Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 31839 nr. 86 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 31839 nr. 86 |
Vastgesteld 22 februari 2011
De algemene commissie voor Jeugdzorg1 heeft op 2 februari 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
– de brief van minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin d.d. 14 oktober 2010 houdende de notitie van de Inspectie jeugdzorg «Veiligheid pleegkinderen in beeld» (31 839, nr. 74);
– de brief van staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 februari 2010 over het nieuwsbericht Misbruikers nog steeds actief in de jeugdzorg (31 839, nr. 81).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugdzorg,
Arib
De griffier van de algemene commissie voor Jeugdzorg,
Teunissen
Voorzitter: Van Toorenburg
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van der Burg, Dille, Dijsselbloem, Kooiman, Van Toorenburg, Uitslag,
en staatssecretaris Veldhuijzen Van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg over de pleegzorg. Op de agenda staat formeel één punt, maar er is nog een brief bij gekomen. Wij spreken vandaag niet alleen over de notitie van de inspectie Veiligheid pleegkinderen in beeld, maar ook over de brief bevattende de reactie op het nieuwsbericht Misbruikers nog steeds actief in de jeugdzorg. Ongetwijfeld zijn er leden die daaraan woorden willen wijden.
De aangegeven spreektijd was vier minuten. Ik denk dat wij met vijf minuten de leden nog gelukkiger maken.
Mevrouw Uitslag (CDA): Voorzitter. Het CDA vindt dat elk kind in Nederland recht heeft op veilig opgroeien. Het CDA heeft ook altijd aangegeven dat een gezin boven een tehuis gaat. In de initiatiefnota Gezin boven tehuis van mijn collega’s Sterk en Coskun Çörüz worden tal van zaken opgesomd die voor ons van belang zijn. De minister heeft toentertijd verschillende zaken overgenomen. Verschillende partijen hebben moties ingediend en ook moties breed ondersteund. Een belangrijke vraag in dit debat is wat er is gedaan met de door de minister overgenomen punten en met de moties. Ik overhandig daarom heel symbolisch de initiatiefnota nog een keer aan de staatssecretaris en ik krijg graag een volledig antwoord op de vraag. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris een brief stuurt waarin zij de stand van zaken weergeeft. Graag krijg ik een toezegging op dit punt.
Kinderen hebben behoefte aan een veilig thuis, een warm en gezellig huis, een huis waarin zij ondanks hun situatie zichzelf kunnen zijn en zichzelf kunnen ontplooien. Vanaf deze plek spreek ik veel waardering uit voor de inzet van alle pleegouders of netwerkpleegouders die maar één ding willen, namelijk een fijn thuis geven aan kwetsbare kinderen. Wij hebben ze keihard nodig. Helaas is er een tekort aan pleegouders en netwerkpleegouders. Laat ik duidelijk zijn: het CDA vindt het goed en zeer wenselijk dat er nu eindelijk eenduidige voorschriften zijn. Mijn collega Ine Aasted-Madsen heeft daar in de vorige periode ook stevig op ingezet. Het is gelukt en dat is mooi. De voorschriften geven pleegouders een goed idee en kader, waardoor zij hun pleegkinderen een veilig onderkomen kunnen geven. Deze voorschriften mogen echter niet zo ingewikkeld zijn en technisch zo ver van het kind en de mens afstaan, dat zij aanstaande pleegouders afschrikken. Kan de staatssecretaris dit garanderen en hierop een reactie geven?
Pleegouders kunnen niet alle juridische gevolgen overzien van keuzes die nodig zijn om in een vaak hectische tijd de zorg voor pleegkinderen op zich te nemen. Ik noem als voorbeeld maar even oma Boom. Daarom dient voor natuurlijke personen de mogelijkheid van voorlopige voogdij gecreëerd te worden, zodat zij wel het gezag kunnen hebben en voor pleegkinderen de noodzakelijke belangen kunnen behartigen, maar langer de tijd krijgen om te besluiten in welk kader, pleegzorg of voogdij, zij de kinderen willen opvoeden. Dit vraagt om een aanpassing van de wet. In een wetgevingsoverleg zullen wij daar inderdaad nog op terugkomen, maar ik krijg graag nu al een reactie van de staatssecretaris hoe zij er tegenover staat.
Mij bereiken veel geluiden over de technische kant van pleegouderschap, bijvoorbeeld de vraag hoe het zit met de kinderbijslag. In mijn inbreng in het verslag heb ik daarvoor ook aandacht gevraagd. Hoeveel vaart wordt hiermee gemaakt? Het CDA vindt het van belang dat er een landelijk kader is, met duidelijke criteria voor vergoedingen aan pleegouders, zodat er geen regionale verschillen optreden en iedere pleegouder dezelfde aanspraak heeft op financiële vergoedingen. Hoe gebeurt dit in de praktijk? Ook hierop krijg ik graag een reactie.
De leden van de CDA-fractie vinden dat door verpleeg- en zorgorganisaties geen maximumleeftijd gehanteerd mag worden voor de geschiktheid van netwerkpleegouders, zoals grootouders. Helaas is dat nog steeds het geval. Ik noemde oma Boom al even, maar mij bereiken mails over vele andere gevallen. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe wij hiermee kunnen omgaan.
Hoe zit het vervolgens met innovatieve pleegzorgvormen? Is daar ruimte voor? Is er een prikkel voor de pleegzorgaanbieders opdat nieuwe vormen die recht doen aan de kinderen, ook daadwerkelijk een kans krijgen in de praktijk, of worden die angstvallig buiten de deur gehouden door de huidige pleegzorgaanbieders? Stel je eens voor dat er gedoe van komt!
Het gaat dus om risicobeperking. Het kind wordt zo snel mogelijk in een pleeggezin geplaatst en daarna begint het onderzoek pas echt: raadsonderzoek, een medisch onderzoek en, als het een netwerkpleeggezin betreft, ook nog een netwerkonderzoek. Het CDA vindt het goed dat duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is en wie welke stappen voor onderzoek uitvoert. Het gaat immers om de veiligheid van het kind. Wij moeten wel ervoor waken dat niet het kind centraal staat maar de instituties. Zo bereikte mij via de mail ook een verhaal van een oma die haar kleinkind niet mocht opnemen, omdat zij niet zou voldoen aan de opleidingseisen. Dit leidt tot schrijnende gevallen; je voldoet niet aan het afvinklijstje, dus ..., volgende. Dit mag niet de praktijk zijn. Wij gaan ervan uit dat de richtlijnen het middel zijn en dat de mensen en kinderen centraal staan. Daar gaat het om: oprecht geïnteresseerd zijn en vanuit het mens-zijn gaan oppakken, niet meer en niet minder.
Ten slotte de noden en de warmte die het kind nodig heeft en niet de protocollen, de verantwoordelijkheidsverdeling en de risicobepaling. Hoe waken wij ervoor dat het middel het doel wordt? Dit punt is voor het CDA echt cruciaal.
Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Voor kinderen die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen gezin kunnen blijven, zijn in Nederland plusminus 15 000 pleeggezinnen dagelijks met alle liefde en toewijding bezig. Zij zorgen ervoor dat deze kinderen tot rust kunnen komen en weer kind kunnen zijn in een veilige omgeving. De overheid is ervoor verantwoordelijk dat hun veiligheid gewaarborgd is. Hoewel wij overtuigd zijn van de belangrijke taak van pleeggezinnen en wij er alles aan willen doen om deze mensen meer zekerheid te geven en hun positie te verbeteren, bereiken ook ons verhalen waarin het toch misgaat. Is de staatssecretaris het met ons eens dat het toezicht vooral in netwerkgezinnen nogal eens te wensen overlaat en dat daarin eventueel een vog en training van pleegouders gewenst zouden zijn? Het moet veel duidelijker worden wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor de veiligheid van het kind, het Bureau Jeugdzorg of de pleegzorgouder.
De aanbevelingen uit het onderzoek zijn ruim twee jaar oud. Nog steeds zijn alle verbeterplannen niet uitgevoerd. Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen? Vindt zij met ons dat het Schematisch protocol netwerkpleegzorg snel en volledig moet worden toegepast en dat de opleidingseisen eenduidig moeten zijn, zodat pleegouders bij verhuizing naar een andere provincie niet te maken krijgen met andere eisen? Het is onvoorstelbaar dat dit gebeurt.
De Inspectie jeugdzorg zou veel meer onaangekondigde bezoeken moeten afleggen. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan?
Ook zijn wij voorstander van een onafhankelijke klachtencommissie pleegzorg. Graag een reactie.
Ik wil ook weten of bij een vog inderdaad alleen wordt gekeken naar geweldsdelicten casu quo zedenmisdrijven die met kinderen te maken hebben. Wat mij betreft moet het volledige scenario aan bod komen. Wij vinden dat pleegouders ook daadwerkelijk een stem moeten hebben in het bijstellen van een behandelplan. Wij bepleiten om het blokkaderecht te verlagen naar een halfjaar in plaats van de nu geldende termijn van een jaar. Wat vindt de staatssecretaris hiervan?
Ten slotte hebben wij heel veel waardering voor alle goedwillende pleegouders, die zich vaak met bloed, zweet en tranen inzetten voor een kind dat niet van henzelf is, maar dat zij wel als zodanig behandelen. Ik zit hier enigszins met twee petten op, omdat ik in het verleden vier pleegkinderen heb gehad. Ik kan vertellen dat het zeer de moeite waard is om je op te geven. Dus een kleine wervingscampagne van mijn kant.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ieder kind heeft het recht om op te groeien in een veilige, gestructureerde, stabiele en liefdevolle omgeving. Ieder kind heeft recht op een gezinsleven. Helaas kan dit recht niet voor ieder kind in Nederland gewaarborgd worden. Er zijn kinderen die niet meer thuis kunnen wonen, bijvoorbeeld omdat het daar niet veilig is. Nederland kent gelukkig wel een alternatief. Dat zijn de pleeggezinnen en gezinshuizen. Het gaat meestal om beschadigde kinderen die een veilige omgeving nodig hebben. Het is van essentieel belang dat de overheid er zo veel mogelijk voor zorgt dat die veiligheid zo goed mogelijk wordt gewaarborgd.
Ik ben in deze commissie vast niet als enige geschrokken van de uitkomsten van de commissie-Samson: 350 meldingen van seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen, waarvan 36 meldingen zijn doorverwezen naar het Openbaar Ministerie. Het zou ook om meldingen in pleeggezinnen gaan. De logische vraag die opkomt en die nog niet is beantwoord in de brief die zojuist is verzonden, is of wij iets kunnen doen om dit in de toekomst te voorkomen. Ik hoop dat de staatssecretaris mij de garantie kan geven dat de mensen naar wie het Openbaar Ministerie een onderzoek start, als die nog werkzaam zijn in de jeugdzorg, lopende het onderzoek op non-actief worden gesteld. Dat wil niet zeggen dat zij uit de jeugdzorg moeten vertrekken, maar wel dat zij daarin in ieder geval voorlopig niet werkzaam zijn. Kan de staatssecretaris garanderen, als het gaat om meldingen van pleegouders, dat zij lopende het onderzoek geen pleegkinderen opvangen?
In het rapport van de Inspectie jeugdzorg wordt de conclusie getrokken dat het overgrote deel van de pleegzorgaanbieders systematisch aandacht heeft voor het screenen op veiligheidsrisico’s. Dat is mooi, maar kan de staatssecretaris ook aangeven in hoeverre de veiligheid in pleeggezinnen is verbeterd? Wordt door de pleegzorgaanbieders nu gebruikgemaakt van de risicotaxatie-instrumenten? In hoeverre creëren wij daarmee niet een papieren veiligheid? Veiligheid creëer je namelijk niet alleen door veiligheidswensen af te vinken, maar door kindermishandeling daadwerkelijk te signaleren en door in de pleeggezinnen te zijn. In hoeverre worden pleegzorgbegeleiders voldoende geschoold in het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling, dit ook na de motie-Langkamp die door de Tweede Kamer is aangenomen?
Laten wij niet vergeten dat wij niet alleen de professionals, maar ook de pleegouders zelf moeten scholen. Die worden nu vaak vergeten, terwijl ook zij te maken krijgen met lastige situaties en getraumatiseerde kinderen. Zij hebben ook vaak bijscholing nodig, zeker als het gaat om seksueel wervend gedrag bij kinderen. Helaas is dit niet standaard het geval. Ik hoop dat de staatssecretaris wil toezeggen dat zij hieraan aandacht zal besteden.
In het inspectierapport wordt ook geconcludeerd dat er grote problemen waren bij de netwerkplaatsingen. Mijn collega Dille heeft hierover al gesproken. Het kind was al in een gezin geplaatst, maar de screening van het netwerkpleeggezin moest nog plaatsvinden. Onduidelijk is dan wie er contact houdt met het kind en het pleeggezin begeleidt om de veiligheid te waarborgen. Is dat de pleegzorgaanbieder of Bureau Jeugdzorg? Op 1 januari van dit jaar moest dat duidelijk zijn. Ik vraag mij dan ook af of die duidelijkheid er nu is. Wie kijkt en controleert of het kind er veilig zit? Wat doet de gezinsvoogd, als die negentien kinderen onder zijn hoede heeft? Het zouden er vijftien moeten zijn, maar het aantal loopt steeds meer op. In het vrijwillig kader is het al helemaal een probleem bij Bureau Jeugdzorg, want hoe moet een jeugdhulpverlener, de zogenaamde casemanager, dat doen als hij wel 30 kinderen onder zijn hoede heeft? Ik hoop dat de staatssecretaris mij op dit punt duidelijkheid wil bieden.
De SP is tevens van mening dat voor het verbeteren en waarborgen van de veiligheid in pleeggezinnen jaarlijks een veiligheidsonderzoek zou moeten plaatsvinden in de pleeggezinnen. De William Schrikker Groep doet dat bijvoorbeeld al elk jaar. Ik zou graag zien dat elke pleegzorgaanbieder dat doet.
Mevrouw Uitslag (CDA): Mevrouw Kooiman vraagt wie er verantwoordelijk is bij plaatsing in een netwerkpleeggezin, Bureau Jeugdzorg of de pleegzorgaanbieder? In het onderzoek staat ook hoe de verdeling is en wie er verantwoordelijk voor moet zijn. Dat is in principe duidelijk. Is mevrouw Kooiman met mij van mening dat het kind wel zo snel mogelijk moet worden geplaatst in een netwerkpleeggezin, of kiest zij ervoor om het kind tijdelijk in een tehuis te plaatsen totdat duidelijk is wat het onderzoek oplevert?
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben blij dat mevrouw Uitslag deze vraag stelt. Wij moeten de plaatsing niet laten wachten. Ik vind het heel belangrijk dat netwerkplaatsingen kunnen doorgaan. Ik maak mij alleen wel zorgen dat wij een soort van schijnveiligheid creëren als de Bureaus Jeugdzorg moeten controleren, maar dat eigenlijk niet kunnen. Zeker in het vrijwillig kader heeft een jeugdhulpverlener 30 kinderen onder zijn hoede. Dan kun je wel zeggen dat je de veiligheid garandeert, maar dat kan dus niet. De pleegzorgaanbieder zou een afspraak kunnen maken dat men standaard af en toe op bezoek komt of dat jeugdhulpverleners meer tijd krijgen om dat te doen. De plaatsing moet echter niet worden uitgesteld.
Mevrouw Uitslag (CDA): Dank voor het antwoord, dat stelt mij gerust. Het CDA vindt ook dat kinderen zo snel mogelijk in een veilige omgeving, het liefst in een netwerkpleeggezin, moeten worden opgevangen. Mevrouw Kooiman sprak over de scholing van netwerkpleegouders. Ik heb gezegd dat wij moeten oppassen dat het geen afvinklijstje wordt. Ik krijg veel e-mails van netwerkpleegouders die geen netwerkpleegouders kunnen zijn omdat zij niet voldoen aan bepaalde opleidingseisen, terwijl zij wel een lieve oma zijn en de kinderen en het gezin als de beste kennen. Ik vind dat een dilemma. Hoe staat mevrouw Kooiman daar tegenover?
Mevrouw Kooiman (SP): Ik weet dat aspirant-pleegzorgouders aan het begin worden geschoold. Ik vind ook dat wij geen papieren werkelijkheid moeten creëren. Als een ouder, een oma of een tante niet voldoet aan de opleidingseisen, moet die achteraf worden geschoold, maar eerst plaatsing en dan scholing. Mijn specifieke vraag betrof voornamelijk de behoefte van pleegouders aan specifieke scholing en extra begeleiding, bijvoorbeeld, zoals dat chic wordt genoemd, als een kind seksueel wervend gedrag laat zien of traumatische ervaringen heeft. Het is natuurlijk fijn als zij daarin wat meer ondersteuning krijgen.
Ten slotte nog een vraag over de pleegzorgvergoeding. Het wetsvoorstel is al verzonden naar de Kamer. Ik heb begrepen dat bij pleegzorgaanbieders behoefte bestaat aan duidelijkheid, omdat pleegouders al komen vragen wanneer die vergoeding komt. Ik hoop dat de staatssecretaris daarover wat meer duidelijkheid kan bieden.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Vorige week werd de VVD, en niet alleen wij, opgeschrikt door de uitkomsten van de tweede tussenrapportage van de commissie-Samson. Deze commissie doet onderzoek naar seksueel misbruik van kinderen in jeugdinstellingen en pleeggezinnen sinds 1945. Er zijn tot op heden maar liefst 350 meldingen binnengekomen, waarvan circa 50% helaas verjaard is. In de toekomst is dankzij de maatregelen die aangekondigd zijn bij justitie, gelukkig geen enkele ernstige zaak meer verjaard. Daar zijn wij blij om, want verjaren kan niet. De commissie heeft 36 zaken doorverwezen naar het Openbaar Ministerie en bij 8 zaken is de kans op herhaling zelfs nu nog aanwezig. Dat is ons in elk geval verteld. Deze kinderen zijn omdat het thuis niet pluis was, door de overheid in een jeugdinstelling of in een pleeggezin geplaatst. De overheid heeft deze kinderen niet de veiligheid kunnen bieden die nodig is, waardoor zij nu dubbel slachtoffer zijn. Dat is een ernstige en intrieste zaak. Dit mag ook nooit meer gebeuren. Wij weten dat er in het leven geen garanties zijn, maar wij moeten alles doen om dit te voorkomen. Vandaar de volgende vragen.
Hoe is het mogelijk dat volgens het rapport van de Inspectie jeugdzorg de screening op veiligheid bij toekomstige pleeggezinnen en het toezicht op de veiligheid van die pleeggezinnen tijdens de begeleiding tot 2008 onvoldoende waren? Kan de staatssecretaris hier toezeggen dat dit bij alle pleegzorgaanbieders inmiddels op orde is en dat het geen papieren tijger is? Wat ik heb gelezen, ziet er wel aardig uit, maar is het in de praktijk ook geëffectueerd? Heeft de staatssecretaris zich daarvan vergewist? Wat is de stand van zaken? Als zij het niet zeker weet, wat gaat zij doen om ervoor te zorgen dat het geen papieren tijger is? Wordt bijvoorbeeld door de gezinscoach of de voogd ook wel eens een onverwacht bezoek gebracht bij een pleeggezin of, als die dat niet mogen, door de inspectie? Wij plaatsen de kinderen ergens en wij zijn ook verantwoordelijk voor de veiligheid.
Zijn de afspraken wie op welk moment verantwoordelijk is voor en toezicht houdt op de veiligheid van kinderen die in een netwerkpleeggezin worden geplaatst, nu wel duidelijk en effectief? Daarover stonden in het rapport kritische opmerkingen. Is het ook daar geen papieren tijger? Zijn er afspraken over de veiligheid gemaakt als een pleegkind op bezoek mag bij de eigen ouders? Ik hoor dat dit in de praktijk niet goed geregeld is. Hoe is de veiligheid volgens de staatssecretaris gewaarborgd?
Is de screening van medewerkers van jeugdinstellingen nu zodanig dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het kind door de overheid kan worden waargemaakt? Is het mogelijk en wenselijk om extra eisen aan de verklaring omtrent geen bezwaar te stellen? Ik heb de screeningseisen gelezen. Zij gaan vrij ver. Worden die echt heel serieus toegepast? Is het geen papieren tijger? Is er ook toezicht mogelijk «on the job», of het gebeurt in een jeugdinstelling of in een pleeggezin? Het is eigenlijk dezelfde vraag.
Kan de staatssecretaris aangeven of in de acht gevallen waarin kans op herhaling bestaat, door justitie en politie direct adequate maatregelen zijn genomen? Ik begrijp het probleem als iets in onderzoek is. Daarom heb ik de vraag zo geformuleerd. Welke stappen zijn gezet in de 28 gevallen die direct aan het OM zijn doorgegeven? Dat zal niet voor niets zijn gebeurd.
Dit vreselijke bericht over het misbruik van kinderen in pleeggezinnen, mag het goede werk van velen in pleeggezinnen en gezinstehuizen en de liefde waarmee deze mensen kinderen opvangen, niet overschaduwen. Daarin wil ik heel duidelijk zijn. Ik heb grote bewondering voor mensen die een kind opnemen, verzorgen en behandelen als hun eigen kind en het een thuis geven.
Naar aanleiding van recente werkbezoeken heb ik de volgende vragen. Hoe kan het dat een gezin met meerdere gezinsbegeleiders vanuit de zorgaanbieder te maken heeft met meerdere gezinsvoogden of voogden vanuit Bureau Jeugdzorg? Ik begrijp dat dit in de praktijk vaak het geval is als je meer dan een kind opvangt. De moeder die dit betrof, was alleen al hierdoor verplicht om te stoppen met werken, terwijl mensen toch ook veel kosten hebben als zij extra kinderen opvangen. Het ergste is echter de enorme bureaucratie aan beide kanten. Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen? Hoe kan het dat Bureau Jeugdzorg alleen de eerste trap van de extra toegekende vergoedingen aan pleeggezinnen uitkeert en de rest vasthoudt? Er zijn veel extra kosten. Waarom worden die extra trappen niet uitgekeerd? Ook daarop wil ik graag een antwoord.
Is de staatssecretaris het met de VVD eens dat gezinstehuizen voor kinderen die moeilijk plaatsbaar zijn in pleeggezinnen omdat zij een heel zware problematiek hebben, een goed alternatief zijn voor plaatsing in residentiële inrichtingen, zodat zij toch in een thuissituatie zitten en weer de weg naar een pleeggezin kunnen vinden? Deelt zij die mening ook en gaat zij proberen dit zo goed mogelijk te stimuleren? Ik denk dat dit een heel goede weg is om kinderen een plek in een fijn gezin te geven.
Mevrouw Dille (PVV): Begrijp ik goed dat de VVD het ermee eens is dat de Inspectie jeugdzorg onaangekondigd bezoeken moet kunnen brengen aan gezinnen, dit alles om de veiligheid van het pleegkind te waarborgen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zou het liefst zien, maar ik weet niet of dit kan, dat de zorgaanbieder en de voogden dit doen. Als het niet anders kan, dan maar door de inspectie. Die staat echter op vrij grote afstand. Er zijn mensen die regelmatig in zo’n gezin komen. Dat zou het beste zijn. Dat heeft mijn voorkeur. Vandaar de vraag aan de staatssecretaris.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik zal mijn bijdrage toespitsen op veiligheid. Over andere aspecten van pleegouderschap, zoals rechtspositie en financiële positie, spreken wij op andere momenten. Vanavond spreken wij onder andere over het wetsvoorstel waarin de positie van pleegouders in juridisch opzicht wordt versterkt. Er ligt ook nog een wetsvoorstel over de verbetering van hun positie in financiële zin. Mijn vraag aan de staatssecretaris is alleen of wij de nota naar aanleiding van het verslag binnenkort kunnen verwachten. Mijn idee is dat wij daarop wachten. Het zou helpen als die nota heel snel komt.
De aanleiding voor dit debat is een stand-van-zakenbrief van de Inspectie jeugdzorg naar aanleiding van een rapport uit 2008 over de veiligheid van pleegkinderen in pleeggezinnen. Kort samengevat: de aandacht ging in het verleden te sterk uit naar pedagogische kwaliteiten van pleegouders en er was onvoldoende aandacht voor veiligheidsrisico’s in pleeggezinnen. Dat was de situatie toen. Volgens de inspectie is dit alles nu veel beter verankerd in de screening vooraf en in het doorlopende toezicht op de pleeggezinnen.
Zo bezien is er weinig aanleiding voor dit AO, maar mijn collega’s spraken er al over. De discussie over veiligheid in de jeugd- en pleegzorg heeft een geheel andere dimensie gekregen toen de vorige week het tweede openbare bericht van de commissie-Samson verscheen. Circa 350 kinderen, ouders of hulpverleners hebben melding gemaakt van seksueel misbruik in de jeugdzorg sinds 1945. Kinderen die vanwege ernstige bedreigingen of kwetsbaarheden onder de zorg van de overheid waren gebracht, werden binnen jeugdzorginstellingen of pleeggezinnen vervolgens misbruikt. Dit roept vele emoties op, waaronder die van schaamte. Ook schaamte aan onze kant, namelijk dat de overheid, die wij als Kamer moeten controleren, zo lang deze problematiek blijkbaar miskend heeft. Hoe is het mogelijk dat eerdere signalen, die er geweest moeten zijn, niet eerder tot een veel alertere houding ook aan onze zijde hebben geleid? In de visie van mijn fractie is het onvermijdelijk dat de Kamer ook zelf onderzoek doet naar dit schandaal en daarbij ook nadrukkelijk kijkt naar de verantwoordelijkheid van de overheid en haar eigen rol.
In het licht van alles wat de commissie-Samson nu boven tafel brengt, is het de vraag of wij genoeg doen. Zijn de maatregelen die sinds 2007 zijn genomen, volgens de staatssecretaris adequaat, ook nu wij een idee beginnen te krijgen van ernst en omvang van het misbruik? De commissie-Samson schrijft zelf dat zij op basis van de meldingen tot nu toe – zij verwacht dat er nog veel meer zullen komen – al in gesprek gaat met het veld over andere werkprocessen om bepaalde patronen te doen veranderen of verbeteren. Dat suggereert dat de commissie-Samson nog ruimte voor verbetering ziet ten opzichte van de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen. Vandaar mijn vraag aan de staatssecretaris of zij vindt dat wij nu hebben gedaan wat nodig en zinvol is. Kan de Kamer over de uitkomsten van de gesprekken van de commissie-Samson worden geïnformeerd? Het gaat dus om de gesprekken die de commissie zelf entameert met het veld. Dit mede in het perspectief van de vraag of hetgeen de afgelopen twee jaar is gebeurd, adequaat is.
Het eindrapport van de commissie-Samson verschijnt medio 2012. De commissie doet een uitgebreid onderzoek, zoals wij hebben kunnen lezen in het onderzoeksplan. Sommige vragen moeten echter nu al worden gesteld. De commissie heeft 36 niet verjaarde gevallen overgedragen aan het OM. Het gaat deels om mensen die tot op de dag van vandaag werkzaam zijn in de jeugdzorg of in de pleegzorg. Dit roept de vraag op – anderen hebben hem ook al gesteld – of de verantwoordelijke organisaties of werkgevers ook direct geïnformeerd zijn, zodat zij in afwachting van het onderzoek betrokkenen op non-actief kunnen stellen. Is dit inmiddels ook gebeurd? Een tweede vraag is of de aangegeven zaken voldoende prioriteit krijgen. Er wordt ineens een behoorlijke werklast overgedragen aan het OM. Kan het de capaciteit ervoor vrijmaken die gezien de ernst noodzakelijk is?
De vele melders, zeker wanneer het om slachtoffers gaat – en dat is ongeveer 50% van de melders – vergen ook zorg. De commissie-Samson verwijst hen door naar met name de AMK’s en Slachtofferhulp Nederland. Ik wil graag van de staatssecretaris weten of deze organisaties hiertoe in staat zijn, nu zij in een keer zo’n grote hulpvraag op hun bord krijgen. Wil de staatssecretaris zich ervan vergewissen dat de hulpverlening nu wel adequaat is? Zijn de genoemde instanties daarvoor geëquipeerd? Wij kennen allemaal de werkdruk en de wachtlijsten bij de AMK’s.
Jeugdzorg Nederland wijst er in een reactie op dat aan sollicitanten altijd een verklaring omtrent gedrag wordt gevraagd. De vog zegt echter alleen iets over het verleden van de betrokken persoon en niets over zijn intenties. Er worden bovendien alleen veroordelingen in opgenomen, zo schrijft Jeugdzorg Nederland, en geen verdenkingen. Nu is een verdenking snel uitgesproken en een veroordeling vaak met moeite te verkrijgen. Daar zit dus heel veel tussenin. Wat vindt de staatssecretaris van de opvatting van Jeugdzorg Nederland dat ook verdenkingen zouden moeten worden betrokken bij het screenen van personeelsleden of pleegzorg? Zou dit op een zorgvuldige manier kunnen? Ik ben niet zo ver dat ik het standpunt van Jeugdzorg Nederland overneem, maar ik vraag haar reactie erop.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb de screeningscriteria doorgelezen. Ik vind de brief van de MOgroep in dit verband opmerkelijk en wil daarop graag uw reactie. Daarin staat dat gecheckt wordt op zaken, ook als afdoening heeft plaatsgevonden door middel van seponering, die aanleiding geven tot mogelijke bijzondere risico’s, zoals verdenking van zedenmisdrijven of kindermishandeling. U stelt de vraag, maar bent u het ook met mij eens dat de staatssecretaris moet aangeven hoe het kan dat de MOgroep deze brief schrijft, terwijl dit erin staat?
De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat is een goed punt. Ik kan mij voorstellen dat wat daar staat, echt nog gaat over het seponeren nadat er een onderzoek is geweest. Dan is er al een zware verdenking, die echt in onderzoek is geweest, uiteindelijk niet bewezen kon worden en geseponeerd werd. Die kwesties worden blijkbaar wel meegenomen in de vog. Ik zoek nu naar een verklaring, die de staatssecretaris misschien beter kan geven. Ik denk dat de MOgroep, tegenwoordig Jeugdzorg Nederland, bedoelt dat er ook gevallen zullen zijn van verdenking die wel tot maatregelen door de werkgever en tot aangifte hebben geleid, maar niet tot onderzoek. Dat type gradaties van verdenkingen is er. Er is misschien wel sprake geweest van een serieuze verdenking, waarna bijvoorbeeld de werkgever het dienstverband niet heeft verlengd of iemand heeft ontslagen, zonder dat sprake is geweest van een gerechtelijk onderzoek et cetera. De vraag is of wij met die informatie voldoende doen.
Ten slotte zal de veiligheid verbeterd moeten worden. Er is veel in gang gezet. De vraag is of er nog gaten blijven. Ik blijf echter zeggen dat er een balans moet zijn tussen een streven naar absolute veiligheid, die wij nooit zullen bereiken, en een uitvoerbare en leefbare zorg. Dat geldt ook voor de jeugdzorg en de pleegzorg. Als wij uitgaan van wantrouwen, zal niet alleen de animo onder pleegouders om zich voor dit goede werk aan te melden afnemen, maar zal ook de bureaucratie toenemen. Wij zeggen aan deze kant van de tafel altijd dat iets moet worden gedaan aan de bureaucratie en dat het vertrouwen in professionals en pleegouders vooropgesteld moet worden. Laten wij dus met z’n allen de balans daarin goed bewaken.
Mevrouw Uitslag (CDA): Hoe ziet de heer Dijsselbloem dit concreet voor zich? Ook ik en mijn fractie worstelen met die balans. Aan de ene kant wil je veiligheid, het afvinklijstje en dat iedereen goed geschoold is. Alle collega’s zeggen dat. Aan de andere kant wil je ook vertrouwen geven en niet zo veel last en bureaucratie op de pleegouders leggen dat zij het niet meer doen, want wij hebben ze hard nodig. Ik vind het een dilemma. Wij benoemen het allemaal. De heer Dijsselbloem doet een appel op de staatssecretaris, maar hoe ziet hij het zelf?
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik doe ook een appel op onszelf, om onszelf te beheersen. Wij spreken vaak naar aanleiding van incidenten en misstanden en kijken dan opnieuw of de veiligheid op orde is, of de protocollen wel deugen en of er voldoende contacturen zijn et cetera. Ik wil ervoor waken dat wij doorschieten. Ik geef een voorbeeld, waarover ik het niet eens ben met de collega’s. Dat is namelijk dat de inspectie onaangekondigd bij pleegouders langs zou moeten gaan. Ik vind dat echt een stap te ver. Ik vind dat de pleegzorgaanbieder die het contact met de pleegouders heeft, dit structureel op orde moet hebben. Er moet niet een sfeer ontstaan dat een pleegouder als het ware kan verwachten dat elk moment een inval van de inspectie gaat plaatsvinden. Die sfeer wil ik niet. Ik vind het heel belangrijk dat het structurele beleid ter waarborging van de veiligheid op orde is. Ik vind het heel belangrijk dat er voldoende tijd en contact is tussen pleegzorgaanbieders en pleegouders, waarbij voortdurend de veiligheid kan worden meegenomen. Ik wil niet naar een overvalcultuur, gebaseerd op wantrouwen, waarin de inspectie op elk moment in een gezin kan binnenvallen. Dan zou de balans doorslaan.
Mevrouw Uitslag (CDA): De CDA-fractie deelt dat punt met de PvdA-fractie.
Mevrouw Dille (PVV): Ik wil het volgende opmerken. De PVV vindt het natuurlijk heel vervelend als je moet handelen op basis van wantrouwen. Er gaan echter een aantal dingen mis. Het is prima als pleegzorginstanties een rol spelen, maar het betreft altijd aangekondigde bezoeken. Dan krijg je te allen tijde een ander beeld. Je moet alles inzetten voor het waarborgen van de veiligheid van het kind.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Wij moeten hier goed over nadenken. Hetzelfde gebeurt in de verpleeghuiszorg, waarover in het regeerakkoord een aantal maatregelen staan. Die zijn deels prima om de verpleeghuizen te helpen en te ondersteunen en het kritische inspectietoezicht daarop te garanderen. Ik wil echter geen cultuur waarin wij de inspectie zo nu en dan als een politieagent of een peloton ME’ers met een overvaltechniek de instellingen of de pleeggezinnen injagen. De staatssecretaris heeft in haar programmabrief geschreven hoe belangrijk zij het vindt om uit te gaan van vertrouwen in de werkers in de zorg en van vertrouwen in de pleegouders. Wij moeten heel precies met hen omgaan. Daar trek ik de streep.
Mevrouw Dille (PVV): Daar kan ik mij iets bij voorstellen, maar als je als pleegouder goed bezig bent, zou ik er geen enkel bezwaar tegen hebben als er onverwacht iemand van de inspectie bij mij op de stoep zou staan. Die inspecteur komt trouwens alleen; men gaat niet met vijf man alle kamertjes af. Dat lijkt mij heel duidelijk.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ondersteun het pleidooi van de heer Dijsselbloem voor meer vertrouwen in het veld. Daarom heb ik bijvoorbeeld voorgesteld om in navolging van de William Schrikker Groep, die heeft te maken heeft gehad met kindermisbruik in een pleeggezin, iets te doen aan de veiligheid in pleeggezinnen. Ik heb voorgesteld om in ieder geval een jaarlijks onderzoek te doen naar de veiligheid in pleeggezinnen. Is dat een mogelijkheid?
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik weet het niet en ik zeg dus geen ja of nee, maar ik zeg wel het volgende. Ik waardeer de inzet van de William Schrikker Groep, die z’n verantwoordelijkheid in ieder geval serieus neemt. Wij moeten echter oppassen voor meer bureaucratisering en papieren rapporten. Ik heb veel liever dat er een consequent en intensief contact is tussen de jeugdzorgaanbieder en de pleeggezinnen, zodat er daadwerkelijk zicht op is. Daarnaast moeten de vaste protocollen van screening et cetera worden gevolgd. Ik heb veel liever dat wij dat op orde brengen dan dat wij jaarlijks een rapport over de veiligheid in alle pleeggezinnen schrijven. Ik vermoed dat dit heel veel tijd en papier kost. Die tijd hebben wij echt voor andere dingen in de jeugdzorg nodig.
Mevrouw Kooiman (SP): De heer Dijsselbloem begrijpt blijkbaar de intentie van mijn vraag niet helemaal. Ik wil namelijk geen papieren werkelijkheid creëren en ik wil ook geen jaarlijks rapport. Ik zeg alleen dat er in ieder geval een keer per jaar een moment moet zijn dat je in het pleeggezin bijvoorbeeld stilstaat bij normen en waarden en seksuele contacten. Op die manier kun je bedenken hoe je kunt voorkomen dat er sprake is van onveilige situaties in een pleeggezin. Is de heer Dijsselbloem het ermee eens dat dit de intentie moet zijn en dat daarvoor aandacht moet zijn in een pleeggezin, het liefst op een vast moment?
De heer Dijsselbloem (PvdA): Dit klinkt al heel anders dan het opstellen van een veiligheidsrapport. Dit plaats ik meer in de sfeer van scholing en begeleiding. Ik vind de onderwerpen die mevrouw Kooiman noemt relevant en ik vind ook dat scholing en begeleiding van pleeggezinnen belangrijk zijn. Deze thema’s moeten daar inderdaad een plek in krijgen. Dat is echter iets heel anders dan hetgeen zij eerder bepleitte, namelijk een veiligheidsrapport per jaar per gezin.
De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het eind van de eerste termijn van de Kamer, waarin diverse zorgen zijn gedeeld en vragen zijn gesteld. Het is als voorzitter prettig om daarin een rode draad te constateren, namelijk gemeenschappelijk respect en waardering voor de mensen die in het veld het werk uitvoeren; de pleegouders.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik had enige tijd nodig om mijn antwoorden te rangschikken, omdat mij vragen zijn gesteld over heel concrete situaties en over regelingen. Er zijn ook vragen gesteld over de tussenrapportage van de commissie-Samson en over een inspectierapport dat de aanleiding was voor dit debat. Bovendien zijn er een heleboel vragen gesteld over visie; wat vind ik van pleegzorg; wat vind ik van het bestaande systeem? Ik bedank alle Kamerleden omdat zij niet alleen kritisch hebben gekeken naar de vraag of het systeem goed functioneert, maar ook omdat zij hun waardering hebben uitgesproken voor de mensen die pleegzorg geven. Ik vind dat heel belangrijk omdat beide aspecten onze gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn.
Ik zie pleegzorg als de basis voor het opdoen van vertrouwen in de samenleving door een toekomstige grote mens. Je ziet om je heen hoe mensen met elkaar omgaan. Je krijgt troost als je gevallen bent op het schoolplein. Je krijgt een aanmoediging als je een spreekbeurt moet houden, maar dat heel eng vindt. Je krijgt een aanwijzing als je je zusje een klap hebt gegeven. Je krijgt hulp als je met je broertjes iets moet delen wat je allemaal tegelijk wilt hebben. Daarmee bouw je je eigen zelfvertrouwen op en je eigen beeld van de wijze waarop een mens het liefst in de samenleving zou functioneren, namelijk als een goed mens; je wilt allemaal het liefst een goed mens zijn. Tegelijkertijd word je als goed mens iedere keer weer overvallen doordat er dingen gebeuren waarvan je denkt: dat dit nog kan; daar had ik nooit aan gedacht! Die twee uitgangspunten spelen een rol als wij spreken over pleegzorg, een rapport, of zelfs over een klein meisje dat weglopen is en waarvoor een AMBER Alert is uitgegeven. Je zult telkens overvallen worden door het onvermoede, het slechte, de verleiding, de nare kanten van de werkelijkheid. Met mensenkennis moet je volgens mij een zo goed mogelijk mens zijn, maar je moet ook het stelsel alert maken en niets beloven wat je niet kunt uitvoeren.
In z’n algemeenheid wil ik graag aan de hand hiervan met de Kamer over het onderwerp in kwestie praten. Ik ben daarom heel erg blij met de initiatiefnota Gezin boven tehuis omdat die mij een opstap geeft om mijn voorganger de heer Rouvoet te bedanken. Hij heeft namelijk de aandacht gevestigd op het kind. Dat heeft de grondslagen gelegd, geborgd door het ministerie van VWS, om te blijven opkomen voor de belangen van heel kwetsbare toekomstige grote mensen. Daar ben ik hem heel dankbaar voor, net als alle mensen die daaraan hebben meegewerkt.
Het huidige kabinet profileert zich heel duidelijk met de wens om de eigen kracht in de samenleving terug te brengen, terwijl de samenleving elke dag bezig is met het gewone mensenleven. De bewindslieden en de regering faciliteren zo veel mogelijk die eigen kracht, zodat mensen geen last hebben van papieren tijgers, maar dat zij wel geholpen worden om zelfvertrouwen te hebben in hun functie. Wij willen het zo dicht mogelijk organiseren bij waar het gebeurt. Daarin past heel nadrukkelijk het pleeggezin. Naast het gewone pleeggezin kan het altijd ingewikkelder zijn om een kind goed te helpen. Een gezinstehuis blijft daarom volgens mij nodig. De beweging blijft voortdurend als volgt. Waar wij geleerd hebben om met een fenomeen om te gaan, kunnen wij het terugbrengen tot het normale. Die beweging zal ik iedere keer toepassen.
Ik kom op een rapport van de inspectie. De inspectie toetst hoe wij denken over de vraag hoe goede pleegzorg eruit moet zien. U hebt allemaal uw ideaalbeeld verduidelijkt. Mevrouw Dille, u hebt daarover zelfs op grond van uw eigen ervaring wervend gesproken. Als pleegouder krijg je namelijk iets terug, je geeft niet alleen. Wij weten allemaal dat een goede pleegouder niet per se tig examens hoeft te hebben gedaan. Een goede pleegouder vindt het belangrijk dat de slechte start van een kind goed wordt gemaakt, in samenwerking met de eigen vader en moeder. Die relatie is namelijk voor altijd. Een goede pleegouder moet dus goed kunnen omgaan met het feit dat de relatie met de eigen vader en moeder voor altijd bestaat. Een goede pleegouder hoeft helemaal niet huisje-boompje-beestje te hebben en een vader en moeder te zijn; het kunnen ook twee moeders of twee vaders zijn, of een grootvader. Ik ben zelf grotendeels opgevoed door grootouders en ik weet welke grote toegevoegde waarde het heeft om over meerdere generaties te kunnen kijken. Het hoeft niet iemand te zijn die vrij neemt van z’n werk, want het moet juist een normaal gezin zijn. Het hoeven ook geen rijke mensen te zijn, want je krijgt er een vergoeding voor. Iedereen die er veel aan gelegen is dat een kind dat geen goede start heeft gehad, een toekomstige medeburger, geholpen wordt door het geven van het goede voorbeeld, kan een pleegouder zijn.
Wat dat betreft, zitten wij allemaal op een lijn. Wij komen terecht op het vertrouwen aan de ene kant en het toezicht aan de andere kant. Het inspectierapport dat vandaag geagendeerd is, is heel goed. Daarin wordt namelijk vertrouwen in het systeem uitgesproken, maar wordt ook gesteld dat het nog beter gemaakt kan worden; wij leren de hele tijd. Er zijn twee hoofdpunten die beter moeten. Allereerst kun je dingen zien aankomen; je kunt bekijken wat pleegouders extra moeten weten dan ouders van een eigen kind. Pleegouderschap is namelijk best moeilijk, omdat je het samen met de moeder moet doen. De moeder was het echter niet gelukt om een goede moeder te zijn. Dan is er dus iets met de moeder waardoor zij het moeilijk heeft. Er is sprake van een driehoek. Daarnaast gaat een pleegkind ook weer weg en moet je dus kunnen omgaan met verlies. Een aantal woordvoerders, onder wie mevrouw Kooiman, heeft benadrukt dat pleegkinderen beschadigd zijn. Sommige pleegkinderen hebben helaas geleerd dat als zij hun eerdere opvoeder tegemoet willen komen, zij iets gedaan krijgen door bepaald gedrag te vertonen. Dat heet dan seksueel verwervend gedrag. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien en de tranen schieten je in de ogen als je dat ziet. Je kunt je namelijk indenken hoe het is ontstaan. Dat moeten pleegouders ook kunnen herkennen en daarmee moeten zij leren omgaan.
De aanbevelingen uit het inspectierapport zijn heel nadrukkelijk gericht op het volgende. Het moet niet een papieren tijger worden, maar je moet natuurlijk volwassen zijn om de taak op je te kunnen nemen. De richtlijn wordt een leeftijd van minimaal 21 jaar, maar er komt geen maximumleeftijd. Daarnaast vinden wij een verklaring van goed gedrag niet genoeg. Die bewijst alleen maar dat je niet met justitie in aanraking bent geweest, maar wij willen veel meer weten. Een verklaring van geen bezwaar gaat namelijk veel dieper. Aan de hand daarvan kun je controleren of de ouder in het ouderschap van de eigen kinderen geen brokken heeft gemaakt. Je wilt weten of het een verantwoordelijke persoon is. Alle registers op basis waarvan je kunt beoordelen dat iemand misschien net niet de juiste competenties heeft om een goede pleegouder te zijn, worden nagegaan. Er volgt dan een reeks van bijeenkomsten met verschillende aspirant-pleegouders en twee begeleiders waarin gesproken wordt over de vraag wat pleegouderschap is. Daarin komen de dingen aan de orde die ik net noemde: zo kunnen pleegkinderen zich gedragen, dit gebeurt er ongeveer en daar moet je mee leren omgaan. Het is een soort opleiding, maar op die manier weten de pleegouders als zij aan de gang gaan of zij goed zijn toegerust. Het is dus ook een soort basisscholing. Het is nooit bedoeld als examen waarvoor mensen kunnen zakken die een heel goede pleegouder kunnen zijn.
De voorzitter: Er zijn een paar vragen over de eisen. Wij gaan het rijtje af.
Mevrouw Uitslag (CDA): De staatssecretaris noemt een minimumleeftijd van 21 jaar voor een pleegouder. Ik betoogde juist dat mensen ook te oud kunnen zijn voor pleegouderschap. Dat is in de praktijk het geval.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat is een gevoelig punt. Leeftijd op zich mag geen criterium zijn om niet in aanmerking te kunnen komen voor een pleegouderschap. Stel dat een ouder iemand door ouderdom of ziekte niet meer de regie heeft of als daarvoor aanwijzingen zijn, heb je redenen om te zeggen dat het niet meer veilig is. Leeftijd op zich is echter geen criterium.
Mevrouw Dille (PVV): Ik wil graag nog een toelichting over de vog. Wordt er daadwerkelijk op alle facetten gecontroleerd of alleen maar op kindgerelateerde misdrijven?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het gaat om alle aspecten. Ook normen en waarden en de aanpassing aan de samenleving spelen een rol. Diefstal doet er bijvoorbeeld ook toe.
Mevrouw Dille (PVV): Ik heb e-mails gekregen over een kind dat geplaatst was in een pleegzorggezin waarvan naderhand bleek dat de pleegvader op achttienjarige leeftijd was veroordeeld voor moord. Die paste echter niet op het kind en daardoor was het niet zo erg. Dat vonden wij erg raar en daarom vraag ik: welke criteria worden toegepast?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het systeem maakt dat voorbeeld onmogelijk.
Mevrouw Kooiman (SP): De staatssecretaris onderstreept mijn betoog dat getraumatiseerde kinderen vaak in pleeggezinnen terechtkomen. Ook pleegouders moeten daarmee kunnen omgaan. Ik krijg heel vaak van pleegouders te horen dat zij wat meer ondersteuning of specifieke scholing willen. Zal de staatssecretaris ervoor zorgen dat de pleegzorgaanbieders die de scholing moeten verzorgen, daar wat meer aandacht aan besteden?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik kom terug op het beleid van mijn voorganger. Er ligt een wetsvoorstel voor in de Kamer waarin een heleboel dingen geregeld worden, ook voor een groot deel op het financiële vlak. Daarmee worden alle financiële vragen beantwoord en worden de eerste grote stappen gezet voor het verbeteren van de positie van medewerkers en pleegzorgouders. Daar is het een onderdeel van. Ik ben bezig met het beantwoorden van de vragen over het wetsvoorstel. Die komen in maart naar de Kamer. Ik maak even onderscheid, want er komt een fors aantal zaken over jeugdzorg naar de Kamer. Ik bundel die het liefst in een stelselwijziging voor de jeugdzorg – die is natuurlijk heel groot – en in de voortgang van de pleegzorg. Daarvoor zijn nieuwe onderdelen actueel geworden naar aanleiding van het rapport-Samson. Ik probeer overzicht te houden over hetgeen wij in totaal mee bezig zijn. Het antwoord op de vraag van mevrouw Kooiman is onderdeel van de beantwoording van de vragen over het wetsvoorstel.
Mevrouw Kooiman (SP): De staatssecretaris bedoelt het wetsvoorstel over de pleegzorgvergoeding, maar mijn vraag ging specifiek over de scholing van pleegouders. Ik ben blij dat de beantwoording in maart komt, want dan krijgen wij ook een antwoord op onze vraag wanneer de vergoeding geregeld wordt; wanneer het wetsvoorstel daadwerkelijk naar de Kamer komt. Mijn vraag ging echter specifiek over de scholing en het antwoord daarop staat niet in een wetsvoorstel, ook niet in het wetsvoorstel dat vanavond behandeld wordt. Verzorgen pleegzorgaanbieders wel de scholing waaraan pleegouders behoefte hebben? Ik doel op vragen als: hoe ga je om met seksueel wervend gedrag of hoe ga je om met kinderen die zwaar getraumatiseerd zijn?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het wetsvoorstel is breder, het gaat niet alleen over de vergoeding. Er zijn meer dingen in het wetsvoorstel opgenomen, ook in mijn antwoorden aan mevrouw Kooiman. Het werkt namelijk heel vernauwend als je alleen maar over de vergoeding praat. Dat zou jammer zijn, want er zijn meer verbeterpunten op dat terrein. Die zijn meegenomen, ook seksueel wervend gedrag en expertise.
Mevrouw Kooiman (SP): De scholing van pleegouders wordt niet expliciet genoemd in het wetsvoorstel dat vanavond wordt behandeld en ook niet in het wetsvoorstel over de pleegzorgvergoeding. Ik vind het ook prima als de staatssecretaris toezegt dat zij mijn vraag nog eens nader bekijkt en later op terugkomt, want ik vind het echt een belangrijk punt. Pleegouders vragen er namelijk specifiek om.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Laten wij later uitzoeken waar het precies in staat, maar het punt heeft de aandacht gehad. Ik heb er namelijk vorige week met de commissie-Samson over gesproken. Ik schrok ervan en dacht: dit is typisch een element waarvan je moet weten dat het kan gebeuren, want anders zie je het niet. Wij komen er zeker op terug.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik sluit mij graag aan bij het laatste punt van mevrouw Kooiman. Ik heb in de praktijk bij Jeugdformaat in Den Haag een mooi voorbeeld gezien hoe het kan met geestelijk gehandicapte kinderen, met een intersectoraal team. Misschien is dat een goed voorbeeld van de manier waarop het zou kunnen.
Ik heb twee vragen. Ten eerste: de gang van zaken omtrent scholing en selectie herken ik uit werkbezoeken. Gebeurt dat echter altijd en overal bij alle jeugdzorgaanbieders of gebeurt het met name bij een bepaald deel daarvan? Ten tweede: is er een verschil tussen de verklaring die wordt gevraagd van medewerkers van jeugdzorginstellingen en pleegouders? Ik heb begrepen dat daar verschil inzit, namelijk dat er bij pleegouders meer gecheckt wordt. Ik heb ook nog een opmerking. De staatssecretaris sprak zojuist over gezinstehuizen. Ik doelde niet op de residentiële oplossing die wij nu hebben; de jeugdzorg. Ik bedoel juist de gezinshuizen waarin geprobeerd wordt om kinderen die heel veel hebben meegemaakt klaar te maken voor opvang in een pleeggezin. Ik hoop dat wij het over hetzelfde hadden, maar daar ben ik niet helemaal zeker van.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Om met dat laatste punt te beginnen: wij hebben het over hetzelfde. Er bestaat inderdaad een verschil tussen de eisen die gesteld worden aan professionele medewerkers, pleegouders en netwerkouders. Die mensen zijn namelijk verschillend geoutilleerd voor verschillende taken. Wat was de tweede vraag van mevrouw Van der Burg?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vroeg of de screening landelijk uniform is. Ik heb namelijk begrepen dat als je heel eerlijk bent over hetgeen pleegouderschap allemaal betekent, een heleboel mensen zeggen: nee, dat is niets voor mij. Volgens mij voorkomt het teleurstellingen als je zo eerlijk mogelijk bent over wat het inhoudt om pleegouder te zijn, want het vraagt nogal wat.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ja, het is zonder meer uniform. Zoals ik al zei, is het aan de ene kant belangrijk dat pleegouders van tevoren weten waar zij aan beginnen. Anders is het natuurlijk niet goed. Aan de andere kant hebben wij juist structurele aandacht voor de vraag hoe je pleegouders zo goed mogelijk kunt laten zien hoe belangrijk het is en op hoeveel creatieve en normale manieren je een bijdrage kunt leveren aan de toekomst en tegelijkertijd geborgd kan worden dat dit op een zorgvuldige manier gebeurt. Ik heb niet de indruk dat dit mensen hoeft af te schrikken. Integendeel, volgens mij geeft dat mensen die het graag willen doen eerder het idee: ik word erbij geholpen om het heel goed te doen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat is heel goed, maar niet helemaal een antwoord op mijn vraag. Mijn vraag ging over de training, het informeren van pleegouders et cetera. Het hoeft niet allemaal landelijk hetzelfde te gebeuren, maar is het wel overal goed geregeld? Is er niet een aantal voorlopers die er heel ver mee zijn en het heel goed doen, zowel voor de pleegouders als voor de veiligheid van kinderen, en aantal anderen die het veel minder goed doen?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De stand van zaken is dat er geen grote verschillen zijn. In z’n algemeenheid kom je dan op de vraag of je het vertrouwen geeft dat medewerkers en zorgaanbieders zelf kunnen besluiten wat het belangrijkst is. Aan de ene kant is dat gewenst, maar als het aan de andere kant gaat om fenomenen waar wij van schrikken en waarover in dit land nog niet veel expertise bestaat, moeten wij zorgen dat er een checklist is waarop staat waaraan iedereen moet voldoen. Daar zijn wij op dit moment mee bezig. Het gaat precies om dat evenwicht.
Mevrouw Dille (PVV): Ik heb een korte aanvullende vraag. De stand van zaken in januari 2010 was dat het bij de helft van de pleegzorgaanbieders in orde was. Valt er iets te zeggen over de huidige stand van zaken?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er zijn 28 pleegzorgaanbieders. Daarvan hadden 24 het al in orde toen de inspectie kwam kijken. Nu zijn ze allemaal in orde. Het systeem werkt dus goed.
Er is een aantal vragen gesteld over de commissie-Samson. De commissie-Samson is ingesteld vanwege een aantal geluiden van heel ernstige aard die uit de katholieke kerk opborrelden. Omdat pleegzorg onder de verantwoordelijkheid van de overheid valt, wil de overheid niet dat er dingen gebeuren die zij niet weet. Daarom was het een inventariserend onderzoek; wat gebeurt er? Er zijn 350 meldingen over een lange periode uitgekomen. Ik heb na de tussenrapportage met mevrouw Samson zelf gesproken. Aan de ene kant werkt de commissie aan een wetenschappelijk onderzoek, maar aan de andere kant heb ik gezegd dat ik alles wil weten waarvan zij denkt dat het meteen verteld moet worden om meteen te kunnen ingrijpen. Daarover heb ik geen enkele twijfel. Er is een klein aantal gevallen waarin degene die het overkomen is wil dat er strafrechtelijke vervolging plaatsvindt, naar het Openbaar Ministerie doorgestuurd. Er is een groep van acht gevallen waarover de commissie zelf heeft besloten om deze aan het OM te melden, omdat zij geen enkel risico wil lopen dat er nog eens iets gebeurt. Dat is gebeurd, maar daarover kan ik inhoudelijk niet veel meer vertellen. Ik heb er alle vertrouwen in dat het Openbaar Ministerie, wiens werk dit natuurlijk is, daar heel zorgvuldig mee omgaat en dat wij daarover gerust kunnen zijn. Ik vind ook dat de commissie in haar openhartigheid ons genoeg signalen heeft gegeven, zodat iedereen die het aangaat, iedere goede verstaander, vooruitlopend op het rapport onmiddellijk voor de eigen situatie kan kijken wat er aan de hand is. In die zin vind ik zelfs de tussenrapportage een heel goede toevoeging op het systeem.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben blij dat het Openbaar Ministerie die zaken onder zijn hoede heeft genomen. De staatssecretaris geeft aan dat wij daar vertrouwen in moeten hebben, maar mijn specifieke vraag luidde als volgt. Worden de jeugdzorgaanbieders of de pleegouders die het mogelijk betreft ook geïnformeerd, zodat als zij nog in de jeugdzorg werkzaam zijn lopende het onderzoek op non-actief worden gesteld?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat is een heel goede vraag, mevrouw Kooiman. Het is een afweging. Als een verdenking niet terecht is, maar als je die wel hebt geuit, kun je je woorden nooit meer terugnemen. Dan heb je enorme schade aangericht. Ik gaf eerder al aan dat er sprake is van heel broze driehoeksrelaties tussen de eigen ouders, het kind en de pleegzorgouder. Ook daarbij gaan wel eens dingen mis en wordt er een dreun uitgedeeld richting de pleegzorgouder. Voor jeugdzorgmedewerkers, en in dezen ook het Openbaar Ministerie, is het de kunst om juist iedere keer de afweging te maken welke handeling op dat moment nodig is, met zo min mogelijk schade voor het kind.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat snap ik, maar kan de staatssecretaris toezeggen dat de desbetreffende jeugdzorgaanbieders en bureaus jeugdzorg geïnformeerd worden over het onderzoek? Dan kunnen zij namelijk een afweging maken of er voldoende veiligheid is en of die gewaarborgd kan worden voor het kind. Het is belangrijk dat wij daar goed naar blijven kijken.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het antwoord is ja.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb ook gevraagd of de zorgaanbieders worden geïnformeerd, zodat zij een afweging kunnen maken en waar nodig extra waarborgen kunnen inbouwen. Het antwoord daarop is ja.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb er vertrouwen in dat het OM de veiligheid waarborgt. Ik kan de aanbieders echter niet melden dat er bij het OM een zaak loopt over iemand uit hun portefeuille. Dat is niet de goede conclusie en dat kan ik ook niet toezeggen, want dat is aan het OM.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het maakt mij niet uit wie de pleegzorgaanbieders informeert, maar zij moeten wel geïnformeerd worden. Ik kan mij bijna niet voorstellen dat dit niet gebeurd zou zijn. Ik begrijp dat er valse meldingen tussen kunnen zitten, omdat mensen om een bepaalde reden een pleegouder willen beschadigen. Ik wil ook niet dat er onmiddellijk wordt ingegrepen – ik begrijp dat de staatssecretaris zegt dat er zorgvuldig mee moet worden omgegaan – maar ik vind wel dat de pleegzorgaanbieder die ervoor verantwoordelijk is, het gewoon moet weten. Als de staatssecretaris nagaat of het OM hen daarover informeert, is dat prima.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zal uitzoeken wat de stand van zaken is. Ik ga ervan uit dat het ongelooflijk goed geregeld is door het OM. Staatssecretaris Teeven is daarover met de Kamer in gesprek. Wat wil de heer Dijsselbloem dat ik doe?
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben sterk voorstander van vertrouwen geven et cetera, maar soms helpt het om even zeker te stellen dat het gebeurt. Daarom heb ik gevraagd: kan de staatssecretaris verzekeren dat het OM de capaciteit heeft om de grote dozen met gevallen die hen zijn aangereikt of worden aangereikt door de commissie-Samson, aan te pakken? Daarop antwoordde de staatssecretaris ook: ik heb er vertrouwen in dat het goed gaat. Ik wil dat zij laat nagaan of wij ervan uit kunnen gaan dat de pleegzorgaanbieders worden geïnformeerd. Zij hoeft dat niet zelf te doen – dat snap ik allemaal – maar ik wil graag zeker stellen dat het gebeurt. Dan hoeven wij niet over een halfjaar vast te stellen dat wij elkaar allemaal hebben zitten aankijken, iedereen dacht dat wij het wel wisten, maar pleegzorgaanbieder X of Y wist niet dat er onderzoeken liepen tegen een bepaalde pleegouder.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Prima, om de heer Dijsselbloem tegemoet te komen, zal ik het vragen. Staatssecretaris Teeven en ik hebben heel goede afspraken gemaakt: je gaat erover of niet en je weet waar de een en de ander over gaat. Daarmee weet je zeker dat je er niet allemaal niet mee bezig was. Dat is mijn antwoord op de vraag van de heer Dijsselbloem, maar om hem tegemoet te komen, neem ik het nadrukkelijk mee. Dat doe ik vanavond nog, want dan spreek ik staatssecretaris Teeven.
De voorzitter: Staatssecretaris, vanavond hebben wij een debat over de kinderbescherming, waarbij ook de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aanwezig is. Ik stel voor dat u dit punt meeneemt naar dit debat, zodat de Kamer vanavond nog antwoord krijgt op deze vragen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Volgens mij spreken wij vanavond over andere onderwerpen, maar het onderwerp van dit overleg en dat van vanavond liggen natuurlijk wel dicht bij elkaar.
Ik ga niet over de portefeuilleverdeling tussen de staatssecretarissen, wat natuurlijk niet wegneemt dat ik wel een opvatting heb. Ik zal het nooit een bevredigend antwoord vinden dat een bewindspersoon zegt: niet ik maar een andere staatssecretaris gaat hierover, maar ik heb het vertrouwen dat het bij hem of haar in goede handen is. Als ik een dergelijk antwoord zou accepteren, zou ik mijn taak als controleur van de regering echt veronachtzamen. Ik bedank de staatssecretaris dus voor de toezegging dat zij zal laten nagaan of die instellingen zijn geïnformeerd over lopende onderzoeken en of het OM voldoende capaciteit heeft om deze zaken op te pakken.
De voorzitter: Ik stel voor dat de staatssecretaris haar blokje over de commissie-Samson afrondt en dan overgaat naar het volgende onderwerp.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik denk dat ik in grote lijnen mijn beleid heb neergelegd. Ik kan er nog wel aan toevoegen dat het jammer is dat een rapportage over het slechte, dat slechts een fractie van het goede is, het beeld bepaalt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een foto in de krant van een klein, eenzaam jongetje dat in de steek is gelaten door de samenleving. Zoals wel blijkt uit dit overleg zorgen wij er met z’n allen voor dat zo goed mogelijk wordt geprobeerd om te herstellen wat er met kinderen verkeerd is gegaan. Dat zou het beeld moeten zijn dat mensen van de pleegzorg hebben en van de manier waarop overheid en samenleving met hun kinderen omgaan.
Ik zeg dit zo nadrukkelijk, omdat ik de pleegzorg heel graag zou zien groeien. Het is een heel mooie manier om elkaar in de samenleving te helpen. Het zijn gewone mensen die het doen en daarmee doen zij iets extra’s voor kinderen, waarvoor je niet geleerd hoeft te hebben. Je moet alleen maar een goed mens zijn. Het lijkt mij goed om dit te zeggen als tegenwicht van wat wij allemaal moeten gaan doen naar aanleiding van de commissie-Samson.
Voorzitter. Dan nu wat korte vragen. Ik bewaar die altijd tot het laatst, niet omdat ze niet belangrijk zouden zijn, maar omdat ze soms het onderwerp «uit proportie kunnen halen». Ik begin met een vraag van mevrouw Dille van de PVV-fractie en mevrouw Uitslag van de CDA-fractie. Zijn de aanbevelingen alsmede de drie gewijzigde aanbevelingen van Gezin boven tehuis doorgevoerd? Ik moet deze nota, die mij zo lief werd overhandigd, nog lezen, maar dankzij mijn ambtenaren weet ik nu al wat ik moet antwoorden. Het is een wonder! De meeste aanbevelingen zijn meegenomen in het wetsvoorstel voor herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen, het wetsvoorstel dat wij vanavond behandelen, en het voorstel voor de verbetering van de positie van pleegouders. Ik heb verder reeds toegezegd dat de Kamer in maart een overzicht krijgt van de stand van zaken. In het begin van mijn betoog heb ik bovendien al mijn visie gegeven en aangegeven dat gezin boven tehuis gaat en tehuis boven instelling.
Mevrouw Uitslag vraagt of er ruimte is voor innovatieve zorg. Dat hoop ik wel! Ik hoop dat ook steeds uit te dragen, want de overheid als systeem heeft nu eenmaal de neiging om iets wat goed geregeld is, steeds maar gedetailleerder te gaan regelen en het uiteindelijk in beton te gieten. Die neiging zou mensen die met innovatieve zorg bezig zijn, wel eens tegen kunnen houden. Dat zou heel jammer zijn. Het is ook de reden waarom wij geen papieren tijgers willen. Particuliere initiatieven en andere alternatieven om kinderen op een goede manier op te vangen, juich ik dan ook alleen maar toe.
Voorzitter. Ik meen alle vragen beantwoord te hebben. Moet ik de sprekers misschien nog even langslopen? Heeft iemand geen antwoord gekregen op een vraag?
De voorzitter: Zullen wij maar meteen doorgaan met de tweede termijn? Ik zie de heer Dijsselbloem twijfelen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het maakt mij niets uit. Ik heb vijf vragen gesteld en daarvan zijn er nu twee beantwoord. Ik ben dan ook een béetje nukkig, maar ik kan die vragen natuurlijk ook in tweede termijn herhalen.
Mevrouw Uitslag (CDA): Voorzitter. De visie van de staatssecretaris is mij uit het hart gegrepen. Ze spreekt heel bevlogen over de opvang van kwetsbare kinderen door mensen die die kinderen met open armen in hun gezin opnemen. Ze geeft verder duidelijk aan dat de goeden niet onder de slechten mogen lijden. Dat is mooi en ik onderstreep dat.
Dit debat gaat vooral over vertrouwen versus toezicht. De Kamer gaat namelijk over toezicht op veiligheid. Iedereen die hier aan tafel zit, heeft dat dilemma besproken: hoever moeten wij gaan met het toezicht en hoever kunnen wij gaan met het geven van vertrouwen? De staatssecretaris heeft haar visie hierop met ons gedeeld. Zij wil het op een humane manier doen, dicht bij de mensen georganiseerd. Mij spreekt dat zeer aan. Ik heb echter nog wel wat zorgen over de implementatie. Wij kunnen wel tegen elkaar zeggen dat dit de manier is waarop met kinderen moet worden omgegaan, maar laten wij wel wezen: in de praktijk ligt het net even iets anders. Ik zeg wel eens: als je een stok in het water steekt, maakt die stok natuurkundig een knikje, zodat het in de praktijk net iets ander uitpakt.
De Bureaus Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieders staan in het spotlight, want iedereen kijkt naar ze. Er hoeft maar iets mis te gaan en ze komen negatief in het nieuws. Ik heb gemerkt dat mensen in het veld zich door die houding strikt aan onze regels zijn gaan houden. Dat kunnen wij ze uiteraard niet kwalijk nemen, maar wij willen tegelijkertijd ook heel graag dat ze af en toe van de regels durven af te wijken als dat een kind ten goede komt.
Innovatieve zorg idem dito. Wij willen graag dat mensen op zoek gaan naar nieuwe zorgvormen, dichtbij het kind georganiseerd. Maar aan de andere kant zijn er regels en financieringsstromen die het moeilijk maken om vorm te geven aan deze innovatieve zorg.
Voorzitter. Ik ben blij met het betoog van de staatssecretaris. Mijn vragen zijn beantwoord, ook die over de leeftijdsgrenzen. Oma Boom kan gerust zijn! Mijn vragen over de pleegzorgvergoeding worden besproken in een wetgevingsoverleg. Verder kan ik niet wachten op de brief die in maart naar de Kamer komt. Ten slotte beveel ik de initiatiefnota van harte aan. Het zou heel mooi zijn als wij al die zaken hierbij zouden kunnen betrekken, maar dan moet het dus wel duidelijk zijn hoe wij het in de praktijk gaan doen.
Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Ook ik vind het jammer dat in een overleg als dit vaak alleen maar wordt gesproken over de negatieve dingen. Ik ben er namelijk van overtuigd dat 99,9% van de pleeggezinnen met liefde en toewijding kinderen probeert te helpen. Helaas maakt die 0,1% het noodzakelijk dat wij vandaag hier zitten om te bespreken hoe wij de veiligheid van kinderen kunnen garanderen.
Ik heb een idee geopperd waarover niet iedereen even enthousiast is en wel om de Inspectie jeugdzorg onaangekondigde bezoeken te laten afleggen. Een andere mogelijkheid is echter om pleegzorgorganisaties onaangekondigd bij mensen op bezoek te laten gaan. Ik wijs op die mogelijkheid, omdat deze organisaties nu vaak tussen negen en vijf langskomen, ook al zijn kinderen dan vaak helemaal niet thuis. Dat ze het zo doen, is natuurlijk logisch, want dat zijn nu eenmaal de werktijden van de mensen die bij deze organisaties werken. Al met al blijf ik van mening dat wij moeten onderzoeken of die bezoeken niet op een functioneler tijdstip kunnen worden afgelegd.
Ten slotte krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris op de positie van netwerkpleeggezinnen. Hun positie is namelijk toch net iets anders dan die van de reguliere pleeggezinnen. Waar liggen de verantwoordelijkheden precies en hoe is het toezicht georganiseerd? Helemaal ten slotte: kan de staatssecretaris ingaan op het blokkaderecht?
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Wij spreken vandaag over de veiligheid van pleeggezinnen en pleegkinderen. Dat is logisch, want die kinderen gaan ons allemaal aan het hart. Ik ben dan ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat ze zal nagaan of de meldingen bij het Openbaar Ministerie ook bekend zijn bij de jeugdzorgaanbieders en de Bureaus Jeugdzorg.
De staatssecretaris geeft aan dat zij meer veiligheid wil in pleeggezinnen, maar ik heb geen concrete aanbevelingen gehoord, terwijl de SP hier wel voorstellen voor heeft gedaan. Zo heb ik een jaarlijks veiligheidsonderzoek voorgesteld. Dat hoeft overigens geen rapportage te zijn, want er wordt elk jaar al een evaluatie uitgevoerd. Laten wij met andere woorden in die evaluatie ook stilstaan bij de manier waarop de veiligheid in het pleeggezin is gewaarborgd. De William Schrikker Groep werkt hier al heel innovatief aan en wij kunnen dan ook proberen om de best practices in het veld navolging te laten vinden bij andere pleegzorgaanbieders.
Het scholen van pleegouders. Dat zou inderdaad wat meer aandacht mogen krijgen. Ik ben dan ook blij dat de staatssecretaris de Kamer hierover in maart zal informeren.
De veiligheid op papier. Er is natuurlijk veel meer nodig dan iemand die een veiligheidslijstje afvinkt, een praktijk die in het inspectierapport wordt beschreven. Het trainen van begeleiders is daarvoor heel belangrijk. Wij hebben niet voor niets de motie-Langkamp aangenomen, want in die motie draagt de Kamer de regering op om iedereen die met de verplichte meldcode werkt te scholen in het herkennen en bespreekbaar maken van kindermishandeling. Dit onderwerp krijgt wat mij betreft te weinig aandacht. Destijds hebben wij een brief gekregen, waar alleen maar in stond dat men gebruik kan maken van een scholingsaanbod op internet. Dat is natuurlijk te summier, zeker nu al die meldingen binnen zijn gekomen. Laten wij dus in ieder geval meer aandacht besteden aan de scholing van de begeleiders van pleeggezinnen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ook ik vind het triest dat wij hier bij elkaar zitten om over gevallen te praten waar het niet goed is gegaan. Dat is aan de andere kant natuurlijk wel inherent aan het vak van Kamerlid; daarin gaat het vaak om onze controlerende taak. Ik heb verder niet voor niets nadrukkelijk uitgesproken dat ik heel veel bewondering heb voor mensen die deze kinderen een plek geven in hun gezin. Wij kunnen ons niet voorstellen hoe belangrijk dat voor die kinderen is. De pleeggezinnen krijgen tegelijkertijd wel veel terug voor de enorme verantwoordelijkheid die ze op zich hebben genomen.
Een paar van mijn vragen zijn niet beantwoord. Ik sluit mij om te beginnen aan bij de vraag of zorgaanbieders op een onverwacht moment een bezoek kunnen afleggen. Ik bedoel daarmee dus een moment buiten de kantooruren. Is dat mogelijk en wenselijk?
Ik heb in eerste termijn een vraag gesteld over de afstemming met het netwerkpleeggezin. Volgens mij is die vraag niet beantwoord, ook al is het in de praktijk wel degelijk een probleem.
Ik heb een vraag gesteld over het bezoek aan de biologische ouders. Wie is gedurende dit bezoek verantwoordelijk voor de veiligheid? Uit praktijkvoorbeelden blijkt dat dit goed moet worden afgestemd om te voorkomen dat de ene partij naar de andere kijkt.
Het is voor pleegouders ontzettend belangrijk dat ze niet met heel veel partijen te maken krijgen. Sommige pleegouders vangen meerdere kinderen op – zie mevrouw Dille, die vier kinderen heeft opgevangen – en dan kun je aan de ene en aan de andere kant met vier begeleiders te maken krijgen. Dat is ongewenst, want wij willen dat die gezinnen gewoon kunnen blijven functioneren. Als je met zo veel begeleiders te maken krijgt, staat niet langer het gezin dat de kinderen opvangt, centraal, maar de organisatie van de zorgaanbieder en het Bureau Jeugdzorg. Dat dit wordt aangepakt, is wezenlijk voor de pleegouders, want die kunnen hun werk natuurlijk niet op een goede manier doen als ze voortdurend met allerlei partijen moeten overleggen. Wat kan de staatssecretaris hieraan doen? Desnoods mag zij hierop in een brief terugkomen, mits dit belangrijke punt maar aandacht krijgt.
Ten slotte krijg ik nog graag een antwoord op mijn vraag hoe het mogelijk is dat de extra toegekende vergoeding bij het Bureau Jeugdzorg blijft liggen en niet aan de pleegouders wordt toegekend. Ik vraag dat, omdat het een praktisch probleem is voor pleegouders.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Mijn waardering voor het openingsbetoog van de staatssecretaris, waarin zij context en visie geeft. Natuurlijk is dat een algemeen verhaal en in de praktijk zal dan moeten blijken hoe het wordt uitgewerkt.
Ik spreek verder mijn steun uit voor het punt dat mevrouw Kooiman maakte van het belang van scholing. Ik denk dat het niet vaak genoeg kan worden gezegd. Wij willen allemaal dat in ieder geval de professional en de pleegouders meer vertrouwen van ons krijgen en dat kan alleen als wij ervoor zorgen dat zij voortdurend adequaat worden opgeleid en bijgeschoold. Dit issue verdient overigens in de hele jeugdzorg aandacht, omdat de kwaliteit van scholing en bijscholing overal omhoog moet. Ik steun mevrouw Kooiman hierin dus van ganser harte.
Heb ik het goed begrepen dat de nota naar aanleiding van het verslag over de rechtspositie in maart naar de Kamer komt? Zo ja, wordt daarin dan het punt van mevrouw Kooiman over de scholing meegenomen?
Er zijn drie vragen van mij blijven liggen. De afgelopen jaren is er veel verbeterd bij de veiligheid. Ik vroeg de staatssecretaris echter of die verbeteringen voldoende zijn in het licht van de commissie-Samson. Vloeit uit het werk van deze commissie wellicht voort dat een aantal zaken moet worden uitgebreid of aangescherpt?
Mijn tweede vraag betreft de meldingen bij de commissie-Samson. De commissie stuurt de slachtoffers door naar het AMK en Slachtofferhulp. Ik vroeg de staatssecretaris of die instellingen over voldoende capaciteit en deskundigheid beschikken om deze mensen snel op te vangen. Wij maken met de commissie-Samson veel los en daarom verdient de nazorg heel veel aandacht.
Mijn derde vraag betrof de opmerking van Jeugdzorg Nederland over de verklaring omtrent het gedrag en de vraag welke typen verdenkingen worden meegenomen. Ik krijg daarover graag precieze informatie. In hoeverre is het reëel en kunnen of moeten wij meer doen?
De voorzitter: Mevrouw de staatssecretaris, wilt u dat ik even schors of kunt u onmiddellijk antwoorden?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zou graag een momentje krijgen om de vragen te organiseren. Ik zal de vragen per naam heel concreet beantwoorden. Ik dacht dat ik heel veel had beantwoord, maar dat is dus niet helemaal het geval. Ik zal de antwoorden per woordvoerder ordenen, inclusief de antwoorden op de vragen die er in tweede termijn bij zijn gekomen. Dat lijkt mij voor het overzicht het beste. Ik neem daarvoor even een minuutje.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik hoop dat ik alle antwoorden op een rijtje heb. Ik ga de vragen op volgorde beantwoorden. Ik begin met mevrouw Uitslag.
Mevrouw Uitslag maakte een opmerking over de noodzaak van evenwicht tussen vertrouwen en toezicht en vroeg naar de implementatie in de praktijk. Ik stimuleer nadrukkelijk dat de inspectie nagaat hoe het in de praktijk verloopt. Ik zie haar opmerking dan ook als een impuls om ervoor te zorgen dat de inspectie de innovatie meeneemt en die toetst op werkbaarheid. Met andere woorden: het evenwicht geen papieren tijger laten zijn en innovatie een plek geven. De inspectie kijkt dus nadrukkelijk naar wat er in de praktijk gebeurt en hoe de regels worden geïmplementeerd.
Mevrouw Dille stelde een goede maar ook heel technische vraag over het blokkaderecht. Dit onderwerp wordt echter vanavond besproken. Het gaat namelijk om de vraag of iemand na een halfjaar of een jaar kan zeggen dat hij zo’n relatie met een kind heeft opgebouwd dat het niet meer bij hem of haar mag worden weggehaald. Die vraag moet echter worden besproken in de context van het wetsvoorstel dat wij vanavond bespreken.
Mevrouw Dille en mevrouw Van der Burg vroegen beiden naar de specifieke screening voor de specifieke rol bij de opvang van een kind. Meer in het bijzonder gaat het om bestandspleegouders – een heel lelijk woord – die binnen de organisatie van een zorgaanbieder voor kinderen zorgen en om mensen die netwerkpleegzorg verlenen, mensen uit het netwerk van een kind, bijvoorbeeld een tante of een oma. De instrumenten die voor de veiligheid zijn ontwikkeld, worden gericht op de verschillende rollen die mensen kunnen vervullen. Als het bijvoorbeeld opeens nodig is dat de netwerkouder ingrijpt of in stelling wordt gebracht, dan wordt de risicotaxatie binnen een week afgerond. Dat is dus iets heel anders dan het langduriger traject voor een bestandspleegouder, want die moeten een traject doorlopen dat uit verschillende stappen bestaat. Het is dus altijd echt gericht op veiligheid, maar het wordt wel op maat toegepast.
Mevrouw Kooiman vroeg naar de scholing van pleegouders. Ik worstelde even met de vraag waar dat nu precies in staat. Het is echter een onderdeel van het wetsvoorstel voor de verbetering van de positie van pleegouders. Meer kan ik mevrouw Kooiman op dit moment niet antwoorden. Verder zijn de schriftelijke vragen hierover in behandeling. Die antwoorden komen in maart naar de Kamer.
De voorzitter: Ik zie mevrouw Dille al kijken en daarom noteer ik toch maar even dat zij ook heeft gevraagd naar de positie van de netwerkpleegouder en de onaangekondigde bezoeken.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het is al mogelijk om onaangekondigd een bezoek af te leggen! De aanbieder kan op een zelfgekozen moment gerust onaangekondigd op bezoek gaan.
Mevrouw Dille (PVV): Maar gebeurt het ook?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het gebeurt ook. Andere woordvoerders wezen er daarbij wel terecht op dat een dergelijk bezoek afgewogen moet worden tegen het gevoel van veiligheid en vertrouwen. Hier speelt hetzelfde als bij de papierwinkel: pleegouders krijgen soms het idee dat ze stelen of zich ergens anders schuldig aan maken. Het evenwicht tussen het niet-pluisgevoel en het pluisgevoel speelt hier dus ook een rol.
Voorzitter. Ik heb een aanvulling op het antwoord op de vraag van mevrouw Kooiman over de training van pleegouders. Bij Jeugdzorg Nederland staat het thema seksueel misbruik op de scholingsagenda, uiteraard naast andere cursussen. Het cursusaanbod volgt dus wel degelijk de actualiteit.
De voorzitter: Staatssecretaris, zowel mevrouw Kooiman als de heer Dijsselbloem hebben een concrete vraag gesteld over de stukken die in maart naar de Kamer komen. Dat is een nota, maar wordt daarin ook specifiek ingegaan op de scholing? Hierover bestaat nog wat onduidelijkheid.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Daar zijn vragen over gesteld en die vragen verdienen een antwoord. In maart kom ik dus wel degelijk terug op de scholing.
Mevrouw Van der Burg, ik moet ook u verwijzen naar het wetsvoorstel. U vroeg namelijk of het Bureau Jeugdzorg een pleegzorgvergoeding geeft en hoe het mogelijk is dat alleen de eerste trap wordt uitgekeerd. Dat is een technische, financiële vraag. Daarop wordt vanavond teruggekomen, omdat wij u dan zo kunnen antwoorden dat het zeker is dat alle nogal technische informatie die wij u moeten verstrekken, correct is en in de juiste context wordt geplaatst.
Mevrouw Van der Burg vroeg wie er verantwoordelijk is als het pleegkind op bezoek gaat bij de ouder. Met het antwoord op deze vraag kan ik aansluiten bij de aanbevelingen in het inspectierapport. De inspectie stelt namelijk heel nadrukkelijk dat je pas over mag dragen als de ander het heeft aangepakt. Dat betekent dat de pleegzorgouder de verantwoordelijkheid draagt op het moment dat het Bureau Jeugdzorg een kind overdraagt aan de pleegzorgaanbieder. Als dat kind vervolgens op bezoek gaat bij de natuurlijke ouder, is het pleeggezin en vervolgens de pleegzorgaanbieder verantwoordelijk.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik hoor dat het in de praktijk een probleem is voor deze twee partijen. Die zouden er niet altijd goed uitkomen. Ik vraag de staatssecretaris daarom expliciet om hierover met de betrokken partijen te overleggen. In theorie mag het dan goed geregeld zijn, in de praktijk is het een groot probleem, zeker ook gezien de mogelijkheden die het Bureau Jeugdzorg heeft.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat zeg ik toe, want het is natuurlijk niet de bedoeling om iets alleen maar op papier te regelen. Het moeten heldere, werkbare afspraken zijn. Ik kan dit dus zeker toezeggen.
Mijnheer Dijsselbloem, het spijt mij reuze dat ik u nukkig heb gemaakt. Dat was zeker niet mijn bedoeling. In mijn aantekeningen staat dat u een heleboel dingen hebt gesteld en u vooral richtte op de ondersteuning van de pleegouders. Ik dacht verder dat u vooral wilde dat ik een nota naar aanleiding van het verslag zou toezeggen. Dat heb ik opgeschreven! Ik dacht dat ik het in uw ogen goed zou doen als ik dat maar toezegde. U nukkig maken was dus zeker niet mijn bedoeling.
U sprak over een brief van Jeugdzorg Nederland over de verklaring geen bezwaar. Die brief ken ik echter niet en dat heeft wellicht tot wat verwarring geleid. Mijn antwoord op uw vraag over de maatregelen rondom de verklaring geen bezwaar is dat die maatregelen heel diepgaand zijn. Ik weet niet wat er in de door u aangehaalde brief staat en daarom dacht u misschien dat mijn antwoord de plank missloeg. Ik zal die brief achterhalen en bekijken wat er precies in staat.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Je moet oppassen voor begripsverwarring, want ik sprak over een brief over de verklaring omtrent het gedrag. Ik weet niet of wij daarmee hetzelfde bedoelen. Ik zie u ja knikken, wat betekent dat wij dat dus wel doen.
In de brief wordt gesteld dat de verklaring omtrent het gedrag eigenlijk niet breed genoeg is, omdat bepaalde verdenkingen niet in de verklaring worden verwerkt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan verdenkingen die bij de vorige werkgever bekend waren en daar tot maatregelen hebben geleid, maar die niet in de justitiële sfeer terecht zijn gekomen. Jeugdzorg Nederland pleit er daarom voor om daar meer aandacht aan te besteden, zodat ook dit soort type verdenkingen bekend kunnen worden.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ga die brief goed lezen. Vervolgens stuur ik de Tweede Kamer hierover een brief, want dit is een nieuwe nuance die inhoudt dat verschillende maatregelen en screeningen in verschillende stadia zorgvuldig moeten worden beschreven om ze goed uit te kunnen voeren. Ik ga het dus naar aanleiding van deze aanbeveling van het Bureau Jeugdzorg op een rijtje zetten.
Voorzitter. De heer Dijsselbloem vroeg of er voldoende wordt gedaan om een tweede commissie-Samson te voorkomen. Ik trek het door en leg de vraag zo uit dat hij ook een tweede rapport-Van Vollenhoven wil voorkomen. Op dit moment hebben wij alle aanbevelingen overgenomen. Wij hebben naar aanleiding van deze rapporten zo veel mogelijk geleerd en aangepakt, maar ik weet desondanks zeker dat wij op een gegeven moment op iets zullen stuiten, waarvan wij moeten zeggen: dat hadden wij niet gedacht. Dat is het beste antwoord dat ik de heer Dijsselbloem kan geven. Alles wat de commissie-Samson heeft aangedragen, zelfs wat ze nog niet wetenschappelijk kan onderbouwen, implementeren wij meteen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Nog een slag concreter: is het rapport van de commissie-Samson voor u een aanleiding om meer te gaan doen?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik wacht het eindrapport af. Tot die tijd implementeer ik onmiddellijk de ad-hocsignalen. Als het eindrapport gereed is, komt er een integrale aanpak van kindermishandeling. In mijn beleid is geweld in afhankelijkheidsrelaties namelijk een speerpunt. Ik richt mij daarbij niet alleen op kinderen, maar ook op ouderen en de meest weerlozen in een gezin. Het heeft dus een heel hoge prioriteit.
Nog een vraag van de heer Dijsselbloem: nu wordt hij echt verwend. Ga ik de Kamer informeren? Samen met staatssecretaris Teeven heb ik op een aantal rapporten gereageerd. In dat kader worden de uitkomsten van de commisie-Samson naar de Kamer gestuurd.
De bureaucratie. Wij zijn bezig met regelarme instellingen. De balans tussen onderzoek en vertrouwen is belangrijk. Als ex-professional neem ik alle aanbevelingen om onnodige regels te schrappen en papieren tijgers te verscheuren mee. Het nieuwe screeningsinstrument is echter zeker geen papieren tijger, maar een mens op mens veiligheidsprocedure. Wij zullen er verder eerlijk over moeten durven zijn dat sommige regels nu eenmaal met papierwerk gepaard gaan. Dat zijn de belangrijke regels. Andere regels zullen dus moeten worden afgeschaft.
Waarom is het niet eerder aan het licht gekomen?
De heer Dijsselbloem (PvdA): Sommige vragen zijn bijna retorisch en behoeven geen beantwoording. Een vraag waar ik nog wel antwoord op zou willen krijgen, is mijn vraag over Slachtofferhulp Nederland en het AMK. De melders worden nu naar die instellingen doorverwezen en ik wil dat zeker wordt gesteld dat die voldoende capaciteit hebben om de toevloed aan zaken op te vangen.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Daar komt de staatssecretaris vanavond op terug. U kunt er natuurlijk van uitgaan dat het niet de bedoeling is om dingen over de schutting te gooien.
De voorzitter: Zijn alle vragen beantwoord? Er is geen ruimte voor een derde termijn, maar misschien zijn er nog vragen waarop de staatssecretaris zou moeten reageren.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik bedank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Ik heb haar echter wel twee keer gevraagd naar al die begeleiders waarmee een pleeggezin te maken krijgt. Daardoor staat namelijk niet het pleeggezin centraal maar de instituties. Ik weet dat er in de praktijk naar oplossingen wordt gezocht, maar ik zou toch graag de expliciete toezegging van de staatssecretaris krijgen dat hieraan iets zal worden gedaan.
Mevrouw Uitslag (CDA): Ik zei eerder dat ik nog even moest nadenken over de vraag of ik tevreden ben met het antwoord van de staatssecretaris. De staatssecretaris gaf aan dat de inspectie een rol op zich zal nemen bij de implementatie. Ik denk echter dat er ook een cultuuromslag nodig is en wel van vertrouwen naar veiligheid. In de praktijk zullen mensen daar zeker mee te maken krijgen en daarom stel ik voor dat de staatssecretaris gaat overleggen met het IPO, Jeugdzorg Nederland, de inspectie en de aanbieders. «Niet instituties maar kinderen centraal stellen» moet bij al deze organisaties aan de orde worden gesteld, zodat de ambities en de visie van de staatssecretaris werkelijkheid kunnen worden.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zeg dat laatste natuurlijk heel graag toe. Dat is bijna waarom ik dit ben gaan doen. Er is structureel overleg met de organisaties die u noemt en daar zal ik dit punt zeker inbrengen. Natuurlijk!
Mevrouw Van der Burg vroeg om een technische herverdeling en een andere organisatie van verantwoordelijkheden en taken tussen gezinsvoogden en gezinsbegeleiders. Ik ben het met haar eens dat het een belangrijke klacht is van pleegouders dat ze naar verschillende loketten moeten, bonnetjes moeten bewaren, verschillende contactpersonen hebben en met verschillende begeleiders te maken krijgen als er meerdere pleegkinderen in hun gezin leven. Zij zouden dan ook graag één begeleider hebben voor al hun pleegkinderen. Er zijn organisaties die hiermee heel goed omgaan, maar ook die het nog niet zo goed doen. Wij hebben hier dus te maken met een best practice-element. Het stelselmatig herorganiseren van deze praktijk hoort echter thuis bij de stelselwijziging van het jeugdzorgstelsel. Daarbij zal ik hierop terugkomen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Het ging mij erom dat de zorgaanbieders en het Bureau Jeugdzorg gaan werken met één begeleider. Dat gebeurt inderdaad soms al, maar het moet uitgebreid worden, want een gezin mag natuurlijk niet met tig begeleiders te maken krijgen. Daar is geen stelselherziening voor nodig, want het kan nu al door er aandacht voor te vragen.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voor zover de aanbieders daar vrij in zijn, kunnen ze dat zelf organiseren. Dat doen ze ook. Een aantal aanbieders doet dat heel goed. Zo doet Jeugdformaat het heel goed in deze regio. Als je het mensen zelf laat regelen, dan kan het ook. Ik laat dan nu de stelselwijziging maar voor wat die is, want daarop doelde u dus niet. De zorgaanbieders kunnen hierbij natuurlijk ook van elkaar leren.
De voorzitter: Dan rest mij de taak om de toezeggingen samen te vatten:
– in maart ontvangt de Kamer een nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel over de rechtspositie van de pleegouders, waarin ook wordt ingegaan op vragen over scholing en pleegzorgvergoeding;
– de Kamer wordt vanavond nog geïnformeerd over de vraag of het Openbaar Ministerie de jeugdzorgaanbieders informeert over zaken die, nadat ze bij de commissie-Samson aan het licht zijn gekomen, bij het Openbaar Ministerie aanhangig zijn gemaakt. Daarbij zal ook worden ingegaan op de capaciteit van het OM en de vraag of die zaken op een goede manier kunnen worden afgehandeld;
– de staatssecretaris komt met een schriftelijke reactie op de brief van Jeugdzorg Nederland inzake de verklaring omtrent het gedrag.
Ik sluit de vergadering, maar niet nadat ik iedereen heb bedankt voor zijn of haar inzet en aandacht.
Samenstelling:
Leden: Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), voorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Van der Burg (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), Van Toorenburg (CDA), ondervoorzitter, Uitslag (CDA), De Mos (PVV), Berndsen (D66), Dijkstra (D66), Dille (PVV), Jadnanansing (PvdA), Gerbrands (PVV), Van der Steur (VVD), Venrooy-van Ark (VVD), Bruins-Slot (CDA), Voortman (GroenLinks), Kooiman (SP) en Straus (VVD).
Plv. leden: Dijkgraaf (SGP), Bouwmeester (PvdA), Hamer (PvdA), Bosman (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Karabulut (SP), Wolbert (PvdA), Bosma (PVV), Van der Ham (D66), Koşer Kaya (D66), Agema (PVV), Eijsink (PvdA), Beertema (PVV), Dezentjé-Hamming-Bluemink (VVD), Lucas (VVD), Klaver (GroenLinks), Smits (SP) en Elias (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-86.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.