31 839 Jeugdzorg

Nr. 177 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 februari 2012

De commissie voor de Rijksuitgaven1, de algemene commissie Jeugdzorg2 en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie3 hebben over het rapport «Kosten van jeugdbescherming en jeugdreclassering» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 31 839, nr. 158) de navolgende vragen ter beantwoording aan het kabinet voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 22 februari 2012 gegeven antwoorden zijn, voorzien van een inleiding, hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Van Gerven

De voorzitter van de algemene commissie Jeugdzorg, Arib

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Clemens

Inleiding

Uw Kamer heeft schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van het rapport «Kosten van jeugdbescherming en jeugdreclassering» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 839, nr. 158). Het rapport is op 7 december 2011 verschenen. Op basis van dit rapport heb ik op 8 december overleg gevoerd met het Interprovinciaal Overleg en de stadsregio’s en vervolgens een akkoord bereikt over de tarieven Jeugdbescherming en Jeugdreclassering over de periode 2011–2013. Op 9 december jl. heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.

Als bijlage bij deze brief treft u de antwoorden op de vragen aan.

Vragen en antwoorden

1

Hoe kan het dat het collectieve eigen vermogen van de Bureaus Jeugdzorg is toegenomen maar dat er toch grote tekorten worden geconstateerd?

De Algemene Rekenkamer heeft in het rapport «Kosten van jeugdbescherming en jeugdreclassering» geconstateerd dat in 2009 bij de uitvoering van de Jeugdbescherming (JB) en Jeugdreclassering (JR) door de Bureaus Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen (BJZ/LWI) een positief resultaat is behaald van € 2,1 mln. In 2010 is een negatief resultaat behaald van € 2,5 mln. (= 0,8% van het jaarlijkse budget voor JB/JR-taken). Met andere woorden, van grote tekorten is op het totaal van JB/JR-taken in 2009 en 2010 geen sprake geweest. Het eigen vermogen van de BJZ/LWI is gestegen, omdat de BJZ/LWI niet alleen JB/JR-taken uitvoeren maar ook taken in het vrijwillige kader jeugdzorg. Op de taken in de vrijwillige jeugdzorg hebben de BJZ/LWI over 2010 kennelijk geld overgehouden.

2

Waar zitten exact de verschillen tussen de opvattingen van de Bureaus Jeugdzorg en het ministerie van Veiligheid en Justitie ten aanzien van de gemaakte afspraken over de tarieven?

Van verschillen van opvatting is sinds 8 december 2011 geen sprake meer nu er tussen het Interprovinciaal Overleg (IPO), de stadsregio’s en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afspraken zijn gemaakt over de hoogte van de tarieven, het verkorten van de duur van de ondertoezichtstellingen (OTS) en over de verbetering van de administratie bij de BJZ/LWI conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer.

3

Welke consequenties heeft het voor de Bureaus Jeugdzorg (BJZ)/Landelijk Werkende Instellingen (LWI) dat er nu eenduidige afspraken gemaakt moeten worden over de financiering van de gezinsvoogdijmaatregelen? Is een mogelijke consequentie dat hulpverleners meer tijd moeten schrijven?

Binnen de afspraken rond de tarieven van 8 december 2011 zijn ook afspraken gemaakt over de financiering. De consequentie hiervan is dat de Bureaus Jeugdzorg nu in staat moeten kunnen zijn om conform de uitvoeringsafspraken te werken. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie eist niet van de BJZ/LWI dat hulpverleners tijd schrijven.

4

Is er zicht op hoeveel medewerkers er in 2009, 2010 en 2011 ontslagen zijn of zijn afgevloeid als gevolg van de tekorten bij de BJZ/LWI? Zo ja, hoeveel waren dit?

Nee, het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft hiervan geen overzicht beschikbaar. Overigens – zie ook het antwoord op vraag 1 – is op landelijk niveau in 2009 sprake van een overschot en in 2010 sprake van een beperkt incidenteel tekort. Het Rekenkamer rapport kende nog geen cijfers over 2011.

5

Waarom kan er geen betrouwbaar beeld worden gegeven van de (onder)bezetting in 2009 en 2010 bij de BJZ/LWI?

De Algemene Rekenkamer heeft daarvoor de volgende oorzaken benoemd:

  • De praktijk per BJZ/LWI verschilt te veel;

  • De gegevens van de instellingen zijn onvoldoende vergelijkbaar;

  • De feitelijke financiële resultaten voor de JB/JR-maatregelen per BJZ/LWI zijn te ongelijksoortig.

6

Hoe kan het zijn dat de uitvoeringsafspraken niet duidelijk zijn bij de BJZ/LWI?

