31 839 Jeugdzorg

Nr. 76 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2010

Bijgaand bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een tweetal door de Inspectie jeugdzorg (IJZ) opgestelde rapporten aan:

  • 1. «Een kinderbeschermingsmaatregel? Besluiten en overwegingen van de Raad voor de Kinderbescherming».1

  • 2. «Onderzoek bij de Raadsregio Rotterdam–Rijnmond en BJZ Rotterdam naar aanleiding van het overlijden van drie baby’s».1

In deze brief geef ik eerst een korte toelichting op de onderzoeken. Vervolgens ga ik in op de wijze waarop ik de aanbevelingen van de inspectie ter harte neem.

Toelichting rapport 1

Het eerste rapport gaat in op de vraag of de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) bij het besluit om een raadsonderzoek te starten en bij het besluit om een kinderbeschermingsmaatregel te verzoeken, al dan niet in samenwerking met bureau jeugdzorg, een zorgvuldige afweging maakt. Ook is door de IJZ onderzocht in hoeverre er gedurende het raadsonderzoek zicht blijft op de veiligheid van het kind.

Kern van de conclusies en aanbevelingen van het landelijke onderzoek naar de beschermingstaak van de Raad is dat er betere afspraken en procedures tussen de bureaus jeugdzorg en de Raad dienen te komen die waarborgen dat het zicht op de veiligheid van het kind in alle regio’s en in alle zaken gedurende een raadsonderzoek is gewaarborgd en dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming over het al dan niet starten van een raadsonderzoek moet worden verbeterd. Zeker dient hierbij opgemerkt te worden dat in sommige raadsregio’s de kwaliteit van de afspraken die de Raad en bureau jeugdzorg maken over de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorg wel goed wordt beoordeeld. De zorgvuldigheid in de besluitvorming van de Raad om bij de kinderrechter een verzoek in te dienen om een kinderbeschermingsmaatregel te treffen wordt door de IJZ in zijn algemeenheid positief beoordeeld.

Toelichting rapport 2

In het tweede rapport is onderzocht of de besluitvorming door de Raad om al dan niet een beschermingsonderzoek in te stellen en om al dan niet een kinderbeschermingsmaatregel te verzoeken in drie onderzochte casus waarbij baby’s zijn overleden zorgvuldig is verlopen. Tevens is de werking onderzocht van de afspraak tussen de Raadsregio Rotterdam-Rijnmond en BJZ Rotterdam om te komen tot een sluitende aanpak in deze casus. Het onderzoek richt zich uitdrukkelijk niet op de vraag of het handelen van de Raad en BJZ Rotterdam verband houdt met het overlijden van de drie baby’s.

Kern van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek in de Raadsregio Rotterdam is dat de Raad en het bureau jeugdzorg in de onderhavige casus onvoldoende zorgvuldig hebben afgewogen of het nodig was een onderzoek in te stellen naar de noodzaak om een kinderbeschermingsmaatregel te vragen en dat duidelijke afspraken tussen de Raad en het bureau jeugdzorg over de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van en de zorg voor deze baby’s ontbraken.

In de bijlage bij deze brief zijn de onderzoeksvragen, bevindingen en aanbevelingen van beide onderzoeken opgenomen.

De uitkomsten van beide rapporten geven reden tot het maken van duidelijke afspraken met de Raad en bureaus jeugdzorg (zoals de inspectie adviseert) over betere procedures die het zicht op de veiligheid van het kind gedurende een raadsonderzoek waarborgen en eraan bijdragen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming over het al dan niet starten van een raadsonderzoek wordt verbeterd. Ik ben van mening dat de raakvlakken tussen de bevindingen in de rapporten en de indringendheid van de conclusies en aanbevelingen vragen om een zorgvuldige aanpak van de gesignaleerde knelpunten. Hoewel inmiddels al meerdere verbetertrajecten in gang zijn gezet, bieden de uitkomsten van deze onderzoeken goede aanknopingspunten voor verdere verbeteringen bij het onderzoek naar en de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen.

Samen met de Raad en de bureaus jeugdzorg bezie ik momenteel wat nodig is om de veiligheid van het kind beter te waarborgen. In het eerste kwartaal van 2011 zal ik uw Kamer de resultaten hiervan doen toekomen.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven