31 839
Jeugdzorg

nr. 50
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2010

In deze brief reageer ik op de motie van het lid Van Toorenburg1 waarin zij de regering verzoekt het aanbieden van jeugdzorg in het buitenland voor jeugdigen in elk geval tijdelijk te verbieden, en pas weer toe te staan wanneer de kwaliteit daarvan en het toezicht daarop op orde zijn en dan alleen wanneer het verblijf in het buitenland op vrijwillige basis geschiedt, naar verwachting een duidelijke meerwaarde zal bieden en de ouder(s) en/of voogd erin toestemmen.

Aan de voorwaarden voor het toestaan van buitenlands zorgaanbod die in de motie worden genoemd, is voldaan met mijn brief van 5 februari 20102 aan uw Kamer waarin ik u heb geïnformeerd over de maatregelen die ik heb getroffen om het toezicht en de kwaliteit van zorg aan jongeren in het buitenland te waarborgen. In de brief heb ik ook aangegeven dat de zorg in het buitenland effectief moet zijn en een duidelijke meerwaarde voor de jongere moet opleveren. Op 10 februari 2010 heb ik alle zorgaanbieders en provincies op de hoogte gebracht van deze maatregelen en tevens aangegeven dat ik er vanuit ga dat er geen jongeren meer in het buitenland worden geplaatst als niet aan de kwaliteitseisen is voldaan.

Over de component van vrijwilligheid in de motie ga ik apart nog even in. Tijdens het debat met uw Kamer over buitenlands zorgaanbod (d.d. 10 februari 2010) heb ik aangegeven dat indien ouders op vrijwillige basis een indicatie voor jeugdzorg vragen en het verzilveren van de indicatie in het buitenland geschiedt, ouders en de jongere betrokken worden bij dit besluit. Omdat ouders (en jeugdigen ouder dan 12 jaar) in het vrijwillige kader ook moeten instemmen met het hulpverleningsplan, is gewaarborgd dat jongeren niet tegen hun zin in naar het buitenland gaan.

Bij voogdij en ondertoezichtstelling ligt dit anders. Hoewel in de methodiek voor gezinsvoogdij, de Deltamethode, is vastgelegd dat er samen met de ouders en het kind een plan wordt opgesteld, kan een gezinsvoogdijwerker, indien noodzakelijk, ook zonder toestemming van ouders bepaalde stappen ondernemen. Dit kan een aanvraag voor een machtiging uithuisplaatsing zijn. Het gezag van de ouders over het kind wordt op dat punt dan beperkt. Overleg met de ouders en kind blijft echter altijd gewaarborgd, omdat een ondertoezichtstelling er ten slotte op is gericht dat ouders de opvoeding en verzorging in de toekomst weer zelf ter hand kunnen nemen.

Bij voogdij zijn ouders uit het gezag ontheven. Het ouderlijk gezag is overgenomen door het bureau jeugdzorg dan wel de pleegouder(s). Zij moeten instemmen met het verzilveren van een indicatie voor zorg in het buitenland.

Als de zorg vervolgens in het buitenland wordt geboden, is het van belang dat de jongere goed contact met zijn of haar ouders kan onderhouden. Dit is één van de eisen, genoemd in mijn brief, waaraan het buitenlands zorgaanbod moet voldoen.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Kamerstukken II, 2009–2010, 31 839, nr. 44.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2009–2010, 31 839, nr. 37.

Naar boven