31 839
Jeugdzorg

nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2009

Hierbij ontvangt u het eerste tussenbericht gesloten jeugdzorg van de Inspectie jeugdzorg.1 Hieronder ga ik in op de bevindingen van de Inspectie.

Ik betrek daarbij de visie die de aanbieders van gesloten jeugdzorg ontwikkeld hebben over de toepassing van beperkende maatregelen, in het bijzonder afzonderen. Hiermee doe ik de toezegging gestand uit het Algemeen Overleg van 24 september 2009 om de Tweede Kamer te informeren over de rechtsbescherming van jongeren in de gesloten jeugdzorg.

Algemene beschouwing

Met mijn brief van 1 oktober 2008 heb ik u het kwaliteitskader gesloten jeugdzorg aangeboden2. Dit kwaliteitskader is de basis voor de Inspectie jeugdzorg om het toezicht uit te voeren in de gesloten jeugdzorg. Het kwaliteitskader is uitgewerkt in een toetsingskader dat door de Inspectie wordt gehanteerd bij de uitvoering van het toezicht. Het toezicht vindt stapsgewijs plaats en omvat 3 stappen. In de eerste stap van het toezicht toetst de Inspectie hoe het staat met de rechtspositie van de jongeren. De Inspectie onderscheidt hierin drie onderdelen:

– maatregelen die de vrijheid van de jongere aantasten

– toekenning van verlof

– klachtenregeling en vertrouwenspersoon.

De Inspectie heeft bij negen instellingen voor gesloten jeugdzorg de eerste fase van het toezicht afgerond. Bij drie instellingen vindt het toezicht in het najaar van 2009 plaats en bij één instelling in het voorjaar van 2010.

Naar aanleiding van de resultaten van de eerste stap van het toezicht bij de instellingen heeft de Inspectie een tussentijds bericht gesloten jeugdzorg opgesteld. In dit tussenbericht geeft de Inspectie een beschouwing van de gesloten jeugdzorg op dit moment. Vanaf heden zijn de afzonderlijke rapporten van de instellingen die door de Inspectie zijn getoetst te raadplegen op de site van de Inspectie (www.inspectiejeugdzorg.nl).

In deze eerste stap van het toezicht oordeelt de Inspectie dat een instelling voldoende aan de verwachtingen voldoet wanneer op alle indicatoren tenminste de score operationeel wordt behaald. Operationeel wil zeggen dat er volledig, duidelijk en adequaat beleid is en dat de medewerkers in de instelling het beleid kennen en ernaar handelen. De Inspectie oordeelt dat vijf van de negen onderzochte instellingen voor gesloten jeugdzorg op dit moment in voldoende mate aan de verwachtingen voldoen.

De Inspectie geeft aan dat er in de gesloten jeugdzorginstellingen grote verschillen bestaan op diverse gebieden. De instellingen voor gesloten jeugdzorg hebben gezamenlijk het Streefbeeld jeugdzorg plus opgesteld. In dit Streefbeeld is de ambitie van de ontwikkelingsrichting van de gesloten jeugdzorg weergegeven. Het Streefbeeld is een meerjarenplan. Een aantal resultaten, zoals het toetsingskader, is al gerealiseerd. De gesloten jeugdzorg is een jonge sector in opbouw. Het kost daarom tijd om te komen tot meer gezamenlijkheid en om uitvoering te geven aan de gezamenlijke visie. Dit is een belangrijk aandachtspunt van de aanbieders van gesloten jeugdzorg.

In het tussenbericht geeft de Inspectie aan dat zij heeft geconstateerd dat de aansluiting met GGZ problematisch is. De gesloten jeugdzorg is geen sector die op zichzelf staat. Juist bij gesloten jeugdzorg is het belangrijk om aandacht te hebben voor trajectdenken. Wanneer een jongere klaar is met zijn behandeling in de gesloten jeugdzorg is het essentieel dat goed geregeld is waar hij daarna naartoe gaat en dat deze overgang goed wordt afgestemd. De gesloten jeugdzorg heeft te maken met jongeren met ernstige opgroei- en opvoedproblemen. Deze jongeren hebben vaak een meervoudige problematiek, waaronder psychiatrische problemen. Net als de Inspectie ben ik van mening dat wanneer de problematiek van de jongere zodanig is dat hij in de GGZ de beste behandeling krijgt, deze jongere ook in de GGZ moet worden behandeld. In het huidige systeem hebben de verschillende sectoren mogelijkheden om gedwongen zorg te verlenen.

Naar aanleiding van de motie Cöruz heb ik aan uw Kamer aangegeven de rechtspositie van de jeugdigen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen in de diverse sectoren te gaan harmoniseren. Op dit moment beraad ik mij op een voorstel hiervoor.

De Inspectie constateert dat doorstroming na de gesloten jeugdzorg een ernstig probleem is. Ik deel de opvatting van de Inspectie dat het van belang is dat een jongere zo lang als nodig en zo kort als mogelijk in de gesloten jeugdzorg dient te verblijven. Wanneer doorstroming naar een andere vorm van zorg nodig is, dient dit zo spoedig mogelijk te gebeuren. Met de aanbieders van gesloten jeugdzorg ben ik daarom in overleg over een verdere uitwerking van de trajectbenadering in de gesloten jeugdzorg.

Hierna ga ik per onderdeel in op de resultaten van het toezicht en de bevindingen van de Inspectie zoals deze zijn verwoord in het tussentijds bericht.

Vrijheidsbeperkende maatregelen

De Inspectie is van oordeel dat voor wat betreft het specifiek toepassen van maatregelen per jongere meer maatwerk geleverd kan worden dan nu het geval is. De Inspectie merkt hierbij wel op dat er een verbetering te zien is ten opzichte van eerder onderzoek bij de eerste vier projecten voor gesloten jeugdzorg in 2006 en 2007.

De Inspectie is voorts van oordeel dat het risicovol is dat een derde van de onderzochte instellingen de training voor het personeel ten aanzien van het toepassen van beperkende maatregelen niet voldoende heeft geregeld.

De Inspectie heeft aan de instellingen die onvoldoende scoren op deze indicator aangegeven dat zij een bepaalde periode de tijd krijgen om ervoor te zorgen dat hun score verbetert.

Ten aanzien van het afzonderen van jongeren merkt de Inspectie op dat het toepassen van afzonderen verschillend is geregeld in de instellingen en dat er meer eenduidigheid nodig is in het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen. In het vragenuur van 17 februari 2009 heb ik met uw Kamer onder meer gesproken over het afzonderen van jongeren in de gesloten jeugdzorg.

De aanbieders van gesloten jeugdzorg onderkennen het belang van een juiste toepassing van beperkende maatregelen, in het bijzonder afzonderen. Zij hebben daarom, mede naar aanleiding van het overleg met uw Kamer, gezamenlijk een visie op en een nadere definitie van het wettelijke begrip afzonderen opgesteld. De besluitvorming rond deze definitie bevindt zich op dit moment in de afrondende fase.

Het doel van de visie en de definitie is om invulling te geven aan het wettelijke begrip afzonderen en om eenheid te creëren binnen de gesloten jeugdzorg. In de definitie worden de gradaties van afzondering beschreven en worden aanvullende criteria verwoord waaraan moet worden voldaan om een kind te mogen afzonderen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen a) afzondering die wordt ingezet als pedagogische interventie of pedagogische sanctie en b) afzondering die wordt ingezet als vrijheidsbeperkende maatregel c.q. formele interventie. Voorts hebben de visie en definitie tot doel het aantal afzonderingen zo veel mogelijk te beperken en ervoor te zorgen dat er altijd afzondering op maat wordt toegepast. De minst belastende en meest effectieve behandeling wordt als eerste geïndiceerd en pas wanneer deze niet werkt, wordt een meer ingrijpende maatregel toegepast. Aan de hand van de definitie worden de verschillende vormen van afzonderingen geregistreerd zodat inzicht wordt verkregen en evaluatie kan plaatsvinden op individueel en instellingsniveau. De aanbieders van gesloten jeugdzorg werken de komende tijd aan de implementatie van de visie en de definitie en zullen deze na een jaar evalueren en indien noodzakelijk bijstellen.

Toekennen van verlof

De Inspectie constateert dat de mogelijkheden voor het toekennen van verlof als onderdeel van de behandeling nog onvoldoende worden benut.

Ik zal hierover in overleg treden met de aanbieders van gesloten jeugdzorg.

Klachtregeling, vertrouwenspersoon en beroepsmogelijkheid bij maatregelen verlof

De Inspectie constateert dat bij vier van de negen onderzochte instellingen de toegang tot de klachtencommissie niet goed is geregeld. Ten aanzien van de vertrouwenspersoon merkt de Inspectie op dat deze niet apart is geregeld in de Wet op de jeugdzorg. De wetsartikelen over de vertrouwenspersoon hebben betrekking op provinciaal gefinancierde instellingen, waardoor er bij een aantal instellingen onduidelijkheid was hoe de functie van de vertrouwenspersoon ingevuld moest worden.

In artikel 57 van de Wet op de jeugdzorg wordt bepaald dat Gedeputeerde Staten er zorg voor dragen dat er een vertrouwenspersoon in de jeugdzorg is.

Het overgangsrecht voor de gesloten jeugdzorg van de Wet op de jeugdzorg bepaalt dat de zorg voor een vertrouwenspersoon in de gesloten jeugdzorg berust bij de minister voor Jeugd en Gezin.

Om uitvoering te geven aan deze verantwoordelijkheid heb ik besloten het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) te financieren voor het leveren van een vertrouwenspersoon in alle instellingen voor gesloten jeugdzorg. In het merendeel van de instellingen is al een vertrouwenspersoon van het AKJ actief. Voor hen wordt de bestaande situatie gehandhaafd. De instellingen waar nog geen vertrouwenspersoon actief is of die de vertrouwenspersoon zelf financieren zullen vanaf 2010 een vertrouwenspersoon krijgen via het AKJ. Financiering vindt plaats uit de begroting van J&G.

Tot 2013 geldt het overgangsrecht en heb ik door middel van de financiering van de AKJ’s invulling gegeven aan mijn verantwoordelijkheid voor de vertrouwenspersoon. In 2013 gaat de verantwoordelijkheid voor de gesloten jeugdzorginstellingen over naar de provincies en is artikel 57 van de Wet op de jeugdzorg van kracht.

Aanbevelingen aan de instellingen

De instellingen krijgen van de Inspectie een jaar de tijd om alle indicatoren operationeel te maken. Jeugdformaat/Jutters-Combinatie (JJC) is direct na het onderzoek onder verscherpt toezicht gesteld en heeft een verbeterplan opgesteld. De hertoets bij JJC vindt eind 2009 plaats.

De Kop van Deelen (Hoenderloo Groep) en Hand in Hand (Harreveld Prisma) dienen voor 1 januari 2010 alle indicatoren operationeel te hebben.

Icarus dient voor 1 januari 2010 de indicatoren rond de training van de medewerkers op orde te hebben. Voor de overige indicatoren krijgt Icarus een jaar de tijd. Dit geldt ook voor de overige instellingen, zij krijgen een jaar de tijd om ervoor te zorgen dat alle indicatoren op orde zijn.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstuk 2008–2009, 29 815, nr. 168.

Naar boven