31 839 Jeugdzorg

Nr.160 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 december 2011

De algemene commissie voor Jeugdzorg1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie over de brief van 8 november 2011 inzake de beleidsbrief stelselwijziging jeugd «Geen kind buiten spel» (Kamerstuk 31 839, nr. 142).

De staatssecretarissen hebben deze vragen beantwoord bij brief van 14 december 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Arib

De adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp

1

Wordt het signaal vanuit het veld herkend dat het voorgenomen beleid leidt tot een dubbele knip voor de jeugd-GGZ, de knip tussen de doelgroep 18+ en 18– en de knip tussen jeugd met psychische problematiek en jeugd met somatische problematiek? Zo ja, hoe wordt hiermee omgegaan?

Dit signaal wordt herkend. Om dit te ondervangen zullen gemeenten afspraken moeten maken met zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat aansluiting tussen de zorg voor jeugdigen en volwassenen en tussen psychische en somatische zorg zo soepel mogelijk verloopt. In het ondersteuningsprogramma voor gemeenten, dat is opgenomen in de transitieagenda, zullen we samen met gemeenten en verzekeraars bezien hoe we dit proces kunnen ondersteunen.

2

Op welke manier worden ouders en jongeren zelf betrokken bij het nieuwe jeugdzorgstelsel?

Het is belangrijk dat jeugdigen en ouders goed bij hun eigen ondersteuningsproces worden betrokken en dat hun belangen worden behartigd. Dit gebeurt in de vorm van de Klankbordgroepen Cliënten waarin de cliëntorganisaties zijn vertegenwoordigd. Daarnaast gaan wij regelmatig in gesprek met het veld, omdat dit uiteindelijk de mensen zijn die een voortdurende kwaliteitsverbetering kunnen bewerkstelligen. Zie voor de betrokkenheid en belangenbehartiging van jeugdigen en hun ouders in het nieuwe stelsel ook het antwoord op vraag 6.

3

Hoe krijgt privacyregeling een plaats in het nieuwe stelsel?

Vanzelfsprekend wordt de internationale en nationale wet- en regelgeving inzake privacy in acht genomen in het nieuwe stelsel. Daarbij zal ook de verantwoordelijkheid voor gegevensverwerking en -uitwisseling in het nieuwe wetsvoorstel helder worden vastgelegd. Zo zal dat onder meer gebeuren ten aanzien van beleidsinformatie, AMK’s, de verwijsindex risicojongeren, de informatie-uitwisseling tussen professionals, het inzien, bewaren en corrigeren van gegevens en het dossier. Daarnaast zullen gemeenten zich natuurlijk zelf in hun uitvoering ook aan de toepasselijke regelgeving dienen te houden.

4

Hoe zal het nieuwe stelsel ervoor zorgen dat alle kinderen en jongeren gelijke kansen krijgen, ongeacht hun achtergrond?

Doordat in het nieuwe stelsel de financiële en organisatorische verantwoordelijkheid voor zorg en ondersteuning – nu nog vallend onder het Rijk, provincies, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz) en Zorgverzekeringswet – over gaat naar gemeenten, wordt een basis gelegd voor een stelsel waarin ouders en kinderen gemakkelijk en in een vroeg stadium antwoord kunnen krijgen op hun vragen over opgroeien en opvoeden en eerdere ondersteuning en zorg op maat geboden kan worden aan alle jeugdigen ongeacht hun achtergrond. Omdat gemeenten als bestuurslaag het dichtst bij de leefwereld van ouders en kinderen staan, zijn zij beter in staat een integrale inschatting te maken van de leefsituatie en achtergrond van het kind of het gezin. Het zoveel mogelijk betrekken van ouders en jeugdigen bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun eigen hulpverleningsplan geeft een zo groot mogelijke kans op succesvolle hulp.

5

Als ouder X in gemeente A woont en ouder Y in gemeente B, onder welke gemeente komt het kind te vallen als het jeugdzorg nodig heeft?

De gemeente waar de jeugdige duurzaam verblijft voordat hij voor de eerste maal ondersteuning ontvangt. Bij een kind uit een gebroken gezin wordt voor het verblijf uitgegaan van de gemeente waar de jeugdige staat ingeschreven in het gemeentelijke basisadministratie.

6

Hoe worden de functies van ouderraden, cliëntenraden, vertrouwenspersonen en het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) behouden in het nieuwe stelsel?

Het is belangrijk dat jeugdigen en ouders goed bij het eigen ondersteuningsproces worden betrokken, invloed kunnen uitoefenen op de organisaties die zorg aanbieden en dat hun belangen worden behartigd. Deze punten moeten goed geborgd zijn in het nieuwe stelsel, aangezien dit bijdraagt aan een voortdurende kwaliteitsverbetering. In overleg met belanghebbende partijen wordt de komende periode bezien hoe dit optimaal vormgegeven kan worden in het nieuwe stelsel.

7

Op welke wijze(n) zullen de Inspectie voor de (Jeugd)Gezondheidszorg worden voorbereid op de transitie en welke plaats krijgen zij in het nieuwe stelsel?

In het Bestuursakkoord 2011–2015 is vastgelegd dat, gelet op de doelgroep en de aard van de zorg, voor een aantal elementen van het nieuwe stelsel Rijkstoezicht zal komen. Daarbij gaat het in ieder geval om de gesloten jeugdzorg, de jeugdigen die onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) vallen, en op het van staatswege ingrijpen (verplichte maatregelen van jeugdbescherming en jeugdreclassering) en mogelijk op sommige vormen van gespecialiseerde zorg. Welke Rijkstoezichthouder die rol krijgt wordt bekeken. Rijk en VNG werken dit nader uit. Dat gebeurt in samenwerking met de Inspectie Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg.

8

Hoe wordt de zorg gegarandeerd voor kinderen of jongeren met psychosomatische problemen, bijvoorbeeld iemand met autisme en eetstoornissen, of een jongere met een verstandelijke beperking en een depressie?

Gemeenten krijgen in de nieuwe wet een algemene zorgplicht om jeugdigen met GGZ- en LVB-problematiek en hun opvoeders de zorg te geven die zij nodig hebben. Naast deze algemene opdracht krijgen gemeenten de verplichting om daar waar nodig voor de jeugdige of zijn ouders een individuele voorziening te treffen. Daarbij zal een deskundige eerst moeten beoordelen of deze nodig is. In de nieuwe jeugdwet zal precies worden afgebakend welke zorg onder de verantwoordelijkheid van de gemeente geleverd moet worden en welke zorg onder de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars blijft.

9

Hoe wordt ervoor gezorgd dat het voor een gezin niet uitmaakt in welke gemeente het aanklopt voor hulp, maar dat dit overal van goede kwaliteit is.

Gemeenten worden in het nieuwe stelsel primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg. Zij leggen verantwoording af aan de gemeenteraad (horizontale verantwoording).

Daarnaast zullen er voor jeugdigen en ouders in bepaalde situaties waarborgen wettelijk vast worden gelegd. Naarmate de overheid sterker ingrijpt in de individuele vrijheden, vinden wij het belangrijker dat de rechtspositie bij wet eenduidig wordt vorm gegeven. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer ondersteuning of zorg wordt gegeven op grond van een rechterlijke uitspraak (bijvoorbeeld door een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing) of wanneer een jeugdige (al dan niet vrijwillig) buiten de eigen woonomgeving verblijft, bijvoorbeeld in een pleeggezin of instelling. Zoals wij in de brief reeds aangaven, zijn wij van mening dat voor dergelijke situaties een strenger kwaliteitsregime dient te gelden. De komende maanden werken wij dit samen met de VNG verder uit.

10

Waarom wordt het gedwongen en gespecialiseerde kader van de jeugdzorg gedecentraliseerd naar gemeenten, terwijl de parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg de vraag over de uitvoering van het gedwongen en gespecialiseerde kader in het midden heeft gelaten?

De parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg was in haar advies niet eenduidig over de decentralisatie van het gedwongen kader naar gemeenten. De werkgroep was van mening dat in bestuurlijke zin het gedwongen kader moet worden gescheiden van het vrijwillige kader, waarbij de uitvoering lokaal of regionaal kan plaatsvinden, onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid of (een samenwerkingsverband van) lokale overheden. Een definitieve beslissing kon volgens de parlementaire Werkgroep later worden genomen.

Het Kabinet heeft in het regeerakkoord hierover een besluit genomen. Een van de doelstellingen van het Kabinetsbeleid voor de jeugd is om de druk op de zware en gespecialiseerde vormen van zorg en het gedwongen kader te laten afnemen. Het Kabinet beoogt met de decentralisatie van het gespecialiseerde en gedwongen kader naar gemeenten dat er een meer integrale en samenhangende aanpak ontstaat.

Doordat gemeenten in het nieuwe stelsel zowel bestuurlijk als financieel verantwoordelijk worden voor preventie als voor de lichte en de zwaardere vormen van zorg (specialistische zorg en het gedwongen kader), worden zij bovendien gestimuleerd om de druk op de zwaardere vormen van zorg en het gedwongen kader te laten afnemen.

11

Hoe wordt omgegaan met de verschillende tempo’s van de decentralisaties van passend onderwijs, wet werken naar vermogen en de jeugdzorg als het gaat om een goede intersectorale afstemming?

Met de ambtgenoten van SZW, BZK en OCW hebben wij afgesproken de hervormingsmaatregelen in samenhang uit te werken. Hiertoe worden de activiteiten vanuit de transitiebureaus die ten behoeve van de decentralisatie van de jeugdzorg en de Awbz-begeleiding zijn opgericht en de implementatietrajecten vanuit passend onderwijs en werken naar vermogen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Dit betekent dat betrokken medewerkers aanwezig zijn bij bijeenkomsten in het land om informatie over de samenhang met andere maatregelen te verschaffen en vragen hieromtrent te beantwoorden. Ook faciliteert het Rijk gemeenten door vanaf 2012 regionale bijeenkomsten te organiseren met als doel het delen van kennis en ervaringen van gemeenten bij het realiseren van een integrale aanpak. Wij zijn hierover reeds met een aantal gemeenten in gesprek.

12

Wanneer kan de Kamer een vervolg verwachten op het «raamwerk stelselwijziging jeugdzorg» waar meer details gegeven worden over de stelselwijziging?

Wij hebben met VNG en IPO afgesproken dat de transitieagenda begin 2012 bestuurlijk zal zijn afgestemd. Zo spoedig mogelijk hierna ontvangt uw Kamer de transitieagenda.

Uiterlijk eind 2012 ontvangt uw Kamer het wetsvoorstel waarin de details van de stelselwijzing zijn uitgewerkt. Zodra er relevante nieuwe ontwikkelingen over de voortgang te melden zijn, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

13

Grote delen van de zorg voor jeugdigen worden overgeheveld naar het nieuwe stelsel jeugdzorg. Kan aangegeven worden welke zorg voor jeugdigen behouden blijft in de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz)?

Gemeenten worden verantwoordelijk voor de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de jeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg), geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-GGZ), zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking (jeugd-LVB) en jeugdbescherming en jeugdreclassering. De zorg voor jeugd op grondslag somatiek, lichamelijke en zintuigelijke handicap, en verstandelijke handicap indien matig of ernstig blijft behouden in de Awbz, met uitzondering van de extramurale begeleiding die naar de Wmo wordt gedecentraliseerd. Alle vormen van somatische zorg voor jeugd blijven behouden in de Zvw. Voor wat betreft de Wmo dient nadere besluitvorming plaats te vinden over welke onderdelen vanuit de Wmo zullen worden overgeheveld naar het nieuwe stelsel voor jeugdzorg.

14

Wat wordt verstaan onder mogelijkheid voor keuzevrijheid in de zorg te bieden voor cliënten? Gaat het daarbij om verschillende aanbieders van dezelfde zorg of de mogelijkheid voor mensen om zelf zorg in te kopen via een persoonsgebonden budget (pgb)?

In de opdracht aan gemeenten wordt opgenomen dat er voor de cliënt een mogelijkheid is voor keuzevrijheid in de zorg. Deze opdracht wordt de komende maand met de VNG verder uitgewerkt en vraagt om een zorgvuldige aanpak.

Er zijn verschillende manieren waarop gemeenten in het nieuwe stelsel kunnen bijdragen aan de keuzevrijheid voor ouders en kinderen. Om te beginnen kunnen gemeenten voorzien in een gevarieerd zorgaanbod voor hun inwoners. Gemeenten kunnen zelf of samen met andere gemeenten, regelen dat de zorg van landelijke zorgaanbieders geleverd kan worden. Tenslotte kunnen zij ervoor kiezen om een pgb (persoonsgebonden budget) te verstrekken.

15

Hoe wordt ervoor gezorgd dat nieuwe aanbieders gelijke toegang krijgen?

Door kwaliteitseisen aan organisaties beperkt op te leggen ontstaat er veel vrijheid voor gemeenten om nieuw zorgaanbod aan te boren. Dit kan door bestaande zorgaanbieders worden geleverd, maar ook door nieuwe aanbieders. Bij de jeugdzorg is evenals bij andere zorgvormen het mededingingsrecht van toepassing en de NMA zal als daar aanleiding toe is het naleven van de regels toetsen, net als in de WMO gebeurt.

16

Hoe gaan gemeenten ervoor zorgen dat er prikkels in het systeem komen voor meer basiszorg? Houdt dit in dat het Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) deze taak krijgt om te sturen hierop? Of maakt de gemeente rechtstreeks afspraken met specialistische aanbieders over criteria voor verwijzing? En zo ja, wie toetst hierop?

De ontschotting in de financiering leidt ertoe dat de besparing op specialistische zorg die optreedt door te investeren in preventie bij gemeenten zelf terecht komt. Dit moet voldoende prikkels bieden aan gemeenten om jeugdigen vroegtijdig te helpen en de inzet van specialistische zorgvormen zo kort en intensief als nodig te laten zijn. Zie verder antwoord op vraag 8.

17

In de Volkskrant heeft de staatssecretaris van VWS de stelselherziening jeugdzorg vooral neergezet als een stop op medicalisering van jeugd, welk deel van de jeugdzorgcliënten is onnodig gemedicaliseerd? Kunt u dit onderbouwen? Circa 80% van de jeugdzorgmiddelen wordt ingezet voor 20% cliënten die te maken hebben met zware zorg, welk deel daarvan is onnodig?

Wij zijn van mening dat zware zorg niet onterecht is, maar dat veel lichte zorg zonder medisch traject zou kunnen en dat door vroege interventie minder beroep op zwaarste vormen ten gunste van lichtere vorm mogelijk moet zijn.

18

Wat wordt bedoeld met het geven van ruimte aan professionals om de eigen kracht van mensen weer voorop te stellen? Hoe moet het voorgaande gelezen worden tegen de achtergrond van ouders die de kracht niet kunnen opbrengen om hun kinderen op te voeden?

Ouders en jeugdigen moeten meer dan nu gebeurt de mogelijkheid krijgen om zelf regie te houden op hun eigen ondersteuningsproces. Belangrijk aspect daarvan is dat professionals de regie niet overnemen, dat er niet over ouders en jeugdigen gesproken wordt, maar met hen. En dat zoveel mogelijk het sociale netwerk van ouders en kinderen betrokken wordt bij de ondersteuning. Ouders met gedragsmatig zeer lastige kinderen raken, ondanks grote investering van eigen kracht, soms uitgeput. Dan is het belangrijk dat zij ondersteund worden met adequate zorg.

19

Wat houdt het voor gemeenten exact in als zij meer beleidsvrijheid krijgen? Waar hebben gemeenten zich straks aan te houden en waarin krijgen zij meer beleidsvrijheid dan dat zij of provincies in het verleden hebben gehad?

In de nieuwe wet krijgen gemeenten, conform de bestuursafspraken 2011–2015, zoveel mogelijk beleidsvrijheid. De nieuwe wet zal daarom in de basis de uitgangspunten vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning volgen voor alle vormen van ondersteuning en zorg voor jeugd. Binnen de kaders kunnen gemeenten zelf keuzes maken ten aanzien van de inrichting van de zorg voor jeugdigen. Gemeenten zijn daarbij verantwoordelijk voor voldoende en kwalitatief goede zorg. Zij kunnen zelf bepalen welke instrumenten zij gebruiken om de kwaliteit van de zorg voor jeugdigen te borgen en hier zicht op te houden. In die zin krijgt een gemeente dus meer beleidsvrijheid – en verantwoordelijkheid –, ten opzichte van de huidige situatie waarin de verschillende vormen van opvoedondersteuning en zorg voor jeugdigen zijn verdeeld tussen gemeenten, provincies en het Rijk.

Het Rijk geeft een opdracht aan gemeenten en op grond daarvan stellen de gemeenten eisen bij hun inkoop. Het College van B&W verantwoordt zich aan de gemeenteraad.

Daarnaast gelden er een aantal extra waarborgen aan bepaalde vormen van zorg (zie ook o.a. het antwoord op vraag 76), kwaliteitseisen aan professionals (Wet BIG en Wgbo) en voorwaarden voor de gehele sector (meldcode huiselijk geweld en verplichte verklaring omtrent gedrag). Daar waar in de wet zaken zullen worden geregeld als klachtrecht, medezeggenschap, kwaliteitseisen en toezicht zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen, die beide nog in de voorstelfase zijn.

20

Wat heeft de regering voor ogen bij de bovenlokale samenwerking? Moeten gemeenten deze bovenregionale samenwerking zelf organiseren?

Gezien de benodigde uitvoeringskracht (deskundigheid, de beperkte omvang van sommige doelgroepen en de schaal waarop sommige gespecialiseerde voorzieningen zijn georganiseerd) is het van belang dat gemeenten afspraken maken over de bovenlokale organisatie van taken.

Dit betreft in ieder geval de taken op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het ligt in de verwachting dat gemeenten de taken van het AMK ook op bovenlokaal niveau zullen gaan organiseren. Recentelijk is met de VNG afgesproken dat gemeenten in eerste instantie zelf kunnen aangeven met welke andere gemeenten zij de organisatie van taken bovenlokaal willen vormgeven en op welke schaal. Hierdoor kan er aansluiting plaatsvinden bij bestaande samenwerkingsverbanden tussen gemeenten. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk dezelfde buitengrenzen worden gehanteerd. De gemeenten dragen er zorg voor dat er tijdig afspraken worden gerealiseerd over de bovenlokale uitvoering van taken. De VNG zal dit proces periodiek monitoren. De afspraken moeten uiterlijk een jaar voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet gereed zijn. Op het moment dat de wet in werking treedt moeten de afspraken over de bovenlokale uitvoering van taken operationeel zijn. Indien blijkt dat de afspraken over bovenlokale uitvoering van taken tussen gemeenten niet tijdig worden gerealiseerd in bepaalde regio’s, treedt het rijk met de VNG in gesprek om te bezien wat er moet gebeuren om de bovenlokale uitvoering van taken tot stand te laten komen. Conform de bestuursafspraken 2011–2015 kan het Rijk indien gemeenten uiteindelijk geen passende invulling aan de uitvoering hebben gegeven, bepalen hoe dat toch georganiseerd zal worden.

21

Hoe wordt gezorgd voor een «goede intersectorale afstemming» tussen de beleidsterreinen die worden gedecentraliseerd?

Zie het antwoord op vraag 11.

22

Wanneer ouders niet in staat zijn hun rol als opvoeder goed te kunnen vervullen, dan moet de staat ingrijpen en hiertoe alle passende maatregelen treffen. Wordt hierbij ook de afweging gemaakt in hoeverre de staat daadwerkelijk voor een verbetering van de situatie kan zorgen, in plaats van puur te bekijken of de ouders niet in staat zijn hun rol te vervullen?

De jeugdige is primair aangewezen op zijn ouders als het aankomt op een goede opvoeding en veilig en gezond kunnen opgroeien. Wanneer ouders niet in staat zijn om deze rol te vervullen heeft de staat de plicht om zorg en/of bescherming te bieden (zie verder het antwoord op vraag 49).

23

Waarborgen voor de cliënt worden gegarandeerd door eisen aan zorgaanbieders te stellen, waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) en de Beginselenwet zorginstellingen. Betekent dit dat er een apart kader van cliëntenrechten voor jeugdigen komt? Zo ja, op welke punten dienen zaken apart geregeld te worden van de Wcz, de beginselenwet zorginstellingen en de bestaande waarborgen uit de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) en voor gedetineerde jeugd?

Er komt geen apart kader voor cliëntenrechten voor jeugdigen.

Voor het merendeel van de opvoed- en opgroeiondersteuning aan jeugdigen geldt dat de gemeenten de kwaliteitseisen moeten stellen in hun verordening.

Daarnaast zullen er voor jeugdigen en ouders in bepaalde situaties waarborgen voor de cliënt wettelijk vast worden gelegd. Deze waarborgen kunnen o.a. worden gegarandeerd door eisen aan zorgaanbieders te stellen. Wij willen daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet Awbz-zorg. Op dit moment zoeken wij uit welke kwaliteitseisen die in de beide wetten beschreven staan ook van overeenkomstige toepassing kunnen worden verklaard in de nieuwe wet.

Er zullen enkele bepalingen uit de Wet cliëntenrechten zorg gaan gelden voor alle vormen van opvoed- en opgroeiondersteuning, omdat dit bepalingen zijn die naar hun aard alleen goed kunnen werken als ze voor de gehele sector gelden. Hierbij moet worden gedacht aan de verplichte verklaring omtrent gedrag (VOG) of de regeling van het instemmingsrecht van een jeugdige en/of zijn ouders.

Bijzondere aandacht verdient hier dat van de invoering van het nieuwe stelsel gebruik wordt gemaakt om de rechtspositie te harmoniseren van jeugdigen die te maken krijgen met verplichte vormen van ondersteuning en zorg. Dit gaat om hetgeen nu valt onder de Wet op de jeugdzorg (gesloten jeugdzorg), de Awbz/Zvw + Wet bopz (jeugd-LVB en jeugd-GGZ).

24

Er dient op een herkenbare en laagdrempelige plek «een bepaalde deskundigheid» aanwezig te zijn. Welke deskundigheid wordt hier bedoeld? Is het aan gemeenten zelf om te bepalen welke deskundigheid zij aanbieden, of stelt de overheid hier kaders voor?

Het is aan de gemeente om te bepalen welke deskundigheid waar aangeboden wordt. Uitgangspunt is daarbij dat ouders en kinderen zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis samenhangende en effectieve ondersteuning of zorg krijgen. Dit kan variëren van voorlichting, advies, informatie en lichte ondersteuning tot de inzet van gespecialiseerde hulpverlening. Ouders en jeugdigen moeten toegang hebben tot deze ondersteuning op een herkenbare en laagdrempelige plek en met zo min mogelijk professionals te maken krijgen. Daarnaast is het belangrijk dat zoveel mogelijk ondersteuning wordt aangeboden op die plekken waar ouders en jeugdigen verkeren, zoals op school.

25

Wordt er bij het waarborgen van kwaliteit ook gekeken naar outcome-criteria, bedrijfsvoering en de verhouding kwaliteit/effectiviteit van de zorg?

Gemeenten zijn vrij in het stellen van hun eigen subsidie- of inkoopvoorwaarden en daarom in het sturen op outcome-criteria, bedrijfsvoering en de verhouding kwaliteit/effectiviteit van de zorg Over verbetering van de kwaliteit/effectief van de brede zorg voor jeugd zijn wij in gesprek met ZonMw over een programma effectief werken in de jeugdsector.

Bij de evaluatie van de nieuwe wet zal uiteraard moeten worden bezien in welke mate (nader te bepalen) beoogde doelstellingen zijn bereikt.

26

Het preventief gezondheidszorgpakket van de jeugdgezondheidszorg blijft in de Wet publieke gezondheid, terwijl andere activiteiten van de jeugdgezondheidszorg die niet uniform aan alle kinderen worden aangeboden worden ondergebracht in het nieuwe wettelijke kader voor jeugd. Wat heeft deze splitsing voor consequenties?

In de Wet Publieke gezondheid worden alle programma’s en activiteiten opgenomen die vanuit volksgezondheidsbelang aan alle kinderen actief en op identieke wijze worden aangeboden. Hier is dus geen beleidsvrijheid voor gemeenten. Het verplichte karakter van deze taken met deels zeer specifieke voorschriften (zoals bij het Rijksvaccinatieprogramma) maakt dat dit naar zijn aard niet past in de gedecentraliseerde jeugdwet. Alle andere activiteiten die niet aan alle kinderen moeten worden aangeboden, maar naar gelang de lokale situatie en de specifieke behoeften aan bepaalde groepen jeugdigen en/of hun ouders, worden ondergebracht in het nieuwe wettelijke stelsel voor de jeugd. Deze activiteiten hangen samen met andere activiteiten in het lokale jeugddomein en worden door gemeenten zelf ingevuld. Gemeenten bepalen om welke activiteiten het gaat en door wie of welke organisatie ze worden uitgevoerd. Het is aan gemeenten om een goede samenhang tussen deze activiteiten te waarborgen. Gemeenten hebben daar zelf ook belang bij.

De staatssecretaris van VWS is van plan om op korte termijn advies te vragen over de verdere uitwerking van het preventieve gezondheidszorgpakket voor alle kinderen dat in de Wet publieke gezondheid wordt vastgelegd. De meest recente wetenschappelijke inzichten moeten een basis vormen voor de vaststelling van het preventieve pakket. Het huidige Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg is vertrekpunt voor het advies. Met de vaststelling van een preventief gezondheidszorgpakket komt het huidige basistakenpakket en het onderscheid tussen uniform deel en maatwerkdeel te vervallen.

27

Hoe wordt de «keuzevrijheid in de zorg» voor cliënten binnen het gedwongen kader en gespecialiseerde kader ingevuld?

In de opdracht aan gemeenten wordt opgenomen dat er voor de cliënt een mogelijkheid is voor keuzevrijheid in de zorg. Deze opdracht wordt de komende maanden met de VNG verder uitgewerkt en vraagt om een zorgvuldige aanpak.

In het algemeen geldt dat de zorg die beschikbaar is in het vrijwillig kader ook beschikbaar is voor cliënten in het gedwongen kader. Bij de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen wordt er veel gebruik gemaakt van verschillende vormen van jeugdzorg. Voor de jeugdreclassering geldt dat dit een van de middelen is naast een breed scala aan straffen en maatregelen die in het kader van het jeugdstrafrecht worden toegepast.

28

Op welke wijze wordt in de stelselherziening onderscheid gemaakt tussen het recht op zorg en het compensatiebeginsel?

In het nieuwe stelsel krijgt de gemeente een algemene zorgplicht om te voorzien in een toereikend aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning voor jeugdigen en hun ouders.

Daarnaast krijgt de gemeente de verplichting om waar nodig een individuele voorziening te treffen. Als bijvoorbeeld een daarvoor aangewezen deskundige heeft vastgesteld dat een kind gedragstherapie nodig heeft, moet de gemeente er voor zorgen dat het kind deze vorm van ondersteuning ook echt krijgt. De plicht van de gemeente resulteert in dat geval in het recht van de jeugdige en zijn ouders.

29

Voor welke onderdelen van de jeugdzorg geldt straks de keuzevrijheid in de zorg?

Zie antwoord vraag 14.

30

Wanneer komt er duidelijkheid over het aangekondigde onderzoek in hoeverre er aangesloten kan worden bij het compensatiebeginsel binnen de Wmo?

Om misverstanden te voorkomen, dit betreft niet een onderzoek dat extern wordt uitgezet. Op dit moment wordt er gewerkt aan het wetsvoorstel en in het kader daarvan wordt gekeken in hoeverre er bij de compensatieplicht binnen de Wmo kan worden aangesloten.

31

Op welke manier worden jeugdhulpverleners en alle andere betrokken professionals die met kinderen werken, zoals medewerkers van de kinderopvang, Raad voor de Kinderbescherming, leerkrachten e.d., betrokken bij de transitie door het kabinet?

In het programma stelselherziening van VWS en VenJ zijn een drietal klankbordgroepen ingericht voor o.a. de afstemming met beroepsverenigingen van professionals in de zorg, met cliëntenorganisaties en met uitvoeringsorganisaties zoals de Raad voor de Kinderbescherming.

Ook bij de verdere uitwerking van de transitie en transformatie  zullen we gebruik maken van deze klankbordgroepen om input te krijgen, waarbij zij zelf ook onderwerpen voor uitwerking kunnen aandragen. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat daaruit ook werkgroepen ontstaan waarin mensen uit de praktijk plaatsnemen om actief bepaalde thema’s uit te werken.

32

Wat wordt bedoeld met op school «hoort» een «bepaalde deskundigheid aanwezig te zijn», welke deskundigheid heeft de regering voor ogen?

Zie het antwoord op vraag 24.

33

Heeft elke school nu een goed werkend zorg- en adviesteam (ZAT)?

Het NJI doet in opdracht van het ministerie van OCW jaarlijks onderzoek naar de ontwikkeling van de Zorg en Adviesteams en de dekkingsgraad in de verschillende onderwijssectoren. In mei 2011 zijn de gegevens over 2010 beschikbaar gekomen.

In het primair onderwijs is sprake van bovenschoolse ZAT’s, georganiseerd in regionale (WSNS-)samenwerkingsverbanden van scholen. 67% van deze WSNS-samenwerkingsverbanden beschikte in 2010 over een ZAT of soortgelijk multidisciplinair casus-overleg. Daarmee bereiken zij ongeveer driekwart van de basisscholen (74%).

Bij het voortgezet onderwijs meldt 96% van de schoollocaties dat zij over een ZAT beschikken.

In 2010 beschikte in het middelbaar beroepsonderwijs 98% van de ROC’s over een ZAT.

34

Waarom wordt er niet voor gekozen om de jeugdzorg in één keer over te hevelen naar de gemeenten, dus met de jeugdbescherming en jeugdreclassering erbij?

In het bestuurlijk overleg van 8 december 2011 hebben wij samen met VNG en IPO besloten om de jeugdzorg in één keer (inclusief de jeugdbescherming en jeugdreclassering) over te hevelen. Partijen spannen zich in om het wetsvoorstel op 1 januari 2014 in het Staatsblad te plaatsen opdat deze dan met een jaar invoeringstermijn op 1 januari 2015 in werking kan treden.

