nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 oktober 2009
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel «Wijziging
van de Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele
mediadiensten» (31 876), heb ik toegezegd de Kamer nader te informeren
over de vraag of het in het debat genoemde voorbeeld van een sportorganisatie
aangemerkt dient te worden als «mediadienst» in de zin van de
richtlijn.
De specifieke vraag van het lid Atsma was of een organisatie, die als
rechthebbende een contract heeft afgesloten met een omroeporganisatie en bepaalt
waar camera’s staan en wanneer en waar geïnterviewd wordt, als «dienstenaanbieder»
onder de mediarichtlijn valt.
Wanneer is er sprake van een «audiovisuele mediadienst»?
Een audiovisuele mediadienst (kort gezegd een televisiedienst) in de zin
van de richtlijn, moet aan een aantal criteria voldoen:
• het hoofddoel1 moet het leveren
van programma’s2 zijn;
• er is sprake van redactionele verantwoordelijkheid van een dienstaanbieder;
• het is een economische dienst in de zin van het EG-Verdrag; en
• het moet het karakter van een massamedium3 hebben.
Aan alle vier de criteria moet worden voldaan om een audiovisuele mediadienst
in de zin van de richtlijn te zijn.
Wanneer is er sprake van «redactionele verantwoordelijkheid»?
In dit verband is ook van belang wat de omschrijving van redactionele
verantwoordelijkheid is. Bij redactionele verantwoordelijkheid moet de dienstaanbieder
doorslaggevende invloed uitoefenen op zowel de keuze van de inhoud van de
audiovisuele mediadienst als op de wijze van plaatsing. De wijze van plaatsing,
via een videocatalogus of een programmaschema, moet een toegevoegde
waarde verlenen aan de dienst en gaat dus verder dan het één-op-één
doorgeven van programma’s.
Concluderend
Pas wanneer een (sport)organisatie voldoet aan alle bovengenoemde criteria
wordt deze aangemerkt als mediadienst in de zin van de richtlijn. In het voorbeeld
van het lid Atsma gaat het om een sportorganisatie die als rechthebbende een
contract met een omroeporganisatie heeft afgesloten, waarin onder meer is
vastgelegd waar de camera’s staan en wanneer en waar geïnterviewd
wordt. In dat geval heeft de sportorganisatie weliswaar enige invloed op de
inhoud van het programma maar is er nog niet direct sprake van een organisatie
die programma’s aanbiedt en redactionele verantwoordelijkheid uitoefent.
Het is aan het Commissariaat voor de Media om, op grond van de definities
in de Mediawet, te bepalen of er in specifieke gevallen sprake is van een
audiovisuele mediadienst.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk