31 843
Evaluatie Spoorwegwet

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2009

Naar aanleiding van de motie Van Gent, voorgesteld tijdens het notaoverleg Evaluatie Spoorwetgeving van 12 oktober 2009 (31 843, nr. 7), heb ik toegezegd om u te informeren over de stand van zaken rond de invoering van de Europese verordening reizigersrechten spoor.

Zoals besproken voorziet deze verordening in de aanwijzing van een nationale instantie welke belast wordt met het toezicht op de naleving van de verordening. Deze instantie dient onafhankelijk te zijn van de vervoerders en de infrabeheerder. Daarnaast moet aan reizigers de mogelijkheid geboden worden bij deze instantie, of enig andere instantie, een klacht in te dienen over een vermeende schending van de verordening.

Voor wat betreft de stand van zaken rond de invoering kan ik het volgende opmerken. De verordening treedt op 3 december 2009 in werking. Deze werkt voor het merendeel rechtstreeks door in de relatie tussen de reiziger en de vervoerder. Echter voor twee aspecten is een besluit van de nationale lidstaten nodig:

1. voor het al dan niet verlenen van vrijstellingen van bepaalde artikelen van de verordening.

2. voor het aanwijzen van de genoemde handhavinginstantie annex klachteninstantie, alsmede voor de formulering van sancties op de niet-naleving.

Sinds de zomer van 2008 ben ik in gesprek met de vervoerders over de invoering van de verordening. Veel aandacht is hierbij uitgegaan naar de invoeringlasten bij met name de regionale vervoerders. Naar aanleiding van mijn bevindingen heb ik het besluit uitgewerkt om geen vrijstellingen te verlenen van de toepassing van de verordening en de Inspectie Verkeer en Waterstaat aan te wijzen als handhavinginstantie en klachteninstantie. De vertegenwoordigers van de regionale overheden in het nationaal mobiliteitsberaad hebben onlangs ingestemd met dit besluit. Op dit moment ben ik nog in afwachting van de inspraakreacties van vervoerders en consumentenorganisaties via de overlegorganen.

Het besluit om de IVW aan te wijzen als handhavinginstantie is mede ingegeven door de ervaringen met de reizigersrechten op het gebied van de luchtvaart. Het ligt in de bedoeling om de opzet en de werkwijze over te nemen van de luchtvaartpraktijk. Dat geldt ook voor de relatie tot de geschillencommissie openbaar vervoer, welke nu al bevoegd is om te oordelen over geschillen tussen reizigers en vervoerders op het spoor. De gang naar de geschillencommissie zal daarbij blijven bestaan naast de nieuwe mogelijkheid om zich tot de IVW als handhavinginstantie te wenden.

Wetgeving is in voorbereiding om de noodzakelijke bevoegdheden van de IVW uit te werken.

Gelet op het bovenstaande ben ik van oordeel dat de reizigersbelangen voldoende behartigd zijn met de genoemde maatregelen.

De minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Naar boven