Het voornemen is wel dat voorlopers al zoveel mogelijk ruimte krijgen om te gaan werken in de geest van de nieuwe wet. Provincies, gemeenten en zorgverzekeraars kunnen daartoe samenwerkingsafspraken maken over de uitvoering van de jeugdzorg. Daarbij geldt voor de stadsregio’s dat zij gelet op hun bijzondere positie nog meer mogelijkheden hebben om te oefenen met onderdelen van de jeugdzorg.

35

Wordt er bij het onderzoek naar de eigen bijdrage in de jeugdzorg ook gekeken naar de al bestaande eigen bijdrage in de jeugdzorg vanuit het Landelijk Bureau Inning Ouderbijdragen?

Bij de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage zal rekening worden gehouden met de bestaande eigen bijdragen, op grond van de Wet op de jeugdzorg, Zvw en Awbz.

36

De taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) worden ook een verantwoordelijkheid van de gemeenten, waarbij verwacht wordt dat gemeenten dit op bovenlokaal niveau gaan organiseren. In hoeverre is de samenwerking tussen de AMK's na decentralisatie geborgd?

Deze aspecten worden betrokken bij de nadere uitwerking die de komende maanden plaatsvindt. Zie verder het antwoord op vraag 20.

37

Er wordt ruimte gelaten voor verschillende snelheden in de decentralisatie voor gemeenten. Trage regio's krijgen de ruimte om later over te gaan. In hoeverre levert dit een perverse prikkel op voor gemeenten, bijvoorbeeld om een afwachtende houding in te nemen? Worden voorwaarden verbonden aan deze tragere overgang, bijvoorbeeld de voorwaarde dat je een bepaalde mate van complexiteit moet hebben om tot de «trage regio's» te behoren?

In de brief van 8 november jl. hebben we aangegeven dat er over de fasering en mogelijkheid van verschillende snelheden nog besluitvorming moest plaatsvinden en dat daartoe voor- en nadelen in kaart zouden worden gebracht. Dit is inmiddels gebeurd. We hebben in het bestuurlijk overleg van 8 december geconcludeerd dat het gelet op de werking van de Zorgverzekeringswet en de Awbz niet mogelijk is om met verschillende snelheden in het land te werken. Het is dus niet mogelijk dat de nieuwe wet voor delen van het land eerder in werking treedt dan voor andere delen.

38

Rond de 15% van de kinderen is op enig moment in zijn of haar jeugd «at risk». Wat houdt dit «at risk» precies in? Wanneer een kind «at risk» is, is dit een reden voor overheidsingrijpen volgens de regering?

Uit diverse onderzoeken blijkt dat circa 85% van de jongeren probleemloos naar volwassenheid groeit. De overige 15% heeft op bepaalde momenten in zijn of haar leven (soms langdurig) behoefte aan zorg of ondersteuning als gevolg van aandoening of problemen. Dit is wat bedoeld wordt met «at risk».

Dat er behoefte is aan zorg betekent overigens in verreweg de meeste gevallen niet dat er sprake zou moeten zijn van overheidsingrijpen, wel dat er beroep wordt gedaan op door de overheid georganiseerde zorg.

39

Waarom heeft de regering nog geen besluit genomen over een eventuele gefaseerde of een gehele invoering van het nieuwe stelsel? Wat is nu daadwerkelijk het voornemen?

Zie antwoord vraag 42.

40

Welke activiteiten van de jeugdgezondheidszorg worden niet uniform aan alle kinderen aangeboden?

Zie antwoord op vraag 26.

41

Hoe komt die certificering van aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering tot stand?

In de bestuursafspraken 2011–2015 is afgesproken dat Rijk en VNG een jaar de tijd nemen om te bezien aan welke kwaliteitscriteria voldaan moet worden en om de vorm van certificering te bepalen en hoe de toets hierop plaats zal vinden. De kwaliteitscriteria zullen aansluiten bij de huidige kwaliteitseisen, algemeen geaccepteerde normen en best practices. Nadat de certificeringseisen zijn vastgesteld, een certificeringsorganisatie is aangewezen en de methodiek van certificering is ontwikkeld, zullen aanbieders in de gelegenheid worden gesteld zich te certificeren. Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van het model van certificering. Dit gebeurt in samenwerking met de VNG en het veld.

42

In het transitieplan, dat eind dit jaar naar de Kamer komt, worden besluiten genomen over de precieze uitwerking van de fasering van de overheveling van de jeugdzorg. Gaat de voorkeur hierbij uit naar een overheveling in een keer of voor een overheveling in een keer met de mogelijkheid verschillende snelheden te hanteren?

In het bestuurlijk overleg van 8 december jl. hebben wij samen met VNG en IPO besloten om de gehele jeugdzorg in één keer over te hevelen en dus geen verschillende snelheden te hanteren.

43

Lopen gemeenten en alle betrokken partijen niet een extra risico op een bestuurlijke chaos, wanneer wordt besloten de overheveling in een keer, maar met de mogelijkheid om dit in verschillende snelheden te laten gebeuren, te regelen?

In het bestuurlijk overleg van 8 december jl. hebben wij samen met VNG en IPO besloten om de gehele jeugdzorg in één keer over te hevelen. Het is gelet op de werking van de Zorgverzekeringswet en de Awbz niet mogelijk om verschillende snelheden te hanteren.

44

Hoe voorkomt de regering bestuurlijke chaos tijdens de transitieperiode?

We willen bestuurlijke chaos voorkomen door als Rijk samen met VNG en IPO afspraken te maken over het verloop van het transitieproces. Deze afspraken leggen we vast in de transitieagenda. Daarover hebben wij met VNG en IPO afgesproken dat dit begin 2012 schriftelijk zal zijn afgestemd. Het gaat hier om afspraken over de verantwoordelijkheidsverdeling in de transitieperiode en werkafspraken over wijze van sturing en samenwerking. Onderdeel van deze agenda is om periodiek een risicoanalyse uit te voeren om goed te kunnen sturen op beheersmaatregelen. Deze worden opgenomen in de transitieagenda. Daarnaast wordt een transitiecommissie ingesteld. Deze commissie houdt de voortgang van het transitieproces in de gaten en spreekt de partijen waar nodig aan op hun verantwoordelijkheid.

45

De stelselwijziging heeft onder andere tot doel een ontschotting in de financiering te bereiken. In hoeverre wordt in het nieuwe financieringssysteem gekeken naar het voorkomen van nieuwe perverse prikkels en het instellen van prikkels voor gemeenten om jeugdigen te helpen en vervolgens uit te laten stromen uit de jeugdzorg? Hoe wil de regering dit bereiken?

De ontschotting in de financiering leidt ertoe dat de besparing op specialistische zorg die optreedt door te investeren in preventie bij gemeenten zelf terecht komt. Dit moet voldoende prikkel bieden aan gemeenten om jeugdigen vroegtijdig te helpen en de inzet van specialistische zorgvormen zo kort en intensief als nodig te laten zijn.

46

Afwijkend gedrag wordt niet onnodig gemedicaliseerd. Dit wordt gepresenteerd als een tekortkoming van het huidige stelsel. Kan aangenomen worden dat het woordje «niet» hier abusievelijk geplaatst is?

Er is sprake van een verschrijving. Een belangrijke tekortkoming van het huidige stelsel is het onnodig medicaliseren van afwijkend gedrag.

47

In hoeverre worden de gemeenten vrij gelaten om hun relaties met de instellingen zelf vorm te geven? Kan een gemeente ervoor kiezen dat het CJG optreedt als casusregisseur en zorg inkoopt bij zichzelf (jeugdgezondheidszorg en Wmo doelstelling 2), en anderen?

Gemeenten mogen zelf gaan bepalen wie welke rol inneemt in het inkoopproces. Dit houdt in dat ook een derde (zoals het CJG) mag inkopen. Ook bij de mogelijkheid van subsidiëren door gemeenten kunnen andere partijen dan de gemeente, bijvoorbeeld een CJG, zorgaanbieder of wijkteam een adviserende rol krijgen, subsidiëring zal dan door de gemeente zelf moeten gebeuren. Gemeenten kunnen dus het CJG de opdracht geven de regie op de ondersteuning en zorg uit te voeren, de benodigde ondersteuning zelf te leveren en – waar nodig – gespecialiseerde zorg en ondersteuning in te schakelen.

48

Mag een gemeente ervoor kiezen de inkoop uit handen te geven aan een derde (zoals het CJG?)

Zie antwoord op vraag 47.

49

Op welke manieren geeft de regering uitvoering aan het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?

Wanneer ouders niet in staat zijn om hun rol als opvoeder goed te vervullen, dan moet de staat ingrijpen en hiertoe passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen nemen. Dit is voorgeschreven in artikel 3 van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind. Wanneer het nodig is dat de overheid ingrijpt in individuele vrijheden, vinden wij het dan ook van groot belang dat de rechtspositie van het kind en zijn ouders eenduidig wordt vormgegeven in de nieuwe wet. Over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben wij de periodieke rapportage aan de VN in voorbereiding. Deze zal in maart 2012 aan de VN en in afschrift aan uw Kamer worden aangeboden.

50

Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de meest specialistische zorg aan het begin van de keten komt? Op welke wijze worden gemeenten hiertoe aan te zetten?

Door de integrale verantwoordelijkheid van gemeenten worden de huidige financiële barrières weggenomen voor vroegtijdige (consultatieve) inzet vanuit de specialistische zorg in multidisciplinaire zorgtrajecten.

51

Op welke manier kunnen gemeenten straks sturen op doelmatigheid en doelgerichtheid? Valt hieronder ook sturen op kostenbeheersing?

In overleg met de VNG zal worden uitgewerkt op welke wijze gemeenten de inkoop van producten vorm kunnen geven. Gemeenten kunnen zelf kiezen onder welke voorwaarden een contract met een zorgaanbieder wordt gesloten of dat een subsidierelatie wordt aangegaan.

52

Welke prestaties heeft de regering voor zichzelf geformuleerd als het gaat om het wegnemen van de perverse financiële prikkels bij de verschillende deelsectoren in de jeugdzorg?

Zie antwoord op vraag 45.

53

Wanneer is duidelijk of de overgang van de jeugdzorg in een «big bang» of in delen gaat?

In het bestuurlijk overleg van 8 december jl. hebben wij samen met VNG en IPO besloten om de gehele jeugdzorg in één keer over te hevelen. Partijen spannen zich in om het wetsvoorstel op 1 januari 2014 in het Staatsblad te plaatsen opdat deze dan met een jaar invoeringstermijn op 1 januari 2015 in werking kan treden. Het voornemen is wel dat voorlopers al zoveel mogelijk ruimte krijgen om te gaan werken in de geest van de nieuwe wet. Provincies, gemeenten en zorgverzekeraars kunnen daartoe samenwerkingsafspraken maken over de uitvoering van de jeugdzorg. Daarbij geldt voor de stadsregio’s dat zij gelet op hun bijzondere positie nog meer mogelijkheden hebben om te oefenen met onderdelen van de jeugdzorg.

54

Gesteld wordt dat de rechtspositie van ouders en jeugdigen eenduidig vormgegeven dient te worden. Hierbij wordt gesproken over de rechtspositie binnen het gedwongen kader, de gesloten jeugdzorg en jongeren die vallen onder de BOPZ. In de huidige kaders is de rechtspositie reeds vormgegeven. Geeft de regering hier aan dat deze zaken worden aangepast? Zo ja, hoe? Aanvullend zijn sommige van deze systemen niet puur voorbehouden aan de jeugd, bijvoorbeeld de BOPZ. Mocht er een aanpassing plaatsvinden in de rechtspositie van jeugdigen in de BOPZ, blijft de aansluiting dan behouden met de rechtspositie van niet-jongeren die zich ook in dat kader bevinden?

Van de invoering van het nieuwe stelsel wordt gebruik gemaakt om de rechtspositie te harmoniseren van jeugdigen die zorg gebruiken op basis van de Wet op de jeugdzorg (gesloten jeugdzorg), de Awbz (jeugd-LVB en jeugd-GGZ) en Zorgverzekeringswet (jeugd-GGZ) vallen. Dit betekent dat er één rechterlijke machtiging komt voor opname en zorg. Om te voorkomen dat een verschil in rechtspositie bij de verschillende vormen van zorg een rol speelt bij de bepaling welke zorg een jeugdige krijgt, heeft het de sterke voorkeur dat de huidige verschillen weggenomen worden. Bij het opstellen van het wetsvoorstel zal nauwkeurig aandacht worden besteed aan de aansluiting op en de afbakening met de Wet bopz.

55

Hoe wordt het financierings- en verantwoordingssysteem in het nieuwe stelsel vormgegeven? Met welke instrumenten uit het financieringssysteem kunnen gemeenten sturen op doelmatigheid en doelgerichtheid (kostenbeheersing)?

Zie antwoord op vraag 51.

56

Wat wordt er bedoeld met «Er is, met uitzondering van enkele specifieke taken, sprake van een horizontale verantwoording in plaats van een verticale verantwoording» en wat wordt er dan onder deze specifieke taken bedoeld?

Met horizontale verantwoording wordt bedoeld dat gemeenten zich primair verantwoorden naar hun burgers (gemeenteraad) in plaats van naar het Rijk. Gemeenten moeten daarom inzicht geven in hun prestaties, zodat het voor burgers mogelijk is om een vergelijking te maken tussen de prestaties van gemeenten. Het rijk maakt voor haar informatievoorziening zoveel mogelijk gebruik van informatie die door gemeenten wordt verzameld. Voor enkele taken in het kader van de jeugdzorg wordt er in beperkte mate nog rechtstreeks verantwoording afgelegd aan het Rijk c.q. zal er sprake zijn van toezicht vanuit rijksinspectie(s). Hierbij wordt ondermeer gedacht aan informatie over de uitvoering van taken in het kader van de jeugdbescherming en jeugdreclassering en bepaalde vormen van gespecialiseerde zorg. In overleg met de VNG wordt dit verder uitgewerkt.

57

Waarom verdwijnt het recht op jeugdzorg als in de beleidsbrief wordt gesteld dat het belangrijk is om bij wet de rechtspositie van jongeren vorm te geven? Hoe wordt die rechtspositie dan wel vormgegeven?

In de beleidsbrief is aangegeven dat het belangrijker is om bij wet de rechtspositie van jeugdigen eenduidig vorm te geven naarmate de overheid sterker ingrijpt in individuele vrijheden. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer ondersteuning of zorg wordt gegeven op grond van een rechterlijke uitspraak (bijvoorbeeld door een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing) of wanneer een jeugdige (al dan niet vrijwillig) buiten de eigen woonomgeving verblijft, bijvoorbeeld in een pleeggezin of instelling. Zoals wij in de brief reeds aangaven, zijn wij van mening dat voor dergelijke situaties een strenger kwaliteitsregime dient te gelden.

58

De zorginhoudelijke oriëntatie wordt van even groot belang geacht als de bestuurlijke en financiële aspecten van de overheveling van de jeugdzorg. Waarom is die zorginhoudelijke oriëntatie dan niet opgenomen in het transitieplan?