De Algemene Rekenkamer heeft vastgesteld dat in 2007 – mede gebaseerd op de zogenoemde Deltamethode – uitvoeringsafspraken zijn gemaakt tussen het toenmalige ministerie van Justitie, de provincies en de BJZ/LWI. Deze uitvoeringsafspraken mogen derhalve bekend worden verondersteld bij BJZ/LWI en provincies en hun vertegenwoordigers, het IPO en Jeugdzorg Nederland, voorheen de MO Groep Jeugdzorg.

Het feit dat in de bedrijfsvoering van de BJZ/LWI en in het toezicht op de BJZ/LWI deze uitvoeringsafspraken niet voldoende herkenbaar zijn en er daarmee onvoldoende op gestuurd wordt door de provincies, is mede aanleiding geweest om nu in het verlengde van het rapport van de Algemene Rekenkamer met afspraken tot een verbetering van de BJZ/LWI-administratie en het toezicht te komen.

7

Welke gevolgen heeft het verkorten van de gemiddelde OTS-duur op de hoogte van de normprijs?

Een kortere OTS-duur heeft voor de hoogte van de normprijs per cliënt geen gevolgen.

8

Is er iets te zeggen over in hoeverre de gemiddelde caseload en het ziekteverzuim bij Bureau Jeugdzorg met elkaar te maken hebben?

Bij de bepaling van de gemiddelde caseload is rekening gehouden met het gemiddeld aantal productieve uren per jaar (1244 uur) van een jeugd-beschermer/ jeugdreclasseringmedewerker. Om de Deltamethode op een adequate wijze uit te voeren is een gemiddelde inzet van 83 uur per cliënt per jaar nodig. Dit betekent dat een medewerker gemiddeld 15 cliënten per jaar (= 1244/83) kan begeleiden. Dat is de caseload.

Bij de bepaling van het aantal productieve uren per jaar van 1244 uur is uitgegaan van een ziekteverzuim van 7,7%. Hiermee wordt in de tariefsopbouw rekening gehouden. Een lager ziekteverzuim betekent een hoger aantal productieve uren, waardoor een medewerker gemiddeld meer cliënten per jaar kan begeleiden. De afspraak op 8 december jl. van verlaging van de vergoeding voor het ziekteverzuim met € 2,75 mln., betekent een verlaging van vergoeding voor ziekteverzuim in de tariefsopbouw van 7,7 % naar 6,6%. Bij een ziekteverzuim van 6,6% stijgt het aantal productieve uren en wordt de gemiddelde caseload 15,2 cliënten.

9

Hoe kan het zijn dat sommige Bureaus Jeugdzorg een positief totaalresultaat laten zien, maar een negatief resultaat als het gaat om jeugdbescherming en jeugdreclassering? Op welke wijze (op welke posten) schrijven deze Bureaus Jeugdzorg de tekorten weg?

Het eigen vermogen van de BJZ/LWI is gestegen, omdat de BJZ/LWI niet alleen JB/JR-taken uitvoeren maar ook taken in het vrijwillige kader jeugdzorg. Op de taken in vrijwillige jeugdzorg hebben de BJZ/LWI over 2010 kennelijk geld overgehouden.

De Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd dat de Bureaus Jeugdzorg op een verschillende wijze met deze tekorten omgaan, zoals:

  • Afwijken van uitvoeringsafspraken, bijvoorbeeld de uren per maatregel en de span of control van teamleiders, gedragswetenschapper en secretariaat;

  • Substitutie van (VWS-)middelen voor de vrijwillige jeugdzorg naar de justitiële taken. Dit is overigens toegestaan. De substitutie had in 2010 een omvang van € 3,1 mln., wat overeenkomt met een 0,2%-verschuiving in de totale rijksbijdrage van zowel VWS als Veiligheid en Justitie;

  • Inzet van additionele middelen van provincies, waarvan de Algemene Rekenkamer de omvang niet heeft kunnen vaststellen;

  • Interen op eigen vermogen;

  • Uitstel van investeringen.

10

Op welke wijze houden de provincies toezicht op de besteding van de middelen van de BJZ/LWI? En in hoeverre is dit verschillend van elkaar?

In het rapport van de Algemene Rekenkamer is weergegeven dat in de Wet op de Jeugdzorg de verantwoordelijkheid voor een doeltreffende, doelmatige en rechtmatige besteding van de doeluitkering voor de BJZ/LWI is belegd bij de provincies. In de Memorie van Toelichting van deze wet is verwoord dat de provincie de belangrijkste sturende overheid is in het stelsel van jeugdzorg. De provincie houdt toezicht op de besteding van de middelen en uitvoering van de wettelijke taken van de BJZ/LWI en heeft de bevoegdheid om aanwijzingen te geven als de BJZ/LWI niet goed functioneert. De provincie kan in deze rol benchmarks en andere instrumenten hanteren. Provincies kunnen binnen deze kaders een eigen invulling geven aan deze rol. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat sommige provincies van de BJZ/LWI een sluitende begroting verlangen op het niveau van de gehele organisatie en andere provincies een sluitende begroting verlangen voor alleen de JB/JR-taken. Er bestaat dus verschil in het toezicht en de aansturing van de BJZ/LWI door provincies.

11

Waarom gaan de verschillende BJZ/LWI verschillend om met de kostprijs? Wie heeft hierin de regie? Welke rol hebben de provincies en welke rol heeft het kabinet?

De BJZ/LWI zijn verantwoordelijk voor hun eigen bedrijfsvoering. Tussen de BJZ/LWI zijn verschillen in bedrijfsvoering door takenpakket, cliëntgroepen, beschikbaar personeelsbestand, etc. Verder kan een BJZ/LWI uiteraard eigen afwegingen maken binnen de bedrijfsvoering voor bijvoorbeeld huisvesting, frictiekosten bij teruglopende cliëntaantallen, inschaling van personeel, etc.

De BJZ/LWI worden voor verschillende taken gefinancierd vanuit verschillende bronnen. Mede doordat de BJZ/LWI uiteenlopende taken uitvoeren wordt de herkomst van financiële middelen niet op een uniforme wijze toegerekend aan de taken. Door dit geheel van factoren ontstaan verschillen in kostprijs.

De Algemene Rekenkamer stelt in haar rapport dat conform de Wet op de Jeugdzorg, de provincie de belangrijkste sturende overheid is in het stelsel van jeugdzorg. De provincie heeft de bevoegdheid om aanwijzingen te geven als de BJZ/LWI niet goed functioneert.

Dat laat onverlet dat indien op stelselniveau vragen aan de orde zijn over het landelijke financieringsmodel of over de wijze waarop het stelsel van jeugdzorg wordt gestuurd, dit een verantwoordelijkheid is van het kabinet. Het kabinet neemt bijvoorbeeld zijn verantwoordelijkheid bij de transitie van jeugdzorg naar de gemeenten en de aanpak van de tarievenproblematiek door het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

12

Kan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een preciezere onderbouwing geven van het bedrag van € 17,5 miljoen dat beschikbaar is gesteld?

De € 17,5 mln., afgesproken in het Bestuurlijk Overleg op 8 december 2011, is gebaseerd op het Deloitte-onderzoek uit 2010. In dat onderzoek zijn de kostprijzen voor de Jeugdbescherming berekend op grond van de BJZ/LWI-cijfers over 2009. Deze kostprijzen leveren voor Jeugdbescherming een totaal op van € 270,4 mln. Op grond van het toenmalig tarief was in 2009 door de toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin een totale bijdrage van € 258,1 mln. geraamd. Voor Jeugdbescherming betekent dit verschil een verhoging met € 12,3 mln. In deze € 12,3 mln. verhoging is bij Jeugdbescherming rekening gehouden met een meevaller bij de pupilkosten. Bij Jeugdreclassering is nu bij de afspraken van 8 december jl. dezelfde aanpak toegepast met uitzondering van de meevaller in de pupilkosten, omdat pupilkosten géén onderdeel uitmaken van de tariefsopbouw van de Jeugdreclassering. Per saldo levert deze toepassing van de Deloitte-aanpak (inclusief loonbijstelling 2010+2011) een verhoging op van € 17,5 mln.

13

Wat bedoelt het IPO precies als het stelt dat de omvang van de tekorten wordt bepaald door het werken met een sluitende begroting?

Deze vraag verwijst naar een passage uit de reactie van het IPO op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Het IPO heeft in zijn reactie deze passage niet verder toegelicht.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Schouten, C.J. (CU), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Vacature (CDA).

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Slob, A. (CU), Ouwehand, E. (PvdD) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), voorzitter, Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Burg, B.I. van der (VVD), Leijten, R.M. (SP), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), ondervoorzitter, Mos, R. de (PVV), Berndsen, M.A. (D66), Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Gerbrands, K. (PVV), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Kooiman, C.J.E. (SP), Straus, K.C.J. (VVD), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Vacature (PvdD).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Hamer, M.I. (PvdA), Voordewind, J.S. (CU), Bosman, A. (VVD), Vacature (SP), Peters, M. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), Vacature (CDA), Bosma, M. (PVV), Ham, B. van der (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Agema, M. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Lucas, A.W. (VVD), Vacature (CDA), Klaver, J.F. (GL), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Steur, G.A. van der (VVD) en Vacature (PvdD).

X Noot
3

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Roon, R. de (PVV), voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Taverne, J. (VVD), Schouten, C.J. (CU) en Hazekamp, A.A.H. (PvdD).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Karabulut, S. (SP), Tongeren, L. van (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Koşer Kaya, F. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV), Koopmans, G.P.J. (CDA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Slob, A. (CU) en Ouwehand, E. (PvdD).

Naar boven