nr. 29
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN DIJSSELBLOEM EN VAN DER VLIES TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 24
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel B, artikel 2d, tweede lid, wordt de zinsnede «belemmeringen
in hun ontwikkeling» vervangen door de zinsnede: daadwerkelijke bedreigingen
van de minimale condities voor hun veilige ontwikkeling.
II
In artikel I, onderdeel B, artikel 2j, wordt in de aanhef de zinsnede «zijn
ontwikkeling naar volwassenheid wordt belemmerd» vervangen door de zinsnede:
de minimale condities voor een veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk
wordt bedreigd.
III
In artikel I, onderdeel C, wordt de zinsnede «in hun ontwikkeling
naar volwassenheid belemmeren» vervangen door de zinsnede: in de minimale
condities voor een veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk bedreigen.
Toelichting
Dit amendement wijzigt de doelstelling van de wet en hangt samen met amendement
Van der VliesDijsselbloem waarmee de meldingscriteria van artikel I, onderdeel
B, artikel 2j worden aangescherpt. In artikel 2d, tweede lid van het wetsvoorstel,
wordt, in combinatie met de definitie van jeugdige in artikel 2a onder a,
de doelgroep van de wet gedefinieerd als alle jeugdigen die te maken krijgen
met belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid. Dat is een te brede
afbakening van doel en doelgroep. Het grote nadeel daarvan is dat de verwachting
kan ontstaan dat de overheid alle belemmeringen die een jeugdige kan tegenkomen
zal «voorkomen, beperken of weg nemen». De overheid
zal de pretentie niet waar kunnen maken om alle risicosituaties van alle jongeren
af te dekken, aldus de Raad van State.
Dit amendement beoogd in combinatie met andere wijzigingsvoorstellen,
het doel en de doelgroep van de wet specifieker aan te duiden. Alleen die
jeugdigen die geconfronteerd worden met risico’s die daadwerkelijk een
bedreiging vormen voor de minimale condities voor een veilige ontwikkeling,
moeten tot de doelgroep van de wet worden gerekend. Met dit amendement wordt
ook aangesloten bij het advies van de Raad van State ter zake. Tevens beoogt
het amendement in te gaan op de aanbeveling uit het evaluatierapport van de
proeftuin VIR waarin nadrukkelijk wordt bepleit duidelijker landelijk af te
kaderen wat nu het doel van de VIR is (aanbeveling h, paragraaf 5.3.2.,
31 855, nr. 8). Uit die evaluatie blijkt dat indien de lokale keuze
van de doelgroep (risicojongeren of alle jongeren met een klein risico) teveel
variëren de betekenis van de meldingen geringer is. Tevens is de kans
dat een match optreedt na melding in de VIR kleiner wanneer alle mogelijk
risico’s worden opgenomen. Wanneer de kans op een match afneemt zal
het enthousiasme voor het melden afnemen, aldus de evaluatie, en dreigt het
systeem aan zijn ambitie ten onder te gaan. Dit amendement beoogt dat te voorkomen.
Dijsselbloem
Van der Vlies