Hiervoor is gekozen omdat de transitieagenda van drie overheden is, namelijk Rijk, VNG en IPO. De zorginhoudelijke oriëntatie is gericht op de situatie na de transitie. Daarvoor zijn de provincies niet meer verantwoordelijk en is het IPO niet meer betrokken. Bovendien zijn voor het stimuleren van de benodigde zorginhoudelijke vernieuwingen de (organisaties van) professionals, opleidingen en kennisinstellingen van groot belang.

59

Gemeenten worden verplicht om een beperkt aantal indicatoren over resultaten van het beleid landelijk te publiceren ter vergelijking met andere gemeenten. Gaat de regering de landelijke jeugdmonitor hiertoe verplicht stellen?

De jeugdmonitor is bedoeld om beleidsmakers, onderzoekers en andere geïnteresseerden te informeren over de situatie van de jeugd. Het gaat hierbij om gegevens op het brede terrein van de jeugd. Er worden landelijke en, indien beschikbaar, ook lokale gegevens getoond over de jeugd op het terrein van gezondheid en welzijn, onderwijs, arbeid en veiligheid en justitie. Gebruik van de jeugdmonitor is van harte aan te bevelen, maar is geen verplichting voor de gemeenten. De jeugdmonitor maakt gebruik van reeds beschikbare informatie.

Daarnaast maakt VWS afspraken met de VNG over de publicatie van een aantal gegevens over de uitkomsten van hun jeugdbeleid die gemeenten, na de overheveling van de jeugdzorg, gaan publiceren. Het Rijk maakt voor haar informatievoorziening zoveel mogelijk gebruik van informatie die door gemeenten wordt verzameld. Voor enkele taken in het kader van de jeugdzorg wordt er in beperkte mate nog rechtstreeks verantwoording afgelegd aan het Rijk. Hierbij wordt ondermeer gedacht aan informatie over de uitvoering van taken in het kader van de jeugdbescherming en jeugdreclassering en bepaalde vormen van gespecialiseerde zorg. In overleg met de VNG wordt dit verder uitgewerkt. Deze gegevens zullen, indien mogelijk, ook gepubliceerd worden op de site van de jeugdmonitor.

60

Hoe zorgt de regering ervoor dat de monitoring in de jeugdzorg daadwerkelijk regelarm georganiseerd wordt?

Een regelarme uitvraag wordt gerealiseerd door:

In overleg met de VNG te komen tot een beperkte set van outcome-indicatoren.

De uitvraag van informatie van het Rijk te baseren op wat er op gemeentelijk niveau al aan informatie beschikbaar is. In principe wordt geen informatie uitgevraagd die gemeenten niet zelf nodig hebben.

Gebruik te maken van wat er in de verschillende sectoren is ontwikkeld aan items en definities.

61

Er wordt uitgebreid gesproken over de positie van ouders en jeugdigen in het nieuwe stelsel. In deze paragraaf wordt met name gesproken over de rechten van deze personen. Wordt ook aandacht besteed aan de plichten van de mensen die gebruik maken van de jeugdzorg, zowel jeugdigen als hun ouders?

Het kabinet vindt het belangrijk dat ouders en jeugdigen nauw betrokken zijn bij hun eigen ondersteuningsproces. Daarvoor ligt er een verantwoordelijkheid bij de hulpverleners maar ook bij de ouders en jeugdigen zelf. De betrokkenheid van ouders, jeugdigen en hun sociale omgeving bij de aanpak is cruciaal. Tijdens de transitiefase gaan wij samen met gemeenten verder onderzoeken hoe we de rol van ouders en jeugdigen kunnen versterken.

62

Is het voor jongeren verplicht om deel te nemen aan de landelijke jeugdmonitor? Zal de lokale jeugdspiegel elk jaar worden gepubliceerd?

De jeugdmonitor geeft informatie over de situatie van de jeugd in Nederland op basis van een groot aantal indicatoren op landelijk en lokaal (gemeentelijk) niveau. Er wordt gebruik gemaakt van reeds beschikbare informatie. Jongeren zijn daarom niet verplicht deel te nemen aan een onderzoek en/of zijn verplicht een enquête in te vullen.

De lokale jeugdspiegel, als onderdeel van de landelijke jeugdmonitor, geeft gemeentelijke informatie en is bedoeld voor gebruik op lokaal niveau. Via de website van de landelijke jeugdmonitor is de lokale jeugdspiegel dagelijks beschikbaar. De informatie op de site wordt regelmatig aangevuld en vernieuwd met nieuwe cijfers en informatie. De publicatie «regionaal beeld van de jeugd 2011» bij de landelijke jeugdmonitor is op 8 december jl. gepubliceerd en zal in 2013 opnieuw worden uitgebracht met nieuwe regionale informatie over jeugd.

63

Hoe zal de rechtspositie van ouders en jongeren bij wet eenduidig vorm worden gegeven?

Vanuit hun verantwoordelijkheid voor de ondersteuning en zorg voor jeugdigen zijn gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering daarvan. Dit betekent dat gemeenten deels opdracht krijgen om zelf kwaliteitseisen te stellen in hun verordening. Naarmate de overheid sterker ingrijpt in de individuele vrijheden, vinden wij het belangrijker dat de rechtspositie bij wet eenduidig wordt vorm gegeven. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer ondersteuning of zorg wordt gegeven op grond van een rechterlijke uitspraak (bijvoorbeeld door een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing) of wanneer een jeugdige (al dan niet vrijwillig) buiten de eigen woonomgeving verblijft, bijvoorbeeld in een pleeggezin of instelling. Zoals wij in de brief reeds aangaven, zijn wij van mening dat voor dergelijke situaties een strenger kwaliteitsregime dient te gelden. Door dergelijke regels bij wet vast te stellen, ontstaat eenduidigheid. En om een veelheid van regimes te voorkomen, willen wij daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet Awbz-zorg.

64

De gedachte achter indicatiestelling is dat het kostenbeperkend werkt. Nu we dit gaan verlaten bestaat de kans op een (extra) onnodig volumeopdrijvend effect. Hoe gaan gemeenten erop toezien dat er «gepaste» jeugdzorg geleverd wordt?

Gemeenten worden financieel verantwoordelijk voor alle zorg en ondersteuning voor jeugdigen. Zij krijgen beleidsvrijheid om de toegang tot deze zorg en ondersteuning zodanig te regelen dat gepaste jeugdzorg wordt geleverd.

65

Wat vindt de regering van de instemming van gemeenten op de zorgplannen in het kader van passend onderwijs, gezien de regie van gemeenten op het jeugdbeleid en jeugdzorg?

In het wetsvoorstel passend onderwijs is geregeld dat de samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de gemeenten op overeenstemming gericht overleg voeren over het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.

Met de wettelijke verankering van dit overleg wordt het belang onderstreept van goede afstemming tussen enerzijds de ondersteuning vanuit onderwijs en anderzijds de jeugdzorg en de andere vormen van zorg die door de gemeente worden geboden.

66

Welke instantie gaat straks de resultaten van het beleid van de gemeenten wegen?

In eerste instantie is het aan de gemeenteraad om het beleid van het College van Burgemeester en Wethouders te beoordelen. Daarnaast is er sprake van een horizontale verantwoording. Met horizontale verantwoording wordt bedoeld dat gemeenten zich primair verantwoorden naar hun burgers. Gemeenten moeten daarom inzicht geven in hun prestaties, zodat het voor burgers mogelijk is om een vergelijking te maken tussen de prestaties van gemeenten. Het Rijk maakt voor haar informatievoorziening zoveel mogelijk gebruik van informatie die door gemeenten wordt verzameld. Voor enkele taken in het kader van de jeugdzorg wordt er in beperkte mate nog rechtstreeks verantwoording afgelegd aan het Rijk. Hierbij wordt ondermeer gedacht aan informatie over de uitvoering van taken in het kader van de jeugdbescherming en jeugdreclassering en bepaalde vormen van gespecialiseerde zorg. In overleg met de VNG wordt uitgewerkt welke informatie dit betreft.

67

Welk huidig instrumentarium gaat vervangen worden door regelarme monitoringsinstrumenten?

Het nieuwe instrumentarium vervangt de huidige sectorale informatiestromen tussen het Rijk en mede-overheden, instellingen en verzekeraars. Denk hierbij bijvoorbeeld aan landelijk DBC-informatiesysteem (Jeugd-GGZ), de beleidsinformatie jeugdzorg, jaarlijkse uitvoeringsplannen (provinciale jeugdzorg) of de BDU-rapportage CJG. Zoals in het antwoord op vraag 60 is vermeld, is het uitgangspunt om waar mogelijk gebruik te maken van bestaande items, indicatoren en definities.

68

Wanneer kan de Kamer een visie van de regering verwachten op de samenhang van verschillende decentralisatietrajecten zoals die op het terrein van begeleiding uit de Awbz, de arbeidsparticipatie (wetsvoorstel «werken naar vermogen») en de invoering van passend onderwijs?

Tijdens de APB is de MP uitvoerig ingegaan op de samenhang van de verschillende decentralisatietrajecten. De Kamer kan bij elke vervolgstap in de onderscheiden trajecten meedenken.

69

Hoe wordt de positie van kleine gemeenten ondervangen als er alleen structureel overleg is met de G4 en de G32?

We zijn met de VNG in gesprek om een klankbordgroep van gemeenten samen te stellen, die een afspiegeling vormt van gemeenteland.

Daarnaast wordt met het oog op de ondersteuning van de transitie een netwerk van lokale en regionale transitiemanagers gevormd om goed gevoed te worden van uit de praktijk.

70

Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over uitkomsten van het «Magenta-overleg»?

Het Magenta-overleg is bedoeld om de samenhang zeker te stellen tussen de verschillende dossiers die effect hebben op jeugd. De uitkomsten van het overleg zullen – waar relevant – worden meegenomen in de desbetreffende rapportages van de verschillende decentralisatiedossiers.

71

De regering vind het noodzakelijk om voor bepaalde situaties waarborgen voor ouders en jeugdigen wettelijk vast te leggen. Welke waarborgen worden wettelijk vastgelegd en welke niet.

Zie antwoord op vraag 9.

72

Hoe kijkt de regering aan tegen feit aan dat de decentralisatie van het onderdeel J-LVB (Licht Verstandelijk Beperkten) dat valt onder Awbz begeleiding en in 2013 voor nieuwe gevallen en in 2014 voor oude gevallen wordt gedecentraliseerd?

Extramurale begeleiding kan het best dichtbij de cliënt geregeld worden. In het Regeerakkoord is daarom afgesproken dat de extramurale begeleiding van de Awbz naar de Wmo wordt gedecentraliseerd. Dit betekent ook de Awbz-begeleiding die aan jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (Jeugd-LVB) wordt gegeven. Hierdoor ontstaan kansen, doordat gemeenten verbinding kunnen leggen met andere terreinen en zo tot een integrale aanpak komen zodat deze jongeren maatschappelijk kunnen participeren. Het Transitiebureau, een samenwerking tussen VWS en de VNG, dat de decentralisatie begeleidt, biedt gemeenten handreikingen over de wijze waarop gemeenten deze groep jongeren kan benaderen en ondersteuning kan bieden gericht op participatie van deze groep jongeren. Deze handreikingen worden in samenwerking met aanbieders en met cliënt- en patiëntorganisaties opgesteld.

73

Op welke wijze wordt de leveringsplicht/compensatieplicht ingevuld?

In de nieuwe wet krijgt de gemeente een algemene zorgplicht om te voorzien in een toereikend aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning voor jeugdigen en hun ouders. Daarnaast krijgt de gemeente de verplichting om daar waar nodig voor de jeugdige of zijn ouders een individuele voorziening te treffen. Voor het gedwongen kader van jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt gedacht aan een leveringsplicht. Voor de volledigheid verwijs ik u ook nog graag naar het antwoord op vraag 77.

74

Als de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet Zorginstellingen vertraging oplopen, wordt dan ook de stelselwijziging vertraagd?

Nee. De bepalingen uit de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet Awbz-zorg kunnen ook als eigenstandige bepalingen in de nieuwe jeugdwet opgenomen worden. Dat kan bij nota van wijziging, indien nodig.

75

Hoe wordt de algemene zorgplicht voor de gemeente om jeugdigen en hun opvoeders opvoed- en opgroeiondersteuning te bieden vormgegeven? Waar bestaat deze zorgplicht uit?

In de nieuwe wet krijgt de gemeente een algemene zorgplicht om te voorzien in een toereikend aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning voor jeugdigen en hun ouders.

Hieronder valt naast de huidige jeugdzorg op grond van de Wet op de jeugdzorg (de provinciale jeugdzorg en Jeugdzorgplus) ook de preventieve jeugdzorg die nu onder prestatieveld 2 van de Wmo valt, de preventieve JGZ, zoals deze nu onder de Wet PG valt en de jeugd-GGZ en jeugd-LVB zoals deze nu onder de Zvw en de Awbz vallen.

76

Is de regering van plan om klachtrecht, medezeggenschap, kwaliteitseisen en toezicht apart van de Wet cliëntrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen te regelen of wordt dit voor de jeugdzorg in betreffende wetgeving geregeld?

Gemeenten krijgen als opdracht om zelf kwaliteitseisen te stellen, ook ten aanzien van klachtrecht, medezeggenschap, kwaliteitseisen en toezicht.

Voor een aantal situaties is het noodzakelijk om daarnaast waarborgen voor de cliënt wettelijk vast te leggen. Dit geldt in elk geval in situaties waarbij een rechterlijke uitspraak ingrijpt in het leven van de cliënt en waar ouders niet in staat zijn hun rol als opvoeder goed te kunnen vervullen. Deze waarborgen voor de cliënt kunnen o.a. worden gegarandeerd door eisen aan de zorgaanbieders te stellen. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet Awbz-zorg.

77

Moet de algemenere zorgplicht voor gemeenten, die in de plaats komt van een wettelijke aanspraak op gespecialiseerde jeugdzorg, gezien worden als een voorziening, zoals bij de Wet op de maatschappelijke ondersteuning?

In de nieuwe jeugdwet krijgt de gemeente een algemene opdracht om te voorzien in een toereikend aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning voor jeugdigen en hun ouders. Daarnaast krijgt de gemeente de opdracht om indien nodig een individuele voorziening te treffen voor de jeugdige of zijn ouders.

78

Hoe zijn gemeenten met die zorgplicht in staat om meer maatwerk te leveren en toch te voorkomen dat er meer wachtlijsten ontstaan en te regelen dat de lokale jeugdzorg ontlast wordt?

De zorg en ondersteuning voor jeugd kan efficiënter worden geregeld, doordat de bestuurlijke en financiele verantwoordelijkheid voor het gehele jeugdbeleid in één hand komen. Hierdoor loont het voor gemeenten om te investeren in de eigen kracht van jongeren en hun omgeving.

79

Welke gevolgen hebben de wijzigingen in beleid van de persoonsgebonden budgetten (pgb) voor de zorg en ondersteuning voor jeugdigen?

In de brief van 31 oktober 2011 over de Voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg (Tweede Kamer 2011–2012, 30 597, nr. 218) is een toelichting gegeven op de pgb-plannen van het kabinet. De gevolgen voor de zorg en ondersteuning voor jeugdigen zijn hierin meegenomen als onderdeel van de gevolgen voor het hele systeem.

80

Hanteren gemeenten straks dezelfde toekenningeisen voor een pgb als de Bureaus Jeugdzorg dat nu doen? Zo nee, waarin hebben gemeenten straks meer of minder bewegingsruimte?

Gemeenten worden in het nieuwe stelsel niet verplicht tot het verstrekken van pgb’s. Gemeenten kunnen zelf bepalen wanneer een burger voor een pgb in aanmerking komt (kan-bepaling).

81

Op welke manier wordt de kwaliteit van de dienstverlening tijdens de transitie gewaarborgd?

Zolang de jeugdzorg niet is gedecentraliseerd houden de huidige partijen hun verantwoordelijkheden voor de jeugdzorg. De provincies zijn verantwoordelijk voor de provinciale jeugdzorg en de zorgkantoren/zorgverzekeraars voor de uitvoering van de Awbz en Zvw. Dit geldt ook voor de huidige zorginstellingen. Alle partijen blijven ook tijdens de transitieperiode gehouden om verantwoorde zorg te leveren. De verantwoordelijke inspecties houden toezicht op de kwaliteit van de dienstverlening.

Om zich te houden op het transitieproces wordt een tijdelijke transitiecommissie ingesteld. Deze commissie spreekt partijen waar nodig aan op hun verantwoordelijkheden.

Het gaat daarbij niet alleen om gemeenten maar om alle voor de transitie verantwoordelijke partijen.

82

Hoe worden schotten tussen de jeugd- en de volwassenen (geestelijke) gezondheidszorg voorkomen?

Gemeenten zullen afspraken moeten maken met zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat aansluiting tussen de zorg voor jeugdigen en volwassenen zo soepel mogelijk verloopt. In het ondersteuningsprogramma voor gemeenten dat is opgenomen in de transitieagenda zullen we samen met gemeenten en verzekeraars bezien hoe we dit proces kunnen ondersteunen.

83

Hoe verhoudt de «kan-bepaling» van gemeenten om iemand wel of niet een pgb te verstrekken zich tot het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan het pgb, dat de aanvrager de regie over het eigen leven wenst te behouden?

Gemeenten kunnen nagaan of een ouder de mogelijkheid heeft om regie te kunnen voeren op de zorg en daarbij afwegen of een pgb leidt tot een doelmatige besteding van jeugdzorggeld.

84

Bij de vraag of een pgb een aangewezen oplossing kan zijn, kunnen onder meer de volgende aspecten worden meegewogen: het ontbreken van een alternatief van zorg in natura, de mogelijkheid van de ouder om regie te kunnen voeren op de zorg en de doelmatigheid van de ingekochte zorg. Welke andere aspecten zijn volgens de regering ook van belang?

De genoemde criteria zijn specifieke aspecten die een rol spelen bij een pgb. Daarnaast gelden ook meer algemene aspecten, bijvoorbeeld ten aanzien van kwaliteit, bij de inkoop van zorg ook met een pgb.

85

Wanneer onvoldoende wordt samengewerkt, waardoor cliënten tussen wal en schip dreigen te vallen, hebben gemeenten bestuurlijke en financiële instrumenten om samenwerking af te dwingen. Welke instrumenten zijn dit?

Omdat gemeenten in het nieuwe stelsel jeugd verantwoordelijk worden voor het gehele jeugdbeleid kunnen zij ook bestuurlijke en financiële instrumenten inzetten om samenwerking tussen instellingen af te dwingen. Zo kunnen gemeenten samenwerkingsafspraken opnemen in de contracten die zij afsluiten met instellingen. Daarnaast kunnen zij bestuurlijk overleg voeren met de betrokken instellingen om tot samenwerking te komen.

86

Bij de kwaliteitsimpuls en doorontwikkeling van de professionals laat de regering zich adviseren door de beroepsverenigingen. Worden in dit kader ook de MBO- en HBO-beroepsopleidingen betrokken?

Alle beroepsverenigingen worden, op het moment dat dit relevant is, betrokken bij de stelselwijziging.

87

Waaruit bestaan die extra waarborgen in het stelsel voor ouders en kinderen, waarvoor het nodig is dat de ondersteuning gegarandeerd is? Wat houdt in deze context het begrip «garanderen» in?

Het kabinet vindt het noodzakelijk om voor bepaalde situaties waarborgen voor ouders en jeugdigen wettelijk vast te leggen. Wanneer het noodzakelijk is dat de overheid ingrijpt in individuele vrijheden, wordt het belangrijker om bij wet de rechtspositie eenduidig vorm te geven. Op dit moment onderzoeken wij welke kwaliteitseisen hiertoe in het wetsvoorstel worden opgenomen.

88

Waaruit bestaat die resultaatgerichtheid van jeugdzorg die voor gemeenten geformuleerd gaat worden?

Op dit moment wordt er gewerkt aan het wetsvoorstel. Daarbij wordt onder meer gekeken naar

een plicht voor gemeenten om daar waar noodzakelijk een individuele voorziening te treffen voor de jeugdige of zijn opvoeders. Een dergelijk opdracht zal, in de geest van de Wmo, resultaatgericht geformuleerd worden. In samenspraak met de VNG wordt dit de komende maanden verder uitgewerkt.

89

Welke randvoorwaarden stelt de regering voor bovenlokale samenwerking?

Gezien de benodigde uitvoeringskracht (deskundigheid, de beperkte omvang van sommige doelgroepen en de schaal waarop sommige gespecialiseerde jeugdzorgvoorzieningen zijn georganiseerd) is het van belang dat gemeenten afspraken maken over de bovenlokale uitvoering van taken. Dit betreft in ieder geval de taken op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het ligt in de verwachting dat gemeenten de taken van het AMK ook op bovenlokaal niveau zullen gaan organiseren. Met de VNG is in de bestuurlijke afspraken 2011–2015 afgesproken dat gemeenten in eerste instantie zelf kunnen aangeven met welke andere gemeenten zij de uitvoering van taken bovenlokaal willen vormgeven en op welke schaal zij dit gaan organiseren. Gemeenten zijn immers in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun organisatie van taken. Daarom zal de VNG op korte termijn een brief aan haar leden schrijven waarin zij ingaat op de bovenlokale uitvoering van taken. Het Rijk en de provincies zullen gemeenten kwantitatieve informatie geven, zodat gemeenten op basis van deze gegevens sluitende afspraken kunnen maken over de schaal waarop zij taken bovenlokaal gaan uitvoeren. Hierdoor kan er ook aansluiting plaatsvinden bij al bestaande samenwerkingsverbanden tussen gemeenten op het terrein van zorg, veiligheid, onderwijs en arbeidsmarkt. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk dezelfde buitengrenzen worden gehanteerd.

Een belangrijke randvoorwaarde is dat de afspraken tussen gemeenten over de bovenlokale uitvoering van taken landelijk dekkend zijn. In deze afspraken zal daarnaast worden ingegaan op aspecten als schaalgrootte, het gezamenlijk inkopen van zorg en het verdelen van de financiële risico’s tussen de betrokken gemeenten.

De VNG zal met ingang van 2012 periodiek de voortgang van de afspraken tussen gemeenten gaan monitoren, zodat er een goed beeld ontstaat over de voortgang van de afspraken. Uitgangspunt is dat de afspraken over de bovenlokale uitvoering van taken operationeel zijn op het moment dat de wet in werking treedt.

Indien blijkt dat de afspraken over bovenlokale uitvoering van taken tussen gemeenten niet tijdig worden gerealiseerd in bepaalde regio’s, treedt het Rijk met de VNG in gesprek om te bezien wat er moet gebeuren om de bovenlokale uitvoering van taken tot stand te laten komen. Conform de bestuursafspraken 2011–2015 kan het Rijk indien gemeenten uiteindelijk geen passende invulling aan de uitvoering hebben gegeven, bepalen hoe dat toch georganiseerd zal worden.

90

Wordt het klachtenrecht op soortgelijke, onafhankelijke, eenduidige manier vormgegeven zoals de Nationale Ombudsman en drie Bureaus Jeugdzorg hebben voorgesteld in 20102?

In het Algemeen Overleg van 26 oktober 2011 hebben wij u toegezegd dat het klachtrecht op een onafhankelijke en eenduidige wijze in het nieuwe stelsel geregeld zal worden. De exacte vormgeving en formulering zal daarbij breed met het veld en betrokken partijen worden besproken.

91

Wordt het klachtenrecht vormgegeven zoals de Nationale Ombudsman en drie Bureaus Jeugdzorg hebben voorgesteld en zo nee, waarom niet en hoe dan wel?

Zie het antwoord bij vraag 90.

92

Op welke wijze krijgt medezeggenschap vorm in het nieuwe stelsel?

Voor het merendeel van de opvoed- en opgroeiondersteuning zullen de gemeenten in hun verordening opnemen welke eisen zij gaan stellen aan de kwaliteit van de opvoed- en opgroeiondersteuning. Op dit moment wordt nog onderzocht, welke kwaliteitseisen vanuit het Rijk en welke kwaliteitseisen door gemeenten zullen worden vastgesteld.

93

Hoe zorgt de regering ervoor dat er geen kennis en expertise verloren gaan in de transitie?

We willen de zorg vernieuwen maar het is niet onze bedoeling helemaal opnieuw te beginnen. We willen in de transitie zoveel mogelijk aansluiten bij de bestaande kennis en expertise en deze benutten voor de toekomst. Dit is een belangrijk uitgangspunt van het ondersteuningsprogramma voor de gemeenten dat we samen met de VNG gaan opstellen. Een van de manieren om dit te doen is het aansluiten bij bestaande pilots of experimenten en de kennis en expertise hieruit landelijk te verspreiden.

Daarnaast bespreken wij met de provincies/het IPO op welke wijze de kennis en expertise bij de provinciale jeugdzorg behouden kan blijven. In de praktijk zien we dat veel provincies hier al actief aan werken.

94

Hoe wordt de kennisinfrastructuur, die informatie biedt over (wetenschappelijke) ontwikkelingen in stand gehouden, naast een eventueel in te stellen Kennisinstituut?

De kennisinfrastructuur rond de effectieve interventies in de jeugdzorg blijft in stand. Zo onderhoudt en ontwikkelt het Nederlands Jeugdinstituut een databank effectieve interventies. Deze bevat informatie over de effectiviteit van methodieken en programma’s ter voorkoming en behandeling van problemen bij het opgroeien en opvoeden van kinderen en jongeren. Voorts is er met subsidie van ZonMW onderzoek gedaan naar interventies en behandelprogramma’s in de jeugd-GGZ. De kennisinstituten op het terrein van jeugd werken samen om de databanken onderling op elkaar af te stemmen en de beschikbaarheid van kennis over interventies te vergroten.

Het nog op te richten Kwaliteitsinstituut voor langdurige en curatieve zorg heeft als taak standaarden voor het genoemde werkveld te ontwikkelen. Onderzocht wordt of het kwaliteitsinstituut op den duur ook van betekenis kan zijn voor de nieuwe wet jeugd en de Wet maatschappelijke ondersteuning.

95

Hoeveel geld vanuit het jeugdbudget zal er gaan naar het eventueel op te richten kennisinstituut?

Er zal geen nieuw kennisinstituut worden opgericht speciaal voor jeugd. Het kan wel zo zijn dat voor de ontwikkeling van richtlijnen en normen op het terrein van jeugd en jeugdzorg wordt aangehaakt bij het nieuwe, nog op te richten Kwaliteitsinstituut.

96

Waarom wordt het voldoen aan kwaleitseisen beperkt tot alleen het gedwongen kader? Waaraan wordt gedacht bij kwaliteitseisen in het gedwongen kader?

De kwaliteitseisen in het nieuwe stelsel beperken zich niet tot het gedwongen kader. Primair is de gemeente verantwoordelijk voor het stellen van kwaliteitseisen aan het aanbod van zorg dat zij financieren. Daar waar de overheid ingrijpt in de individuele vrijheden van burgers, vinden wij het noodzakelijk om bij wet de rechtspositie eenduidig vorm te geven. Daarom zullen voor deze vormen van zorg vanuit het rijk meer kwaliteitseisen gesteld worden. Dit betreft in ieder geval: residentiële jeugdzorg, gesloten jeugdzorg en de jeugdbescherming en jeugdreclassering.

Aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering zullen gecertificeerd worden. Bij de certificering wordt gedacht aan de volgende onderdelen: de organisatie/instelling, de professional (opleidingseisen) en de methodieken. Momenteel wordt conform de bestuursafspraken 2011–2015 gewerkt aan de uitwerking hiervan. Dit gebeurt in samenwerking met de VNG en het veld.

97

Wordt het Kwaliteitsinstituut voor de curatieve en langdurige zorg wel of niet ingezet voor de jeugdzorg?

Het streven is om 1 januari 2013 het Kwaliteitsinstituut voor de zorg formeel van start te laten gaan. In eerste instantie zal het Kwaliteitsinstituut zich richten op de curatieve en langdurige zorg. Onderzocht wordt of het Kwaliteitsinstituut op den duur ook van betekenis kan zijn voor de nieuwe jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning.

98

De gemeenten krijgen een jaar de tijd om onderling afspraken te maken over bovenlokale uitvoering van taken. Wordt dat per gemeente bekeken of in totaal? Krijgen de gemeenten de ruimte voor eigen keuze of één keuze voor alle gemeenten

Zie antwoord op vraag 89.

99

Wat zijn de minimale en maximale vereisten voor de omvang (aantal gemeenten of inwoners) van bovenlokale samenwerking?

Zie antwoord op vraag 89.

100

Welke randvoorwaarden gaan gelden ten aanzien van bovenlokale samenwerking en wanneer in 2011 ontvangt de Kamer een brief over deze randvoorwaarden? Welke ruimte krijgen de regio’s/samenwerkende gemeenten om de gevraagde bovenlokale samenwerking te realiseren aan de hand van samenwerking die al op andere terreinen, zoals onderwijs, CJG, veiligheidshuis etc. is opgezet?

Zie antwoord op vraag 89.

101

Wie maakt de beoordeling van de toekenning van een pgb op gemeentelijk niveau? Wat voor een soort functionaris is dit?

Na de overheveling van financiële middelen voor de zorg voor jeugdigen zijn gemeenten niet verplicht tot het verstrekken van pgb’s. Gemeenten kunnen dan zelf bepalen wanneer een burger voor een pgb in aanmerking komt («kan-bepaling»). Wij stellen ons voor dat de beoordeling van de toekenning van een pgb door professionals plaatsvindt, die kennis hebben over de vraag en het aanbod.

102

Hoe gaat de regering na of alle jeugdhulpverleners hun vaardigheden op peil houden door na- en bijscholing?

Wanneer de wettelijke verplichte registratie van twee beroepen (jeugdzorgwerker en gedragswetenschapper in de jeugdzorg) in de brede zorg voor jeugd een feit is, zullen beroepsbeoefenaren de beheerder van deze registratie duidelijk moeten maken dat zij aan de vijfjaarlijkse herregistratie-eisen hebben voldaan door voldoende nascholingspunten te overleggen.

103

Welke beroepen wil de regering toevoegen aan het tuchtrecht en registratie?

De regering wil de volgende twee beroepen toevoegen: jeugdzorgwerker (hbo) en gedragswetenschapper in de jeugdzorg (wo), dat bestaat uit psychologen en orthopedagogen.

104

Hoe lang duurt het nog voordat het tuchtrecht in de jeugdzorg werkzaam is?

In de voor eind dit jaar toegezegde brief over de kwaliteit van de brede zorg voor jeugd, zal ik uw kamer informeren over de stand van zaken van de beroepsregistratie en tuchtrecht.

105

Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat ook particuliere jeugdzorginstanties onder het toezichtkader van de Inspectie Jeugdzorg komen te vallen?

Over de precieze vormgeving van het toezicht in het nieuwe stelsel wordt op dit moment nog nagedacht. Op welke elementen van het nieuwe stelsel, behalve die waarover in het Bestuursakkoord 2011–2015 al afspraken zijn gemaakt, toezicht noodzakelijk is wordt besproken. Daarbij wordt ook bekeken welke (rijks)toezichthouders een rol krijgen. Rijk en VNG werken dit nader uit. Dat gebeurt in samenwerking met de Inspectie Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg.

106

Worden gemeenten straks gehouden om alleen een relatie aan te gaan met jeugdzorginstanties die hulpverleners in dienst hebben die geregistreerd zijn? Zo nee, waarom niet?

Voor lang niet alle voorzieningen die door gemeenten voor jeugd worden getroffen betreft het een zorgaspect. Registratie zal daar dan ook geen eis zijn. Voor alle zorgvormen waarbij professionals worden ingezet die vallen onder de registratieplicht, geldt vanzelfsprekend wel dat deze professionals geregistreerd moeten zijn.

107

Meer beroepen worden gebracht onder de registratie en het tuchtrecht. Is het mogelijk om het BIG-register uit te breiden met beroepsgroepen die in de jeugdzorg werkzaam zijn?

Het ligt niet voor de hand om meer beroepen in de jeugdzorg onder de Wet BIG te brengen. De Wet BIG ziet namelijk op de individuele gezondheidszorg. Voor een deel zijn beroepsbeoefenaren die werkzaam zijn in de jeugdzorg BIG-geregistreerd. Denk bijvoorbeeld aan gezondheidszorgpsychologen en artsen. Andere beroepsbeoefenaren die werkzaam zijn in de jeugdzorg, zoals HBO'ers en gedragswetenschappers bieden geen individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in de Wet BIG. Zij zullen daarom hun eigen register en tuchtrecht krijgen. Beide zullen anders dan in de Wet BIG, een privaatrechtelijke grondslag kennen.

108

Wanneer begint voor gemeenten de eenjarige termijn te lopen voor het maken van onderlinge afspraken over bovenlokale uitvoering van de nieuwe taken?

Zie antwoord op vraag 89.

109

Hoe kan voorkomen worden dat gemeenten zeer uiteenlopende kwaliteitseisen en administratieve lasten van instellingen vragen?

Gemeenten hebben er baat bij om de administratieve lasten voor instellingen zoveel mogelijk te beperken. Om dit te bereiken is het van belang dat gemeenten bovenlokale afspraken maken bij de uitvoering van taken. Daarnaast wordt momenteel bezien welke kwaliteitseisen in het wetsvoorstel zullen worden opgenomen. Het uitgangspunt hierbij is dat naarmate de overheid sterker ingrijpt in individuele vrijheden, het belangrijker wordt om de rechtspositie eenduidiger vorm te geven.

110

Wat gaat de regering doen als de gemeenten in de eerste instantie niet zaken regelt als klachtrecht, medezeggenschap, het stellen van kwaliteitseisen aan het aanbod en het organiseren van toezicht?

Vanuit de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de ondersteuning en zorg voor jeugdigen zijn zij ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering daarvan. Gemeenten hebben er baat bij om een kwalitatief goede zorg te kunnen bieden aan hun inwoners. Zij hebben zelf de instrumenten om een kwalitatief goed aanbod van ondersteuning en zorg te organiseren. Daar waar de overheid sterker ingrijpt in individuele vrijheden, wordt het belangrijker om bij wet de rechtspositie eenduidig vorm te geven. Dit kan bijvoorbeeld zijn op grond van een rechterlijke uitspraak of wanneer een jeugdige buiten de eigen woonomgeving verblijft, bijvoorbeeld in een pleeggezin of instelling. Wij onderzoeken op dit moment welke kwaliteitseisen hiertoe in het wetsvoorstel opgenomen moeten worden. Daar waar in de wet zaken zullen worden geregeld als klachtrecht, medezeggenschap, kwaliteitseisen en toezicht zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen, die beide nog in de voorstelfase zijn.

111

Is een virtueel CJG, dus alleen op internet, voldoende voor een gemeente?

Gemeenten krijgen de opdracht om te voorzien in een toegankelijk en samenhangend aanbod van ondersteuning en zorg voor ouders en kinderen.

Onderdeel van die opdracht is dat iedere gemeente voorziet in een herkenbare en laagdrempelige plek van waaruit een aantal basisfuncties van ondersteuning en zorg wordt aangeboden. Een virtueel CJG is dus niet voldoende als toegang tot of bieder van ondersteuning en zorg.

112

Kan de Kamer een overzicht ontvangen, waaruit blijkt welke CJG’s al volledig functioneren en welke nog niet? Kan de regering de oorzaken hiervoor duiden?

Uit de jaarlijkse inhoudelijke rapportage die gemeenten in het kader van de Brede doeluitkering uitbrengen is gebleken dat op 31 december 2010 246 gemeenten een operationeel CJG hadden.

Uit de opgave van gemeenten maak ik op dat op 30 november 2011 398 gemeenten een CJG hadden geopend.

Met de eindafrekening van de BDU wordt bekend hoeveel gemeenten eind 2011 een CJG volgens het basismodel operationeel hebben. Deze wordt verwacht in de zomer van 2012.

Over verdere systematische informatie over aard en functioneren van individuele CJG’s beschik ik niet. Het past ook niet bij mijn verantwoordelijkheid om dergelijke informatie uit te vragen.

113

Hoe wordt de beleidsvrijheid van gemeenten met betrekking tot het regelen van klachtrecht en medezeggenschap voor cliënten vormgegeven binnen de kwaliteitseisen van het Rijk teneinde de rechtspositie van ouders en jeugdigen te versterken? Wat prevaleert ten aanzien van de rechtspositie van cliënten de beleidsvrijheid van gemeenten of de kwaliteitseisen (normen) van het Rijk?

Gemeenten worden verantwoordelijk voor zorg en ondersteuning aan jeugdigen. Op deze wijze worden gemeenten in staat gesteld om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale en individuele situatie. Vanuit hun verantwoordelijkheid voor de ondersteuning en zorg voor jeugdigen zijn primair de gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering daarvan.

Wij onderzoeken op dit moment waar het nodig is om kwaliteitseisen wettelijk vast te leggen en welke kwaliteitseisen gemeenten zelf kunnen stellen. Naarmate de overheid sterker ingrijpt in de individuele vrijheden, vinden wij het belangrijker dat de rechtspositie bij wet eenduidig wordt vorm gegeven. Daar waar kwaliteitseisen en toezicht in de wet zullen worden geregeld, zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen, die beide nog in de voorstelfase zijn.

114

Wanneer worden de plannen omtrent de beroepsregistratie en het tuchtrecht naar de Kamer gestuurd?

Zie antwoord 104.

115

Kan de regering meer helderheid schetsen over de gewenste verplichte samenwerking tussen het AMK (nu provinciaal en stadsregionaal) en steunpunten huiselijk geweld (centrumgemeenten)

Deze samenwerking wordt geregeld in het Wetsvoorstel verplichte meldcode. Dit wetsvoorstel is op 28 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd. Op grond van artikel 21a, vierde lid, Wmo moet het College van burgemeester en wethouders van de betrokken centrumgemeenten de goede samenwerking bevorderen tussen onder meer het AMK en SHG. Verder wordt in artikel XIV geregeld dat krachtens artikel 13, zevende lid, Wjz regels worden gesteld over de samenwerking van Bureau Jeugdzorg (AMK), een SHG en de Raad voor de kinderbescherming. In dit kader zullen beide meldpunten elkaar op de hoogte moeten brengen van een melding van een gezin waarbij volwassenen dan wel jeugdigen, betrokken zijn. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • de organisatie die de melding binnenkrijgt, is verantwoordelijk voor de afstemming met de andere en de terugkoppeling erover;

  • in geval van kindermishandeling wordt door het SHG doorverwezen naar een AMK in de eigen regio;

  • in geval van huiselijk geweld wordt door het AMK doorverwezen naar het SHG in de eigen regio en wordt afgestemd wie de toeleiding van gezinsleden naar hulpverlening regelt;

  • bij meldingen over jeugdigen die getuige zijn van het geweld tussen ouders verwijst het AMK door naar het SHG voor de toeleiding naar hulp voor de ouders (slachtoffer en dader). Het SHG en AMK stemmen met elkaar af wie de regie over de opvolging van deze melding op zich neemt.

Binnenkort ontvangt uw Kamer een brief over de brede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daar wordt verder in gegaan op de samenwerking tussen AMK en steunpunten huiselijk geweld.

116

Wat is de stand van zaken van het beroepsregister voor werkenden in de jeugdzorg in brede zin? Hoe wordt de professionalisering in de jeugdzorg in brede zin verder doorgevoerd in de komende jaren?

Over het beroepsregister voor werkenden in de jeugdzorg vindt overleg plaats met het veld. Er lijkt overeenstemming over de uitgangspunten die zullen gelden voor de wettelijke regeling. Over die uitgangspunten en de voortgang zal ik u in de reeds door mij toegezegde brief over de kwaliteit voor jeugd nader informeren. In 2012 gaan wij na hoe die uitgangspunten te zijner tijd zullen doorwerken in de jeugdzorg in brede zin.

117

Valt het begeleiden van ouder(s) of opvoeder(s) enkel op internet ook onder «langdurige gezinsbegeleiding»?

Uitgangspunt is dat ouders en jeugdigen goed geholpen worden. Als internet hulp effectief gebleken is dan kan dat in de praktijk als aanvulling op face-to-face contacten worden ingezet om een vinger aan de pols te houden.

118

Hoe komt die bovenlokale samenwerking voor het AMK er precies uit te zien? Behouden de AMK’s en de Raden voor de Kinderbescherming een landelijke registratie?

Zie het antwoord op vraag 20.

119

Jongeren die met problemen kampen, worden vanuit de zorgstructuur in het mbo begeleid zodat zij leren hun problemen op te lossen. Van belang is daarbij dat ook voor de doelgroep 18+ de samenwerking met de zorg goed is geregeld». Kan deze stelling nader worden toegelicht, onder andere op de punten wie verantwoordelijk is voor deze samenwerking en of deze samenwerking valt binnen het nieuwe kader voor de jeugdzorg?

De mbo-instellingen zijn verantwoordelijk voor het leveren van ondersteuning of extra zorg aan de bij hen ingeschreven studenten die dat nodig hebben om hun opleiding met succes te kunnen afronden. Voor zover die extra ondersteuning strikt onderwijskundig of pedagogisch van aard is, is de opleiding daarvoor volledig verantwoordelijk. Voor zover deze ondersteuning professionele zorg betreft is de mbo-instelling verantwoordelijk voor het leggen van samenwerkingsverbanden met hulp- of zorgverleners. Dat kan zijn jeugdzorg, maar ook verslavingszorg, GGD, schuldhulpverlening, GGZ enz. Het leggen van deze samenwerkingsverbanden gebeurt meestal via een zorgadviesteam (zat).

Zie ook antwoord op vraag 138.

120

Op welke wijze laat de regering de samenwerkingsverbanden passend onderwijs en jeugdzorg samenvallen, aangezien in wetsvoorstel passend onderwijs is gekozen voor andere indeling?

De regering heeft met de VNG afgesproken dat de schaal van de samenwerking tussen gemeenten op het terrein van zorg voor jeugd op voorhand niet wordt voorgeschreven, maar deze keuze over te laten aan gemeenten. De voorwaarde die het Rijk stelt, is dat de afspraken landelijk dekkend zijn. Wel zullen gemeenten geadviseerd worden om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij bestaande samenwerkingsverbanden en ook de buitengrenzen tussen de samenwerkingsverbanden zoveel mogelijk samen te laten vallen. Aangenomen mag worden dat gemeenten er zelf ook groot belang bij hebben om zich te organiseren in logisch samenhangende regio’s waarin diverse beleidsterreinen goed met elkaar verbonden kunnen worden.

121

Ontwikkelingen in de zorg voor jeugd en de onderwijszorg (invoering passend onderwijs) lopen parallel en betreffen deels dezelfde doelgroep. Hoe draagt de regering ervoor zorg dat ook scholen op dit punt hun verantwoordelijkheid nemen?

In het wetsvoorstel Passend Onderwijs worden schoolbesturen verplicht eens in de 4 jaar een regionaal ondersteuningsplan vast te stellen en te bespreken met de betrokken gemeenten. Complementair overwegen wij in de wettelijke opdracht aan gemeenten vast te leggen dat de gemeente de invulling van de zorgplicht afstemt met andere domeinen, onder andere het onderwijs. Gelet op de aard van de opdracht aan gemeenten wil ik de wijze waarop de samenwerking vorm moet krijgen aan de gemeenten, in samenspraak met de schoolbesturen, laten.

122

Wie gaat er vanuit de rijksoverheid toezicht houden op de gesloten jeugdzorg, de jeugdigen die onder de BOPZ vallen en mogelijke vormen van gespecialiseerde zorg?

Welke Rijkstoezichthouder die rol krijgt wordt bekeken. Rijk en VNG werken dit nader uit. Dat gebeurt in samenwerking met de Inspectie Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg.

123

Wat is in de toekomst nog de betekenis van het basismodel voor de CJG’s van voormalig minister Rouvoet nu de regering niet specifiek ingaat op de «inhoud» van een CJG? Worden nadere basisvoorwaarden gesteld aan het inhoudelijke aanbod van de CJG’s? Waarin onderscheiden de CJG’s zich van de consultatiebureaus, waarvoor wel een wettelijk basisaanbod is vastgesteld?

Gemeenten hebben de afgelopen jaren hun CJG ontwikkeld aan de hand van het basismodel. Daarmee heeft het basismodel betekenis voor de uitgangspositie van gemeenten bij de stelselwijziging.

In de wettelijke opdracht aan de gemeenten wordt opgenomen welke functies of prestaties gemeenten moeten leveren als het gaat om ondersteuning van jeugdigen en hun ouders. Dit biedt gemeenten de ruimte om de invulling af te stemmen op de lokale omstandigheden.

Het preventief gezondheidszorgpakket voor alle kinderen in Nederland is wettelijk vastgesteld omdat het gaat om programma’s en activiteiten die we vanuit volksgezondheidsbelang aan alle kinderen actief en op identieke wijze willen aanbieden via de jeugdgezondheidszorg. Het consultatiebureau is één van de plekken waar jeugdgezondheidszorg wordt aangeboden.

124

Hoe is de rol van de huisarts binnen de stelselherziening zorg voor jeugd, omdat de huisarts ook één van de toegangspoorten tot de zorg voor jeugd is?

