31 847
Onderzoek naar de besluitvorming rond de inval in Irak

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2009

In het debat met uw Kamer op 1 april 2009 heb ik toegezegd u per brief nader te zullen informeren over een aantal zaken rondom het Protocol dat is afgesloten tussen de voorzitter van de commissie van onderzoek besluitvorming Irak (hierna de commissie Davids) en de minister-president, Minister van Algemene Zaken en de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Buitenlandse Zaken en van Defensie.

Om te beginnen hecht ik mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Buitenlandse Zaken en van Defensie eraan ook in deze brief nog eens te benadrukken dat het uitgangspunt voor de toegang tot informatie door de commissie Davids is neergelegd in artikel 5 van het Instellingsbesluit. Het tweede lid daarvan bepaalt: «De commissie is bevoegd om kennis te nemen van alle informatie die zij nodig acht en die zich binnen de relevante overheidsdiensten bevindt, inclusief de besluitvorming en de beraadslagingen van vergaderingen van de ministerraad, en inclusief informatie berustend bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, Buitenlandse Zaken en Defensie.»

De bepalingen in het Protocol doen daaraan niet af, maar beogen juist daadwerkelijke invulling aan dit uitgangspunt te geven. Daarbij zij opgemerkt dat het volstrekt gebruikelijk is dat bij een onderzoekscommissie die toegang krijgt tot staatsgeheime informatie, wederzijdse afspraken worden gemaakt over de informatievoorziening (bijvoorbeeld commissie-Van den Haak, NIOD-onderzoek en parlementaire enquête Srebenica, tijdelijke commissie besluitvorming uitzendingen (commissie-Bakker). In het debat met uw Kamer op 1 april jl. heb ik er voorts op gewezen dat een ministerieel besluit – dat het Instellingsbesluit is – geen wetgeving en bepalingen uit internationale verdragen buiten werking kan stellen en ook niet kan voorschrijven aan buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten wat zij moeten doen. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich maximaal zal inzetten om aan de commissie Davids de benodigde stukken te verstrekken of te laten zien.

Niettemin is in het Kamerdebat gebleken dat artikel 7 van het Protocol misverstanden oproept. Omdat ik elke suggestie wil vermijden dat de regering informatie voor de commissie Davids zou willen achterhouden, zal ik de voorzitter van de commissie Davids voorstellen artikel 7 uit het Protocol te schrappen.

Voorts zal ik hem een voorstel doen tot wijziging van artikel 9 (oud, hernummerd tot artikel 8) van het Protocol, inhoudende het concept-verslag en van andere door de commissie vervaardigde stukken voorzover daarin AIVD of MIVD of andere staatsgeheim gerubriceerde informatie is verwerkt, vóór openbaarmaking ter inzage aan de minister worden gegeven om te bezien of in de betreffende passages staatsgeheime informatie is vastgelegd. Indien dat het geval is, vindt daarover overleg plaats tussen de minister en de voorzitter van de commissie. Tot het moment dat over openbaarmaking is beslist, behandelt de commissie deze passages vertrouwelijk.

Hier gaat het om een toets op de zorgvuldigheid van de verwoording van informatie in het rapport van de commissie Davids bijvoorbeeld waar de bescherming van een menselijke bron of de modus operandi van een dienst of een bondgenoot aan de orde is, en nadrukkelijk niet om het beinvloeden van bevindingen of conclusies.

Kamer en kabinet krijgen het rapport op hetzelfde moment. Het rapport zal niet vooraf ter beschikking worden gesteld aan het kabinet.

Een aldus gewijzigd voorstel voor het protocol van het kabinet aan de commissie voeg ik hierbij.1 Hiermee is naar mijn mening invulling gegeven aan de aangehouden motie Halsema c.s. (Kamerstuk 31 847, nr. 8)

Vervolgens is om een toelichting op artikel 3 gevraagd die ik hierbij gaarne verleen. De regering zal zich, zoals gezegd, maximaal inspannen voor het verkrijgen van toestemming om de commissie Davids kennis te kunnen laten nemen van informatie die is onderworpen aan de derde partij regel of aan bindende bondgenootschappelijke of internationale afspraken. Overigens hebben sommige partners al informatie vrijgegeven in het kader van hun eigen nationale onderzoeken.

In die gevallen waar informatie is onderworpen aan de zogenaamde «third party rule» (derde partij regel) of aan bindende bondgenootschappelijke of internationale afspraken, moet immers vooraf toestemming worden verkregen van de betreffende partner of dienst voordat een derde partij inzage kan krijgen.

In de artikelen 36, eerste lid onder d, en 37 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten is dit vastgelegd. De derde partij is iedereen buiten de partij aan wie de informatie is verstrekt. De commissie Davids is derhalve een derde partij.

Als noodzakelijke voorwaarde voor de toestemming om over staatsgeheime informatie (inclusief die van buitenlandse diensten) te kunnen beschikken behoeven de voorzitter, leden, onderzoekers en ondersteuners van de commissie Davids een verklaring van geen bezwaar.

Overigens wil ik er nogmaals op wijzen dat ook in geval van een parlementaire enquête de derde partij regel van toepassing is. De commissie Davids heeft op een aantal punten zelfs méér toegang dan een parlementaire onderzoekscommissie, bijvoorbeeld voor wat betreft eerder genoemde ministerraadnotulen.

Tot slot kan ik ten aanzien van de aangehouden moties van het lid Ten Broeke resp., van het lid Verdonk, uw Kamer melden dat een voorstel voor rubricering bij het opstellen van het document wordt gedaan aan de minister. De minister stelt vervolgens de rubricering vast. Zoals ik in het debat met uw Kamer op 1 april jl. al aangaf, mede in reactie op voornoemde moties, zijn de rubricering en de datum van rubricering zichtbaar op het stuk aanwezig. Eventuele wijzigingen zijn daarmee ook direct zichtbaar voor de commissie Davids. De regering zegt toe dat geen informatie in aanloop naar en gedurende het onderzoek hoger wordt of is gerubriceerd.

De minister-president, De minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven