31 839 Jeugdzorg

Nr. 336 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2013

Op 15 oktober, tijdens de behandeling in uw Kamer van het wetsvoorstel over de Jeugdwet, is toegezegd voor het kerstreces een brief te sturen waarin wordt ingegaan op de vraag op welke manier er gewaarborgd wordt dat ongeschikte pleegouders geen kans krijgen om als pleegouder (eventueel in een andere provincie/gemeente) te worden ingezet. Met de brief informeren wij u hierover.

We willen benadrukken dat het van groot belang is dat er een werkwijze bestaat waarmee maximaal voorkomen wordt dat een pleegkind geplaatst wordt bij een pleegouder die niet in staat is het pleegkind een veilige leefomgeving te bieden en «shopgedrag» van pleegouders voorkomt. Om dit te bereiken is onderzocht hoe dit in het screeningsproces van (aspirant-)pleegouders kan worden geborgd. Sinds 1 februari 2013 is daarom de screeningsprocedure van (aspirant-)pleegouders met name op dit punt verbeterd. Deze screeningsprocedure is neergelegd in het door Jeugdzorg Nederland opgestelde Kwaliteitskader voorbereiding en screening (aspirant-)pleegouders. We menen dat, na de doorgevoerde verbetering, deze procedure het meest geschikt is om «shopgedrag» van (aspirant-)pleegouders te voorkomen. Hieronder wordt de procedure kort uiteengezet.

(Aspirant-)pleegouders en inwonende gezinsleden vanaf de leeftijd van 12 jaar moeten bij de plaatsing van een pleegkind beschikken over een Verklaring van geen bezwaar (VGB). De pleegzorgaanbieder vraagt de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) de VGB af te geven. Sinds 1 februari 2013 meldt de Raad bij een aanvraag van een VGB aan de pleegzorgaanbieder ook of al eerder een VGB ten behoeve van de betrokken (aspirant-)pleegouder of zijn gezinsleden is aangevraagd. Indien dit het geval is, meldt de Raad dat aan de pleegzorgaanbieder. Vervolgens vraagt de pleegzorgaanbieder aan de (aspirant-)pleegouder met welke pleegzorgaanbieder(s) eerder contact is geweest. Indien de (aspirant-)pleegouder toestemming verleent, zal de pleegzorgaanbieder daarna nadere informatie inwinnen bij de destijds betrokken pleegzorgaanbieder over de eerdere plaatsing/plaatsingsprocedure. Indien de (aspirant-)pleegouder de toestemming om nadere informatie in te winnen niet geeft, kan dit voor de pleegzorgaanbieder voldoende reden zijn om niet verder te gaan met de (aspirant-)pleegouder. Geeft de (aspirant-)pleegouder wel toestemming tot het inwinnen van informatie, dan gaat de pleegzorgaanbieder na wat de reden was om geen pleegkind in het gezin van de betrokkene te plaatsen dan wel een plaatsing te beëindigen. De pleegzorgaanbieder beoordeelt vervolgens of de (aspirant-)pleegouder, mede gezien de verkregen informatie, in staat is het kind een veilige leefomgeving te bieden. Zo kan zich bijvoorbeeld de situatie voordoen dat de pleegzorgaanbieder ervan op de hoogte is dat een eerdere VGB destijds geweigerd is omdat de echtgenoot van de (aspirant-)pleegouder zedendelinquent was.

Met de verbetering in de screeningsprocedure wordt maximaal voorkomen dat een pleegkind geplaatst wordt bij ongeschikte pleegouders.

We hebben ook onderzocht of wellicht het inrichten van een zwarte lijst voor ongeschikte pleegouders van toegevoegde waarde kan zijn naast de verbeterde screeningsprocedure. Op 12 juni 20131 hebben we uw Kamer geïnformeerd over ons standpunt ten aanzien van een zwarte lijst voor ongeschikte pleegouders. De verbeterde screeningsprocedure beoogt hetzelfde doel als een zwarte lijst, namelijk het voorkomen van «shopgedrag» van pleegouders. Een zwarte lijst biedt niet alleen geen toegevoegde waarde ten opzichte van de huidige screeningsprocedure van (aspirant-)pleegouders, maar stuit ook op aanzienlijke bezwaren. Gezien de gesprekken met het College Bescherming Persoonsgegevens is niet te verwachten dat een dergelijke lijst voldoet aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens (onder andere de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit) en aan de eisen die zijn gesteld in de Europese privacyrichtlijn. Wij gaan dan ook niet over tot invoering van een zwarte lijst van ongeschikte pleegouders. Voor een uitgebreide toelichting op bovenstaande argumenten verwijzen we u naar de brief van 12 juni jl.

Uw Kamer heeft gevraagd aan te geven hoe in het nieuwe jeugdstelsel, wanneer de gemeente verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van de jeugdhulp, wordt geborgd dat (aspirant-)pleegouders «shopgedrag» vertonen. We kunnen u melden dat Jeugdzorg Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten reeds ambtelijk overeengekomen zijn gekomen dat het hiervoor genoemde kwaliteitskader, waarin onder andere de verbeterde screeningsprocedure is vastgelegd, onverkort wordt voortgezet. De verwachting is dat dit op korte termijn middels het ondertekenen van een convenant wordt geformaliseerd. We achten dit van groot belang omdat op deze wijze de verbeterde screeningsprocedure gehandhaafd zal worden.

Al met al zien we de verbeterde screeningsprocedure als een werkwijze waarmee maximaal voorkomen wordt dat pleegkinderen geplaatst worden bij pleegouders die niet in staat zijn het pleegkind een veilige leefomgeving te bieden. Dat neemt niet weg dat de veiligheid van pleegkinderen onze voortdurende aandacht heeft.

Jeugdzorg Nederland en de Raad voor de Kinderbescherming zullen in 2014 de werkwijze rond de verbeterde screeningsprocedure tegen het licht houden. Over de uitkomsten hiervan zullen we uw Kamer te zijner tijd informeren.

Daarnaast onderzoeken we de mogelijkheid van continue screening van medewerkers in de jeugdzorg. Daarbij wordt ook de screening van pleegouders betrokken.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 32 529, nr. 14.

Naar boven