31 839 Jeugdzorg

Nr. 468 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 april 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de brief van 1 september 2014 over de reactie op adviesrapport RSJ over vondelingenkamer en babyhuis (Kamerstuk 31 839, nr. 458).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 november 2014 aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Bij brief van 21 april 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

Inleiding

2

   

Aanleiding voor het RSJ-advies

2

   

Vondelingenkamer

3

   

Babyhuis

6

       

II.

Reactie van de Staatssecretaris

6

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de Staatssecretaris) op het adviesrapport van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over vondelingenkamers en het babyhuis. Zij vinden goed preventief beleid om te voorkomen dat een kind te vondeling gelegd wordt van groot belang. Daarnaast hechten zij er zwaar aan dat indien de moeder onverhoopt toch kiest voor het te vondeling leggen van haar kind, dit op een veilige manier kan met goede waarborgen voor de belangen van het kind. De recentelijke vondst van een te vondeling gelegd kind in een container onderstreept de noodzaak van preventief en effectief vondelingenbeleid. Deze leden hebben enkele vragen en verbetersuggesties ten aanzien van het huidige beleid omtrent vondelingenkamers en het babyhuis.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris en de reactie op het adviesrapport van de RSJ over vondelingenkamer en babyhuis. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het RSJ rapport over vondelingenkamer en babyhuis alsmede de reactie van de Staatssecretaris, mede namens zijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op dit rapport. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie op het adviesrapport van de RSJ over vondelingenkamers en het babyhuis. Deze leden vragen hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk en de gemeente wat betreft toezicht en handhaving eruit zien ten aanzien van het babyhuis en/of de vondelingenkamers. Ook vragen zij op basis van welke rapporten en/of bekende cijfers de Staatssecretaris het idee heeft dat er in de samenleving behoefte is aan een babyhuis en/of vondelingenkamers.

Aanleiding voor het RSJ-advies

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wat tot nu toe de ervaringen zijn sinds het geopende particuliere babyhuis in november 2013. Kan hij ook aangeven aan hoeveel kinderen en/of moeders afgelopen jaar opvang is geboden in dit huis? Zij vragen in dit kader ook de meningen en ervaringen hieromtrent te inventariseren van ketenpartners als de politie, GGD, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Bureau Jeugdzorg, Siriz en FIOM. Ook vragen zij of het voornemen van de Stichting het Babyhuis om elders dan in het Babyhuis een vondelingenkamer te realiseren, zich nog geconcretiseerd heeft ofwel dit voornemen nog bestaat. Deze leden vragen ook naar de concretisering van het voornemen om later nog twee babyhuizen te openen, een in Amsterdam en een in het noorden van het land.

De aan het woord zijnde leden vragen of de Staatssecretaris indicaties heeft dat de problematiek van het te vondeling leggen van baby’s verschilt per regio en/of vooral in grote steden extra aandacht behoeft. Deze leden vragen in het antwoord ook te betrekken de tragische vondst onlangs van een baby in een vuilniscontainer in de Fritz Conijnstraat in Amsterdam.

De leden van de CDA-fractie vragen of het Openbaar Ministerie (OM) afgelopen jaar op basis van de artikelen 236, 256, 257 en/of 259 van het Wetboek van Strafrecht vervolging heeft ingesteld en welke prioriteit aan de opsporing en berechting van deze strafbare feiten wordt gegeven door de politie en het OM. Hoe vaak is voorts ambtshalve onderzoek gedaan en wat zijn de redenen indien niet tot vervolging is overgegaan terwijl wel aangifte was gedaan van een van deze strafbare feiten?

De Staatssecretaris heeft in zijn brief van 13 september 2013 aan de betrokken wethouder in Dordrecht aangegeven dat hij de Raad voor de Kinderbescherming opdracht heeft gegeven om de mogelijkheid om onder geheimhouding afstand te doen van een baby, onder de aandacht zou brengen van huisartsen, ziekenhuizen, politie en andere betrokken beroepsgroepen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven op welke wijze hij hieraan gevolg heeft gegeven en wat de reactie daarop was van de betrokken beroepsgroepen.

Vondelingenkamer

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Staatssecretaris de komst van vondelingenkamers eigenlijk ongewenst vindt. Hij stelt zich hierbij op het standpunt dat een vondelingenkamer de gelegenheid biedt om een kind te vondeling te leggen met als gevolg dat de afkomst van het kind verduisterd wordt. Op dit punt merken deze leden op dat het recht van kinderen om te weten wie hun ouders zijn voor hen erg zwaar weegt. Daarbij wijzen zij op de bepalingen in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting. Respectievelijk het recht op identiteit en kennis van afkomst en het belang van het kind dat zwaarder weegt dan de anonimiteitswens van de donor, zijn hierin expliciet opgenomen. Hoe wordt in de huidige Nederlandse situatie met vondelingenkamers recht gedaan aan deze bepalingen? In hoeverre vindt de Staatssecretaris dat deze bepalingen gevolgd dienen te worden bij het zoeken naar betere oplossingen ter voorkoming van het te vondeling leggen van kinderen en voor het inrichten van veiligere mogelijkheden voor moeders die er onverhoopt toch voor kiezen hun kind te vondeling te leggen? Zijn deze bepalingen wat de Staatssecretaris betreft te allen tijde leidend?

