-fractie vragen zich voorts af wat wordt bedoeld met de opmerking dat het beleggingsbeleid «in beginsel» dient te voldoen aan de eisen die daaraan in het deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen worden gesteld? Ten aanzien van de uitkering van de pensioengelden wordt opgemerkt dat bij de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen de derde partij die de verplichting tot uitbetaling van pensioenuitkeringen aan pensioengerechtigden overneemt, vrijwel altijd een verzekeraar zal zijn. Kan de regering aangeven wat zij hiermee precies bedoelt? Waarom vrijwel altijd? Hoe zit het dan in andere gevallen? Welke derden kunnen dit zijn bij de uitvoering van buitenlandse pensioenregelingen, zo willen genoemde leden eveneens weten.

De PPI kan verantwoordelijkheden hebben die voortkomen uit de Pensioenwet, waarbij als voorbeeld de verplichting tot waardeoverdracht wordt genoemd. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een overzicht van de andere verantwoordelijkheden die voortkomen uit de Pensioenwet.

In het kader van de bescherming van pensioencrediteuren wordt aangegeven dat een element van deze bescherming is het feit dat een PPI vergunningplichtig is en aan bepaalde voorschriften moet voldoen. Kan de regering nader ingaan op deze vergunningplicht en voorschriften, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af.

Er worden twee mogelijke oplossingen beschreven om de aantasting van de positie van de pensioencrediteuren door niet-pensioencrediteuren te voorkomen, en er worden twee oplossingen beschreven om besmettingsrisico’s te voorkomen. Vervolgens worden een drietal criteria beschreven die zijn gehanteerd bij het kiezen van een oplossing. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag per mogelijke oplossing een toetsing aan deze drie criteria.

Omdat de waarde van de aanspraken van pensioencrediteuren die deelnemen aan een premieregeling direct gekoppeld is aan de waarde van het pensioenvermogen, «is lastig denkbaar dat er een situatie zal ontstaan waarin pensioencrediteuren na het uitwinnen van het eigen pensioenvermogen X verhaal zullen zoek op pensioenvermogen Y». De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat u precies bedoelt met «lastig denkbaar»? In welke gevallen is het wel denkbaar? Hoe verhoudt dit zich tot de opmerking dat «pensioencrediteuren die aanspraken hebben op pensioenvermogen X geen verhaal voor hun vorderingen kunnen zoeken op pensioenvermogen Y dat tevens tot het vermogen van de premiepensioeninstelling behoort»? En hoe verhoudt een en ander zich tot de volgende opmerking: «De besmettingsrisico’s tussen pensioenvermogens die tot de eigendom van eenzelfde rechtspersoon te rekenen zijn, zijn beperkt»? De leden van de CDA-fractie menen wat licht te bespeuren; zijn de besmettingsrisico’s beperkt of lastig denkbaar en hoe verhoudt een en ander zich tot elkaar? En hoe verhouden de termen beperkt of lastig denkbaar zich tot de opmerking in de artikelsgewijze toelichting (art. 4:17a): «de schuldeisers van pensioenvermogen B kunnen zich alleen verhalen op het vermogen behorende bij pensioenregeling A als de deelnemers aan die pensioenregeling A hun vordering volledig voldaan hebben gekregen en er geen andere vorderingen meer zijn»?

Eveneens wordt opgemerkt dat de pensioengerechtigden van pensioenvermogen X bij op de omzettingsdatum tegenvallende werkelijke waarde van de ten behoeve van hen ingelegde premies geen verhaal kunnen zoeken op pensioenvermogen Y om een bepaald rendement alsnog veilig te stellen. In dergelijke gevallen wordt namelijk eerst het eigen vermogen van een PPI uitgewonnen, waarna mogelijkerwijs een restschuld resteert waarvoor verhaal zal worden gezocht op een ander pensioenvermogen dat door de PPI wordt gehouden. De leden van de CDA-fractie vraagt zich af hoe zij dit alles moeten duiden? Is er een besmettingsrisico tussen pensioenvermogens of niet? Kan worden voorkomen dat pensioencrediteuren die aanspraken hebben op pensioenvermogen X verhaal voor hun vorderingen kunnen zoeken op pensioenvermogen Y? Hoe verhoudt een en ander zich tot de volgende passage: «op de balans van de PPI staan immers als bezittingen alleen beleggingen, waar tegenover (afgezien van het gestorte kapitaal bij oprichting) even grote verplichtingen uit hoofde van de gesloten premieovereenkomsten staan. Alle beleggingsresultaten van de PPI komen, na aftrek van kosten, voor rekening van de werknemers. Een eventuele (gedeeltelijke) vrijval van de verplichtingen uit hoofde van een premieovereenkomst komt rechtstreeks ten goede aan de overige pensioendeelnemers aan de betreffende regeling»? Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat een dergelijke vrijval aan het eigen vermogen van een PPI zeer onwaarschijnlijk is?

Opgemerkt wordt dat de beleggingsvrijheid van de PPI beperkt is. Wat wordt hiermee concreet bedoeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af? Hoe wordt de beleggingsvrijheid vastgesteld? Aan welke voorwaarden is een PPI gebonden? Wat volgt hieromtrent nog meer uit het prudent person beginsel behalve dat beleggingen in derivaten slechts zijn toegestaan voor zover deze bijdragen tot een vermindering van het beleggingsrisico of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken? Wat wordt precies bedoeld met de opmerking dat vanwege de grote financiële en sociale belangen van pensioenvermogens een bescherming van vorderingen van pensioencrediteuren vooral is geboden bij het bestaan van een reëel risico? Wanneer is er sprake van een reëel risico? Hoe en wanneer wordt dit bij lagere regelgeving uitgewerkt?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe zij de opmerking moeten duiden dat de uitwerking van een rangregeling in de Europese context – vanwege de verplichting om de pensioenvermogens te beleggen conform het prudent person beginsel – naar verwachting voldoende krachtig is om de vorderingen van de deelnemers in pensioenregeling X te beschermen tegen verhaal door deelnemers in pensioenregeling Y? Deze leden hebben graag wat meer duidelijkheid. Is de regering er van overtuigd dat de uitwerking van een rangregeling in Europese context voldoende krachtig is om voornoemde bescherming te bieden?

Hebben de leden van de CDA-fractie goed begrepen dat, indien een PPI ten aanzien van niet-Europese pensioenregelingen een beleggingsbeleid voert dat niet voldoet aan het prudent person beginsel, de PPI wordt verplicht het bij die pensioenregeling horende pensioenvermogen onder te brengen bij een aparte pensioenbewaarder? Is voldoende zeker dat dit onderscheid geen strijdigheid met het EG-verdrag oplevert? Hoe is een en ander in België, Luxemburg en Ierland geregeld?

DNB wordt in de Wft aangewezen als toezichthouder en vergunningverlenende instantie voor de PPI. «Indien een pensioenfonds met zetel in Nederland grensoverschrijdend zijn diensten aan wil bieden is hiervoor een vergunning van DNB vereist»; wat hiermee precies bedoeld, zo willen de leden van de CDA-fractie graag weten? Wordt hier een pensioeninstelling bedoeld? En welke toezichthouder heeft de leiding indien een PPI een buitenlandse pensioenregeling wil uitvoeren? Wordt er overlegd tussen DNB en de buitenlandse toezichthouder? Hoe wordt de samenwerking tussen DNB en betrokken toezichthoudende buitenlandse instantie precies vormgegeven? Hoe vindt de besluitvorming over te nemen maatregelen bij inbreuk op de voorschriften van de lidstaat waar de bijdragende onderneming of zelfstandige is gevestigd precies plaats? Wat gebeurt er indien DNB en betrokken toezichthoudende buitenlandse instantie niet tot overeenstemming komen?

Kan de regering een beschrijving gegeven van de gevolgen van het feit dat ingevolge de IORP-richtlijn door een PPI kan worden afgezien van het van toepassing zijn van de bepalingen inzake de portefeuilleoverdracht, de noodregeling en bijzondere maatregelen zoals saneringsplannen?

Een verzekeraar kan een nieuwe rechtspersoon (de PPI) oprichten, waardoor de activiteiten van die rechtspersoon niet als nevenactiviteiten in de zin van de Wft gelden. Wat zijn de precieze gevolgen hiervan? Welke activiteiten kan een verzekeraar dan precies onderbrengen bij de PPI? Hoe wordt hieromtrent voorkomen dat een en ander wordt gebruikt voor toezichtarbitrage? Opgemerkt wordt, dat verzekeraars om uiteenlopende redenen slechts beperkt grensoverschrijdend actief zijn op pensioengebied. De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom dit het geval is? Kan de regering nader ingaan op de mogelijkheid van een PPI om risico’s extern te verzekeren? Is dit in alle gevallen toegestaan? Hoe verhoudt dit zich tot artikel 81a, lid 5 PW?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat precies de gelijkenissen en verschillen tussen een PPI en een ICBE zijn? En wat is precies de toegevoegde waarde van een PPI ten opzichte van een ICBE, zo willen deze leden graag weten. Ook merken deze leden op dat de Raad van State betwijfelt of de Europese Commissie en andere lidstaten de PPI erkennen als IORP, terwijl de regering niet twijfelt aan de status van de PPI. Genoemde leden ontvangen graag een nadere analyse van de status van de PPI.

Om te bewerkstelligen dat de bij de PPI belegde pensioenvermogens worden uitgekeerd in de vorm van een levenslange uitkering moet de PPI een contract afsluiten met een verzekeraar. Dit kan worden bewerkstelligt ofwel door als contractant de uitkeringsfase bij een verzekeraar onder te brengen, ofwel door te bemiddelen bij de totstandkoming van het verzekeringscontract. Hoe wordt in deze gevallen omgegaan met de situatie waarin een PPI is opgericht door een verzekeraar?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af op welke wijze het pensioenfonds kan voldoen aan de principes voor goed pensioenfondsbestuur ten aanzien van de verhouding tussen pensioenfondsen en hun dochters?

De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe de regering in het kader van artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de positie van de PPI ziet ten opzichte van verzekeraars en andere pensioenaanbieders?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af welke van de OESO-lidstaten een pensioenfonds waarvan in feite geen belasting wordt geheven niet als verdragsinwoner beschouwen? Welke gevolgen heeft dit voor desbetreffende pensioenfondsen? Geeft een en ander aanleiding tot het ondernemen van actie? Kan de regering nader ingaan op de situaties waarin Nederland van zijn heffingsrecht moet afzien omdat de pensioengenieter niet in Nederland woont? In welke van de verdragen met OESO-lidstaten is niet opgenomen dat ook Nederland (als bronstaat) mag heffen? Kan de regering nader ingaan op de positie van een PPI in het belastingverdrag met die landen die de bronheffing op portfolio dividenden terugbrengen tot nihil? Hoe zien deze landen de PPI?

In het kader van de stand van zaken in overige (concurrerende) landen wordt opgemerkt dat de vormgeving in andere landen iets afwijkt van de PPI op een aantal andere factoren als vereist kapitaal, rechtspersoonlijkheid, ringfencing, hoedanigheid pensioendeelnemers. Hierbij gaat het niet om materiële verschillen, zo wordt opgemerkt, maar de leden van de CDA-fractie willen hier toch graag wat meer over weten. Welke afwijkingen zijn dit precies? Graag ontvangen deze leden een overzicht van deze afwijkingen.

«De sociaal-economische effecten van dit wetsvoorstel zullen naar verwachting beperkt zijn», zo lezen de leden van de CDA-fractie. Welke sociaal-economische effecten worden hier bedoeld?

De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennis genomen van het feit dat het wetsvoorstel in nauw overleg met de financiële sector, enkele partijen uit de pensioensector, de toezichthouders DNB en de AFM en de ministeries van Economische Zaken en Binnenlandse Zaken is voorbereid. Deze leden lezen dat deze partijen in een vroegtijdig stadium zijn betrokken bij de conceptteksten. Zij vragen zich af wanneer dit is geweest? Ook zijn zij benieuwd of en hoe de visie van voornoemde partijen op het wetsvoorstel is veranderd ten gevolge van de recente ontwikkelingen op de financiële markten en in de reële economie? Hetzelfde geldt ten aanzien van de formele consultatie van partijen in de financiële sector. Hoe denken deze partijen nu over het wetsvoorstel? De leden van de CDA-fractie menen dat het, gezien de sterk veranderde omstandigheden, geoorloofd is dat bovengenoemde partijen, zowel de partijen die formeel als de partijen die informeel zijn geconsulteerd, opnieuw om hun visie worden gevraagd. Hoe denkt de regering hierover? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de regering, gezien de huidige volatiliteit en onzekerheid op de financiële marketen heeft overwogen om de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel te laten plaatsvinden bij koninklijk besluit met voorhangprocedure?

Een groot aantal partijen heeft te kennen gegeven de werkingssfeer van het voorstel te beperkt te vinden omdat de PPI geen rendementsgaranties zou kunnen geven. De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe dit is geregeld bij de OFP, de SEPCAV en ASSEP, en de PPF? Kan de regering nader ingaan op de situatie waarin de PPI een tussenpersoon voor een verzekeraar is? Hoe werkt de informatieverplichting van artikel 21 en de artikelen 38 tot en met 47 PW in dat geval door?

Ten aanzien van het advies van de Raad van State willen de leden van de CDA-fractie graag een wat uitgebreider reactie van de regering op de eerste drie opmerkingen van de Raad van State.

Artikelsgewijs

Artikel I, A. Gesteld wordt, dat een PPI ook pensioenregelingen voor zelfstandigen kan uitvoeren, waarbij eveneens de opmerking wordt gemaakt dat het daarbij van belang is of die pensioenregeling op grond van de nationale wetgeving als een arbeidsgerelateerd pensioen wordt gezien. Kan de regering nader ingaan op de relatie tussen de PPI en de zelfstandigen?

Artikel I, H tot en met R. Het eigen vermogen voor de PPI betreft € 225 000. Is dit onafhankelijk van de feitelijke operationele risico’s van desbetreffende PPI?

Artikel I, AB, artikel 4:71b. Kan de regering ten aanzien van artikel 4:42 Wft nader ingaan op de vereiste dat de activa van het beleggingsfonds ten behoeve van de deelnemers worden verkregen door een van de beheerder onafhankelijke bewaarder? Kan de term onafhankelijk nader worden ingevuld?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling om Nederland als pensioenland te positioneren en daarbij de Nederlandse expertise en kennis aan de buitenlandse pensioenmarkt aan te bieden.

Kan de regering in dat kader aangeven wat de PPI specifiek aantrekkelijk maakt voor met name de buitenlandse pensioenmarkt maar ook welke bijdrage de PPI kan hebben voor de binnenlandse pensioenmarkt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Kan daarbij ingegaan worden op de voordelen van de PPI ten opzichte van soortgelijke pensioeninstellingen in België, Luxemburg en Ierland?

Klopt het – zo vragen de leden van de PvdA-fractie – dat de IORP-instellingen in andere lidstaten wel dekking geven tegen biometrische risico’s? Waarom is er bij de PPI voor gekozen deze geheel uit te sluiten?

Wordt op deze wijze in wezen een vorm van «banksparen» geïntroduceerd in de 2e pijler? Zo ja, waarom is dan voor de PPI niet aangesloten bij de vorm van uitkeringen door de PPI zelf zoals dat bij «banksparen» het geval is?

De minimum vermogenseisen van de PPI zien uitsluitend op de operationele risico’s van de PPI. De bescherming van de pensioendeelnemers wat betreft de door hen ingebrachte premies en de daarmee behaalde beleggingsopbrengsten wordt slechts gewaarborgd door de PPI in bepaalde gevallen te verplichten het vermogen onder te brengen bij een pensioenbewaarder. De leden van de fractie van de PvdA vernemen graag in welke bepaalde gevallen deze verplichting ontstaat en op welke wijze de pensioendeelnemers nu eigenlijk worden beschermd.

De leden van de PvdA-fractie is niet geheel duidelijk – in het kader van het kiezen van een rechtsvorm – welke redenen er kunnen zijn om behoefte te hebben aan het aanwezig zijn van aandeelhouders. Kan de regering hier een nadere uitleg geven?

De pensioenuitkeringen zullen in principe door de PPI worden uitgekeerd. De memorie van toelichting geeft echter aan dat een derde partij de verplichting tot uitbetaling van de pensioenuitkeringen aan de pensioengerechtigden kan overnemen. Gesteld wordt dat bij de uitvoering van Nederlandse regelingen dat vrijwel altijd een verzekeraar zal zijn. Kan dat ook een bank zijn zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. En is het ook mogelijk dat dit de voormalige werkgever van de pensioengerechtigden is?

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering voorts in te gaan op het commentaar dat zij ontvangen hebben op 21 april 2009 van het Verbond van Verzekeraars.

Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie op welke termijn zij de voorstellen tegemoet kunnen zien van fase 2 en 3 leidend tot de introductie van de API.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie zijn in zijn algemeenheid geen voorstander van Defined Contribution-regelingen (DC-regelingen), waarbij de risico’s voornamelijk bij de werknemer komen te liggen. Het voorliggende wetsvoorstel beoogt te komen tot de oprichting van een premiepensioeninstelling. Toegerust om DC-regelingen, met name voor de buitenlandse markt, uit te kunnen voeren. Het gegeven dat wereldwijd de meeste werkgevers deze pensioenregelingen naast bestaande overheidsgefinancierde pensioenstelsels bieden, zien wij dan ook als een gevaar voor de door ons (en in ons land gelukkig nog ruimschoots in de meerderheid zijnde) Defined Benefit-regelingen en niet zo zeer als een kans om onze kennis te exporteren. De leden van de SP-fractie kijken dan ook met een zekere reserve naar het wetsvoorstel en hebben een aantal opmerkingen en vragen.

Fiscale aspecten van de PPI

Het verbond van verzekeraars meent, dat door de PPI vrij te stellen van vennootschapsbelasting, niet voldaan wordt aan het «level playing field» principe. Omdat de PPI ook concurreert met o.a. verzekeraars voor wie de vrijstelling niet zou gelden. De leden van de SP-fractie vragen een uitgebreide reactie op deze stelling.

Artikelsgewijs

Artikel 3:267a

De PPI stelt de verklaring inzake beleggingsbeginselen op verzoek ter beschikking aan de pensioendeelnemer en pensioengerechtigde van de desbetreffende pensioenregeling. De leden van de SP-fractie vragen of het niet verstandiger is om in het kader van transparantie deze verklaring verplicht aan alle pensioendeelnemers en pensioengerechtigden te overhandigen.

Artikel 4.71.a

De leden van de SP-fractie vragen om de twijfels weg te nemen die er bestaan bij de getroffen rangregeling voor crediteuren. De leden vragen of deze ook volledig sluitend is bij de internationale PPI, daar waar het gaat om bescherming van pensioenvermogen ten faveure van de pensioendeelnemers en gerechtigden.

Art. 4.71.b

Het wetsartikel zou leiden tot een onderscheid tussen Europese en niet Europese landen omdat het prudent person beginsel beperkingen stelt aan het beleggingsbeleid dat kan worden gevoerd t.a.v. Europese pensioenregelingen. De leden van de SP-fractie vragen of de minister het met die conclusie eens is.

De leden van de SP-fractie vragen waarom in de wettekst niet klip en klaar gesteld is, dat sterftewinsten ten alle tijden aan het collectief toevallen.

Art.4.71 c

Individuele pensioendeelnemers kunnen beleggingsverantwoordelijkheid krijgen voor het beheer van de door hen ten behoeve van de pensioendeelnemer ingelegde pensioenpremies. In de overeenkomst tot uitvoering van een pensioenregeling kunnen sterftewinsten (waarden van aanspraken van pensioendeelnemers die nog voor de omzettingsdatum komen te overlijden die onderdeel blijven uitmaken van het pensioenvermogen) ook individueel geregeld worden. De leden van de SP-fractie vragen of deze constatering juist is.

Art 4.71 d

De leden van de SP-fractie vragen of er niet gewoon van kan worden uitgegaan, dat alle deelnemers weinig of geen kennis hebben van de materie en de informatie altijd daarop laten afstemmen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Wetsvoorstel Wet introductie premiepensioeninstellingen. De leden van de VVD-fractie hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

Nederland aantrekkelijker als vestigingsplaats voor het bedienen van de internationale pensioenmarkt Zoals door de leden van de VVD-fractie al eerder aangegeven, willen zij Nederland aantrekkelijker zien als vestigingsplaats voor het bedienen van de internationale pensioenmarkt. De Algemene Pensioen Instelling (API) is hiervoor een geschikt middel.

De regering voert aan dat er sprake is van een gefaseerde invoering van een API. Dit wetsvoorstel regelt de eerste stap, de Premie Pensioen Instelling (PPI) welke een species is van de genus API. De regering erkent in de memorie van toelichting (pagina 3) dat de PPI wordt ingevoerd om marktpartijen de gelegenheid te geven flexibel in te spelen op de internationale behoefte aan een Defined Contribution (DC)-vehikel. Onderzoek van Mercer toont aan dat een potentiële markten voor de PPI dan ook de echte DC-landen zijn (Hongarije, Tsjechië, Polen, Slowakije en de Verenigde Staten).

De Raad van State heeft in het advies over het wetsvoorstel aangegeven nog ernstige twijfels te hebben over de achtergrond en de plaatsing van het voorstel tot het invoeren van een PPI. De regering heeft in haar nader rapport aangegeven dat dit in de memorie van toelichting verwerkt zit. De leden van de VVD-fractie vinden dit echter onvoldoende terug in de memorie van toelichting.

Kan de regering uitgebreider ingaan op de afweging die gemaakt is om gefaseerd de API in te voeren middels een stap waar de PPI een rol speelt? En meer specifiek op het feit dat andere lidstaten al gebruik maken van een API en dus al een stap verder zijn?

Juist om Nederland aantrekkelijker te maken als vestigingsplaats voor het bedienen van de internationale pensioenmarkt is het van belang dat we onze kennis kunnen exporteren. Andere EU-lidstaten werken al met API’s. Kan de regering aangeven waarom Nederland niet ook hiermee begint? En mochten hier zwaarwegende redenen voor zijn, kan de regering garanderen dat de hoogste spoed wordt betracht bij het realiseren van API’s?

De vraag vanuit de markt

Eén van de argumenten die de regering aanvoert is dat de PPI wordt ingevoerd om marktpartijen de gelegenheid te geven flexibel in te spelen op de internationale behoefte aan een Defined Contribution (DC)-vehikel. Onderzoek van Mercer toont aan dat een potentiële markten voor de PPI dan ook de echte DC-landen zijn (Hongarije, Tsjechië, Polen, Slowakije en de Verenigde Staten).

Kan de regering aangeven waar zij zich op baseert dat er vanuit de markt vraag is voor het realiseren van de PPI? Gaan marktpartijen inderdaad de PPI realiseren of wachten zij, met het oog op de fasering die de regering voor ogen staat, niet liever op de API?

Kan de regering ingaan op de stelling dat de spaarfondsen, die vrijwel dezelfde werking hadden als de PPI, wegens gebrek aan belangstelling niet meer in de Pensioenwet staan en dus dat er naar de PPI niet veel vraag zal zijn?

Banksparen

Een PPI heeft als kenmerk dat er regelingen uitgevoerd mogen worden, die geen verzekeringstechnische risico’s in zich hebben. Volgens de leden van de VVD-fractie wordt er met de PPI een vorm van banksparen in de tweede pijler geïntroduceerd. Kan de regering dit bevestigen?

Technische vragen

Naast deze inleidende beschouwingen en vragen over de breedte van het wetsvoorstel, het internationale perspectief en de snelheid van de fasering hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele concrete technische vragen.

Is de PPI naar Amerikaans recht een pensioeninstelling? Met name omdat Nederland in de belastingverdragen met de Verenigde Staten pensioenfondsen onder voorwaarden heeft vrijgesteld van dividendbelasting. Omdat de PPI geen pensioenfonds is in de zin van art. 1 Pensioenwet, is de vraag hoe de Verenigde Staten dit zullen uitleggen.

Klopt het dat het begrip «reëel risico» op dit moment niet voldoende duidelijk is? Dit in verband met het uitvoeren van niet-Europese pensioenregelingen waar er geen verplichting geldt om pensioenvermogens te beleggen volgens het prudent person beginsel. Maakt de wettekst hier voldoende onderscheid in?

Hoe is de situatie bij overlijden geregeld?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV hebben kennisgenomen van de eerste fase van de API, maar hebben desondanks enkele vragen.

Op wat voor manier moet Nederland hieraan een bijdrage leveren? Wat kost dit Nederland? Wat is het actieplan van het kabinet om te voorkomen dat lidstaten met een minder kapitaalgedekte pensioenpijler, de Nederlandse pensioenvermogens plunderen?

Houdt een PPI ook meer toezicht op de pensioenfondsen wat betreft de dekkingsgraad? Wat is de toegevoegde waarde van een PPI instelling?

Aangezien er in Nederland voornamelijk sprake is van regelingen met een DB Karakter. Hoe worden de bestuursleden van de PremiePensioenInstellingen gekozen of aangewezen? Hoe wordt vastgesteld uit welk pensioenvermogen de restschuld wordt verhaald? Wat betreft het verhalen van de restschuld brengt dit geen extra risico met zich mee voor pensioenfondsen? Gelet op de ruime tijdsplanning, wanneer kunnen we de evaluatie van deze eerste fase verwachten? En wordt er begonnen met de tweede fase?

Brengt het regelen van pensioenen voor werknemers van multinationale ondernemingen geen extra hoge (administratieve) lasten met zich mee?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De adjunct-griffier van de commissie,

Basten


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP) en Sap (GL).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Pieper (CDA), Aptroot (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), Elias (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Vacature (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP) en Vendrik (GL).

Naar boven