nr. 50
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 maart 2010
In deze brief reageer ik op de motie van het lid Van Toorenburg1 waarin zij de regering verzoekt het aanbieden van jeugdzorg
in het buitenland voor jeugdigen in elk geval tijdelijk te verbieden, en pas
weer toe te staan wanneer de kwaliteit daarvan en het toezicht daarop op orde
zijn en dan alleen wanneer het verblijf in het buitenland op vrijwillige basis
geschiedt, naar verwachting een duidelijke meerwaarde zal bieden en de ouder(s)
en/of voogd erin toestemmen.
Aan de voorwaarden voor het toestaan van buitenlands zorgaanbod die in
de motie worden genoemd, is voldaan met mijn brief van 5 februari 20102 aan uw Kamer waarin ik u heb geïnformeerd over de
maatregelen die ik heb getroffen om het toezicht en de kwaliteit van zorg
aan jongeren in het buitenland te waarborgen. In de brief heb ik ook aangegeven
dat de zorg in het buitenland effectief moet zijn en een duidelijke meerwaarde
voor de jongere moet opleveren. Op 10 februari 2010 heb ik alle zorgaanbieders
en provincies op de hoogte gebracht van deze maatregelen en tevens aangegeven
dat ik er vanuit ga dat er geen jongeren meer in het buitenland worden geplaatst
als niet aan de kwaliteitseisen is voldaan.
Over de component van vrijwilligheid in de motie ga ik apart nog even
in. Tijdens het debat met uw Kamer over buitenlands zorgaanbod (d.d. 10 februari
2010) heb ik aangegeven dat indien ouders op vrijwillige basis een indicatie
voor jeugdzorg vragen en het verzilveren van de indicatie in het buitenland
geschiedt, ouders en de jongere betrokken worden bij dit besluit. Omdat ouders
(en jeugdigen ouder dan 12 jaar) in het vrijwillige kader ook moeten instemmen
met het hulpverleningsplan, is gewaarborgd dat jongeren niet tegen hun zin
in naar het buitenland gaan.
Bij voogdij en ondertoezichtstelling ligt dit anders. Hoewel in de methodiek
voor gezinsvoogdij, de Deltamethode, is vastgelegd dat er samen met de ouders
en het kind een plan wordt opgesteld, kan een gezinsvoogdijwerker, indien
noodzakelijk, ook zonder toestemming van ouders bepaalde stappen ondernemen.
Dit kan een aanvraag voor een machtiging uithuisplaatsing zijn. Het gezag
van de ouders over het kind wordt op dat punt dan beperkt. Overleg
met de ouders en kind blijft echter altijd gewaarborgd, omdat een ondertoezichtstelling
er ten slotte op is gericht dat ouders de opvoeding en verzorging in de toekomst
weer zelf ter hand kunnen nemen.
Bij voogdij zijn ouders uit het gezag ontheven. Het ouderlijk gezag is
overgenomen door het bureau jeugdzorg dan wel de pleegouder(s). Zij moeten
instemmen met het verzilveren van een indicatie voor zorg in het buitenland.
Als de zorg vervolgens in het buitenland wordt geboden, is het van belang
dat de jongere goed contact met zijn of haar ouders kan onderhouden. Dit is één
van de eisen, genoemd in mijn brief, waaraan het buitenlands zorgaanbod moet
voldoen.
De minister voor Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet
XNoot
1Kamerstukken II, 2009–2010, 31 839, nr. 44.
XNoot
2Kamerstukken II, 2009–2010, 31 839, nr. 37.