De aan het woord zijnde leden kunnen zich goed vinden in het advies van de RSJ ten aanzien van de beleidsfocus. Deze leden hechten veel waarde aan een gedegen preventieve aanpak. Zij stellen zich daarbij op het standpunt dat het te vondeling leggen van kinderen het beste kan worden tegengegaan door ongewenst zwangere vrouwen en moeders vroegtijdig en laagdrempelig preventieve hulp te bieden zodat problemen voorkomen kunnen worden. De mogelijkheden voor hulp moeten dan wel toereikeind zijn. De Staatssecretaris noemt in zijn brief de ontplooide preventieve en voorlichtingsactiviteiten in Nederland, maar onduidelijk is wat deze activiteiten hebben opgeleverd. Kan daarin inzicht worden geven? In hoeverre is de Staatssecretaris van mening dat de huidige activiteiten voldoen? Zo nee, waarom niet en welke activiteiten is hij voornemens nog te ontplooien? Zo ja, waaruit blijkt dat? Kunnen ongewenst zwangere vrouwen zich anoniem melden voor deze hulp? Zo nee, waarom niet?

Mocht een ongewenst zwangere vrouw of moeder na preventieve hulp onverhoopt alsnog besluiten haar kind te vondeling te leggen, dan moet dit zo veilig mogelijk kunnen gebeuren met goede waarborgen voor de belangen van het kind. De leden van de PvdA-fractie doen hiertoe de volgende suggestie die veel raakvlakken heeft met de Duitse situatie. Deze leden stellen dat vondelingenkamers in Nederland toegestaan zouden moeten zijn zolang moeders hun naam verplicht opgeven bij een orgaan dat deze naam veilig en vertrouwelijk bewaard tot het kind de leeftijd van 16 jaar bereikt heeft. Moeders kunnen hun kind dan min of meer anoniem te vondeling leggen, alleen het orgaan heeft kennis van de naam van de moeder en de omgeving van de moeder wordt niet geïnformeerd. Vanaf 16-jarige leeftijd heeft het kind recht de naam van de moeder op te vragen bij het orgaan en komt de moeder in het belang van het kind verplicht uit de anonimiteit. Daarnaast stellen deze leden voor om de moeder op drie en op twaalf maanden na het te vondeling leggen de kans te geven zich te melden bij het orgaan om het kind terug te halen. Maakt zij hier geen gebruik van, dan wordt de adoptie definitief en doet de moeder formeel afstand van het kind. Deze leden vragen de Staatssecretaris om uitgebreid inhoudelijk in te gaan op deze suggestie.

De Staatssecretaris stelt de huidige Nederlandse oplossing waarin bevallen onder geheimhouding en het direct vermelden van de naam van de moeder op de geboorteakte minder ingrijpend is dan de Duitse situatie, zeker ook gezien de omgeving van de moeder niet op de hoogte wordt gebracht. De leden van de PvdA-fractie vragen waaruit blijkt dat de huidige Nederlandse situatie toereikend is voor zowel moeder als kind, aangezien het aantal te vondeling gelegde kinderen al tijden stabiel is. Kan de Staatssecretaris hierop een toelichting geven? Waaruit blijkt dat de ongewenst zwangere Nederlandse vrouw zich voldoende veilig voelt in de haar geboden mogelijkheid in de huidige Nederlandse situatie en waaruit blijkt dat deze mogelijkheid haar voldoende vertrouwen geeft dat haar omgeving geen kennis neemt van de bevalling? In hoeverre wordt er in de huidige situatie voorkomen dat moeders hun kind buiten de vondelingenkamers te vondeling leggen omdat ze door hun situatie niet in de gelegenheid zijn te reizen naar een vondelingenkamer? Kijkend naar de situatie in Duitsland en België, heeft de vondelingenkamer er daar niet toe geleid dat er geen baby’s meer op straat te vondeling worden gelegd. Welke waarden en overwegingen heeft de regering toch doen besluiten om vondelingenkamers te gedogen? Kan de regering toelichten voor welk probleem zij de huidige werkwijze van vondelingenkamers een oplossing acht? Is de door deze leden voorgestelde werkwijze van vondelingenkamers geen betere optie om zowel de belangen van het kind als van de moeder te waarborgen? Daarnaast vragen voornoemde leden wat de doelstellingen, het plan van aanpak en het tijdspad zijn waarmee de opgerichte werkgroep verkent of de huidige werkwijze voor bevallen onder geheimhouding voldoet? Welk vervolg zal worden gegeven aan de uitkomsten van deze verkenning? Welke alternatieven worden door de regering overwogen?

De mogelijkheden om de aanleg van vondelingenkamers tegen te gaan zijn juridisch gezien beperkt. De aan het woord zijnde leden vragen of zich al eens een bestuursrechtelijke dan wel strafrechtelijke vervolging heeft voorgedaan nadat een kind te vondeling is gelegd in een vondelingenkamer. Kan de Staatssecretaris hierover duidelijkheid verschaffen? Daarnaast constateren deze leden dat de Staatssecretaris de komst van een vondelingenkamer eigenlijk onwenselijk vindt. Waarom heeft de Staatssecretaris er dan toch voor gekozen vondelingenkamers te gedogen? Is de Staatssecretaris voornemens de werkwijze van vondelingenkamers anders in te richten als blijkt dat dit een betere werkwijze is ten aanzien van de belangen van het kind en die van de moeder? Welk traject is gestart om te bezien of aanvullende wetgeving noodzakelijk is om duidelijkheid te verschaffen over de juridische status van vondelingenkamers?

De leden van de SP-fractie constateren dat de RSJ het dilemma schetst dat het enerzijds niet wenselijk is dat moeders hun kind kunnen afstaan zonder dat dit kind later achter zijn afstamming kan komen, maar dat het anderzijds evenmin wenselijk is dat moeders hun baby op een onveilige plek achterlaten omdat zij geen andere mogelijkheden zien. Inderdaad moet aan beide argumenten, zowel het recht op leven als het recht op kennis van afstamming, recht worden gedaan. Voornoemde leden zijn het zeer eens met de benadering van de RSJ dat de overheid juist in positieve zin zou moeten inzetten op het vergroten van de mogelijkheden om aan zwangere vrouwen vroegtijdig en laagdrempelig hulp te verlenen en dat meer dan nu het geval is ingezet moet worden op landelijke en gemeentelijke voorlichting over deze mogelijkheden.

De aan het woord zijnde leden lezen met enige verbazing de reactie van de Staatssecretaris op deze belangrijke aanbeveling, namelijk dat deze aanbeveling aansluit bij het lopende beleid en bij de reeds in gang gezette acties. Is dit niet iets te gemakkelijk geconcludeerd? Zijn er mogelijkheden om de vroege hulp toegankelijker te maken en de voorlichting te verbeteren? Waarom zou de RSJ deze aanbeveling doen, als het huidige beleid op dit punt voldoende zou zijn? Ook wijzen deze leden op een recente oproep van de Fiom, dat het belangrijk is te investeren in bekendheid van deze bestaande mogelijkheden van hulp. Graag ontvangen zij een uitgebreide reactie hierop.

Deze leden zijn het eens met de conclusie dat de ontwikkelingen van de vondelingenproblematiek nauwlettend moeten worden gevolgd om te bezien of aanpassing van wetgeving noodzakelijk is, maar dat daar vooralsnog onvoldoende aanleiding voor bestaat. Hoe wordt dit precies in de gaten gehouden, op welke wijze vindt dit plaats?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel kinderen afgelopen jaar te vondeling zijn gelegd in Nederland en of hij een schatting kan maken van het zogeheten dark number betreffende te vondeling gelegde kinderen. Zij vragen of een wijziging dan wel stijging in deze cijfers aanleiding zou vormen gehoor te geven aan de vierde aanbeveling van de RSJ. Deze leden vragen ook om de meest actuele cijfers weer te geven van het gebruik van vondelingenluiken zoals die in België en Duitsland bestaan. Voornoemde leden vragen ook op welke wijze in andere EU-lidstaten wordt omgegaan met deze problematiek.

De leden van de CDA-fractie vragen aan te geven welke middelen in 2015 door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of het Ministerie van Veiligheid en Justitie beschikbaar worden gesteld aan Siriz, FIOM, Rutgers WPF en de RvdK.

Voornoemde leden vragen naar de uitkomst van het onderzoek van de werkgroep die het samenwerkingsprotocol inzake bevallen onder geheimhouding heeft onderzocht en wat de reactie hierop is van de Staatssecretaris.

De leden van de D66-fractie constateren dat er momenteel diverse activiteiten worden ontplooid ten aanzien van preventie en voorlichting over ongewenste zwangerschap, goede geboorteregeling, opvoedingsondersteuning en publieksinformatie. Kan de Staatssecretaris toelichten welk effect dit heeft? Hoeveel geld wordt hier aan besteed? Voldoet dit budget aan de behoefte vanuit de sector? Welke programma’s worden ingezet en tot welke termijn?

Deze leden constateren dat de Duitse variant geen optie is. Zou de Staatssecretaris uitgebreider willen toelichten waarom dat het geval is?

Voornoemde leden constateren dat de mogelijkheden om iemand die een vondelingenkamer beschikbaar stelt tegen te houden vooralsnog beperkt lijken. Zou de Staatssecretaris dit concreter willen maken? Wat bedoelt hij met «vooralsnog»? Verwacht hij dat dit op termijn zal veranderen? Wanneer kan wel worden ingegrepen en wanneer niet? Waar hangt dat vanaf?

De leden van de D66-fractie constateren dat de RSJ adviseert om het ontstaan van vondelingenkamers niet te bevorderen en dat de overheid nog geen (nieuwe) wetgeving in het leven dient te roepen om vondelingenkamers tegen te gaan. Zij constateren ook dat de regering de ontwikkelingen nauwlettend zal volgen om te bezien of aanpassing van wetgeving noodzakelijk is. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij het ontstaan van vondelingenkamers zal ontmoedigen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Wat gaat de Staatssecretaris concreet doen als een kind wordt achtergelaten in een vondelingenkamer? Gaat de Staatssecretaris het OM vragen of een vervolging opportuun wordt geacht of niet? Of zal hij in dit geval een andere actie ondernemen? Zo ja, welke? Of zal geen actie worden ondernomen? Op welke wijze zal de Staatssecretaris de ontwikkelingen nauwlettend volgen? Op welke termijn zal de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer rapporteren over deze ontwikkelingen?

Babyhuis

De leden van de PvdA-fractie vinden het van groot belang dat de veiligheid en belangen van baby’s in dag- en nachtopvang gegarandeerd zijn en dat er adequaat toezicht is. Zij zijn verheugd dat uit conclusies van de RSJ blijkt dat de Raad voor Kinderbescherming in veel situaties al een wettelijk kader heeft om op te treden als de veiligheid en/of belangen van de baby in gevaar zijn. Zij vinden het prettig te constateren dat het babyhuis werkt met een helder kwaliteitskader en openstaat voor vrijwillig toezicht. Wel vragen deze leden hoe de Staatssecretaris gaat voorkomen dat het babyhuis een aanzuigende werking krijgt en de drempel voor ouders verlaagd om hun baby weg te brengen. Zou de Staatssecretaris dat wenselijk vinden? Hoe gaat zij hier in de toekomst mee om? In hoeverre kan direct tot ingrijpen worden overgegaan indien de RSJ of de GGD dit noodzakelijk acht in het belang van het kind? Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Wat zijn de doorlooptijden van de procedures? Heeft de RSJ of de GGD al eens aanleiding gehad om in te grijpen bij het babyhuis? Zo ja, om welk voorval ging het en hoe is dat opgelost?

De leden van de SP-fractie constateren dat er in theorie voldoende mogelijkheden zijn om vanuit de overheid toezicht uit te kunnen oefenen op het babyhuis. Gebeurt dit ook in de praktijk? Zullen ook deze ontwikkelingen gevolgd worden?

De leden van de D66-fractie constateren dat de RSJ adviseert dat het bestaan van één – kleinschalig – babyhuis onvoldoende reden is om te komen tot nieuwe kwaliteitsregels en wetgeving en zij constateren ook dat de regering deze opvatting deelt. Kan de Staatssecretaris toelichten bij hoeveel babyhuizen er wel voldoende reden is voor nieuwe kwaliteitsregels en wetgeving?

II. Reactie van de Staatssecretaris

Bij brief van 1 september jl. (Kamerstuk 31 839, nr. 458) is door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (VWS), aan uw Kamer een reactie gezonden op het door de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) uitgebrachte rapport betreffende vondelingenkamer en babyhuis. Over deze brief heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie vragen gesteld, die ik hierbij, mede namens de Staatssecretaris van VWS, in volgorde van de vraagstelling beantwoord. In de beantwoording zijn de bevindingen verwerkt van de in de brief van 1 september jl. genoemde werkgroep die verkent of het samenwerkingsprotocol voor het kunnen bevallen onder geheimhouding (nog) voldoet.

Inleiding

De leden van de D66-fractie vragen hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk en de gemeente wat betreft toezicht en handhaving eruit ziet ten aanzien van het babyhuis en/of de vondelingenkamers. De leden van de SP-fractie vragen of er daadwerkelijk in de praktijk toezicht wordt uitgeoefend.

Ook vragen de leden van de D66-fractie op basis van welke rapporten en/of bekende cijfers de Staatssecretaris het idee heeft dat er in de samenleving behoefte is aan een babyhuis en/of vondelingenkamers.

Het babyhuis en de vondelingenkamers zijn particuliere initiatieven. Het babyhuis kan niet worden aangemerkt als jeugdhulpaanbieder volgens artikel 1.1 van de Jeugdwet, omdat geen zorg wordt geboden onder verantwoordelijkheid van het college. Artikel 9.1 van de Jeugdwet waarin het toezicht door de Inspectie jeugdzorg is geregeld is hier niet van toepassing. Vergelijkbaar met het vrijwillig toezicht door de GGD dat gemeenten kunnen uitoefenen op particulier gefinancierde internaten, kunnen gemeenten toezicht uitoefenen op een instelling als het babyhuis. Op de vondelingenkamers (die zijn ondergebracht bij particulieren aan huis) is geen toezicht.

In de praktijk is er een vorm van toezicht gerealiseerd op het individuele kind dat verblijft in het babyhuis. Het babyhuis heeft namelijk samenwerkingsafspraken gemaakt met reguliere hulpverleners en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Ook is mij bekend dat er vanuit de gemeente Dordrecht en andere regionale bestuurders contact is met het babyhuis. Het babyhuis biedt nu ook de mogelijkheid van opvang van moeder én kind. Mogelijk dat de initiatiefneemster stappen zet om met het babyhuis te worden aangemerkt als nieuwe jeugdhulpaanbieder. Als dat zo is, zal de voorziening vallen onder de Jeugdwet en is ook in regulier toezicht voorzien.

Op de vraag op basis van welke rapporten of cijfers er behoefte zou zijn aan een babyhuis of vondelingenkamer is het antwoord dat daarover geen rapporten bekend zijn.

Aanleiding voor het RSJ-advies

De leden van de CDA-fractie vragen wat tot nu toe de ervaringen zijn sinds het in november 2013 geopende particuliere babyhuis en aan hoeveel kinderen en/of moeders afgelopen jaar opvang is geboden.

Aan de RvdK is door het babyhuis bekend gemaakt dat zij van november 2013 tot en met januari 2015 in totaal 14 baby’s hebben opgevangen, variërend in leeftijd van net geboren tot 2 jaar oud. In de periode september 2014 tot en met januari 2015 zijn in de Moeder-Kind unit van het Babyhuis 10 moeders met kind opgevangen.

Door de locatie Rotterdam van de RvdK is met het babyhuis afgesproken dat het babyhuis altijd dient te werken aan terugplaatsing van het kind naar huis. Omdat het grootste deel van de verzoeken volgens het babyhuis zorgmijders betreft, wordt door de RvdK op basis van het pedagogisch beleid van het babyhuis, de aanwezigheid van professionele medewerkers, de beschikbare faciliteiten en de bereidheid tot samenwerking vooraf, toestemming verleend voor plaatsing van kinderen jonger dan 6 maanden, zonder dat voorafgaand onderzoek is gedaan naar de individuele kinderen en ouders (art. 1:241 BW). Als bij de aanmelding bij het babyhuis blijkt dat de afspraak met de RvdK over terugplaatsing van de baby naar huis niet kan worden gehaald, mag de baby niet worden geplaatst in het babyhuis.

De leden van de CDA-fractie vragen om een inventarisatie van de meningen en ervaringen omtrent het babyhuis van ketenpartners als de politie, GGD, de RvdK, Bureau Jeugdzorg, Siriz en Fiom.

Met de RvdK heeft het babyhuis een driemaandelijks overleg. De RvdK heeft tot op heden geen aanleiding gezien om in te grijpen bij het babyhuis.

Van de gemeente Dordrecht heb ik vernomen dat er contact is met het babyhuis en dat de verantwoordelijk wethouder een werkbezoek heeft gebracht.

Op de vraag naar het voornemen om later nog twee babyhuizen te openen (één in Amsterdam en één in het noorden van het land) – ik veronderstel dat wordt bedoeld de opening van meerdere vondelingenkamers, want dat is op de website van de Beschermde Wieg te lezen – moet ik het antwoord schuldig blijven.

Initiatiefneemster is hierover niet met het ministerie in overleg.

Wat betreft de meningen over de vondelingenkamers laten RvdK, Siriz, en Fiom nadrukkelijk weten daarop tegen te zijn. De moeder ontvangt geen medische en psychosociale hulp tijdens de zwangerschap met alle risico’s van dien.

De vraag van de leden of er indicaties zijn dat de problematiek van het te vondeling leggen van baby’s per regio kan verschillen is moeilijk te beantwoorden. Sinds 2003 houdt de RvdK bij waar in Nederland kinderen te vondeling worden gelegd. Het betreft in totaal twaalf baby’s waarvan er vijf zijn achtergelaten in de grote steden: vier in Amsterdam (drie in 2003, één in 2014) en één in Utrecht. De overige zeven baby’s zijn verspreid in het land, in Roermond, Breda, Eindhoven, Veenendaal en Leerdam te vondeling gelegd. In de cijfers van de RvdK zijn niet de kinderen opgenomen die reeds waren overleden op het moment dat ze werden gevonden.

Gelet op dit geringe aantal kan ik niet aangeven of de behoeften regionaal verschillen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het OM afgelopen jaar op basis van de artikelen 236, 256, 257 en/of 259 van het Wetboek van Strafrecht vervolging heeft ingesteld en welke prioriteit aan de opsporing en berechting van deze strafbare feiten wordt gegeven door de politie en het OM. Ook wordt gevraagd hoe vaak voorts ambtshalve onderzoek is gedaan en wat de redenen zijn indien niet tot vervolging is overgegaan terwijl wel aangifte was gedaan van een van deze strafbare feiten.

Een besluit tot vervolging op basis van genoemde wetsartikelen wordt door het OM overeenkomstig andere zaken beoordeeld. Bewijsbaarheid, opportuniteit en subsidiariteit (bijvoorbeeld een geschokte rechtsorde) spelen hierbij een belangrijke rol. Het OM heeft in de periode 2000–2014 op grond van artikel 256 Sr (betreffende te vondeling leggen van een kind) bij 21 zaken vervolging ingesteld. Artikel 259 Sr betreffende strafvermindering als de moeder het kind kort na de geboorte te vondeling legt uit vrees voor ontdekking van de bevalling, is één keer aan de orde geweest in genoemde periode.

De cijfers over genoemde periode op grond van art. 236 Sr, art. 257 lid 1 Sr en art. 257 lid 2 Sr zien niet alleen op vondelingen, pas geboren of overleden baby’s, en geven daarom geen inzicht in de relatie tussen het aantal vondelingen en de opsporing en vervolging.

De leden vragen voorts, naar aanleiding van de brief van 13 september 2013 van de voormalig Staatssecretaris aan de wethouder van Dordrecht, op welke wijze gevolg is gegeven aan de opdracht aan de RvdK om de mogelijkheid om onder geheimhouding afstand te doen van een baby onder de aandacht te brengen van huisartsen, ziekenhuizen, politie en andere betrokken beroepsgroepen. Ook vragen zij wat daarop de reactie was van de betrokken beroepsgroepen. Ook de leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie vragen naar de ontplooide preventieve en voorlichtingsactiviteiten.

De RvdK is met onder meer Fiom, Siriz en RutgersWPF in gesprek gegaan over de wijze waarop de voorlichting over afstand ter adoptie, ook onder geheimhouding, en hulp bij ongewenste zwangerschap kan worden uitgebreid.

Fiom heeft voor zorgprofessionals en beleidsmakers in 2014 twee conferenties georganiseerd: een werkconferentie over ongewenste zwangerschap en een conferentie over de gevolgen van afstand ter adoptie en het anoniem te vondeling leggen van een baby. Met SoaAIDS werkt Fiom aan de implementatie van een lespakket voor deskundigheidsbevordering van docenten en GGD-medewerkers. Fiom heeft ook een digitaal ondersteuningsprogramma gelanceerd op www.zwangerwatnu.nl.

Siriz verzorgt gastlessen over ongewenste of ongeplande zwangerschap en bereikt daarmee 17.000 leerlingen van het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. Bij zowel Siriz als Fiom kunnen professionals in de zorg, zoals huisartsen, abortusartsen, gynaecologen en verloskundigen advies en scholing vragen als zij te maken krijgen met onbedoelde zwangerschappen.

Deze organisaties vergroten daarnaast via verschillende media bekendheid over dit onderwerp. Ook op de landelijke website van Centra voor Jeugd en Gezin (CJG), via organisaties voor Jeugd- en Opvoedhulp en een aantal specifieke jongerensites wordt verwezen naar de hulpverlening van Fiom en Siriz.

Vrouwen die onbedoeld zwanger zijn kunnen zich bij Fiom en Siriz ook anoniem melden voor hulp.

Vondelingenkamer

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het recht van kinderen om te weten wie hun ouders zijn voor hen zwaar weegt. Deze leden vragen hoe in de huidige Nederlandse situatie met vondelingenkamers recht wordt gedaan aan de bepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb), waar het gaat om het recht op identiteit en kennis van de afkomst. De leden vragen in hoeverre de deze bepalingen gevolgd dienen te worden bij het zoeken naar betere oplossingen ter voorkoming van het te vondeling leggen van kinderen en voor het inrichten van veiligere mogelijkheden voor moeders die er onverhoopt toch voor kiezen hun kind te vondeling te leggen. Ze vragen ook of deze bepalingen te allen tijde leidend zijn.

Ik deel deze uitgangspunten van de leden van de PvdA-fractie, zoals ook naar voren komt in de brief die de Staatssecretaris op 1 september jl. aan uw Kamer heeft gezonden. Daarin is aangegeven in te zetten op het versterken van preventie en begeleiding van onbedoeld zwangere vrouwen en meisjes en nader te verkennen of de mogelijkheid om onder geheimhouding te kunnen bevallen voldoet. Daarnaast worden, via de RvdK, nauwlettend de ontwikkelingen gevolgd om te bezien of nadere wetgeving noodzakelijk is om te kunnen blijven vasthouden aan de genoemde bepalingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen om uitgebreid in te gaan op de suggestie die door hen wordt gedaan om toe te staan om een kind min of meer op anonieme wijze te vondeling te kunnen leggen, zolang de moeder de naam verplicht moet opgeven bij een orgaan. Er wordt daarbij een link gelegd met de Duitse mogelijkheid om anoniem te kunnen bevallen, zoals beschreven in het RSJ-advies.

In de brief van september jl. heeft mijn voorganger aangegeven dat bevallen onder geheimhouding de voorkeur heeft boven de Duitse variant, omdat het beter tegemoet komt aan zowel het recht op leven als kennis over de afstamming. Bovendien kan bevallen onder geheimhouding plaatsvinden in een ziekenhuis. Daarbij ontvangen deze moeders de benodigde medische en psychische zorg, wat bij te vondeling leggen niet mogelijk is. Uit de ervaringen van Fiom en Siriz komt duidelijk naar voren dat het merendeel van de vrouwen dat afstand ter adoptie wilde doen, als ze eenmaal hulp ontvangen, uiteindelijk toch kiest voor een pleeggezin of om zelf voor het kind te gaan zorgen.

Deze leden stellen voor om de moeder op drie en op twaalf maanden na het te vondeling leggen de kans te geven zich te melden bij het orgaan om het kind terug te halen. Maakt zij hier geen gebruik van, dan wordt de adoptie definitief en doet de moeder formeel afstand van het kind.

In de huidige situatie in Nederland is het zo dat een moeder die bij de bevalling heeft aangegeven haar kind af te willen staan ter adoptie elk moment op haar besluit terug kan komen, tot het moment dat het kind bij rechterlijke uitspraak geadopteerd is. Omdat een kind recht heeft om op te groeien bij de eigen ouders en de overheid een inspanningsverplichting heeft om dit voor het kind mogelijk te maken, wordt het kind de eerste periode van drie maanden in een tijdelijk pleeggezin geplaatst. Ouders kunnen hun kind dan bezoeken en alsnog aangeven dat ze voor hun kind willen gaan zorgen. Als de moeder (en de eventueel bekende vader) bij het besluit blijft om niet zelf de zorg voor het kind op zich te nemen, gaat de baby naar een pleeggezin dat ook bereid is om het kind te adopteren. Wanneer deze aspirant-adoptiefouders na een jaar de rechtbank om adoptie verzoeken kan de rechter die alleen uitspreken als de juridische ouder het verzoek niet tegenspreekt. Indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd kan door de rechter aan deze tegenspraak voorbij worden gegaan (art. 1:228 BW). Het niet verlenen van toestemming door de moeder betekent dus niet dat het kind automatisch terug gaat naar de moeder. Er zal door de rechter worden nagegaan waarmee het belang van het kind het meeste is gediend.

Wanneer geheimhouding essentieel is kan de moeder voor de oproepen van de rechtbank domicilie kiezen op het adres van Fiom of Siriz en haar standpunt ten aanzien van het verzoek om adoptie schriftelijk kenbaar maken.

Deze aanpak komt overeen met de suggestie van deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen waaruit blijkt dat de ongewenst zwangere Nederlandse vrouw zich voldoende veilig voelt in de haar geboden mogelijkheden in de huidige Nederlandse situatie en waaruit blijkt dat deze mogelijkheden haar voldoende vertrouwen geven dat haar omgeving geen kennis neemt van de bevalling.

Uit onderstaand overzicht kan worden opgemaakt dat Fiom en Siriz in 2014 in totaal 93 vrouwen hebben geholpen met een voornemen tot het doen van afstand van de baby. In 2014 hebben zich bij Fiom bij zes vrouwen gemeld waarvoor geheimhouding van belang was in verband met hun veiligheid.

Uit de aantallen vrouwen die zich melden bij Fiom en Siriz voor voorlichting, consult en voor daadwerkelijke hulp bij het afstand doen van hun baby, blijkt dat deze instellingen goed bekend zijn.

Afstand ter adoptie in Nederland in 20141
 

Voornemen tot afstand ter adoptie

Afstand ter adoptie

Pleegplaatsing

Zorgen zelf

voor kind

Geen afstand, onbekend wat wel

(Nog) niet bekend wat de keuze is

Anders

Stichting Fiom

58

18

13

19

2

5

1 baby overleden

Fiom grote steden

32

8

6

13

 

3

1 abortus

1 baby bij de vader

Siriz

5

   

4

 

1

 

Totaal

95

26

19

36

2

9

3

X Noot
1

Dit zijn de cijfers voor zover bekend op 27-2-2015. Cijfers kunnen nog wijzigen omdat een deel van de vrouwen nog in de besluitvormingsfase verkeert.

De leden informeren, evenals de leden van de CDA-fractie en de D66-fractie, ook naar de uitkomsten van de werkgroep die verkent of de huidige werkwijze voor bevallen onder geheimhouding voldoet.

Deze werkgroep, waarin is geparticipeerd door de RvdK, Siriz, Fiom, Jeugdzorg Nederland (JN), Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), VWS en BZK heeft de huidige werkwijze tegen het licht gehouden en geïnventariseerd waar verbeteringen noodzakelijk en mogelijk zijn. De werkgroep heeft geconcludeerd dat de hulpverlening aan deze vrouwen extra aandacht vraagt teneinde de geheimhouding te kunnen garanderen. Met een goed protocol voor de begeleiding bij afstand ter adoptie en een specifieke handreiking voor geheimhouding wordt de kans op missers gering geacht. Door de uitvoeringsorganisaties RvdK, Fiom en Siriz wordt de werkwijze bij bevallen onder geheimhouding een goed alternatief bevonden voor anoniem of onder pseudoniem bevallen. Deze organisaties nemen de bevindingen uit de werkgroep op in hun interne werkinstructies. De aanpassing van het protocol afstand ter adoptie is inmiddels gereed en de herziening van de afspraken over geheimhouding zijn in de afrondende fase. Gelet op de uitkomsten van de werkgroep zie ik geen aanleiding om over te gaan tot aanpassing van wetgeving ten aanzien van mogelijkheden om anoniem te kunnen bevallen.

De leden vragen welke waarden en overwegingen de regering heeft doen besluiten om vondelingenkamers te gedogen en voor welk probleem de regering de huidige werkwijze van vondelingenkamers een oplossing acht. Deze leden vragen, evenals de leden van de SP-fractie, welk traject is gestart om te bezien of aanvullende wetgeving noodzakelijk is om duidelijkheid te verschaffen over de juridische status van vondelingenkamers.

Het beschikbaar houden van een vondelingenkamer (zonder dat daarin een kind wordt neergelegd) is op zich niet strafbaar. Pas zodra er daadwerkelijk een vondeling in is gelegd is vervolging van degene die de vondelingenkamer beschikbaar houdt mogelijk op grond van de overtreding van het strafbare feit verduistering van staat (artikel 236 Sr lid 1). Vervolging kan echter slechts plaatsvinden wanneer er een verzoek is ingesteld tot inroeping of betwisting van staat en de burgerlijk rechter een eindbeslissing heeft gegeven op dit verzoek, dan wel nadat de burgerlijk rechter heeft beslist dat er een begin van bewijs is (artikel 236 Sr lid 3).

Nu de huidige wetgeving onvoldoende mogelijkheid biedt om actief op te treden tegen deze vondelingenkamers zolang er nog geen baby in is gelegd, kan ik deze niet sluiten. In de brief van september jl. heeft de Staatssecretaris aangegeven dat de ontwikkelingen nauwlettend worden gevolgd om te bezien of aanpassing van wetgeving noodzakelijk is. Tot op heden is er van de vondelingenkamers geen gebruik gemaakt en is er dus ook geen aanleiding geweest om strafrechtelijk of bestuursrechtelijk op te treden. Zodra er een baby in wordt achtergelaten zal aan het OM worden gevraagd of een vervolging ex art. 236 Sr opportuun wordt geacht.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel kinderen afgelopen jaar te vondeling zijn gelegd in Nederland en naar de mogelijkheid van een schatting van het zogeheten dark number betreffende te vondeling gelegde kinderen.

Er is in 2014 één baby te vondeling gelegd en het OM heeft geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van een «dark number». Uit het overzicht op basis van berichten in de media (vanaf 1946) betreffende vondelingen en babylijkjes dat het Nederlands Instituut voor de Documentatie van Anoniem Afstand Doen (NIDAA) bijhoudt,1 kan worden geconcludeerd dat de cijfers al vele jaren vrijwel gelijk blijven.

Deze leden vragen om de meest actuele cijfers weer te geven van het gebruik van vondelingenluiken zoals die in België en Duitsland bestaan.

In België (10,5 miljoen inwoners) bestaat sinds 2000 één vondelingenluik. Sinds die tijd zijn daar in totaal vijf kinderen in gelegd, waarvan één kind weer met zijn moeder is herenigd. In Duitsland (81 miljoen inwoners) waren er in 2009 in totaal 93 plaatsen waar anoniem een kind kon worden achtergelaten of waar anoniem bevallen kon worden. Tussen 1999 en 2010 zijn er in Duitsland 278 kinderen in een zgn. Babyklappe te vondeling gelegd, zijn er 652 anonieme bevallingen geweest en zijn 43 kinderen anoniem aan medewerkers aangeboden.

Ook vragen deze leden op welke wijze in andere EU-lidstaten wordt omgegaan met deze problematiek. Uit de informatie die het NIDAA heeft verzameld komt het volgende naar voren:

  • Anoniem bevallen is mogelijk in Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Polen, Slowakije.

  • Discreet bevallen / bevallen met geheimhouding is mogelijk in Duitsland, Hongarije, Tsjechië en Zwitserland.

  • Vondelingenluiken zijn in er Hongarije (28), Italië (40), Letland (6), Litouwen (8), Oostenrijk (15), Polen (50), Slowakije (16), Tsjechië (51), Zwitserland (5).

Uit de gegevens over de vondelingenluiken kan worden afgeleid dat het gemiddelde aantal baby’s dat in genoemde landen jaarlijks in de vondelingenluiken wordt gelegd varieert van iets minder dan één baby per jaar per luik tot één baby per jaar per veertien luiken2. Maar ondanks het bestaan van deze luiken worden in die landen nog steeds baby’s te vondeling gelegd op andere plaatsen en worden er ook baby’s dood aangetroffen. Het VN-kinderrechtencomité heeft in haar rapport van 4 augustus 2011 Tsjechië opgeroepen om de bestaande vondelingenluiken in het land te sluiten. Duitsland wil met het creëren van de mogelijkheid van bevallen onder geheimhouding toewerken naar het kunnen sluiten van de vondelingenluiken.

De leden van de CDA-fractie en de D66-fractie vragen aan te geven welke middelen in 2015 door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of het Ministerie van Veiligheid en Justitie beschikbaar worden gesteld aan Siriz, FIOM, Rutgers WPF en de RvdK.

Het Ministerie van VWS verleent in 2015 in totaal € 1.5 mln subsidie aan Siriz. Hiermee wordt beoogd een impuls te geven aan preventie, voorlichting, ambulante hulp en opvang van tienermoeders3. Tevens verleent VWS subsidie aan FIOM en RutgersWPF voor de kennisopbouw en -deling aan gemeenten en zorgverleners op het gebied van seksuele gezondheid, inclusief de preventie en voorlichting van tienermoeders.

Voor de RvdK geldt dat de genoemde activiteiten onderdeel uitmaken van de reguliere werkzaamheden van de RvdK.

De leden van de D66-fractie vragen naar de effecten van de diverse activiteiten die worden ontplooid ten aanzien van preventie en voorlichting over ongewenste zwangerschap, goede geboorteregeling, opvoedingsondersteuning en publieksinformatie.

In 2014 hebben zich bij Fiom 378 mensen gemeld die onbedoeld zwanger waren en heeft Fiom 300 vrouwen begeleid bij een ongewenste zwangerschap. Er is 388 keer telefonisch informatie gevraagd, waarvan 70 keer specifiek over afstand en adoptie. In 2014 hebben zich bij Siriz 1.943 mensen gemeld voor kortdurende hulpverlening bij onbedoelde zwangerschap, zijn 1.100 telefonische hulpgesprekken gevoerd, 375 hulpvragen per e-mail beantwoord en 468 hulpgesprekken per chat gevoerd. Er zijn 1.105 eenmalige ondersteuningsgesprekken gevoerd en 383 mensen hebben zich gemeld voor ambulante ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap. Aan 298 mensen is trajectmatige ambulante ondersteuning geboden. Er zijn 22 (aanstaande) jonge moeders (met hun kind) geplaatst in het opvanghuis en twee jonge moeders met hun kind in het project voor begeleid wonen. Zie daarnaast het schema bij de beantwoording van de vragen van de leden van de PvdA-fractie, betreffende het aantal mensen dat door Fiom en Siriz is geholpen bij (het voornemen tot) afstand ter adoptie.

In het laatste kwartaal van 2014 heeft Fiom de online hulptool (www.zwangerwatnu.nl) gelanceerd, waar in drie maanden 324 vrouwen gebruik van hebben gemaakt. Daarvan hebben 55 vrouwen digitaal contact met een hulpverlener gehad. Vooralsnog lijkt het aanbod te voldoen aan de hulpvraag. Aan de beschreven activiteiten en programma’s is geen termijn gekoppeld.

De leden van de D66-fractie vragen om uitgebreide toelichting waarom de Duitse variant geen optie is.

De Duitse variant biedt vrouwen de mogelijkheid om te bevallen onder een fictieve naam waarna een geboorteakte van het kind wordt opgemaakt die vergelijkbaar is met die van een vondeling. In beide gevallen krijgt het kind een door de overheid toegewezen naam en kan het kind niet zien van wie het afstamt. Daarmee worden ook de gegevens van de vader en als gevolg daarvan van andere familieleden van (de vader van) de baby buiten de afstandsprocedure gehouden en aan hen daarmee de mogelijkheid ontnomen om voor het kind te zorgen. Dat is in strijd met het Kinderrechtenverdrag dat in artikel 7 stelt dat een kind, voor zover mogelijk, het recht heeft om zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd. Daarnaast blijft er het risico dat het kind door adoptiefouders niet wordt geïnformeerd over het feit dat het een kind is van een moeder die anoniem is bevallen en haar identiteit bekend heeft gemaakt bij een daarvoor bestemd orgaan.

Voornoemde leden constateren dat de mogelijkheden om iemand die een vondelingenkamer beschikbaar stelt tegen te houden beperkt lijken en vragen om de aanduiding «vooralsnog» concreter te willen maken.

Ik verwijs naar hetgeen ik heb geantwoord op de vragen hierover van de leden van de PvdA-fractie.

Op de vraag van deze leden of en hoe ik het ontstaan van vondelingenkamers zal ontmoedigen is het antwoord «ja». Dat wil ik doen door het goed faciliteren van voorlichting, preventie en hulpverlening, waar nodig in samenwerking met de Ministeries van VWS en OCW. Bekendwording van de moeder voor het kind en hulpverlening aan de moeder zijn een belangrijk doel. Voor het overige wil ik verwijzen naar hetgeen ik al heb geantwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie.

Babyhuis

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat het babyhuis een aanzuigende werking krijgt en de drempel voor ouders verlaagt om hun baby weg te brengen.

Zoals al eerder aangegeven bij de beantwoording van vragen van de leden van de CDA-fractie heeft de RvdK afspraken gemaakt met het babyhuis en is er een driemaandelijks overleg. Wanneer er sprake is van een onveilige of risicovolle situatie voor het kind en vrijwillige hulpverlening niet mogelijk of toereikend is, wordt een melding vanuit het babyhuis gedaan bij de Beschermingstafel Dordrecht. Indien het een spoedsituatie betreft neemt de RvdK de melding onmiddellijk in behandeling.

De leden van de D66-fractie constateren dat de RSJ adviseert dat het bestaan van één – kleinschalig – babyhuis onvoldoende reden is om te komen tot nieuwe kwaliteitsregels en wetgeving en zij constateren ook dat de regering deze opvatting deelt. Op de vraag bij hoeveel babyhuizen er wel reden is voor nieuwe kwaliteitsregels en wetgeving is mijn antwoord dat ik, samen met de Staatssecretaris van VWS, de ontwikkelingen in de praktijk in de gaten houd en op basis daarvan een afweging ga maken.


X Noot
2

Bron: www.nidaa.nl

X Noot
3

Dit is naar aanleiding van het amendement van het lid Van der Staaij (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 17).

Naar boven