31 876
Wijziging van de Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten

nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2009

Op dinsdag 23 juni jl. is de stemming over het voorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten uitgesteld. Bij die gelegenheid verzocht het lid Van Dam om een brief met mijn opvattingen over de amendementen die zijn ingediend na het debat dat op 3 juni jl. heeft plaatsgevonden en de consequenties van die amendementen. Hierbij voldoe ik aan dit verzoek.

Amendement nr. 21 van het lid Van Dam regelt dat als de wedstrijdbepalende sportmomenten van een evenement samen langer duren dan 90 seconden en de weergave zich beperkt tot die sportmomenten, korte fragmenten van dat evenement in dagelijks geprogrammeerde algemene nieuwsprogramma’s bij uitzondering maximaal 180 seconden mogen duren.

Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer, op voorwaarde dat het amendement gelezen kan worden zoals hierna uiteengezet.

Evenals in het wetsvoorstel het geval is, wordt in het amendement volgens de toelichting daarop met het recht om korte fragmenten (flitsen) te gebruiken in algemene nieuwsprogramma’s, gestreefd naar het waarborgen van de vrije nieuwsgaring zonder afbreuk te doen aan het belang van de exclusieve rechtenhouders. Dit betekent onder meer dat voorkomen moet worden dat dit recht verwordt tot het geven van een verkorte samenvatting.

Het uitgangspunt van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten (zie overweging 39) is daarom dat de korte fragmenten niet langer dienen te zijn dan 90 seconden. In het amendement wordt hiervan afgeweken door in uitzonderingsgevallen korte fragmenten van 180 seconden toe te staan. Daarbij vind ik in dit verband de woorden «bij uitzondering» cruciaal. Het Commissariaat voor de Media zal moeten bepalen hoe deze woorden moeten worden uitgelegd. In dat licht kan de zinsnede «Te denken valt aan een drukke speelronde van de eredivisie met veel doelpunten» in de toelichting bij dit amendement mogelijk tot veel onduidelijkheid leiden. En bovendien het doel van de flitsenregeling voorbij schieten. Tijdens iedere speelronde van de eredivisie (voetbal) met 18 clubs worden er, al dan niet gespreid over meerdere dagen, in beginsel 9 wedstrijden gespeeld. De vraag is dan wat als een drukke speelronde moet worden beschouwd. In dat verband bieden ook de woorden «met veel doelpunten» te weinig houvast. Om het uitzonderingskarakter van deze regeling te benadrukken is het naar mijn mening belangrijk dat er in de toelichting voorbeelden worden genoemd waarbij op voorhand duidelijk is dat het om hooguit een enkel geval per jaar gaat. Bij de eredivisie valt dan bijvoorbeeld te denken aan een voor het kampioenschap beslissende speelronde.

Bij het andere voorbeeld dat in de toelichting bij dit amendement wordt genoemd («een dag op de Olympische Spelen waar meerdere Nederlanders op verschillende disciplines goud winnen») is het uitzonderingskarakter wel op voorhand duidelijk.

Amendement 22 van het lid Remkes c.s. regelt dat het budget van de NPS niet hoger is dan het gemiddelde budget van een omroepvereniging.

Ik ontraad dit amendement. Het budget van de NPS is nu automatisch gelijk aan dat van een A-omroep. Door de invoering van de glijdende schaal is deze koppeling niet meer mogelijk. In het wetsvoorstel over de erkenning en financiering van de publieke omroep (Kamerstukken II 2008/09, 31 804, nr. 2) heb ik ernaar gestreefd gelijkwaardige condities te scheppen en aldus hernieuwde discussie over toekomst, positie en budget van de NPS te voorkomen.

Het wetsvoorstel regelt het volgende: de minister stelt het NPS-budget afzonderlijk vast, met als plafond het budget dat een omroepvereniging maximaal kan krijgen. Deze regeling bevestigt enerzijds de eigen en blijvende rol van de NPS op het gebied van cultuur, jeugd en minderheden; deze taak is wettelijk en in het Mediabesluit verankerd en vormt sinds jaar en dag het leeuwendeel van de NPS programmering. Aan de andere kant is, mede op verzoek van uw Kamer, recht gedaan aan de gedachte dat de NPS ten dele ook een aanvulling is op de omroepverenigingen en gaten vult die zij eventueel laten vallen.

Bij de beoordeling van deze regeling moet worden bedacht dat het slechts het maximale eigen vaste budget van de NPS bepaalt. Het is mogelijk dat de minister het budget van de NPS bij aanvang van een nieuwe erkenningsperiode lager vaststelt. Wanneer de raad van bestuur zou vinden dat het palet aan omroepen zo verandert dat de NPS structureel minder gaten hoeft te vullen, kan hij aan de minister in de begroting voorstellen om het budget van de NPS lager vast te stellen. Overigens ligt het meer voor de hand dat gewenste aanpassingen in het budget van de NPS tot stand komen via een (jaarlijks) variërend aandeel in het programmaversterkingsbudget. De laatste jaren kreeg de NPS bij het overleg over de zenderschema’s meer programma’s toegewezen dan haar eigen budget toeliet. Zou haar eigen budget straks toereikend zijn of zou een kleinere programmatische bijdrage nodig zijn, dan zal dit variabele budget dalen.

Alles overziend zijn er geen redenen om het maximale budget van de NPS te verlagen naar het gemiddelde budget van omroepverenigingen. Voor de afweging van de Kamer geef ik nog het volgende mee: het effect van het amendement is dat het maximum vaste budget van de NPS vanaf 2010 (afhankelijk van het aantal erkende omroepen) rond de € 2 miljoen lager zal zijn dan volgens de regeling in het wetsvoorstel (namelijk indicatief € 27 versus € 29 miljoen).

Amendement nr. 25 van de leden Atsma en Van Dam bestaat uit twee onderdelen (I en II). Het eerste onderdeel bewerkstelligt dat als een commerciële media-instelling het door een derde aangeleverde programma-aanbod van een programmakanaal wijzigt, die commerciële media-instelling voor het gewijzigde programmakanaal toestemming nodig heeft.

Het tweede onderdeel bewerkstelligt dat als een media-instelling een door een derde aangeleverde commerciële mediadienst op aanvraag wijzigt, deze media-instelling eveneens de gewijzigde commerciële mediadienst op aanvraag moet melden bij het Commissariaat voor de Media.

Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer. De systematiek van de Mediawet 2008 is als volgt. Als er op grond van de definities (waaronder die van «redactionele verantwoordelijkheid» zoals opgenomen in het wetsvoorstel) sprake is van een commerciële omroepdienst dan is er, krachtens artikel 3.1 van de Mediawet 2008, voor het verzorgen van die dienst toestemming van het Commissariaat voor de Media vereist. Als er op grond van de definitie van «mediadienst op aanvraag» en de definitie in artikel 3.29a sprake is van een commerciële mediadienst op aanvraag, dan moet die dienst krachtens artikel 3.29b worden aangemeld bij het Commissariaat voor de Media.

Het eerste onderdeel van het amendement brengt met zich mee dat als een commerciële media-instelling wijzigingen aanbrengt in het programma-aanbod van een derde, die commerciële media-instelling daarvoor als omroepdienst toestemming van het Commissariaat nodig heeft. Dit laat echter onverlet dat het Commissariaat alleen op grond van de definities van de Mediawet 2008 kan beoordelen of er sprake is van een commerciële omroepdienst, waarvoor dan sowieso krachtens artikel 3.1 toestemming vereist is. Mijns inziens is het amendement op dit eerste deel derhalve overbodig, maar niet zodanig bezwaarlijk dat ik het ontraad.

Het tweede onderdeel van het amendement brengt met zich mee dat als een media-instelling een door een derde aangeleverde commerciële mediadienst op aanvraag wijzigt, deze media-instelling eveneens de gewijzigde commerciële mediadienst op aanvraag moet melden bij het Commissariaat voor de Media. Evenals voor het eerste onderdeel van het amendement over lineaire diensten het geval is, geldt ook voor dit tweede deel van het amendement dat dit onverlet laat dat het Commissariaat alleen op grond van de definities van de Mediawet 2008 kan beoordelen of er sprake is van een commerciële mediadienst op aanvraag. Ook dit deel van het amendement acht ik daarom overbodig, maar niet zodanig bezwaarlijk dat ik het ontraad.

Mede met het oog op de tijdige implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten hoop ik dat de Kamer met deze brief voldoende is geïnformeerd om tot stemming over het wetsvoorstel over te gaan.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven