31 839 Jeugdzorg

Nr.772 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 april 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan het kabinet over de brief van 1 februari 2021 inzake stand van zaken Intervence over het overbruggingscontract en afspraken rondom bestaande en nieuwe maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering (Kamerstuk 31 839, nr. 765) en over de brief van 17 februari 2021 inzake stand van zaken Intervence (Kamerstuk 31 839, nr. 767).

De Minister voor Rechtsbescherming heeft deze vragen, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, beantwoord bij brief van 6 april 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De waarnemend voorzitter van de commissie, Agema

De adjunct-griffier van de commissie, Krijger

1.

Voor Intervence wordt de komende maanden een nieuw plan opgesteld; wordt gegarandeerd dat dit plan dan wel de bij dit plan betrokken partijen de wensen en behoeftes van de kinderen centraal stellen?

Het uitgangspunt is dat de continuïteit en kwaliteit van zorg voldoende geborgd is voor jeugdigen en gezinnen. Dit uitgangspunt gold bij het opstellen van het oorspronkelijke plan en is nog steeds van kracht. Inspecties en Jeugdautoriteit zullen hier wederom op toezien en zullen de uitwerking van het overnamescenario door Jeugdbescherming west toetsen aan de eerder gestelde voorwaarden die zij hebben beschreven in hun brieven van december 2020.1

2.

Wordt daarbij gegarandeerd dat een (eventuele) veilige overdracht van dossiers geregeld wordt?

Inspecties en Jeugdautoriteit hebben voorwaarden gesteld waaraan het plan moet voldoen (zie het antwoord op vraag 1). Een van de zaken die volgens de Inspecties en de Jeugdautoriteit dient te worden uitgewerkt is de overdracht van digitale en fysieke dossiers en een zorgvuldige archivering van afgesloten dossiers. De Inspecties zullen de uitwerking van het terugvalscenario o.a. op dit aspect toetsen.

3.

Wordt daarbij gegarandeerd dat een maximale inspanning verricht wordt voor het behoud van de vaste casemanager voor zoveel mogelijk kinderen?

In artikel 2.13 Jeugdwet is opgenomen dat de gemeenten erop moeten toezien dat de cliënt-hulpverlener relatie zoveel als mogelijk in stand blijft. Inspecties en Jeugdautoriteit zullen daar ook op toezien bij de beoordeling van de het nieuwe plan van aanpak. Met het terugvalscenario, dat voorziet in de overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west, is de verwachting dat de continuïteit van de zorgrelatie beter geborgd kan worden, omdat de cliënten van Intervence niet meer bij verschillende GI’s ondergebracht hoeven te worden.

4.

Wordt daarbij gegarandeerd dat voldoende aandacht wordt besteed aan het beheer van de dossiers van de (pleeg)kinderen, en aan de vraag wie deze beheert en wie deze dossiers in kunnen zien?

Zie antwoord bij vraag 2.

5.

Wordt daarbij gegarandeerd dat voldoende duidelijkheid wordt geboden over de archiefdossiers van beëindigde juridische plaatsingen? Blijven deze dossiers beschikbaar? Wie kan ze inzien? Waar worden ze opgeslagen?

Zie antwoord bij vraag 2.

6.

Wordt daarbij gegarandeerd dat voldoende duidelijkheid wordt geboden over de vraag hoe en wanneer de rechter een uitspraak kan doen over het overdragen van de voogdij?

Als de werkzaamheden van Intervence worden overgenomen door Jeugdbescherming west, dan is de verwachting dat de cliënten niet via de rechter hoeven te worden overgedragen aan een nieuwe GI (zie ook het antwoord op vraag 3), omdat Intervence als zelfstandige stichting naar alle waarschijnlijkheid onderdeel zal gaan uitmaken van Jeugdbescherming west. Maar dit is mede afhankelijk van de uitwerking van de wijze waarop de werkzaamheden van Intervence worden ondergebracht bij Jeugdbescherming west.

7.

Op welke wijze is er contact geweest vanuit Intervence met de betrokken kinderen of gezinnen?

Desgevraagd liet Intervence weten dat op basis van haar verantwoordelijkheid voortdurend contact is geweest met de betrokken jeugdigen en gezinnen. Na de openbaarmaking van de besluitvorming van de Bestuurscommissie Inkoop Jeugdhulp Zeeland (bestuurscommissie) is door Intervence een brief opgesteld voor cliënten die via de gezinsmanagers en website is verspreid om hen te informeren. Dit is opnieuw gebeurd, nadat de bestuurscommissie heeft besloten te stoppen met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario. Aanvullend heb ik met de gemeenten afgesproken dat zij met de bestuurder van Intervence afspraken maken over het betrekken van cliënten (en medewerkers) bij de uitwerking van het overnamescenario.

8.

Op welke wijze is er contact geweest vanuit de gemeenten met de betrokken kinderen of gezinnen?

Het is primair de verantwoordelijkheid van Intervence om haar cliënten te informeren en te betrekken bij het proces. In aanvulling hierop heeft er contact plaatsgevonden tussen de onafhankelijk transitiemanager en de cliëntenraad. De cliëntenraad heeft advies uitgebracht over het transitieplan. Verder is door de regiomanager van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) een besloten Facebookpagina ingericht waar ouders en jongeren is gevraagd advies uit te brengen.

9.

Bent u van plan meer regie te nemen bij het zoeken naar een duurzame oplossing?

Naar aanleiding van het besluit van de bestuurscommissie heb ik in het kader van het interbestuurlijk toezicht bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten om de continuïteit en de kwaliteit van de zorg voor de jeugdigen te borgen waarvoor zij primair verantwoordelijk zijn. Naar aanleiding van het oordeel van de Inspecties en de Jeugdautoriteit over het transitieplan heb ik eveneens bestuurlijke afspraken gemaakt met betrekking tot de uitwerking van het overnamescenario waarover ik uw Kamer per brief van 17 februari 2021 heb geïnformeerd.2 Daarnaast heeft mijn ministerie wekelijks contact met alle betrokkenen over de voortgang van het plan van aanpak en de continuïteit van zorg voor jeugdigen en de gezinnen. Ook de Inspecties en Jeugdautoriteit zijn vanuit hun verantwoordelijkheid nauw betrokken bij de ontwikkelingen in Zeeland. De bestuurlijke afspraken en de verantwoordelijkheid van partijen om de continuïteit en de kwaliteit van de zorg te garanderen monitor ik nauwgezet en in samenwerking met de Jeugdautoriteit en Inspecties. Indien de gemeenten zich niet langer of onvoldoende aan de gemaakte afspraken c.q. hun verantwoordelijkheid houden, dan zal ik ze daarop aanspreken en indien nodig ingrijpen in het kader van interbestuurlijk toezicht.

10.

Wat betekenen deze ontwikkelingen als het gaat om stelselverantwoordelijkheid?

Eén van de geleerde lessen uit de casuïstiek rond aanbieders van zorg voor jeugdigen in financiële problemen, waarover de Staatssecretaris van VWS en ik u onlangs informeerden, is het belang voor alle partijen om hun taken zuiver te kunnen vervullen.3 De belangrijkste taak voor mij als stelselverantwoordelijke in de casus Intervence is om partijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheden en de door hen te vervullen taken. Daarom heb ik de afgelopen periode in het kader van interbestuurlijk toezicht bestuurlijke afspraken gemaakt met de gemeenten, zodat zij de continuïteit van zorg voldoende waarborgen (zie ook het antwoord op vraag 9).

11.

Kunt u een feitenrelaas geven vanaf het eerste voornemen om het contract met Intervence te beëindigen tot op heden?

  • Eind mei 2020 zijn de gemeenten en Intervence een gezamenlijk traject gestart om verschillende scenario’s uit te werken voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Bij het uitwerken van deze scenario’s is ondersteuning geboden door het OZJ dat, conform de afspraken met de gemeenten en de sector, eerstelijns bemiddeling biedt tussen gemeenten en instellingen in situaties waar financiële en/of organisatorische problemen dreigen die kunnen leiden tot discontinuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en -reclassering.

  • Met begeleiding van het OZJ hebben gemeenten en Intervence tot oktober 2020 de verschillende scenario’s uitgewerkt. Mijn ministerie heeft dit traject intensief gevolgd om daarmee zicht te krijgen of de continuïteit van zorg voldoende geborgd zou worden met het te kiezen scenario.

  • Op 26 november 2020 heeft de bestuurscommissie het besluit genomen om de cliënten van Intervence onder te brengen bij drie andere GI’s (Briedis, Leger des Heils (LdH) en William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS JB&JR)) die al in Zeeland actief zijn en de relatie met Intervence te beëindigen.

  • Na het besluit heb ik aan de Jeugdautoriteit en de Inspecties gevraagd een oordeel c.q. advies te geven over de vraag of het door de gemeenten gekozen scenario een verantwoord scenario is en welke voorwaarden noodzakelijk zijn voor een zorgvuldige overdracht van de werkzaamheden van Intervence aan de drie andere GI’s.

  • Op 4 respectievelijk 7 december 2020 hebben de Jeugdautoriteit en de Inspecties per brief hun reactie gegeven op het besluit. Daarnaast hebben zij laten weten welke zaken in het transitieplan uitgewerkt dienen te worden.

  • Om tot een verantwoorde overdracht te komen zijn gemeenten aan de slag gegaan met het opstellen van een transitieplan voor de uitvoering van het besluit.

  • Op 15 december 2020 hebben de afzonderlijke colleges unaniem aanvullende financiering beschikbaar gesteld die noodzakelijk is om het besluit daadwerkelijk uit te kunnen voeren en de continuïteit van de zorg aan de jeugdigen te borgen.

  • Op 18 december 2020 hebben de gemeenten een onafhankelijk procesbegeleider aangesteld. De procesbegeleider had de opdracht om in samenwerking met de gemeenten en de betrokken GI’s een transitieplan op te stellen.

  • Op 8 januari 2021 hebben de gemeenten en Intervence een overbruggingscontract gesloten voor een periode van minimaal zes maanden op basis waarvan Intervence in staat is haar huidige taken en verplichtingen na te komen, zodat gemeenten de zorgcontinuïteit kunnen borgen.

  • In de periode december 2020 tot nu hebben de Inspecties toezicht gehouden op de kwaliteit en continuïteit van zorg. De Inspecties hebben daartoe gesprekken gevoerd met o.a. de bestuurders van de vier betrokken GI’s. Daarnaast voerden de Inspecties een praktijktoets uit bij Intervence. Het toezicht heeft nieuwe en aanvullende aandachtspunten blootgelegd. Op 25 januari 2021 hebben de inspecties per brief deze aandachtspunten met de gemeenten gedeeld zodat deze meegenomen konden worden bij het vormgeven van het plan.

  • Op 5 februari 2021 hebben de gemeenten het transitieplan opgeleverd.

  • Op 11 februari 2021 hebben de Inspecties en Jeugdautoriteit hun oordeel c.q. advies over het plan gedeeld met de gemeenten. De Inspecties en Jeugdautoriteit hebben geconstateerd dat het transitieplan onvoldoende garanties biedt voor een duurzame transitie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland waarbij de continuïteit en kwaliteit van zorg voldoende geborgd is.

  • Ook hebben de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Rechtbank Zeeland-West-Brabant, cliëntenraad en ondernemingsraad een negatief advies uitgebracht.

  • Op 15 februari heb ik in het bestuurlijk overleg met de gemeenten afgesproken dat niet verder wordt gegaan met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario en dat zij het in hun plan opgenomen terugvalscenario gaan uitwerken. Het terugvalscenario voorziet in een overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west. Ik heb uw Kamer hierover bij brief van 17 februari 2021 geïnformeerd.4

  • Gemeenten, Jeugdbescherming west en Intervence zijn op dit moment aan de slag om het overnamescenario nader uit te werken.

12.

Bent u het nog steeds eens met de stelling dat men deze onrust niet had kunnen voorkomen?

Ja, ik ben nog steeds van mening dat deze onrust niet helemaal voorkomen had kunnen worden. De situatie was en is erg complex. Bij Intervence was al enkele jaren sprake van een zorgelijke situatie met een hoog personeelsverloop en financiële tekorten. Het proces om te komen tot een duurzame oplossing is door gemeenten en Intervence gezamenlijk doorlopen. Uiteindelijk hebben de gemeenten ervoor gekozen om de relatie met Intervence te beëindigen. Dat is een ingrijpend besluit dat vanzelfsprekend de nodige onrust met zich meebrengt. Dat neemt niet weg dat onrust waar mogelijk voorkomen moet worden.

Met de Staatssecretaris van VWS ben ik van plan een AMvB op te stellen met zorgvuldigheidseisen. Deze eisen houden in dat gemeenten inzetten op een tijdige start en afronding van contractering, op meerjarige contracten (drie jaar of meer) en op continuïteit van zorg bij aflopende contracten. Deze eisen zijn ook al opgenomen in de Norm voor Opdrachtgeverschap zoals die door gemeenten in juni 2020 is aangenomen. In de norm staat bijvoorbeeld dat contracten voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering minimaal zes maanden van tevoren worden gesloten. Hiertegenover staat dat er zes maanden voor opzegging van de contracten duidelijkheid moet zijn. Contracten moeten dus zes maanden van tevoren worden opgezegd. Als deze normen gehanteerd worden geeft dat tijdig duidelijkheid bij alle betrokkenen.

13.

Is er contact geweest met zorginstellingen en financiers ook in andere sectoren, zoals de curatieve zorg en de langdurige zorg en ondersteuning, over de vraag hoe zij stakeholdermanagement toegepast hebben bij dreigende discontinuïteit van zorg of bij faillissementen?

Aanbieders van zorg voor jeugdigen zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering, de borging van de kwaliteit van zorg en, indien nodig, een zorgvuldige zorgoverdracht van cliënten. Van hen wordt verwacht dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële problemen te voorkomen en, wanneer dit niet lukt, tijdig met betrokken stakeholders zoals gemeenten (inkopers) in overleg te gaan over een oplossing. Hierbij kan door aanbieders ook de hulp van het OZJ worden ingeroepen. Daarnaast vinden de Staatssecretaris van VWS en ik het van belang om gemeenten te ondersteunen bij stakeholdermanagement. Dit willen wij met de BGZJ en VNG gaan uitwerken in het convenant continuïteit jeugdhulp.

14.

Zijn de ervaringen van de Hoenderloogroep gebruikt bij de interventies door het ministerie?

Ja. De afgelopen jaren hebben verschillende organisaties van zorg voor jeugdigen aangegeven af te gaan bouwen. Op basis van o.a. de ervaringen met de Hoenderloo Groep hebben de Staatssecretaris van VWS en ik zeven lessen getrokken. Hierover hebben we uw Kamer op 19 februari 2021 geïnformeerd. Deze lessen zijn waar relevant toegepast bij Intervence. Zo is gebleken dat het van belang is dat alle partijen hun taken zuiver kunnen vervullen. De belangrijkste taak voor mij als stelselverantwoordelijke in de casus Intervence is om partijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheden en te vervullen taken. Daarom heb ik de afgelopen periode, in het kader van interbestuurlijk toezicht, bestuurlijke afspraken gemaakt met de gemeenten zodat zij de continuïteit van zorg voldoende waarborgen.

Daarnaast werk ik samen met de Staatssecretaris van VWS aan een wijziging van de Jeugdwet voor het versterken van het gezamenlijk opdrachtgeverschap van gemeenten (wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen). Ook gaan we in de Jeugdwet, naast de al bestaande eis van een openbare jaarverantwoording, een aantal eisen stellen aan goed bestuur van jeugdhulpaanbieders en GI’s ten behoeve van een beter systeem van intern en extern toezicht op de bedrijfsvoering (een onafhankelijk intern toezichthouder en een transparante financiële bedrijfsvoering). Verder gaan we de taken van de Jeugdautoriteit in de Jeugdwet verankeren, om het inzicht in de ontwikkeling van het jeugdhulplandschap te vergroten Ook komt er meer toezicht op de naleving van governance verplichtingen van aanbieders en op de continuïteit van zorg.

15.

Op welke datum adviseerde u richting Intervence dat er geen onomkeerbare stappen moesten worden genomen? Was dit voor of na de bekendmaking van het voorgenomen besluit van de 13 gemeenten op 26 november 2020?

Deze bestuurlijke afspraak heb ik met de gemeenten gemaakt op 11 december 2020 en na het besluit van de bestuurscommissie. Deze bestuurlijke afspraak is mede gemaakt op basis van de constatering van de Jeugdautoriteit (4 december 2020) en Inspecties (7 december 2020) dat eerst een volledig uitgewerkt transitieplan beschikbaar moest zijn alvorens zij kunnen beoordelen of het besluit zorgvuldig en duurzaam uitgevoerd kon worden.

16.

Kunt u een inschatting maken van de additionele kosten voor de 13 gemeenten vanaf het moment van het voorgenomen besluit op 15 december jl.?

Op 15 december 2020 hebben de colleges van B&W ingestemd met het beschikbaar stellen van € 3,3 miljoen additionele middelen. Er is door gemeenten € 2 miljoen geraamd voor de liquidatie van Intervence (inclusief instandhoudingsbijdrage tot het moment dat alle maatregelen zijn overgedragen) in de vorm van een achtergestelde lening en € 1,275 miljoen voor de overnemende GI’s om de organisaties voor te bereiden op de uitbreiding van maatregelen en medewerkers.

Voor het onderzoek van het overnamescenario van Jeugdbescherming west is vooralsnog € 35.000 beschikbaar gesteld door gemeenten ten behoeve van het opstellen van een business case door Jeugdbescherming west waarin alle kosten worden uitgewerkt die moeten worden gemaakt in het kader van het terugvalscenario.

17.

Kunt u een inschatting maken van de additionele kosten voor de 13 gemeenten nu het transitieplan geen vertrouwen krijgt van de inspecties en de Jeugdautoriteit?

Dat er sprake is van additionele kosten is geen vanzelfsprekendheid. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 16 is Jeugdbescherming west bezig met het opstellen van een business case. Mogelijk vallen de kosten van het terugvalscenario zelfs lager uit. Naar verwachting wordt de business case de tweede helft van april 2021 opgeleverd.

18.

Wat waren de bindende afspraken met de 13 gemeenten waarover u sprak tijdens het notaoverleg Jeugdzorg (jeugdbescherming Zeeland) d.d. 14 december jl.? Kunt u dit overzicht naar de Kamer toezenden?

Op 11 december 2020 heb ik in het kader van het interbestuurlijk toezicht drie afspraken gemaakt met de gemeenten:

  • Gemeenten en Intervence sluiten op zeer korte termijn een overbruggingscontract af voor in ieder geval het 1e half jaar van 2021.

  • Er worden geen onomkeerbare beslissingen genomen totdat een transitieplan is goedgekeurd door de Inspecties en Jeugdautoriteit.

  • Teneinde de continuïteit en kwaliteit van de zorg voor jeugdigen maximaal te waarborgen nemen de gemeenten en de GI's maatregelen om het verloop van het personeel van Intervence te minimaliseren.

  • Ik heb u geïnformeerd over deze afspraken bij de beantwoording van de Kamervragen van Kuiken5 en Westerveld/van den Berge.6

19.

Kunt u toelichten in welke mate de 13 afzonderlijke gemeenteraden zijn betrokken in aanloop naar de besluitvorming op 15 december jl.?

De gemeenteraden zijn door de colleges van B&W in de afgelopen periode op gezette tijden geïnformeerd over de situatie rondom Intervence. De gemeenten hebben de bevoegdheden inzake het contracteren van uitvoerders jeugdbescherming en jeugdreclassering (waaronder ook opzegging/ ontbinding van het contract) overgedragen aan de bestuurscommissie. Dit houdt in dat deze bevoegdheden zijn gedelegeerd. De individuele gemeenten (colleges van B&W en gemeenteraden) hebben deze bevoegdheden dus niet meer en de bestuurscommissie was bevoegd het besluit te nemen het contract met Intervence te beëindigen. Op 15 december 2020 hebben de afzonderlijke colleges unaniem het besluit genomen om aanvullende financiering beschikbaar te stellen die noodzakelijk is om het besluit daadwerkelijk uit te kunnen voeren en de continuïteit van de zorg aan de jeugdigen te borgen. Omdat de omvang van de aanvullende financiering nog niet was opgenomen in de gemeentelijke begrotingen, moest in alle gemeenteraden nog besluitvorming plaatsvinden over de exacte hoogte van de gemeentelijke bijdrage. Deze besluitvorming heeft in januari/ februari 2021 plaatsgevonden in de gemeenteraden.

20.

Kunt u een overzicht geven van de stappen die u doorlopen heeft met de 13 gemeenten in aanloop naar de besluitvorming op 15 december jl.

  • Eind mei 2020 zijn de gemeenten en Intervence een gezamenlijk traject gestart om verschillende scenario’s uit te werken voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Bij het uitwerken van deze scenario’s is ondersteuning geboden door het OZJ dat, conform de afspraken met de gemeenten en de sector, eerstelijns bemiddeling biedt tussen gemeenten en instellingen in situaties waar financiële en/of organisatorische problemen dreigen die kunnen leiden tot discontinuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en -reclassering.

  • Met begeleiding van het OZJ hebben gemeenten en Intervence in de periode tot oktober 2020 de verschillende scenario’s uitgewerkt. Mijn ministerie heeft dit traject intensief gevolgd om daarmee zicht te krijgen of de continuïteit van zorg voldoende geborgd zou worden met het te kiezen scenario.

  • Op 26 november 2020 heeft de bestuurscommissie het besluit genomen om de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland bij drie andere GI’s onder te brengen. De gemeenten gingen er daarbij vanuit dat 6 tot 9 maanden nodig zou zijn om dit besluit op verantwoorde wijze uit te kunnen voeren.

  • Na het besluit heb ik aan de Jeugdautoriteit en de Inspecties gevraagd een oordeel c.q. advies te geven over de vraag of het door de gemeenten gekozen scenario een verantwoord scenario is en welke voorwaarden noodzakelijk zijn voor een zorgvuldige overdracht van de werkzaamheden van Intervence aan de drie andere GI’s.

  • Op 15 december 2020 hebben de afzonderlijke colleges van B&W het besluit genomen om aanvullende financiering beschikbaar te stellen die noodzakelijk is om het besluit van de bestuurscommissie daadwerkelijk uit te kunnen voeren en de continuïteit van de zorg aan de jeugdigen te borgen. Zie ook het antwoord op vraag 11.

21.

Heeft u in het voortraject van de besluitvorming op 15 december jl. de wethouders van de 13 gemeenten geadviseerd om de gemeenteraden erbij te betrekken?

Nee. De gemeenten hebben de bevoegdheden inzake het contracteren van uitvoerders jeugdbescherming en -reclassering (waaronder ook opzegging/ ontbinding van het contract) overgedragen aan de bestuurscommissie. De individuele gemeenten (colleges van B&W en gemeenteraden) hebben deze bevoegdheden dus niet meer en de bestuurscommissie was bevoegd het besluit te nemen het contract met Intervence te beëindigen. Daarvoor was instemming van de afzonderlijke colleges van B&W en gemeenteraden niet nodig (zie ook het antwoord op vraag 19).

22.

Welke concrete adviezen heeft u in het voortraject van de besluitvorming op 15 december jl. gegeven? Kunt u hiervan een opsomming geven?

Mijn ministerie heeft als rol om partijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheden in het kader van het borgen van de continuïteit en kwaliteit van de jeugdbescherming en -reclassering. In dat kader hebben we ervoor gewaakt dat bij de te maken keuze met betrekking tot de toekomst van Intervence de zorgcontinuïteit voldoende geborgd zou worden. Ook hebben we afspraken gemaakt over een ordentelijk te doorlopen proces. Nadat de bestuurscommissie het besluit had genomen om de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland bij drie andere GI’s onder te brengen heb ik de Inspecties en Jeugdautoriteit gevraagd een oordeel c.q. advies te geven over de vraag of het door de gemeenten gekozen scenario een verantwoord scenario is (zie het antwoord op vraag 20).

23.

Waarom is ervoor gekozen om het voortraject in vertrouwelijkheid te doen en niet te bespreken met burgerparticipatie en met de gemeenteraden van de 13 gemeenten?

De bestuurder van Intervence heeft voorafgaand aan het besluit van de bestuurscommissie de cliëntenraad en de ondernemingsraad betrokken. Met betrekking tot de gemeenteraden: zie het antwoord op vraag 19 en 21.

24.

Kunt u een overzicht geven van alle stappen op de escalatieladder en wanneer deze aan de orde zijn geweest in het geval van Intervence?

Op grond van de Gemeentewet worden voor het interbestuurlijk toezicht 5 stappen onderscheiden met toenemende bemoeienis van het Rijk met de gemeentelijke uitvoering. Dit wordt de «Interventieladder Interbestuurlijk Toezicht» genoemd. We bevinden ons op stap 3.

  • Stap 1 Signalering. Gemeenten en Intervence hebben eind mei 2020 aangegeven dat het gegeven de problematiek bij Intervence noodzakelijk is een gezamenlijk traject te starten om verschillende scenario’s uit te werken voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland.

  • Stap 2 Verdere factfinding en beoordeling. In oktober 2020 hebben de gemeenten verschillende scenario’s voor de toekomst van Intervence onderzocht. Vervolgens heeft de bestuurscommissie in november 2020 het besluit genomen om de maatregelen van Intervence onder te brengen bij drie andere GI’s. Hiervoor is een transitieplan opgesteld. De Inspecties en Jeugdautoriteit hebben hun oordeel c.q. advies over dit plan opgeleverd in februari 2021.

  • Stap 3 Afspraken over acties, termijnen en vervolg. Naar aanleiding van het besluit van de bestuurscommissie in november 2020 en het oordeel c.q. advies van Inspecties en Jeugdautoriteit in februari 2021 heb ik op 11 december 2020 en 15 februari 2021 bestuurlijke afspraken gemaakt met de gemeenten.

  • Stap 4: Besluit tot indeplaatsstelling.

  • Stap 5: Uitvoering indeplaatsstelling.

25.

Kunt u in retrospectief toelichten of de escalatieladder gewerkt heeft?

Op de geëigende momenten zijn de benodigde stappen doorlopen met de gemeenten om te komen tot het maken van bestuurlijke afspraken. Zie ook het antwoord op vraag 24.

26.

Wanneer komen de toekomstscenario's voor de vereenvoudiging van de beschermingsketen naar de Kamer?

Op 30 maart 2021 heeft uw Kamer het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming ontvangen.

27.

Is de begeleiding van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) bij de uitwerking van die scenario’s voldoende geweest?

Het OZJ heeft op verzoek van partijen intensief en langdurig begeleiding geboden tot maart 2021. Het OZJ heeft bemiddeld tussen gemeenten en Intervence, gericht op de acceptatie van de onderlinge afhankelijkheid, en heeft het proces om te komen tot verschillende scenario’s ondersteund. De bemiddeling heeft ertoe bijgedragen dat gemeenten en Intervence op een constructieve wijze in gesprek zijn gebleven.

28.

Waarom heeft het OZJ in de begeleiding geadviseerd voor een scenario waarvan nu blijkt dat deze te weinig vertrouwen krijgt van de inspecties en de Jeugdautoriteit?

Het OZJ heeft dit niet geadviseerd. Het was het besluit van de bestuurscommissie om het oorspronkelijke scenario uit te werken.

29.

Wanneer was voor het eerst publiekelijk bekend dat Intervence financiële problemen had?

In 2019 was dit voor het eerst publiekelijk bekend. Ik heb u hierover geïnformeerd naar aanleiding van Kamervragen van Kuiken.7 In 2019 is een bestuursakkoord gesloten tussen de gemeenten en Intervence met afspraken over o.a. tarieven, bevoorschotting en kwaliteitsverbetering. De gemeenteraden hebben toen besloten een instandhoudingsbijdrage beschikbaar te stellen van 1,4 miljoen. Deze besluiten zijn openbaar.

30.

Waarom is de persconferentie op 2 december 2020, waarin de 13 gemeenten en Intervence gezamenlijk zouden aankondigen dat zij dit besluit hadden genomen, niet doorgegaan?

De gemeenten en Intervence hebben onder begeleiding van het OZJ afspraken gemaakt over de communicatie inzake het besluit van de bestuurscommissie. Op 1 december 2020 zijn de colleges van B&W, gemeenteraden en medewerkers geïnformeerd. De afspraak was dat op 2 december cliënten en andere belanghebbenden geïnformeerd zouden worden tijdens een gezamenlijk persmoment. Tijdens de informatiebijeenkomsten voor personeel op 1 december 2020 bleek de regionale pers al op de hoogte te zijn. Daarom heeft ook in de avond van 1 december 2020 een gezamenlijk ingelast persmoment plaatsgevonden. Bij dit persmoment waren vertegenwoordigers van de bestuurscommissie, de voorzitter van de Raad van Toezicht en de directeur-bestuurder van Intervence aanwezig. Het persmoment van 2 december 2020 kwam daarmee te vervallen.

31.

Was u ervan op de hoogte dat er een persconferentie over het voortbestaan van Intervence op 2 december jl. zou worden gegeven? Zo ja, bent u betrokken geweest bij de voorbereiding hierop? Zo nee, waarom niet, gezien het feit dat u reeds in het voortraject betrokken was?

Ik was ervan op de hoogte, maar ben hier niet bij betrokken geweest. Het proces rondom de communicatie inzake het besluit van de bestuurscommissie is afgestemd en voorbereid door de gemeenten en Intervence.

32.

Kunt u reageren op de door de wethouders gemaakte opmerkingen met betrekking tot de contracten van Intervence in het artikel in Binnenlands Bestuur van 24 februari jl.?8 Kan precies worden aangegeven hoe het proces rondom het afsluiten van contracten bij jeugdbescherming verloopt, hoe het verlengen van contracten verloopt, en specifiek hoe alle ontwikkelingen gaan op dat gebied met betrekking tot Intervence?

Het artikel in Binnenlands Bestuur verwijst naar een brief van de gemeenten aan de Staatssecretaris van VWS, in afschrift naar de Minister van VWS, uw Kamer en mij. In hun brief van februari 2021 geven de wethouders aan verbaasd te zijn over de brief «Leerpunten uit casuïstiek» die de Staatssecretaris van VWS in dezelfde maand mede namens mij aan u heeft aangeboden. In hun brief geven de gemeenten aan dat zij in juni 2020 contractverlenging voor de periode van 1 jaar hebben aangeboden aan de vier GI’s die in Zeeland werkzaam zijn. Voor Intervence was contractverlenging tegen de gestelde voorwaarden op dat moment niet opportuun, omdat zij dan onvoldoende de continuïteit van zorg konden garanderen Daarnaast wilde zij de uitkomsten afwachten van het in de zomer van 2020 uitgevoerde scenario-onderzoek naar mogelijke oplossingen voor de bedrijfsvoeringsproblemen van Intervence. Op 26 november 2020 heeft de bestuurscommissie besloten het contract met Intervence niet met een jaar te verlengen en daarmee hebben zij het aanbod ingetrokken. Het contract eindigde daarmee automatisch op 31 december 2020.

Zoals de Staatssecretaris van VWS en ik hebben aangegeven tijdens het debat met uw Kamer in 2020 over Intervence en de Kamerbrief «Leerpunten uit casuïstiek» is continuïteit van zorg voor ons het belangrijkste uitgangspunt. Vanuit dit oogpunt is het noodzakelijk dat alle betrokkenen voldoende tijd hebben om veranderingen zorgvuldig door te voeren. Het gaat immers om jeugdigen, kwetsbare mensen, die moeten kunnen uitgaan van hulp. Werknemers moeten weten waar ze aan toe zijn. Om die redenen wordt van aanbieders zoals Intervence verwacht dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële problemen te voorkomen. Als dit niet lukt, is het van belang dat aanbieders tijdig met stakeholders zoals gemeenten (inkopers) in overleg gaan over een oplossing. Daarnaast is het noodzakelijk dat gemeenten inzetten op een tijdige start en afronding van contractering, op meerjarige contracten (drie jaar of meer) en op continuïteit van zorg bij aflopende contracten. Deze zorgvuldigheidseisen zijn opgenomen in de Norm van Opdrachtgeverschap van de VNG van 10 juni 2020. In de norm staat bijvoorbeeld dat contracten voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering minimaal zes maanden van tevoren worden gesloten. Hiertegenover staat dat contracten minimaal zes maanden van tevoren moeten worden opgezegd. Deze normen zouden de Staatssecretaris van VWS en ik graag bestendigd willen zien. Dat geeft tijdig duidelijkheid bij alle betrokkenen. In het geval van Intervence constateer ik dat op 26 november 2020 bleek dat het contract definitief per 31 december 2020 zou eindigen.

33.

Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Van Beukering-Huijbregts waarin de regering wordt verzocht de gemeenten te ondersteunen bij stakeholdermanagement?9

De Staatssecretaris van VWS en ik onderschrijven het belang van de motie om gemeenten te ondersteunen bij stakeholdermanagement. Om die reden willen wij dit thema uitwerken in het convenant «continuïteit jeugdhulp». Op dit moment zijn wij hierover in overleg met de VNG en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ).

34.

Wanneer verwacht u uitvoering te geven aan genoemde motie?10

Wij streven ernaar om het convenant «continuïteit jeugdhulp» in het voorjaar van 2021 vast te stellen met de VNG en de BGZJ. Zie ook het antwoord op vraag 33.

35.

Bent u het eens met de stelling dat ondersteuning van gemeenten in stakeholdermanagement en communicatie juist nu nodig is bij deze 13 gemeenten?

Ik onderschrijf dat ondersteuning van gemeenten in stakeholdermanagement en communicatie eraan kan bijdragen dat zij continuïteit van zorg kunnen borgen. Mede daarom ondersteunt en adviseert het OZJ vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 rond jeugdhulpvernieuwing, het uitvoeren van de transformatieplannen en de inkoop van jeugdhulp. Het OZJ heeft tot maart 2021 ook de Zeeuwse gemeenten ondersteund (zie ook het antwoord op vraag 27). Daarnaast hebben de gemeenten, mede op verzoek van mijn ministerie, een onafhankelijk procesbegeleider aangesteld.

36.

Worden de gemeenteraden betrokken bij het opstellen van het plan van het terugvalscenario?

De gemeenten hebben de bevoegdheden inzake het contracteren van uitvoerders jeugdbescherming en jeugdreclassering (waaronder ook opzegging/ ontbinding van het contract) overgedragen aan de bestuurscommissie die is ondergebracht bij de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zeeland. Als door de besluitvorming van de bestuurscommissie de begroting van de gemeenschappelijke regeling stijgt en daarmee ook de gemeentelijke bijdrage, dan zal zullen de gemeenteraden hiertoe extra middelen ter beschikbaar moeten stellen.

37.

In welke mate worden Intervence en haar medewerkers betrokken bij het opstellen van het plan van het terugvalscenario?

De bestuurder van Intervence is primair verantwoordelijk voor het tijdig informeren en betrekken van medewerkers bij het terugvalscenario. Ik heb wel met de gemeenten afgesproken dat zij bij de uitwerking van het overnamescenario afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het informeren van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken. Inmiddels zijn ten behoeve van de uitwerking van het terugvalscenario door Jeugdbescherming west gesprekken gevoerd met de Raad van Toezicht, het management, diverse medewerkers, de ondernemingsraad en de cliëntenraad.

38.

Worden door de kinderrechter nog steeds zaken doorverwezen naar Intervence in deze overbruggingsperiode van zes maanden?

Ik heb met de gemeenten op 11 december 2020 afgesproken dat geen onomkeerbare stappen worden gezet tot de Inspecties en Jeugdautoriteit een oordeel c.q. advies hebben gegeven. Deze afspraak blijft van kracht. Dit betekent dat Intervence verantwoordelijk blijft voor een adequate uitvoering van de begeleiding van haar huidige cliënten en dat de RvdK de kinderrechter nog steeds kan adviseren nieuwe maatregelen toe te wijzen aan Intervence. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de betrokken GI’s, RvdK en de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Door het vertrek van gezinsmanagers geldt bij Intervence voor nieuwe maatregelen (m.u.v. jeugdreclassering) een tijdelijke instroomstrop. Nieuwe maatregelen worden op dit moment toegewezen aan Briedis, LdH of WSS JB&JR. Inmiddels hebben Intervence en gemeenten afgesproken dat Intervence tijdelijke contracten van medewerkers mag verlengen c.q. om mag zetten naar een vast contract. Daarnaast is afgesproken dat Intervence nieuwe gezinsmanagers mag werven. Met deze maatregelen zal Intervence naar verwachting binnenkort ook weer nieuwe maatregelen kunnen opnemen.

39.

Hoeveel jongeren en hun ouders zijn hun gezinsmanager verloren in de afgelopen periode sinds december 2020?

Circa 80 gezinnen hebben in de periode december 2020 tot begin maart te maken met een wisseling van gezinsmanager vanwege het vertrek van gezinsmanagers.

Brief Stand van zaken Intervence (Kamerstuk 31 839, nr. 767)

40.

De brief Stand van zaken Intervence d.d. 17 februari 2021 bevat de volgende passage: «Voor het geval dat het scenario met Jeugdbescherming west niet op een positief oordeel c.q. advies van Inspecties en JA kan rekenen dan wel zich andere belemmeringen voordoen waardoor de continuïteit van zorg in het geding komt, wordt door gemeenten bezien welke andere alternatieven dan mogelijk zijn»; kan aangegeven worden wanneer hier meer duidelijkheid over komt? Wanneer moet er definitieve duidelijkheid zijn voor het personeel, de jongeren en/of kinderen en hun gezinnen? Hoe lang zal de onzekerheid nog voortduren?

Op dit moment wordt het terugvalscenario uitgewerkt. Hiervoor is Jeugdbescherming west bezig met het opstellen van een business case. Naar verwachting wordt de business case de tweede helft van april 2021 opgeleverd. Daarna volgt besluitvorming door de bestuurscommissie en de gemeenteraden. Vervolgens zal wederom een transitieplan moeten worden opgesteld. Ook het nieuwe transitieplan wordt beoordeeld door Inspecties en Jeugdautoriteit. In juni 2021 zal naar verwachting duidelijk zijn of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden of niet. In tussentijd zijn met de vier reeds gecontracteerde GI’s (Intervence, WSS JB&JR, LdH en Briedis) afspraken gemaakt om de zorgcontinuïteit van huidige en nieuwe cliënten te garanderen.

41.

Wat is nu, na het oordeel dat de plannen onvoldoende concreet, realistisch en volledig zijn, precies het standpunt van de betrokken gemeenten? Is gegarandeerd dat de gemeenten zich aan de afspraken houden?

Het terugvalscenario wordt ook door gemeenten als kansrijk gezien om zorg te dragen voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Na het oordeel van de Inspectie en Jeugdautoriteit over het transitieplan heb ik met de gemeenten in het kader van het interbestuurlijk toezicht afgesproken dat zij stoppen met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario, het overnamescenario door Jeugdbescherming west gaan uitwerken en zorggedragen dat in de tussentijd de continuïteit van de zorg geborgd is. Deze afspraken ga ik nauwgezet en in samenwerking met de Jeugdautoriteit en Inspecties monitoren. Indien de gemeenten zich niet langer of onvoldoende aan de gemaakte afspraken c.q. hun verantwoordelijkheid houden, dan zal ik ze daarop aanspreken en indien nodig ingrijpen in het kader van interbestuurlijk toezicht.

42.

Klopt het dat de gemeenten eerder van mening waren dat Jeugdbescherming West te hoge eisen stelde? Is er in dit oordeel momenteel iets veranderd?

De eisen van Jeugdbescherming west waren volgens de gemeenten moeilijk te verenigen met de reeds bestaande contractuele afspraken die de gemeenten hebben met de GI’s die al werkzaam zijn in Zeeland. In de uitwerking van het overnamescenario is Jeugdbescherming west bereid om over de eerder gestelde voorwaarden in overleg te treden met de gemeenten.

43.

Klopt het dat de ondernemingsraad tot op heden niet is meegenomen in de plannen? Hoe wordt gegarandeerd dat in het nieuwe plan de stem van medewerkers voldoende wordt meegenomen?

Het klopt dat de ondernemingsraad niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van het transitieplan. Wel heeft de ondernemingsraad op 10 februari 2021 gereageerd op het plan. De bestuurder van Intervence is primair verantwoordelijk voor het tijdig informeren en betrekken van medewerkers. Ik heb wel met de gemeenten afgesproken dat zij bij de uitwerking van het overnamescenario afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het informeren van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.

44.

Kan inzicht gegeven worden in de ontwikkelingen van het personeelsbestand van Intervence? Hoeveel gezinsmanagers zijn bijvoorbeeld de afgelopen maanden vertrokken?

Uit de contacten die ik met alle betrokken partijen heb gehad, blijkt dat zij het belangrijk vinden dat het personeel behouden blijft. Dat neemt niet weg dat het voor de medewerkers van Intervence een onzekere tijd is. Dit leidt er helaas toe dat sommigen van hen kiezen voor een andere baan. Intervence heeft mij laten weten dat in de periode januari tot april 2021 13,2 fte gezinsmanagers uit dienst zijn getreden.

45.

Is er inzicht in de schade die inmiddels is aangericht door de chaos bij Intervence, zowel bij personeel als kinderen en/of gezinnen?

Het uitgangspunt van alle betrokken partijen is het borgen van de continuïteit en kwaliteit van zorg. Door het vertrek van gezinsmanagers (zie antwoord op vraag 44) heeft in circa 80 gezinnen een wisseling plaatsgevonden van gezinsmanager. Iedereen betreurt dit. Uit de contacten die ik met de betrokken partijen heb gehad blijkt dat zij, net als ik, het belangrijk vinden dat het personeel behouden blijft. Om medewerkers te behouden hebben gemeenten en Intervence afgesproken dat Intervence tijdelijke contracten van medewerkers mag verlengen c.q. om mag zetten naar een vast contract. Daarnaast is afgesproken dat Intervence nieuwe gezinsmanagers mag werven. Intervence wordt hiertoe binnen de al bestaande financiële afspraken gefaciliteerd door gemeenten. Het overnamescenario, dat voorziet in de overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west, wordt door betrokken partijen als kansrijk gezien om zorg te dragen voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Hierbij is ook de verwachting dat de continuïteit van de zorgrelatie beter geborgd kan worden omdat niet meer alle cliënten van Intervence bij verschillende GI’s ondergebracht hoeven worden.

46.

Kunt u een reactie geven op de brief van de Zeeuwse wethouders, waarin zij tegenspreken het contract met Intervence te laat te hebben opgezegd? Kunt u aangeven hoe dit precies zit en of de Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voldoende duidelijk is op dit punt?11

Zie het antwoord op vraag 32.

47.

Waarom krijgen de gemeenten niet de mogelijkheid om met de commentaarpunten van de inspecties hun oorspronkelijke plan van aanpak te verbeteren?

De Inspecties en Jeugdautoriteit hebben geconstateerd dat het oorspronkelijke scenario zoals uitgewerkt in het transitieplan onvoldoende garanties biedt voor een duurzame transitie van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Gezien de beperkte voortgang van het proces sinds het moment dat de drie scenario’s op tafel kwamen en de besluitvorming in november 2020 en de risico’s die steeds groter worden naar mate de onzekerheid voor medewerkers van Intervence langer duurt, hadden de Inspecties en Jeugdautoriteit geen vertrouwen dat het plan op korte termijn dusdanig uitgewerkt kan worden dat er wel sprake zou zijn van een toekomstbestendig en realistisch scenario.

48.

Op welke wijze heeft het Ministerie van VWS zijn faciliterende rol gepakt en de Zeeuwse gemeenten geholpen het plan van aanpak op een juiste en verantwoorde wijze in te richten?

De gemeenten hebben een wettelijke jeugdhulpplicht. Zij zijn daarmee verantwoordelijk voor een passend aanbod van jeugdbescherming en -reclassering in hun regio. Daartoe stelden de gemeenten een plan van aanpak op. Zij werden hierbij ondersteund door een onafhankelijk procesbegeleider. Daarnaast heeft het OZJ het proces intensief begeleid (zie het antwoord op vraag 27). Ook hebben de Inspecties en Jeugdautoriteit in hun brieven december 2020 aangegeven aan welke voorwaarden het plan van aanpak moest voldoen. Vanuit de rol van stelselverantwoordelijke heeft mijn ministerie sinds het besluit van november 2020 wekelijks overleg gevoerd met de gemeenten en juridische expertise ingebracht.

49.

Zijn er belemmeringen aan de orde bij het voeren van een goede communicatie met kwetsbare jongeren en hun (pleeg)gezinnen, bijvoorbeeld vanwege de (vermeende) toepassing van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?

Jongeren en hun (pleeg)gezinnen hebben recht op privacy. Gegevens over minderjarigen en over gezondheid zijn extra gevoelig. Zorgvuldige omgang met deze gegevens is daarom van groot belang. De AVG bevat de belangrijkste regels voor de omgang met persoonsgegevens. De Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet bevat specifieke bepalingen voor o.a. jeugdhulpaanbieders en GI’s over de verwerking van de gegevens die nodig zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren. Jeugdzorgwerkers hebben op grond van de Jeugdwet een geheimhoudingsplicht. Dat betekent dat zij vertrouwelijk moeten omgaan met de gegevens van de jeugdige. Als hoofdregel geldt dat jeugdzorgwerkers alleen inlichtingen over de jeugdige aan derden mag verstrekken, als de jeugdige en/of zijn ouders (afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige) daarvoor toestemming geeft. De Jeugdwet kent een aantal specifieke uitzonderingen op deze hoofdregel. De ouder(s) met gezag of de gezinsvoogd van een jeugdige tot 16 jaar worden niet als derde gezien. Aan hen kan informatie worden verstrekt, tenzij dat niet in het belang van de hulpverlening is. Via de PrivacyApp Jeugdhulp en jeugdbescherming kunnen professionals, jongeren en ouders nagaan in welke andere situaties informatie mag worden gedeeld.

50.

Welke problemen worden verwacht waar het wet- en regelgeving en bestaande contractuele verplichtingen van het terugvalscenario – overname Intervence door Jeugdbescherming West – betreft? Hebben de Zeeuwse gemeenten voldoende expertise en ondersteuning voorhanden om de onderhandelingen goed te voeren? Kunnen de inspecties en de Jeugdautoriteit worden ingezet om vóóraf hun commentaar en (impliciete) adviezen te geven zodat dit de gemeenten kan helpen het plan van aanpak (in welk scenario dan ook) te verbeteren?

Jeugdbescherming west is nu nog niet gecontracteerd door de gemeenten. Dit betekent dat Jeugdbescherming west niet zomaar toegevoegd kan worden aan een bestaand inkooptraject. Er wordt thans onderzocht of dit plaats kan vinden door middel van een overname van Intervence door Jeugdbescherming west. Het voordeel van overname is dat cliënten niet via de rechter op naam van Jeugdbescherming west hoeven te worden gezet. Per 1 januari 2022 moet de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland in zijn geheel opnieuw worden aanbesteed/ingekocht. Mijn ministerie heeft de landsadvocaat ingeschakeld om de gemeenten te ondersteunen bij de inkoop. De vraag is hoe een overname door jeugdbescherming west en de aanbestedingsprocedure voor 2022 zo goed mogelijk in elkaar gepast kunnen worden zodat de continuïteit en de kwaliteit van de begeleiding geborgd kan worden. De Jeugdautoriteit zal de uitwerking van het overnamescenario tussentijds toetsen en aanbevelingen doen om het conceptplan te verbeteren.

51.

Klopt het dat Jeugdbescherming West in eerste instantie forse eisen heeft neergelegd, die óók raken aan de inrichting van de jeugdzorg in Zeeland? Zo ja, hoe wordt rekening gehouden met het in het plenaire debat Begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerstuk 35 570 XVI) d.d. 3 december 2020 aan de orde gekomen risico van schaalvergroting, waarbij de wens tot regionaal inkopen verder weg drijft?12 Welke wensen heeft u hierover neergelegd?

De gemeenten hebben met Jeugdbescherming west gesproken naar aanleiding van een vertrouwelijk voorstel dat de organisatie in september 2020 heeft gedaan voor de overname van Intervence. In het transitieplan dat gemeenten op 5 februari 2021 hebben opgeleverd geven zij aan het voorstel van Jeugdbescherming west als een terugvaloptie te zien waarbij nadere afstemming nodig is over de invulling van de randvoorwaarden. De Inspecties en Jeugdautoriteit hebben geconstateerd dat het transitieplan onvoldoende garanties biedt voor een duurzame transitie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland waarbij de continuïteit en kwaliteit van zorg voldoende geborgd is. Ik heb met de gemeenten afgesproken dat niet verder wordt gegaan met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario en dat zij het terugvalscenario met overname door Jeugdbescherming west gaan uitwerken.

52.

Indien sprake is van extra financiële inspanningen vanwege het terugvalscenario, gaat u dan bijspringen bij de Zeeuwse gemeenten, en zo ja hoe?

In een gedecentraliseerd stelsel ligt de verantwoordelijkheid voor de financiering bij de gemeenten zelf. Vanuit het rijk is er een regeling voor tijdelijke liquiditeitssteun, in een uiterst geval, voor aanbieders in de vorm van een lening die binnen 1 jaar moet worden terugbetaald. Aan deze lening zijn strenge voorwaarden verbonden, zoals het opstellen van een toekomstbestending businessplan en bestuurlijke afspraken tussen aanbieders en gemeenten. Daarnaast worden er op dit moment naar aanleiding van het AEF-onderzoek gesprekken gevoerd met de gemeenten over de financiële tekorten in het jeugddomein.

53.

Wat is het gevolg als het terugvalscenario, de overname van Intervence door Jeugdbescherming West, ook een negatief advies krijgt van de inspecties en de Jeugdautoriteit?

Voor het geval dat het overnamescenario met Jeugdbescherming west niet op een positief oordeel c.q. advies van Inspecties en Jeugdautoriteit kan rekenen, wordt door gemeenten bezien welke andere alternatieven dan mogelijk zijn.

54.

Wordt nagedacht over een terugvaloptie als partijen er niet uitkomen met het beschreven terugvalscenario? Hoe wordt voorkomen dat vanwege de huidige onzekerheid een route wordt gekozen die niet de ideale is?

Zie het antwoord op vraag 53. Het overnamescenario wordt door betrokken partijen als kansrijk gezien om zorg te dragen voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Daarnaast zal de Jeugdautoriteit de uitwerking van het overnamescenario ook tussentijds toetsen en aanbevelingen doen om het concept plan te verbeteren.

55.

Wanneer is het genoemde terugvalscenario gereed?

Op dit moment wordt het overnamescenario uitgewerkt. Hiervoor is Jeugdbescherming west bezig met het opstellen van een businesscase. Naar verwachting wordt de business case de tweede helft van april 2021 opgeleverd. Daarna volgt besluitvorming door de bestuurscommissie en de gemeenteraden. Vervolgens zal wederom een transitieplan moeten worden opgesteld. Ook het nieuwe transitieplan wordt beoordeeld door Inspecties en Jeugdautoriteit. In juni 2021 zal naar verwachting duidelijk zijn of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden of niet. In tussentijd zijn met de vier reeds gecontracteerde GI’s (Intervence, WSS JB&JR, LdH en Briedis) afspraken gemaakt om de zorgcontinuïteit van huidige en nieuwe cliënten te garanderen.

56.

Waarom is er niet aan gedacht om Jeugdbescherming West als vierde gecertificeerde instelling (GI) te betrekken bij het oorspronkelijke plan van aanpak – waarbij Jeugdbescherming West een deel van de oorspronkelijk aan Briedes toegedachte cliënten gaat bedienen (zie ook de suggestie van de Jeugdautoriteit)? Zou dit een terugvaloptie kunnen zijn indien overname van Intervence door Jeugdbescherming West niet wenselijk blijkt en dus niet gerealiseerd wordt?

De gemeenten hebben hier wel aan gedacht, maar Jeugdbescherming west had al in de eerste oriënterende gesprekken in de zomer van 2020 aangegeven alleen belangstelling te hebben voor overname van alle cliënten van Intervence, omdat het bij een kleiner aandeel in het Zeeuwse GI-landschap voor hen te risicovol zou worden om een duurzame bestaansgrond te realiseren. Voor het geval het terugvalscenario met Jeugdbescherming west niet op een positief oordeel c.q. advies van Inspecties en Jeugdautoriteit kan rekenen, dan wel zich andere belemmeringen voordoen voor dit scenario, wordt door gemeenten bezien welke andere alternatieven dan mogelijk zijn.

57.

Op welke wijze wordt in het plan van aanpak nagedacht over een veilige overdracht van dossiers? Op welke wijze worden dossiers beheerd, hoe gaat dat in de toekomst en wie kan ze inzien ingeval gekozen wordt voor een scenario waarin Intervence ophoudt te bestaan? Kan deze vraag ook worden beantwoord betreffende archiefdossiers?

Zie het antwoord op vraag 2.

58.

Wat is uw reactie op de kritiek van de wethouders dat zij het contract met Intervence niet te laat hebben opgezegd? Kunt u ophelderen hoe dit precies gegaan is?

Zie het antwoord op vraag 32.

59.

Wat is volgens u het nadeel om eerst het besluit te nemen om het contract met Intervence te beëindigen en pas daarna te werken aan een transitieplan, zoals nu gebeurd is?

Omdat de transitie van Intervence nog niet uitgekristalliseerd was ten tijde van het besluit van de bestuurscommissie is maatschappelijke onrust ontstaan. Vervolgens heb ik in het kader van het interbestuurlijk toezicht met gemeenten afgesproken dat zij geen onomkeerbare beslissingen nemen totdat een transitieplan is goedgekeurd door Inspecties en de Jeugdautoriteit. Mede in dat kader hebben de gemeenten een overbruggingscontract afgesloten met Intervence zodat zij in de periode van het opstellen en (na goedkeuring van inspecties en Jeugdautoriteit) het uitvoeren van het plan aan haar verplichtingen kon blijven voldoen om de kwaliteit en de continuïteit van zorg te borgen.

60.

Wat is volgens u het voordeel om eerst het besluit te nemen om het contract met Intervence te beëindigen en pas daarna te werken aan een transitieplan, zoals nu gebeurd is?

Deze volgorde was een keuze van de bestuurscommissie. Achter de schermen was de bestuurscommissie wel al gestart met de voorbereidingen met de overnemende GI’s om de continuïteit van zorg te borgen.

61.

Hoe wordt gewaarborgd dat het nieuwe transitieplan (het terugvalscenario) direct aan alle eisen van de inspecties en de Jeugdautoriteit voldoen en er voorkomen wordt dat er wederom een plan ontstaat dat niet het vertrouwen krijgt van de inspecties en de Jeugdautoriteit?

De Inspecties en Jeugdautoriteit zullen de uitwerking van het terugvalscenario toetsen aan de eerder gestelde voorwaarden waaraan ook het oorspronkelijke transitieplan is getoetst. Daarnaast zal de Jeugdautoriteit de uitwerking van het terugvalscenario tussentijds toetsen en aanbevelingen doen om het concept plan te verbeteren.

62.

Worden de zeven leerpunten uit de casuïstiek rond jeugdzorgaanbieders in financiële problemen toegepast bij deze casus van Intervence?

Zie mijn antwoord op vraag 14.

63.

Is de oorzaak van de slechte financiële positie van Intervence vergelijkbaar met de oorzaak van de slechte financiële positie van andere jeugdhulporganisaties?

Vragen 63 en 64 worden gezamenlijk beantwoord.

64.

Is de positie van Intervence vergelijkbaar met de positie van de jeugdhulpaanbieders elders in Nederland die in het rapport van de Jeugdautoriteit van januari jl. als hoog risico worden beschouwd?

Het rapport «Financiële Positie Jeugdhulpaanbieders 2019» geeft een indicatie welke aanbieders, op basis van onder meer financiële gegevens en jaarverslagen van 2019, een verhoogd risico kunnen hebben op continuïteitsproblemen. Het is nog niet bekend of op dit moment deze problemen zich voordoen en wat de oorzaken hiervan zijn. Daarom is de Jeugdautoriteit gestart met een verdiepingsonderzoek waarin wordt onderzocht of sprake is van een risico op discontinuïteit van zorg bij deze aanbieders met een slechte financiële positie en wat daarvan de oorzaken zijn. Wij berichten uw Kamer naar verwachting in de zomer over de uitkomsten van dit onderzoek. De Jeugdautoriteit voert daarnaast dit jaar een specifiek onderzoek uit naar de GI’s. Daarin wordt een meer overkoepelend beeld van dit deel van de sector geschetst, bijvoorbeeld met betrekking tot financiële positie en inkoopcontracten.

65.

Hoe wordt voorkomen dat een nieuwe partij zoals Jeugdbescherming west in de toekomst in vergelijkbare financiële problemen komt als Intervence?

Zoals beschreven in onze brief «Lessen uit casuïstiek rond jeugdzorgaanbieders in financiële problemen» van 19 februari 2021 zetten de Staatssecretaris van VWS en ik, samen met gemeenten en aanbieders, op verschillende manieren in op het voorkomen van discontinuïteit van jeugdhulp, kinderbescherming en jeugdreclassering. Zo breidt de Jeugdautoriteit haar «early warning system» verder uit, opdat dergelijke risico’s steeds eerder gesignaleerd kunnen worden. Ook doet de Jeugdautoriteit regelmatig onderzoek naar de financiële positie van jeugdhulpaanbieders en GI’s (zie het antwoord op vraag 64). De aanbieders die in deze onderzoeken worden aangemerkt als zijnde een verhoogd risico op continuïteitsproblemen, krijgen vervolgens waar nodig monitoring en ondersteuning van de Jeugdautoriteit. Verder worden, in het convenant continuïteit jeugdhulp, afspraken gemaakt om de continuïteit van jeugdhulp, en van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering te borgen. Ook werken wij aan (wettelijke) versteviging van de taken van de Jeugdautoriteit, als onderdeel van het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen. Daarnaast willen wij in de Jeugdwet een artikel opnemen op grond waarvan we bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen stellen ten aanzien van reële tarieven die gemeenten met aanbieders afspreken.

66.

Op welke «trede» van de escalatieladder bevindt u zich? Welke stappen zijn al doorlopen en wat is de mogelijke volgende stap en op welk moment wordt duidelijk of die stap ook gezet moet worden?

We bevinden ons op stap 3 van de «Interventieladder Interbestuurlijk Toezicht»: het maken van afspraken over acties, termijn en vervolg. Zie ook het antwoord op vraag 24. Ik heb op 15 februari 2021 bestuurlijke afspraken gemaakt met de gemeenten in het kader van het interbestuurlijk toezicht. Deze afspraken ga ik nauwgezet en in samenwerking met de Jeugdautoriteit en Inspecties monitoren. Indien de gemeenten zich niet langer of onvoldoende aan de gemaakte afspraken houden, dan ben ik genoodzaakt om verder in te grijpen in het kader van interbestuurlijk toezicht. De volgende stap betreft het besluit tot indeplaatsstelling (stap 4). Het besluit tot indeplaatsstelling wordt geformuleerd als een (concrete) last. Dat wil zeggen dat het Rijk namens en op kosten van de gemeente de vereiste concrete maatregelen zal nemen als die maatregelen niet door de gemeente binnen een vastgestelde termijn (de begunstigingstermijn) alsnog zijn genomen.

67.

Kunt u voor de toekomst waarborgen dat eerst een vervolgplek voor kinderen en werknemers geregeld is voordat contracten met aanbieders worden opgezegd? Zo ja op welke manier?

Zoals de Staatssecretaris van VWS heeft aangegeven tijdens het nota overleg van 14 december over de jeugdbescherming in Zeeland van december 2020 en zoals aangeven in de brief «Leerpunten uit casuïstiek» die mede namens mij aan de TK is verzonden, is continuïteit van zorg voor mij leidend in besluiten inzake contractering van jeugdzorgaanbieders. Vanuit dit oogpunt is het noodzakelijk dat alle betrokkenen voldoende tijd hebben om veranderingen zorgvuldig door te voeren. Dat moet zorgvuldig gebeuren. Het gaat immers om jeugdigen, kwetsbare mensen, die moeten kunnen uitgaan van hulp. Ook werknemers moeten weten waar ze aan toe zijn. Om die redenen wordt van aanbieders zoals Intervence verwacht dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële problemen te voorkomen. Als dit niet lukt, is het van belang dat aanbieders tijdig met stakeholders zoals gemeenten (inkopers) in overleg gaan over een oplossing. Daarnaast is het met het oog op continuïteit van zorg noodzakelijk dat gemeenten inzetten op een tijdige start en afronding van contractering, op meerjarige contracten (drie jaar of meer) en op continuïteit van zorg bij aflopende contracten. Deze zorgvuldigheidseisen zijn daarom opgenomen in de Norm voor Opdrachtgeverschap van de VNG. De Minister van VWS neemt tot slot in het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015» een delegatiebepaling op (kan-bepaling) om zo nodig nadere regels te kunnen stellen aan een tijdige afronding van de inkoopprocedure. Dit zal worden afgestemd op de ervaringen met de door gemeenten ontwikkelde Norm voor Opdrachtgeverschap en de verbeterde praktijk. Het wetsvoorstel is recent voor advies voorgelegd aan de Raad van State.

68.

Hebben op dit moment alle kinderen de juiste passende zorg en weten ouders en kinderen waar zij aan toe zijn?

De Inspecties en Jeugdautoriteit houden toezicht op de kwaliteit respectievelijk de continuïteit van de uitvoering van de jeugdbescherming en -reclassering, mede in het kader van de doorbraakaanpak om te komen tot tijdige inzet van jeugdbescherming en tijdige inzet van jeugdhulp in dit kader. Indien daartoe aanleiding bestaat zullen Inspecties gemeenten en instellingen daarop aanspreken met inachtneming van het appel dat door Inspecties al op gemeenten en GI’s is gedaan door middel van de voortgangsrapportage «kwetsbare jeugdigen onvoldoende beschermd» van oktober 2020.

69.

Hoe worden ouders en kinderen op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen?

Zie het antwoord op vraag 7.

70.

Wordt toch doorgaan met Intervence nog als een optie onderzocht? Zo nee, waarom niet?

Nee, dit is al onderzocht. Gemeenten en Intervence zijn op basis van dit onderzoek samen tot de conclusie gekomen dat Intervence door haar beperkte omvang niet zelfstandig kan voortbestaan zonder instandhoudingsbijdrage.

71.

Waarom is er in eerste instantie niet voor gekozen om de werkzaamheden van Intervence over te dragen naar Jeugdbescherming West?

De eisen van Jeugdbescherming west waren voor gemeenten lastig te verenigen met de reeds bestaande contractuele afspraken die de gemeenten hebben met de GI’s die al werkzaam zijn in Zeeland. In de uitwerking van het overnamescenario is Jeugdbescherming west bereid om over de eerder gestelde voorwaarden in overleg te treden met de gemeenten.

72.

Hoe groot is de kans dat ook het onderbrengen van de werkzaamheden bij Jeugdbescherming West zal afkaatsen? Ligt dit vooral aan wet- en regelgeving of aan andere zaken?

Het terugvalscenario, dat voorziet in de overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west, wordt door betrokken partijen als kansrijk gezien om zorg te dragen voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Met ondersteuning van de landsadvocaat wordt onderzocht hoe een overname door jeugdbescherming west en de aanbestedingsprocedure voor 2022 zo goed mogelijk in elkaar gepast kunnen worden zodat de continuïteit en de kwaliteit van de begeleiding geborgd kan worden.

73.

Welke alternatieven zijn er nog als het niet lukt met Jeugdbescherming West?

Voor het geval dat het overnamescenario met Jeugdbescherming west niet op een positief oordeel c.q. advies van Inspecties en Jeugdautoriteit kan rekenen wordt door gemeenten bezien welke andere alternatieven dan mogelijk zijn.

74.

Binnen hoeveel tijd moet duidelijk worden of het gaat lukken met Jeugdbescherming West? Bestaat er een deadline om nog langere onzekerheid te voorkomen?

Naar verwachting wordt de business case van Jeugdbescherming west de tweede helft van april 2021 opgeleverd. Daarna volgt besluitvorming door de bestuurscommissie en de gemeenteraden. Vervolgens zal wederom een transitieplan moeten worden opgesteld. Ook het nieuwe transitieplan wordt beoordeeld door Inspecties en Jeugdautoriteit. In juni 2021 zal naar verwachting duidelijk zijn of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden of niet. In tussentijd zijn met de vier reeds gecontracteerde GI’s (Intervence, WSS JB&JR, LdH en Briedis) afspraken gemaakt om de zorgcontinuïteit van huidige en nieuwe cliënten te garanderen.

75.

Hoeveel medewerkers hebben Intervence al verlaten sinds de gemeenten het contract met Intervence op hebben gezegd in december 2020? Hoeveel van die medewerkers zijn jeugdzorgmedewerkers (en dus niet administratief personeel)?

Zie het antwoord op vraag 44. Intervence heeft mij laten weten dat naast de vertrokken gezinsmanagers 3 medewerkers vanuit ondersteunende diensten uit dienst zijn getreden.

76.

In hoeverre kunnen de medewerkers van Intervence mee naar Jeugdbescherming West en kunnen gezinsmanagers dus bij gezinnen blijven?

Het overnamescenario voorziet in een overname van Intervence door Jeugdbescherming west. Dit heeft als voordeel dat de continuïteit van de zorgrelatie beter geborgd kan worden omdat niet meer alle cliënten van Intervence bij verschillende GI’s ondergebracht hoeven worden. De exacte wijze van overname van het personeel van Intervence wordt op dit moment door betrokken partijen nader uitgewerkt, maar dit is een reële mogelijkheid waardoor de hulpverleningsrelatie in stand kan blijven.

77.

Betekent de zin «Het is van belang om de zorgcontinuïteit voor de huidige en nieuwe cliënten van Intervence te garanderen» dat Intervence ruimte krijgt om, in afwachting van de uitwerking van de overname door Jeugdbescherming West, personeel aan zich te binden en nieuwe zaken en verlengingen in principe voorlopig ook gewoon aan Intervence worden toegewezen?

Zie het antwoord op vraag 38.

78.

Welke afspraken worden concreet gemaakt om medewerkers van Intervence te behouden en op welke wijze faciliteren gemeenten dit?

Gemeenten en Intervence hebben afgesproken dat Intervence tijdelijke contracten van medewerkers mag verlengen c.q. om mag zetten naar een vast contract. Daarnaast is afgesproken dat Intervence nieuwe gezinsmanagers mag werven. Intervence wordt hiertoe binnen de al bestaande financiële afspraken gefaciliteerd door gemeenten.

79.

Hoe zit het met de escalatieladder, op welke trede is men nu beland en wat is de volgende stap als gemeenten niet meebewegen?

We bevinden ons op stap 3 van de «Interventieladder Interbestuurlijk Toezicht»: het maken van afspraken over acties, termijn en vervolg. Zie ook het antwoord op vraag 24 en 66. Ik heb op 15 februari 2021 bestuurlijke afspraken gemaakt met de gemeenten in het kader van het interbestuurlijk toezicht. Deze afspraken ga ik nauwgezet en in samenwerking met de Jeugdautoriteit en Inspecties monitoren. Indien de gemeenten zich niet langer of onvoldoende aan de gemaakte afspraken houden, dan ben ik genoodzaakt om verder in te grijpen in het kader van interbestuurlijk toezicht en over te gaan tot het besluit tot indeplaatsstelling (stap 4 op de escalatieladder).

80.

Wordt ook in deze nieuwe ontwikkeling maximale inspanning gepleegd om ervoor te zorgen dat kinderen hun vaste gezinsmanager behouden?

Het terugvalscenario voorziet in een overname van Intervence door Jeugdbescherming west. Dit heeft als voordeel dat de continuïteit van de zorgrelatie beter geborgd kan worden omdat niet meer alle cliënten van Intervence bij verschillende GI’s ondergebracht hoeven worden. In principe kunnen alle gezinsmanagers bij een overname mee met de gezinnen die ze nu begeleiden.

81.

Welke instrumenten of mogelijkheden – buiten financiën om – ziet u om de Zeeuwse kinderen en gemeenten te helpen om jeugdzorg goed en betrouwbaar vorm te geven, ook voor de langere termijn?

Wat ik beoog is dat gemeenten een sterke en stabiele onderlinge samenwerking organiseren en intensief samenwerken met aanbieders om samen vanuit visie zorg te organiseren. Zodat jeugdigen en ouders nu en in de toekomst waar nodig op goede zorg en ondersteuning kunnen rekenen. Mede daarom voer ik samen met de Staatssecretaris van VWS en betrokken partijen het programma Zorg voor de Jeugd uit en werken we de komende maanden met de VNG en de BGZJ aan het convenant continuïteit jeugdhulp. Daarnaast is er een doorbraakaanpak om op de korte termijn de meest urgente problemen in de jeugdbescherming het hoofd te bieden. Verder ondersteunt het kabinet in samenwerking met de VNG gemeenten met het programma Democratie in Actie.13 Daarbij versterken we gemeenteraden met trainingen om hun rollen in te vullen en (lokale)democratische processen te versterken. Dat programma gaat breder dan enkel de controlerende rol, maar gaat bijvoorbeeld ook in op regionale samenwerking en hoe de raad daarin een rol kan nemen. Ook heeft de Minister van BZK een agenda in voorbereiding om raden (en staten) te versterken in hun rol. Voor de langere termijn heb ik samen met de Staatssecretaris de afgelopen periode diverse stappen in gang gezet, zoals de voorbereiding van diverse wetsvoorstellen om de regionale samenwerking te versterken, het opdrachtnemerschap van aanbieders te verstevigen en zowel inzicht als toezicht te versterken en het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.

82.

Wat is uw rol behalve het monitoren van de afspraken? Kunt u nog meer doen om een helpende hand te bieden?

Om de continuïteit van zorg te borgen, heb ik met de gemeenten bindende afspraken gemaakt over te nemen stappen en maatregelen. In het kader van het interbestuurlijk toezicht monitor ik deze afspraken nauwgezet samen met de Jeugdautoriteit. Waar nodig spreek ik gemeenten daarop indringend aan. Ook zullen de Inspecties de komende periode de kwaliteit en de continuïteit van de hulpverlening door Intervence blijven volgen. Daarnaast stelt mijn ministerie juridische expertise beschikbaar door de inzet van de landsadvocaat. Daarnaast verwijs ik uw Kamer naar het antwoord bij vraag 81.

83.

Op welke termijn volgt nadere informatie over het vervolg en de uitwerking van de terugvaloptie?

Naar verwachting wordt de business case de tweede helft van april 2021 opgeleverd. Daarna volgt besluitvorming door de bestuurscommissie en de gemeenteraden. Vervolgens zal wederom een transitieplan moeten worden opgesteld. Ook het nieuwe transitieplan wordt beoordeeld door Inspecties en Jeugdautoriteit. In juni 2021 zal naar verwachting duidelijk zijn of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden of niet. Op dat moment zullen we uw Kamer nader informeren of zoveel eerder als dat nodig is.


X Noot
1

Brief Inspecties d.d. 7 december 2020 «Noodzakelijke informatie t.b.v. oordeel situatie Zeeland» en Brief Jeugdautoriteit d.d 4 december 2020 «Toekomst jeugdbescherming en -reclassering Zeeland».

X Noot
2

Kamerstuk 31 839, nr. 767.

X Noot
3

Kamerstuk 31 839, nr. 768.

X Noot
4

Kamerstuk 31 839, nr. 767.

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1079.

X Noot
6

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1080.

X Noot
7

Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2035.

X Noot
8

Binnenlands Bestuur, 24 februari 2021, «Zeeuwse bestuurders boos op Blokhuis» https://www.binnenlandsbestuur.nl/sociaal/nieuws/zeeuwse-bestuurders-boos-op-blokhuis.16173520.lynkx.

X Noot
9

Kamerstuk 31 839, nr. 755.

X Noot
10

Kamerstuk 31 839, nr. 755.

X Noot
11

Binnenlands Bestuur, «Zeeuwse bestuurders boos op Blokhuis».

X Noot
12

Handelingen II 2020/21, nr. 33, item 11.

Naar boven