31 839 Jeugdzorg

Nr. 613 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 februari 2018

Hierbij bied ik u aan het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) getiteld «Jeugdreclassering – Vakmanschap binnen kaders»1. In deze brief geef ik mijn reactie op het onderzoek.

Aanleiding

Sinds de invoering van de Jeugdwet (1 januari 2015) waarbij ook de taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van jeugdreclassering zijn overgegaan naar de gemeenten, heeft zich binnen de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) een aantal veranderingen voorgedaan. Voorheen hadden medewerkers van de GI’s óf jeugdbeschermingszaken óf reclasseringszaken in behandeling. Sindsdien heeft het merendeel van de GI’s ervoor gekozen om medewerkers zowel jeugdbeschermingszaken als jeugdreclasseringszaken te laten behandelen (het zogenoemde «generalistisch werken»). De jeugdreclassering en de jeugdbescherming vinden echter ieder hun grondslag in afzonderlijke rechtsgebieden (respectievelijk civielrecht en (jeugd)-strafrecht). Dit maakt onder andere dat het doel van het toezicht en de partners met wie dit wordt uitgevoerd verschillen. De voornoemde verandering bij de GI’s vormde voor de Inspectie JenV aanleiding te onderzoeken hoe de strafrechtelijke component van jeugdreclassering wordt uitgevoerd. Deze komt in de uitvoering van de jeugdreclassering vooral tot uitdrukking in de wijze waarop jeugdreclasseerders toezicht houden op de jongeren en handelen wanneer jongeren de in het vonnis of de strafbeschikking opgelegde voorwaarden niet naleven.

Uitkomsten

De Inspectie concludeert dat jeugdreclasseerders divers handelen wanneer jongeren de voorwaarden niet naleven. Om de doelen van jeugdreclassering (voorkomen recidive, beschermen van de jongere en bevorderen van zijn positieve ontwikkeling) te behalen, leveren jeugdreclasseerders maatwerk. De Inspectie vindt dit positief. De Inspectie concludeert echter ook dat het voorkomt dat jeugdreclasseerders soms buiten de afgesproken kaders gaan. Dit vindt de Inspectie onwenselijk. Zo is de jeugdreclasseerder soms te terughoudend in het contact opnemen met het OM wanneer de jongeren een opgelegde voorwaarde niet (geheel) nakomt.

De Inspectie doet daarom de volgende aanbevelingen aan de GI’s:

  • 1. te borgen dat het OM wordt geïnformeerd wanneer jongeren de gestelde voorwaarden niet naleven en (de verwachtingen van het OM) hierbij te betrekken;

  • 2. de oorzaken van terughoudendheid bij jeugdreclasseerders om contact op te nemen met het OM weg te nemen en dit waar nodig in samenwerking met het OM te doen;

  • 3. waar nodig te bevorderen dat zaken in voldoende mate vakinhoudelijk kunnen worden besproken;

  • 4. ervoor te zorgen dat plannen van aanpak voldoende SMART zijn geformuleerd, zodat helder is wie wanneer wat in het toezicht moet doen en ze bij tussentijdse overdracht voldoende informatie bevatten om het toezicht vloeiend voort te zetten.

Beleidsreactie

Het is goed om te zien dat de jeugdreclasseerder het belang van een jongere centraal stelt en maatwerk biedt. Ik onderschrijf de conclusie van de Inspectie dat het onwenselijk is dat jeugdreclasseerders soms buiten de afgesproken kaders gaan. Het jeugdstrafrecht verliest zijn geloofwaardigheid als het niet wordt gehandhaafd. Als de jongere zich aan het toezicht van de jeugdreclassering onttrekt en zich niet aan de voorwaarden houdt, moet daarop een consistente reactie volgen. Daarvoor is overleg met het OM noodzakelijk. Het is de afweging van het OM om te bepalen welke consequenties deze onttrekking heeft.

De aanbevelingen van de Inspectie zijn gericht op het verbeteren van de uitvoering van de jeugdreclassering. Met de invoering van de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor de effectieve uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Hiermee heeft de gemeente de financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid gekregen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid draagt de stelselverantwoordelijkheid. Bij de uitwerking van die aanbevelingen zijn meerdere partijen binnen het jeugdstrafrechtstelsel betrokken (VNG, Jeugdzorg Nederland, OM, Raad voor de Kinderbescherming en het Ministerie van JenV). Alle partijen onderschrijven de aanbevelingen van de Inspectie en bespreken thans de resultaten van de Inspectie binnen hun organisaties. Zij zullen aan de aanbevelingen concrete acties verbinden. De Inspectie zal de uitvoering van de aanbevelingen met aandacht volgen.

Het gaat bij de verbeteringen vooral over regionale samenwerking en goed samenspel. Mijn ministerie neemt aansluitend het initiatief voor een overleg met alle betrokken partijen, waar wordt besproken welke acties partijen concreet gaan ondernemen en om waar nodig de acties op elkaar af te stemmen en tot betere afspraken te komen voor de informatie-uitwisseling tussen partijen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven