31 855
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risico’s jeugdigen)

nr. 34
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2009

Hierbij stuur ik ten behoeve van de plenaire behandeling van hedenavond van het wetsvoorstel verwijsindex risico’s jeugdigen, mijn reactie op de door Uw Kamer ingediende amendementen en moties.

Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om Uw Kamer te bedanken voor het constructieve wetgevingsoverleg en de inzet om dit wetsvoorstel nog deze week plenair te behandelen

Motie van het lid Dijsselbloem (31 855, nr. 10) en motie van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (31 855, nr. 17)

Ik heb begrip voor de gevoelens van uw Kamer over de uitgebreidheid van de meldcriteria zoals opgenomen in de brochure. Voorts voel ik mee met degenen die zich afvroegen of de term «meldcriteria» eigenlijk wel adequaat is, gelet op het feit dat het hier gaat om aspecten van het leven van het kind die relevant (kunnen) zijn voor het ontstaan van een redelijk vermoeden dat een jeugdige in zijn ontwikkeling naar volwassenheid wordt belemmerd. Beter is te spreken van een handreiking. Deze handreiking heeft geen juridische status.

Ik zeg u toe dat ik voor 1 januari 2010 een nieuwe, aangescherpte handreiking ter beschikking zal stellen. Met het uitbrengen van een nieuwe, aangescherpte handreiking kan ik uitvoering geven aan deze moties.

Overigens wil ik hierbij aangeven dat ik een aantal overwegingen in de motie van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink niet deel. Zo weerspiegelt de overweging dat de verwijsindex zich alleen moet richten op die jongeren die een risico vormen voor zichzelf een te beperkte opvatting van de problemen waarmee jongeren in de praktijk te kampen hebben en die reden kunnen zijn voor een melding aan de verwijsindex. Overigens is in artikel 2j, onder i, als risicofactor ook opgenomen het risico dat de jeugdige een gevaar is voor anderen.

Motie van het lid Dijsselbloem (31 855, nr. 11)

In de brief van 19 december jongstleden is aangegeven dat zal worden bezien op welke wijze de Antillianencoördinator meldingsbevoegd kan worden gemaakt voor de verwijsindex. Bij algemene maatregel van bestuur worden meldingsbevoegde instanties bij de verwijsindex aangewezen. Dit luistert zeer nauw zoals ik ook in de eerste termijn heb aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat er in de verwijsindex persoonsgegevens worden verwerkt (te weten het burgerservicenummer van de jongere). Zolang bijvoorbeeld bureau jeugdzorg meldt of het consultatiebureau, kunnen uit de melding geen andere bijzondere persoonsgegevens worden afgeleid. Dit is wel het geval als de Antillianencoördinator zichtbaar is als meldingsbevoegde instantie bij de verwijsindex, omdat het dan duidelijk is dat het om een Antilliaans-Nederlandse jongere gaat. Vandaar ook het oordeel van de Raad van State op dit punt, omdat dit verder gaat dan nuttig en nodig is voor het doel van de verwijsindex en daarmee ongeoorloofd. Tegen deze achtergrond ben ik voornemens om bij de totstandkoming van de algemene maatregel van bestuur waarin de meldingsbevoegden worden aangewezen, te zoeken naar een modus waarbij gemeenteambtenaren die specifiek met bepaalde doelgroepen werken (bijvoorbeeld een Antillianencoördinator) kunnen melden aan de verwijsindex op een zodanige wijze dat niet herleidbaar is tot welke (doel-)groep een jeugdige behoort. Tegen deze achtergrond moet ik, gezien het dictum van de motie, de motie in deze vorm ontraden.

Amendement van het lid Dibi (31 855, nr. 12)

Vanuit inhoudelijke overwegingen is gekozen voor het opnemen van een historisch archief bij de verwijsindex. De functie hiervan is dat professionals die een melding doen aan de verwijsindex erop attent worden gemaakt dat er in het verleden ook al een melding over dat zelfde kind is gedaan. Dit kan een belangrijk feit zijn bij de verdere verlening van hulp, zorg of bijstand. Om die reden ontraad ik dit amendement dat beoogt het historisch archief af te schaffen.

Amendement van het lid Dibi (31 855, nr. 13)

De bewaartermijn van twee jaar voor actieve meldingen is gebaseerd op de ervaringen van professionals dat jeugdigen doorgaans over meerdere jaren gebruik maken van hulpverlening. Gedurende die twee jaar is het van belang dat hulpverleners van elkaars betrokkenheid op de hoogte zijn. Derhalve ontraad ik dit amendement dat een bewaartermijn van één jaar voorstelt.

Amendement van het lid Dibi (31 855, nr. 14)

Uit de toelichting bij dit amendement maak ik op dat wordt verondersteld dat er in de verwijsindex persoonlijke gegevens worden opgenomen. Dit is echter geenszins het geval en in technische zin ook niet mogelijk. Ik wil hierbij nogmaals benadrukken dat er in de verwijsindex geen andere gegevens van de betreffende jeugdige kunnen worden verwerkt dan het burgerservicenummer.

De reden voor artikel 2m is dat het doen van een melding van een jeugdige aan of het ontvangen van een signaal over een jeugdige uit de verwijsindex de verwerking kan betekenen van gegevens betreffende de gezondheid van een jeugdige of strafvorderlijke gegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Dit hoeft in werkelijkheid overigens niet daadwerkelijk zo te zijn. De Wbp verlangt echter al een expliciete wettelijke basis voor de verwerking als uit een gegeven een dergelijk vermoeden kan worden afgeleid. Artikel 2m van het voorstel voorziet hierin.

Daarmee wil ik dit amendement nummer 14 ontraden.

Amendement van het lid Van der Vlies (31 855, nr. 15)

De zinsnede die met dit amendement nummer 15 wordt geschrapt, is in het wetsvoorstel opgenomen vanwege het belang dat na een match ook actie moet worden ondernomen en het contact tussen de hulpverleners daadwerkelijk tot stand komt. Het belangrijkste is, dat wordt nagegaan of het contact na de match tot stand is gekomen. Daar hecht ik zeer aan. Het nagaan of daarna daadwerkelijk afspraken zijn gemaakt over wie welke actie onderneemt en of die actie daadwerkelijk is ondernomen is uiteraard ook belangrijk. Ik kan mij de overwegingen bij dit amendement overigens wel voorstellen. Als wij dit laatste niet wettelijk regelen, wil dit niet zeggen dat dit niet zal gebeuren. Dit is dan aan de professionaliteit van de hulpverleners en de afspraken die op regionaal niveau worden gemaakt. Ik laat daarom voor het amendement nummer 15 het oordeel aan de Kamer.

Amendementen van het lid Van der Vlies (31 855, nr. 16) en van het lid Dijsselbloem (31 855, nr. 24)

Deze amendementen zijn vervangen door respectievelijk de amendementen nummers 30 en 29. Zie mijn reactie op deze amendementen aldaar.

Amendement van het lid Langkamp (31 855, nr. 18)

In het wetsvoorstel wordt het oordeel bij de professional gelegd. Dit verdraagt zich niet met een bepaling waarin staat in welke gevallen altijd gemeld zou moeten worden. Het is overigens evident dat er bij een ondertoezichtstelling vaak sprake zal zijn van één of meer van de in artikel 2j genoemde risico’s. In de praktijk blijkt de Raad voor de Kinderbescherming dan ook vrijwel altijd te melden. Ik wil dit amendement nummer 18 ontraden.

Motie van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (31 855, nr. 19)

In de brief van 19 december die de minister van WWI mede namens mij aan uw Kamer heeft gestuurd, wordt vermeld dat registratie van herkomstgegevens een principiële discussie betreft verbonden met de Grondwet en internationale verdragen, die vraagt om betrokkenheid van meerdere bewindspersonen en om een zorgvuldige afweging binnen het kabinet. De motie neemt een voorschot op de discussie die nog in het kabinet en vervolgens met Uw Kamer hierover zal plaats vinden. Om die reden wil ik de motie ontraden.

Amendement van het lid Langkamp (31 855, nr. 20)

Met de SP-fractie deel ik de intentie dat jeugdigen of hun wettelijk vertegenwoordigers in principe bij de eerste melding al hieromtrent worden geïnformeerd. Dit heeft ook mijn voorkeur. Er kunnen echter omstandigheden zijn, waardoor de hulpverlener het niet wenselijk vindt om direct te zeggen dat hij een jeugdige aan de verwijsindex heeft gemeld, om de voor de behandeling noodzakelijke vertrouwensband niet te schaden. Om deze reden heb ik de ruimte genomen die de Wet bescherming persoonsgegevens laat in dezen. Zodoende moet de meldingsbevoegde de betrokken jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger uiterlijk op het moment van de match informeren over de melding. Daarom wil ik dit amendement nummer 20 ontraden.

Amendementen van het lid Dijsselbloem (31 855, nrs. 21 en 25)

Op deze amendementen zal ik verder niet ingaan, omdat het lid Dijsselbloem tijdens het debat in de eerste termijn heeft aangegeven deze amendementen nummers 21 en 25 in te trekken.

Amendement van het lid Dijsselbloem (31 855, nr. 22)

Ik heb bewust gekozen voor de term «risico’s voor jeugdigen», in plaats van voor «risicojongeren». Het wetsvoorstel richt zich op de risico’s voor jeugdigen die invloed kunnen hebben op hun ontwikkeling, dus niet op alle risico’s. De risico’s die hen belemmeren in hun ontwikkeling worden op die manier in beeld gebracht opdat de hulpverlening daarop kan worden afgestemd. Het gaat dus niet om het vaststellen van alle risico’s van alle jeugdigen, maar om het kunnen melden van alle jeugdigen die één of meer van de in art 2j genoemde risico’s lopen. Derhalve wil ik amendement nummer 22 ontraden.

Amendement van het lid Dijsselbloem (31 855, nr. 23)

Zowel het wetsvoorstel voor de verwijsindex als het wetsvoorstel CJG’s (Centra voor Jeugd en Gezin) bevatten bepalingen over de samenwerking in gemeentelijk verband. Die bepalingen zijn waar mogelijk reeds op elkaar afgestemd. In dat kader is het voorschrift dat de gemeentelijke samenwerkingsafspraken moeten worden neergelegd in een convenant, dat eerder in dit wetsvoorstel was opgenomen, bij nota van wijziging geschrapt. Ik ben mij ervan bewust dat in de praktijk samenwerkingsafspraken in het kader van de verwijsindex worden vastgelegd in een convenant. Dit kan uiteraard nog steeds, ookal wordt dit niet expliciet in 2g genoemd. Met andere woorden, gemeenten kunnen dus samenwerkingsafspraken met instanties vastleggen in convenanten. Ik laat derhalve het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Sterk en Dezentjé Hamming-Bluemink (31 855, nr 27)

De omstandigheden die het lid Sterk in het debat in de eerste termijn heeft aangedragen, die onder dit amendement kunnen vallen, worden reeds afgevangen door de in artikel 2j opgesomde risico’s. Zo is vrouwelijke genitale verminking te vatten onder onderdeel a van dit artikel.

Artikel 2j vormt de rechtvaardiging voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het is daarom noodzakelijk dat de in dit artikel opgenomen risico’s precies en niet ruimer dan nodig zijn omschreven. Om die reden ben ik in een eerder stadium afgestapt van de halfopen norm. Met dit amendement wordt een bepaling geïntroduceerd die te veel ruimte biedt. Derhalve wil ik dit amendement ontraden.

Amendement van het lid Sterk (31 855, nr. 28)

Ik deel het gevoel met het lid Sterk dat ook jonge vaders bepaalde risico’s kunnen lopen en daadwerkelijk in hun ontwikkeling naar volwassenheid kunnen worden belemmerd. Mijns inziens worden deze risico’s echter ondervangen door de overige genoemde risico’s in artikel 2j. Het risico dat in dit artikel wordt genoemd onder d is opgenomen in aansluiting op het kabinetsbeleid – dat onder andere uiting vindt in artikel 253ha van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek- en het beleid dat veel gemeenten hebben op tienerzwangerschappen en voor tienermoeders. Daarom wil ik het amendement nummer 28 ontraden.

Gewijzigd amendement van de leden Dijsselbloem en Van der Vlies ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 24 (31 855, nr. 29)

Ik heb begrip voor de wens van de leden Dijsselbloem en Van der Vlies om de artikelen 2d en 2j aan te scherpen. In het wetsvoorstel heb ik gekozen voor de term «belemmeren», omdat deze aansluit bij de terminologie in de Wet op de jeugdzorg. Het toespitsen tot de bedreiging van alleen de veilige ontwikkeling van de jeugdigen betekent een zodanige verenging van de doelstelling van de verwijsindex dat een aantal jeugdigen die wel degelijk risico’s lopen niet niet meer kunnen worden gemeld. Ik noem hierbij als voorbeeld jongeren die geen onderwijs meer willen volgen, of jongeren die niet aan het werk willen. Voorts vraag ik me af of het begrip «minimale condities» de meldingsbevoegde instanties in de praktijk voldoende houvast zal geven. Overigens kan ik me wel vinden in de toevoeging van de term «daadwerkelijk». Gelet op de gevoelen van deze en andere leden van Uw Kamer met betrekking tot de formulering van artikel 2d, zet ik graag de gedachtewisseling over de meest aangewezen formulering in het debat van hedenavond voort.

Gewijzigd amendement van de leden Van der Vlies en Dijsselbloem ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 16 (31 855, nr. 30)

Met het voorgestelde amendement nummer 30 wordt het meldkader in artikel 2j scherper geformuleerd. Dit om sterker tot uitdrukking te brengen dat de verwijsindex niet voor alle kinderen is bedoeld, maar voor kinderen die daadwerkelijk een risico lopen. Naar mijn mening is het risico «seksueel geweld» reeds te vangen onder het risico van lichamelijk geweld zoals dat al in onderdeel a van artikel 2j staat. De in het amendement opgenomen term «ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen» is dezelfde die wordt gebruikt in het hoofdstuk «gesloten jeugdzorg». Daarmee kan door dit amendement de suggestie worden gewekt dat dit risico specifiek betrekking heeft op kinderen uit de gesloten jeugdzorg. Met de toevoeging van de term «ernstig» in onderdeel k, ben ik akkoord. Voor dit amendement nummer 30 laat ik het oordeel aan de Kamer.

Tenslotte nog het volgende met betrekking tot de vraag van mevrouw Sterk met betrekking tot het systeem Contactpoint van het Verenigd Koninkrijk. In Contactpoint worden kinderen gemeld tot 18 jaar die bij een hulpverlenende instantie in behandeling zijn of zijn geweest. Het systeem verschilt dus van de verwijsindex met betrekking tot de doelgroep en het meldingskader, en mogelijk ook de doelstelling en de meldingsbevoegden. De toets aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt in eerste instantie door de betrokken wetgever gedaan. De vraag of Contactpoint de toets door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens doorstaat, blijft. Mijns inziens zal de verwijsindex die toets wel doorstaan.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven