31 858
Intrekking van enige wetten betreffende het waterbeheer, aanpassing van een aantal andere wetten, regeling van het overgangsrecht en aanvulling van de Waterwet, met het oog op de invoering van die wet (Invoeringswet Waterwet)

nr. 17
AMENDEMENT VAN HET LID CRAMER

Ontvangen 18 juni 2009

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel 1.10 wordt gewijzigd als volgt:

A

In onderdeel Q wordt artikel 6.1 gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onder lozen wordt mede verstaan het brengen van stoffen op een openbaar vuilwaterriool in gevallen als bedoeld in artikel 6.2, vijfde lid.

B

In onderdeel R worden aan artikel 6.2 twee leden toegevoegd, luidende:

5. Het is in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen verboden om stoffen te brengen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast, tenzij:

a. een daartoe strekkende vergunning is verleend;

b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

6. De vergunning, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, wordt verleend door:

a. het bestuur van het in artikel 3.4 bedoelde waterschap, indien geloosd wordt op een openbaar vuilwaterriool;

b. het bestuursorgaan dat ingevolge het eerste lid bevoegd is voor het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, in ander gevallen dan bedoeld onder a.

II

Na artikel 2.31 wordt in paragraaf 2.2.6 een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 2.31a

1. Artikel 6.1, tweede lid, en artikel 6.2, vijfde en zesde lid, van de Waterwet vervallen na het zenden van het verslag, bedoeld in artikel 10.4 van de Waterwet, aan de Staten-Generaal op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. De voordracht voor het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Toelichting

Het amendement strekt ertoe om een circa 20-tal categorieën indirecte lozingen (Besluit aanwijzing soorten van inrichtingen) waarvoor de waterschappen thans het bevoegd gezag zijn in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren onder de Waterwet te brengen in plaats van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De overige categorieën indirecte lozingen vallen onder algemene regels.

De intentie van het kabinet is om tezamen met VNG en IPO in het kader van de Wabo te streven naar het realiseren van zogeheten regionale uitvoeringsorganisaties (omgevingsdiensten). Deze organisaties moeten een belangrijke rol gaan vervullen met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving van VROM-regelgeving.

Het proces om te komen tot dergelijke regionale uitvoeringsorganisaties is omgeven met substantiële risico’s en onzekerheden met betrekking tot een continue goede taakuitoefening ten aanzien van de zware indirecte lozingen en risico’s voor het functioneren van watersystemen.

Genoemde categorieën, indirecte lozingen via het riool op de RWZI (conform lid 5 en 6 nieuw) kunnen door dit amendement bij koninklijk besluit alsnog vervallen in de Waterwet en daarmee ondergebracht worden in de Wabo. De voorhang op het koninklijk besluit geeft de Kamers de gelegenheid zich uit te spreken over het laten vervallen van deze bepalingen. Bovendien is dit tijdstip in ieder geval gezet na de evaluatie van de gehele Waterwet conform artikel 10.4 van de Waterwet.

Cramer

Naar boven