31 839 Jeugdzorg

Nr. 63 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2010

Hierbij bied ik u mede namens de minister voor Jeugd en Gezin de Evaluatie Landelijk Kader Forensische Diagnostiek Jeugd (FDJ) aan1 en onze gezamenlijke beleidsreactie daarop. In deze brief presenteren wij, na een inleiding over het Landelijk Kader FDJ, de resultaten van het onderzoek. De brief vervolgt met de beleidsreactie, waarbij tevens wordt ingegaan op ontwikkelingen die zich sinds 2009 (periode van het onderzoek) hebben voorgedaan en die relevant zijn voor de beoordeling van de resultaten. Wij sluiten af met een conclusie en komen daarbij tevens terug op eerder door u gestelde vragen (Kamerstukken II, 2008/09, 3175).

I Inleiding

Sinds 1 januari 2005 geldt voor het laten uitvoeren van forensische diagnostiek bij minderjarigen een landelijk vastgestelde werkwijze, die staat beschreven in het Landelijk Kader FDJ. Forensische diagnostiek is psychologische en/of psychiatrische diagnostiek ten behoeve van een rechterlijke beslissing en wordt uitgevoerd door onafhankelijke rapporteurs. Het Landelijk Kader FDJ behelst richtlijnen en afspraken op het gebied van het jeugdstrafrecht en het civiele jeugdrecht. Het betreft zowel de inhoud van forensische diagnostiek als een organisatiestructuur voor het aanvragen, bemiddelen en (laten) uitvoeren van (forensisch) onderzoek. Het onderliggend doel is dat de rechter adequaat wordt geïnformeerd over kinderen en jongeren die, straf- dan wel civielrechtelijk, met justitie in aanraking zijn gekomen.

Het Landelijk Kader FDJ heeft een drieledig doel, namelijk:

  • 1) vergroting van de doelmatigheid van de aanvragen. Dit behelst a) het brengen van meer uniformiteit in het bepalen van de noodzaak van onderzoek en de gewenste vorm en de advisering daarover door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en b) het standaardiseren van de onderzoekvragen;

  • 2) verkorting van de doorlooptijden door het NIFP te belasten met de coördinatie tussen de vraag naar pro Justitia rapportages en het aanbod van rapporteurs;

  • 3) verbetering van de kwaliteit van de rapportages door beschikbaarstelling van rapportageformats, deskundigheidseisen aan de rapporteur en beoordeling en feedback door het NIFP.

Voor de Bureaus Jeugdzorg geldt dat deze niet verplicht zijn zich te committeren aan het Landelijk Kader FDJ. Sommige bureaus hanteren het Landelijk Kader FDJ, andere de Richtlijnen voor het (laten) verrichten van extern onderzoek. Richtlijnen en Landelijk Kader FDJ zijn wel op elkaar afgestemd.

Per brief van 18 februari 2005 informeerde de toenmalige minister van Justitie uw Kamer over de invoering van het Landelijk Kader FDJ (Kamerstukken II 2004/05, 29 815, nr. 10). In deze brief heeft de minister aangekondigd de nieuwe werkwijze te zullen evalueren. In antwoord op de vragen van de Tweede Kamerleden Bouwmeester en Dijsselbloem van 13 mei 2009 Kamerstukken II 2008/09 3175 heeft de huidige minister van Justitie toegezegd u deze evaluatie toe te sturen en om, afhankelijk van de onderzoeksresultaten, samen met de minister voor Jeugd en Gezin te bezien of

  • aanscherping van de afspraken en richtlijnen nodig zijn om de kwaliteit van forensische jeugddiagnostiek te borgen en

  • het nodig is de bestaande afspraken met betrekking tot het inschakelen van forensische diagnostiek te herijken.

II Het onderzoek

De algemene vraagstelling van het onderzoek luidt: in welke mate en op welke wijze passen betrokken partijen het Landelijk Kader FDJ toe, welke knelpunten doen zich daarbij voor, en hoe verhoudt dit zich tot de in het verleden geconstateerde problemen? Deze algemene vraagstelling is opgesplitst in een aantal deelvragen die betrekking hebben op drie kernbegrippen: doelmatigheid, tijdigheid en kwaliteit. De resultaten met betrekking tot deze kernbegrippen zijn als volgt.

Doelmatigheid

Een van de doelstellingen van het Landelijk Kader FDJ is het hanteren van een uniforme werkwijze voor het vaststellen van de noodzaak tot het doen van forensisch onderzoek. Uit de evaluatie blijkt dat deze doelstelling nog niet is gehaald: de procedures om vast te stellen of forensisch onderzoek nodig is lopen nog altijd uiteen. Voor het civiele jeugdrecht geldt wel dat sinds de invoering van het Landelijk Kader FDJ het probleem van de oneigenlijke aanvraag van behandeldiagnostiek is afgenomen.

Doorlooptijden

Het reeds bestaande probleem van te lange doorlooptijden is volgens het rapport na de invoering van het Landelijk Kader nog niet afdoende opgelost. De belangrijkste verklaring is volgens het rapport gelegen in het feit dat het NIFP onvoldoende onafhankelijke onderzoekers ter beschikking staan om in te zetten ten behoeve van rapportages pro Justitia.

Kwaliteit rapportages

Uit het onderzoek blijkt dat de formele kwaliteit van de rapportages verbeterd is en door de gebruikers gemiddeld genomen goed bevonden wordt. Deze vooruitgang wordt onder meer toegeschreven aan het gebruik van de formats en standaarden uit het Landelijk Kader FDJ en de toetsende rol van het NIFP. De structuur van de rapportages voor het civiele jeugdrecht is verder verbeterd, evenals de verslaglegging die tegenwoordig bondiger wordt bevonden. Wel is het zo dat de gebruikers van de rapporten niet altijd tevreden zijn omdat de adviezen in de rapportages niet steeds op haalbaarheid worden getoetst. Ook merken zij op dat rapporteurs in civiele onderzoeken, vanwege de hoge klachtgevoeligheid, neigen naar voorzichtige formulering van de conclusies en adviezen.

III Beleidsreactie mede in het licht van relevante ontwikkelingen

Doelmatigheid

In relatie tot het strafrecht geeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) aan dat het Landelijk Kader FDJ op dit moment in het algemeen wordt nageleefd. Na invoering van het Landelijk Kader FDJ en parallel aan de evaluatie daarvan heeft het NIFP voor de diagnostiek in het (jeugd)strafrecht het instrument Beslissingsondersteuning onderzoek Geestvermogens (BooG) ontwikkeld. BooG draagt bij aan een gewogen indicatiestelling: eenduidig, transparant en gestandaardiseerd. Volgens landelijke afspraken tussen het OM, het Kabinet rechter-commissaris, de RvdK en het NIFP wordt de indicatiestelling pro Justitia onderzoek vanaf eind 2007 mede gebaseerd op toepassing van de desbetreffende webapplicatie. BooG wordt ingezet in plaats van of naast het wegingsinstrument uit het Landelijk Kader. Cijfers van het NIFP wijzen uit dat het aantal multidisciplinaire rapportages is afgenomen en dat ook het aantal (tijdrovende) dubbelonderzoeken dankzij BooG is teruggebracht.2 BooG is vorig jaar geëvalueerd met aandacht voor gebruik, gebruikservaringen en effecten. Dit heeft geleid tot een nieuwe versie, die vanaf april 2010 operationeel is.

Voorts vermelden wij de ontwikkeling van het zogeheten Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ), onderdeel van het programma Aanpak Jeugdcriminaliteit waarover uw Kamer via andere lijnen wordt geïnformeerd. Het doel van het instrumentarium is het verzamelen van informatie over het recidiverisico en het schaderisico van jeugdigen, dynamische risicofactoren, hun delictgerelateerdheid en beschermende factoren, de ontvankelijkheid voor begeleiding en behandeling, en signalen voor zorgwekkende opvoedings- en opgroeisituaties. Dit vormt een eerste «zeef» om jongeren te traceren voor wie, in het belang van de bepaling van een passende interventie, forensische diagnostiek is aangewezen. Begin 2009 is gestart met pilots, en het is de bedoeling dat het instrumentarium fasegewijs wordt uitgerold.

Voor het civiele jeugdrecht geldt dat er voldoende doelmatig wordt gewerkt. Hier speelt mee dat zowel de RvdK als de Bureaus Jeugdzorg extern diagnostisch onderzoek zelf – uit een daarvoor bestemd budget – financieren. Dit lijkt verzoeken voor niet-doelmatige behandeldiagnostiek af te remmen.

Doorlooptijden

De problematiek van de te lange doorlooptijden in het jeugdstrafrecht moet in het bredere verband van alle ketenpartners worden bekeken. Dat gebeurt momenteel in het project Doorlooptijden dat een onderdeel is van het programma Aanpak Jeugdcriminaliteit. De bijdrage van het NIFP aan dit project wordt gevormd door de uitvoering vanaf 2009 van een plan van aanpak voor de verbetering van onder andere de doorlooptijden van de rapportages pro Justitia. Daarmee wordt gestreefd naar doorlooptijden van maximaal tien weken vanaf de binnenkomst van de formele aanvraag tot aan de rapportage. Daartoe is een doorlooptijdenmonitor ontwikkeld, die vanaf mei 2010 fasegewijs geïmplementeerd wordt. Vooralsnog liep de gemiddelde doorlooptijd voor het totaal aantal en alle typen jeugdstrafonderzoeken terug van 88 (in 2004, vóór het Landelijk Kader) naar 80 dagen (in 2008, na de invoering van het Landelijk Kader). Daarnaast zijn binnen het genoemde project Doorlooptijden van en voor alle ketenpartners good practices verzameld en landelijk verspreid, die aansluiten bij het Landelijk Kader FDJ.

In het civiele jeugdrecht wordt de met elkaar overeengekomen normtijd van dertien weken in het merendeel van de gevallen ook nu nog niet gehaald. Naast het beperkte aantal beschikbare forensische onderzoekers speelt het feit dat deelname aan het pro Justitia onderzoek vrijwillig is en dat forensische diagnostiek in het civielrechtelijk kader doorgaans complex is en daardoor meer tijd vereist.

Wij erkennen dat er een tekort was aan onafhankelijke pro Justita rapporteurs, met name kinder- en jeugdpsychiaters; dit is een landelijk en algemeen geldend probleem. Inmiddels heeft het NIFP een professionele en succesvolle rapporteursopleiding opgezet, waaraan gedurende het huidige opleidingsjaar (2009–2010) zeventig psychiaters en GZ-psychologen deelnemen.

Kwaliteit rapportages

Dat de formele kwaliteit van de rapportages dankzij de invoering van het Landelijk Kader verbeterd is, is positief. Om de forensische diagnostiek ook bij jeugdigen die voor een PIJ-maatregel in aanmerking komen (of die al een PIJ-maatregel hebben) nog verder te verbeteren, is eind 2007 het Forensisch Consortium Adolescenten (ForCA) opgericht. In mei en augustus 2009 zijn in het kader van dit samenwerkingsverband twee observatieafdelingen in justitiële jeugdinrichting Teylingereind van start gegaan. Daar worden jongeren pro Justitia klinisch onderzocht die gezien de ernst van het delict waarvan ze worden verdacht, voor een PIJ-maatregel in aanmerking komen en ten aanzien van wie een behandeladvies in een lopende PIJ-maatregel nodig is.

IV Conclusie en vervolg

De uitkomsten van de evaluatie en recentere informatie bij elkaar optellend stellen we dat de doelmatigheid en kwaliteit van de onderzoeken pro Justitia toenemen. Met betrekking tot de door u in mei 2009 gestelde vragen is onze conclusie dan ook dat het niet nodig is om bestaande afspraken over het inschakelen van forensisch onderzoek te herijken. Wel vinden wij dat verdere aanscherping van de afspraken en richtlijnen gewenst is om de doelmatigheid en de kwaliteit van de forensische jeugddiagnostiek (nog) beter te borgen. Met betrekking tot de doorlooptijden zijn nog verbeteringen te boeken. Voor de jongeren die het aangaat staat veel op het spel dus streven wij naar verdere verbetering met de middelen die in deze brief zijn genoemd. De veiligheid van de samenleving is immers gediend met deskundige en (vroeg)tijdige risicotaxatie, (vroeg)diagnostiek en indicatiestelling.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Was in 2006 de verhouding enkelvoudig/multidisciplinair nog 64,8% versus 35,2%, in 2008 was dit 72,2% versus 27,8%. Het percentage secundair dubbelonderzoek nam af van 6,2% in 2006 tot 3,6% in 2008. In beide gevallen gaat het om significante verschillen.

Naar boven