Over de vraag welke rol de huisarts zal hebben in het nieuwe stelsel, ben ik nog in overleg met het veld.

125

Waarom is het een bevoegdheid van een burgemeester om een instantie aan te wijzen die met de coördinatie van zorg wordt belast? Waarom is dit niet bijvoorbeeld het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad?

Na overleg met VNG en IPO heb ik besloten het wetsvoorstel wijziging Wet op de jeugdzorg (wetsvoorstel CJG) in te trekken voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het CJG, met inbegrip van de brede experimenteerbepaling (het innovatieartikel) en de experimenteerbepaling gesloten jeugdzorg. Hiervoor zal een nota van wijziging worden ingediend. De meer technische onderdelen van het wetsvoorstel (afschaffen eigen bijdrage jeugdige, vervallen van de duur uit het indicatiebesluit en het samenvoegen van twee provinciale doeluitkeringen tot één) kunnen vervolgens door de Tweede Kamer plenair worden behandeld.

126

Wie is eindverantwoordelijk voor de zorgcoördinatie?

De professional en de instelling waar deze werkzaam is, zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de zorgcoördinatie.

Overigens verwijs ik naar het antwoord op vraag 125.

127

Hoe communiceert de regering met gemeenten en betrokken partijen in de jeugdzorg over het tijdelijk karakter van de wijzigingen van de Wet op de jeugdzorg, die nu bij de Kamer in behandeling zijn, die dienen als «loopplank» naar de stelselwijziging?

Zie het antwoord op vraag 125.

128

Hebben de CJG’s straks de juiste expertise in huis om ouders en jeugdigen door te verwijzen naar gespecialiseerde zorg (zoals jeugd-GGZ)? Hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd? Acht de regering het wenselijk dat een jeugdarts de centrale rol vervult in de zorgcoördinatie in en vanuit het CJG en in het zo nodig door verwijzen naar specialistische zorg? Zo nee, waarom niet?

Ons staat voor ogen dat de afweging welke ondersteuning of zorg nodig is, wordt gemaakt door een professional met een Hbo- of WO-opleiding die is geregistreerd in een relevant beroepsregister. De registratie-eis garandeert dat professionals hun kennis en vaardigheden op peil houden via na- en bijscholing.

De kwaliteit van de uitoefening van het beroep wordt op deze manier gereguleerd via een beroepsregister, ethische code en tuchtrecht.

De jeugdarts heeft een belangrijke rol in de zorgcoördinatie en het inschakelen van specialistische zorg, naast de gedragswetenschapper, de maatschappelijk werker en de jeugdverpleegkundige. De jeugdarts kan de verbinding leggen en het onderscheid maken tussen somatische en psychische klachten. Wij achten het echter niet wenselijk de centrale rol aan één beroepsgroep toe te kennen. De expertise van de verschillende beroepsgroepen is aanvullend op elkaar en kan elkaar versterken. Het gaat om de aanwezigheid van een kernteam als het gaat om zorgcoördinatie en inschakelen van ondersteuning en zorg. De initiële beoordelaar kan dan zo nodig de expertise inroepen van collega’s.

129

De regering lijkt in de beleidsbrief de vergaande specialisatie binnen J-GGZ te ondersteunen (denk aan autisme bij Yulius, en behandeling eetstoornissen elders). Op welke wijze is dit straks ook nog financieel aantrekkelijk? Gemeenten betalen mogelijk liever niet extra voor specialisme in hun regio als dat kinderen van buiten de regio trekt.

Het uitgangspunt in de nieuwe jeugdwet wordt dat de gemeenten van herkomst van de jeugdige de zorg betalen. Hierdoor is het voor de financiering niet relevant in welke gemeente de instelling gevestigd is.

130

Welke handreikingen krijgen gemeenten om gemeentelijke instanties (CJG, Wmo-loket en Werkplein) te verbinden met onderwijs in het algemeen en jeugdzorg en (passend) onderwijs in het bijzonder?

In het kader van de afstemming tussen zorg voor jeugd en passend onderwijs ondersteun ik samen met de minister van OCW voorlopers om in actie te komen en ervaring op te doen met nieuwe samenwerking tussen onderwijs en zorg voor jeugd: in de periode 2012–2013 zal een aantal voorloperregio’s hun eigen plan van aanpak uitvoeren om in samenhang hun beleid voor passend onderwijs en zorg voor jeugd vorm te geven. Daarbij zal ook de samenwerking tussen MBO en CJG/zorg voor jeugd betrokken worden. Uiteraard zullen wij de lessen uitdragen die in deze voorloperregio’s worden geleerd.

Verder zijn in de afgelopen jaren verschillende acties ingezet op de verbinding van onderwijs, zorg en arbeidsmarkt. Voorbeelden hiervan zijn:

Het onlangs afgeronde Actieplan Jeugdwerkloosheid richtte zich onder anderen op het begeleiden van jongeren zonder start kwalificatie of overbelaste jongeren, naar werk of terug naar school. De resultaten van het actieplan waren positief en zijn breed verspreid. Het UWV was een belangrijke partner in het actieplan.

Het kabinet steunt de ontwikkeling van regionale werkscholen en het project Boris. Dit zijn trajecten bedoeld voor jongeren op het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (vso) die niet in staat zijn een startkwalificatie te halen, maar wel in staat zijn op de arbeidsmarkt te participeren. Deze ontwikkelingen worden gevolgd met behulp van een monitor en de lessen zullen verspreid worden.

De databank van het Nederlands Jeugdinstituut bevat een rijk scala van lessen en kennis zoals opgedaan met het verbinden van onderwijs, zorg en arbeidsmarkt. Deze databank inclusief handreikingen is daarmee een waardevolle kennisbron voor gemeentelijke instanties.

131

Hoe gaat de betrokkenheid van scholen en leerkrachten geborgd worden?

Zie het antwoord op vraag 121.

132

Hoe luidt het experimenteerartikel voor nieuwe werkvormen?

Het artikel regelt, dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van diverse bepalingen van de Wet op de jeugdzorg, waardoor het mogelijk wordt dat gemeenten vooruitlopend op de stelselwijziging taken op het gebied van de jeugdzorg overnemen van de provincie en Bureau jeugdzorg. Zie het antwoord op vraag 125.

133

Hoe luidt het experimenteerartikel voor gesloten jeugdzorg om ketensamenwerking te stimuleren?

Het artikel regelt dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van diverse bepalingen in de Wet op de jeugdzorg, waardoor de zorgaanbieder die een accommodatie voor gesloten jeugdzorg exploiteert, in overleg met bureau jeugdzorg, optreedt als regisseur, ketenverantwoordelijke en financier van het gehele traject.

Overigens verwijzen wij naar het antwoord op vraag 125.

134

Welke taak heeft de Inspectie Jeugdzorg straks in verhouding met het Integraal Toezicht Jeugdzaken door gemeenten? Hoe ziet dit Integraal Toezicht Jeugdzaken eruit?

Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) is een samenwerkingsverband van vijf rijksinspecties die toezicht houden op organisaties en voorzieningen voor jongeren. ITJ onderzoekt daarbij de kwaliteit van de samenwerking op gemeentelijk niveau van voorzieningen voor jeugd.

Over de precieze vormgeving van het toezicht in het nieuwe stelsel wordt op dit moment nog nagedacht. Welke (rijks)toezichthouders daarbij een rol krijgen wordt bekeken. Rijk en VNG werken dit nader uit. Dat gebeurt in samenwerking met de Inspectie Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg, die beiden deel uit maken van ITJ.

135

Wanneer kan de Kamer de analyse van de toegevoegde waarde van het huidige wetsvoorstel gedurende de transitieperiode, uitgevoerd door het ministerie, de VNG en het IPO, tegemoet zien?

Zoals in het antwoord op vraag 125 al vermeld, hebben wij na overleg met VNG en IPO besloten het wetsvoorstel wijziging Wet op de jeugdzorg (wetsvoorstel CJG) in te trekken voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het CJG, met inbegrip van de brede experimenteerbepaling (het innovatieartikel) en de experimenteerbepaling gesloten jeugdzorg.

136

Is er ook voldoende inzicht in behoeften en dekking jeugdzorgplus om in 2014 over te hevelen?

Op het Bestuurlijk Overleg van 8 december jl. hebben wij samen met VNG en IPO besloten om de jeugdzorg in één keer over te hevelen. Jeugdzorgplus bestaat sinds 2008 en is nog volop in ontwikkeling. Op dit moment lijkt een beschikbare capaciteit van een kleine 1400 plaatsen voldoende. Die verwachting is gebaseerd op de ontwikkelingen sinds 2010. Vanaf dat jaar mochten jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg niet langer in justitiële jeugdinrichtingen worden geplaatst. De komende jaren zal de vraagontwikkeling nauwlettend gevolgd worden.

Voor de overheveling is gegeven de beperkte omvang van het aantal plaatsen naast het inzicht in de behoefte minstens zo belangrijk hoe de inkoop van deze specialistische zorg vorm gegeven wordt. Daarover maak ik afspraken met de VNG om te komen tot een landelijk dekkend niveau.

137

In hoeverre kan het Rijk als systeemverantwoordelijke aangesproken worden door burgers, indien gemeenten de zorgplicht niet goed invullen? Welke maatregelen heeft het Rijk om gemeenten die de zorgplicht niet goed uitvoeren op het matje te roepen? Welke rol vervult de inspectie hierin en op basis van welke kwaliteitskaders vindt er toezicht plaats?

Burgers dienen aan te kloppen bij hun gemeente en niet bij het Rijk, wanneer zij van mening zijn dat de gemeenten de zorgplicht niet goed invult. Gemeenten leggen in het nieuwe jeugdstelsel primair verantwoording af over de gekozen beleidsprioriteiten en de resultaten aan de lokale samenleving en de eigen inwoners.

Op de uitvoering van de wettelijke taken van de gemeente houdt het Rijk als systeemverantwoordelijke interbestuurlijk toezicht. Wanneer een gemeente de wettelijke opdracht niet of niet goed uitvoert, kan gebruik worden gemaakt van de indeplaatsstellingsregeling in de Gemeentewet. Momenteel wordt nog bekeken hoe het kwaliteitskader en de rol van de inspectie uitgewerkt zal worden in de nieuwe wet.

Over de precieze vormgeving van wettelijke kwaliteitseisen en het daaraan gekoppelde toezicht door de inspectie in het nieuwe stelsel wordt op dit moment nog nagedacht. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 7.

138

Hoe ziet de regering dat voor de doelgroep 18+ (een grote groep in het mbo valt hieronder) ook de samenwerking met de zorg voor jeugd en het CJG geregeld is?

De Centra voor Jeugd en Gezin zoals die door gemeenten zijn ontwikkeld hebben als doelgroep alle jeugd tot de leeftijd van 23 jaar. Wij verwachten van gemeenten dat zij voor de doelgroep 18+ ook in de nieuwe situatie blijven voorzien in samenhangende ondersteuning.

Het is aan gemeenten om de ondersteuning voor deze doelgroep te organiseren op zo’n manier dat de verbinding met de juiste samenwerkingspartners gelegd wordt. Deels gaat het daarbij om de zorg voor jeugd en de ondersteuning vanuit de CJG’s, maar daarbij denk ik voor deze doelgroep ook specifiek aan het onderwijs (met name het MBO), voorzieningen voor volwassenen- en adolescentenzorg, voorzieningen voor werk en inkomen en het veiligheidshuis.

Daarbij gelden ook voor de ondersteuning van jeugdigen van 18 jaar en ouder als algemene uitgangspunten dat de jeugdigen toegang moeten hebben tot de ondersteuning op een herkenbare en laagdrempelige plek, dat zij met zo min mogelijk professionals te maken krijgen en dat zoveel mogelijk ondersteuning wordt aangeboden op die plekken waar de jeugdigen verkeren, zoals op school.

139

Welke andere activiteiten behalve de uitvoering van medische screening en rijksvaccinatieprogramma wil de regering waarschijnlijk in het verplichte pakket van de jeugdgezondheidszorg opnemen?

In de Wet Publieke Gezondheid worden alle programma’s en activiteiten opgenomen die vanuit volksgezondheidsbelang aan alle kinderen actief en op identieke wijze worden aangeboden. Hier is dus geen beleidsvrijheid voor gemeenten. Alle andere activiteiten die niet aan alle kinderen worden aangeboden maar naar gelang de lokale situatie en de specifieke behoeften van jeugdigen en/of hun ouders, worden ondergebracht in het nieuwe wettelijke stelsel voor de jeugd. Deze activiteiten hangen samen met andere activiteiten in het lokale jeugddomein en worden door gemeenten zelf ingevuld. Gemeenten bepalen om welke activiteiten het gaat en door wie of welke organisatie ze worden uitgevoerd. Het is aan gemeenten om een goede samenhang tussen deze activiteiten te waarborgen. Gemeenten hebben daar zelf ook belang bij.

De staatssecretaris van VWS is van plan om op korte termijn advies te vragen over de verdere uitwerking van het preventieve gezondheidszorgpakket voor alle kinderen dat in de Wet publieke gezondheid wordt vastgelegd. De meest recente wetenschappelijke inzichten moeten een basis vormen voor de vaststelling van het preventieve pakket. Het huidige Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg is vertrekpunt voor het advies. Met de vaststelling van een preventief gezondheidszorgpakket komt het huidige basistakenpakket en het onderscheid tussen uniform deel en maatwerkdeel te vervallen.

140

Op welke wijze wordt zeer complexe zorg, zoals in de kinder- en jeugdpsychiatrie vormgegeven? Hoe kunnen juist kleinere gemeenten ervoor zorgen dat zij wel aanspraak kunnen maken op deze gespecialiseerde zorg?

Voor het behoud van expertise en financiële risicospreiding bij de inkoop van zorg is het van belang dat gemeenten bovenlokaal gaan samenwerken bij de inkoop van gespecialiseerde vormen van zorg. Zie verder het antwoord op vraag 89, 98, 99, 100, 108 en 129.

141

Waarom zou het aantal plaatsen voor zorg in nature, wat nu Awbz gefinancierd is, voldoende zijn na de transitie terwijl dat nu niet het geval is gezien de huidige wachtlijsten?

Zie ook het antwoord op vraag 144.

142

Is ook onderzocht wat de beste en reële behandelduur is voor kinderen in de jeugdzorgplus? Zo nee, is de regering bereid dit te onderzoeken?

Er bestaat geen onderzoek naar de beste en reële behandelduur voor kinderen in de jeugdzorgplus.

De tijd die jeugdigen nu in geslotenheid in jeugdzorgplus doorbrengen, is nu gemiddeld elf maanden. In die periode kunnen instellingen dwangmiddelen toepassen. De verwachting is dat die verblijfsduur in geslotenheid verkort kan worden door een aanpak die zich niet alleen richt op de behandeling binnen de instelling, maar ook op zijn omgeving, thuis en de school en het perspectief dat deze jongere daar of elders geboden kan worden. Die aanpak heeft zich vertaald in een beleidskader zorgtrajecten, dat de staatssecretaris van VWS de Kamer begin 2012 zal toezenden.

Vanaf 2012 wordt de trajectbenadering ingevoerd in de vorm van pilots waartoe de instellingen worden uitgenodigd voorstellen in te dienen. Het ministerie van VWS wil tijdens de pilots onderzoeken of het mogelijk is de periode waarbinnen dwangmiddelen kunnen worden toegepast te begrenzen tot in beginsel niet meer dan zes maanden.

143

Hoe verhoudt het nieuwe stelsel zich tot de wet BOPZ?

Van de invoering van het nieuwe stelsel wordt gebruik gemaakt om de rechtspositie te harmoniseren van jeugdigen die onder de huidige systemen van de Wet op de jeugdzorg (gesloten jeugdzorg) en de Wet bopz (jeugd-LVB en jeugd-GGZ) vallen. De jeugd-LVB en de jeugd-GGZ vallen straks onder het nieuwe wettelijke stelsel van opvoed- en opgroeiondersteuning, dat betreft dus ook de jeugdigen die nu nog te maken hebben met het regime van de Wet bopz.

144

In de beleidsbrief wordt gesteld dat het beroep op de gespecialiseerde jeugd-GGZ en de behandelzorg voor LVB-jongeren mogelijk kan worden teruggebracht? Hoe reëel is de kans dat de druk van de ketel gehaald wordt bij deze specifieke jeugdzorginstellingen en wat wordt precies bedoeld om die druk binnen afzienbare tijd aanzienlijk te verminderen?

Gemeenten zijn straks verantwoordelijk voor het gehele palet aan jeugd-GGZ en behandelzorg voor LVG-jongeren. Dit geeft hen een stimulans om in te zetten op preventieve en lichtere vormen van zorg en voor zoveel als mogelijk het benutten van de eigen kracht. Hierin kan het het CJG een rol spelen. Een belangrijk verschil met de huidige situatie in de meeste gemeenten is dat vanuit een CJG ook direct ondersteuning zal worden geboden, warvoor nu een indicatie of doorverwijzing nodige is. Het kabinet staat een stelsel voor ogen waarbij ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden wordt en/of gericht is op terugkeer naar die omgeving. Zo ligt het voor de hand voor kinderen en jongeren in de schoolgaande leeftijd met (beginnende) problemen zorg en ondersteuning te bieden in hun sociale omgeving.  Bij de hulp en ondersteuning zal steeds gekeken worden naar wat het gezin en de omgeving zelf kan doen om een probleem op te lossen. Door in te zetten op snelle diagnostiek, advies en ondersteuning, wordt voorkomen dat problemen onnodig verergeren. Mogelijk wordt hiermee het beroep op de meer gespecialiseerde zorg  terug gebracht.

145

Kan worden toegelicht welke waarborgen extra nodig zijn ten opzichte van kinderen en jongeren die in jeugdreclassering/jeugdbescherming (Jr/Jb) zitten versus jongeren met rechterlijke machtiging jeugdzorgPlus?

Er is tussen deze groepen geen principieel verschil. Het betreft in beide gevallen de toepassing van dwang op grond van een rechterlijke beslissing. Het uitgangspunt zal dan ook zijn dat ook extra kwaliteitsgaranties nodig zijn voor opname en het verblijf met een rechterlijke machtiging in een jeugdzorgplusvoorziening. De nadere uitwerking van de eisen moet nog plaatsvinden.

146

Welke activiteiten van de jeugdgezondheidszorg worden niet uniform aan alle kinderen aangeboden, maar naar gelang van de lokale situatie?

Zie antwoord op vraag 26.

147

Worden gemeenten verplicht om jeugdbescherming en -reclassering in te kopen bij organisaties die gecertificeerd zijn? Aan welke certificeringseisen wordt gedacht?

Gemeenten mogen in het nieuwe stelsel voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering alleen gebruikmaken van gecertificeerde aanbieders. Bij de certificering wordt gedacht aan de volgende onderdelen: de organisatie/instelling, de professional (opleidingseisen) en de methodieken. Momenteel wordt conform de bestuursafspraken gewerkt aan de uitwerking hiervan. Dit gebeurt in samenwerking met de VNG en het veld

148

Op basis van welk onderzoek of ervaring baseert de regering dat bij invoering van marktwerking in de jeugdzorg, bijvoorbeeld bij de jeugdbescherming, dat dit zal leiden tot betere jeugdzorg?

De term marktwerking interpreteren we ten behoeve van het antwoord als concurrentiestelling. Als meerdere aanbieders in aanmerking komen voor financiering levert dat prikkels op voor innovatie vanwege concurrentie op prijs en kwaliteit. Het belang van samenwerking mag daarbij niet uit het oog worden verloren. In overleg met de VNG zal worden uitgewerkt op welke wijze gemeenten de inkoop of subsidiëring van voorzieningen vorm kunnen geven.

149

In hoeverre leidt marktwerking niet tot meer versnippering in de jeugdzorg?

Zie het antwoord op vraag 148.

150

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de afspraken die met het ministerie van OCW zijn gemaakt over het inpassen van kinderen met een zware problematiek (Awbz) in het nieuwe stelsel?

We verwachten medio 2012 uw Kamer hierover te kunnen informeren.

151

Hoe wordt voorkomen dat gespecialiseerde voorzieningen, bijvoorbeeld een kinderpsychiatrisch ziekenhuis, in het nieuwe gedecentraliseerde stelsel geen continuïteit meer heeft?

Zie antwoord op vraag 140.

152

Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de behoefte om het huidige wetsvoorstel in aanloop naar de stelselherziening alvast door te voeren?

Zoals in antwoord op vraag 125 al vermeld, hebben wij na overleg met VNG en IPO besloten het wetsvoorstel wijziging Wet op de jeugdzorg (wetsvoorstel CJG) in te trekken voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het CJG, met inbegrip van de brede experimenteerbepaling (het innovatieartikel) en de experimenteerbepaling gesloten jeugdzorg.

153

Naar welke oplossing wordt samen met de minister van OCW gezocht om de zorg van de groep kinderen, die gegeven hun zware problematiek zorg vanuit de Awbz nodig hebben om in het speciaal onderwijs te kunnen functioneren, in het nieuwe stelsel in te passen?

Verschillende opties doen zich voor zoals het combineren van zorg in de kinderdagcentra (KDC) met enkele uren onderwijs op het KDC of onderwijs combineren met KDC-zorg op school. Zie ook antwoord op vraag 150.

154

Hoe wordt gewaarborgd dat kinderen met zwaardere psychiatrische problematiek ook recht op zorg houden?

Zie het antwoord vraag 8.

155

Welk onafhankelijk kwaliteitsinstituut zal de certificering verzorgen en op basis waarvan?

In de loop van 2012 wordt een kwaliteitsinstituut aangewezen om de certificering te verzorgen, op basis van de vastgestelde certificeringseisen. Deze eisen zullen betrekking hebben op één of meerdere van de volgende onderdelen: de organisatie/instelling, de professional (opleidingseisen), de methodieken.

156

Op welke manier is een snelle interventie mogelijk als bij bijvoorbeeld kindermishandeling als het in verschillende gemeenten speelt en er dus verschillende bevoegdheden zijn?

De verantwoordelijkheden en dus ook de bevoegdheden liggen altijd bij de gemeente van herkomst van de betreffende jeugdige.

157

Hoeveel kost het onafhankelijke kwaliteitsinstituut?

In de loop van 2012 zullen de kosten van het onafhankelijke kwaliteitsinstituut bekend zijn. Deze kosten zijn mede afhankelijk van de vastgestelde certificeringseisen en het aangewezen kwaliteitsinstituut. Beide besluiten worden in de loop van 2012 genomen.

158

De regering wenst een evenwicht te vinden in het borgen van kwaliteit en het aanbrengen van prikkels voor verdere kwaliteitsverbetering in de jeugdzorg. Waarom wordt daartoe in het kader van de jeugdbescherming en jeugdreclassering geen gebruik gemaakt van uitkomsten van behandeling en begeleiding en bedient de regering zich slechts van zogenaamde procesaspecten bij de keuze van zorginstellingen?

Bij de certificeringseisen voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering wordt gedacht aan de volgende onderdelen: de organisatie/instelling, de professional (opleidingseisen) en de methodieken. Ook de uitkomsten van de toegepaste methodieken (de effectiviteit) zullen bij de certificering worden betrokken. De inzet zal zijn zo veel als mogelijk bewezen effectieve methodieken in te zetten. Momenteel wordt conform de bestuursafspraken gewerkt aan de uitwerking van de certificeringseisen. Dit gebeurt in samenwerking met de VNG en het veld.

159

Hoe denkt de regering het aantal kinderen met psychische gezondheidsproblemen (jeugd-GGZ), dat specialistische zorg nodig heeft, terug te dringen door preventieve maatregelen?

Gemeenten zijn straks verantwoordelijk voor het gehele palet aan jeugd-GGZ. Dit geeft hen een stimulans om in te zetten op preventieve en lichtere vormen van zorg en voor zoveel als mogelijk het benutten van de eigen kracht. Een belangrijk verschil met de huidige situatie in de meeste gemeenten is dat vanuit een CJG ook direct ondersteuning zal worden geboden, warvoor nu een indicatie of doorverwijzing nodige is. Mijn staat een stelsel voor ogen waarbij ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden wordt en/of gericht is op terugkeer naar die omgeving. Zo ligt het voor de hand voor kinderen en jongeren in de schoolgaande leeftijd met (beginnende) problemen zorg en ondersteuning te bieden in hun sociale omgeving.  Bij de hulp en ondersteuning zal steeds gekeken worden naar wat het gezin en de omgeving zelf kan doen om een probleem op te lossen. Door in te zetten op snelle diagnostiek, advies en ondersteuning, bijvoorbeeld lichtere vormen van GGZ, wordt voorkomen dat problemen onnodig verergeren. Aldus wordt beoogd het beroep op de meer gespecialiseerde jeugd-GGZ terug te brengen.

160

Welke initiatieven ontwikkelt de regering om de eerstelijns jeugd-GGZ te versterken?

Gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid voor alle vormen van zorg voor jeugd. Dit geeft hen een financiële prikkel om te investeren in preventie en lichte hulpverlening. Dit geldt ook voor eerstelijns jeugd-GGZ. Zie ook het antwoord op vraag 159.

161

Op welke wijze kan de vroege screening op verstandelijke beperkingen en ontwikkelingsachterstanden en vroeghulp voor de jeugd-LVB groep versterkt worden?

De jeugdgezondheidszorg biedt preventieve gezondheidszorg aan alle kinderen in Nederland van 0–19 jaar. De jeugdgezondheidszorg volgt de lichamelijke, psychische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen en ondersteunt ouders en kinderen bij een gezonde ontwikkeling van het kind op al deze gebieden. Daarbij signaleert de jeugdgezondheidszorg vroegtijdig mogelijke ontwikkelingsstoornissen of -achterstanden bij alle kinderen met behulp van het Van Wiechen Ontwikkelingsonderzoek. Om jeugdartsen te ondersteunen bij het snel zetten van vervolgstappen wanneer daar aanleiding voor is, is de D-score ontwikkeld. Wanneer er aanwijzingen zijn voor een ontwikkelingsstoornis- of achterstand verwijst de JGZ in overleg met de ouder door. De bredere context van de Centra voor Jeugd en Gezin, waarin de jeugdgezondheidszorg werkt naast andere professionals als maatschappelijk werker, psycholoog en pedagoog, kan de vroegsignalering en vroeghulp voor jeugd-LVB-ers en hun ouders versterken.

162

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de integrale vroeghulp? (162)

De regionale samenwerkingsverbanden integrale vroeghulp voor kinderen (0–4 jaar) met ernstige/complexe ontwikkelingsproblemen richten zich van oudsher op vraagverheldering, multidisciplinaire diagnostiek en ouderadvisering. De coördinatie van de regionale samenwerkingsverbanden integrale vroeghulp wordt uitgevoerd door MEE. Zoals toegezegd in het AO Wmo van 23 september 2011 wordt de integrale vroeghulp meegenomen in het tripartiete transitieplan (VWS-MEE-VNG) over de decentralisatie van de MEE-middelen. Dit plan wordt voor 1 april 2012 naar de TK gestuurd.

Over de implementatie van het project Vroeg, Voortdurend, Integraal (VVI) is medio 2011 advies uitgebracht aan de Staatssecretaris van VWS en de Minister van OCW. VVI betekent een verbreding van integrale vroeghulp naar kinderen van 0–7 jaar, naar vroege signalering, naar preventieve gezinsondersteuning en naar speciaal onderwijs. Het project VVI is geïnitieerd in 2006 door een breed platform van veldpartijen betrokken bij integrale vroeghulp waaronder VGN, BOSK, MEE, ActiZ (jeugdgezondheidszorg) en ZN, en is ondersteund vanuit het Ministerie van VWS.

Het standpunt van de regering naar aanleiding van dit advies is dat de verdere implementatie van VVI wordt ondersteund door de inzichten en ervaringen mee te nemen in de verdere uitwerking van zowel de voorgenomen stelselwijzigingen (jeugdzorg, decentralisatie Awbz-begeleiding) als de decentralisatie van de cliëntondersteuning van MEE naar de gemeenten.

In het kader van de doorontwikkeling CJG’s heeft VWS opdracht gegeven aan MEE om te voorzien in een voorlichtende handreiking voor gemeenten over het maatschappelijk belang van de VVI-werkwijze voor vroegsignalering, vroege interventie en vroegdiagnostiek van kinderen met ontwikkelingsstoornissen en hun ouders. De bedoeling is dat gemeenten hiermee inzicht krijgen in de relatie tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin en de regionale netwerken Integrale Vroeghulp (IVH) en hoe zij samenwerking vorm kunnen geven. Aan de hand van voorbeelden wordt de samenwerking tussen beide netwerken in verschillende gemeenten inzichtelijk gemaakt. Deze handreiking zal naar verwachting medio 2012 gereed zijn.

163

Welke adviezen zijn er inmiddels over dit onderwerp aan de regering uitgebracht? Welk standpunt heeft de regering over de eventuele adviezen en kan de Kamer hierover worden geïnformeerd?

Zie antwoord op vraag 162.

164

Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de overgang van de jeugd-GGZ?

De overheveling van de jeugd-GGZ naar gemeenten maakt integraal onderdeel uit van de gehele transitie in de jeugdzorg. Voor deze transitie wordt een transitieagenda opgesteld, samen met VNG en IPO en met inbreng van de brancheorganisaties. Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de transitieagenda.

165

Hoeveel financiële middelen komen er totaal mee vanuit de provincies en is dat eenmalig of structureel? Hoeveel extra middelen hebben de provincies in 2010 en 2011 uitgegeven aan de jeugdzorg?

Bij de overdracht van de jeugdzorg van de provincies naar de gemeenten wordt in 2016 bruto 90 miljoen euro overgeboekt van het provinciefonds naar het gemeentefonds. Dit is een structureel bedrag. Uit gegevens van de provincies en grootstedelijke regio’s blijkt dat zij voornemens waren in 2010 103,8 miljoen euro aan eigen middelen voor de functie jeugdhulpverlening in te zetten en in 2011 87 miljoen euro. Deze bedragen zijn berekend als het saldo van de baten en lasten voor deze functie in dat jaar.

166

Wanneer kan helderheid worden geven over het overgangsjaar waarbij de WGR+ niet meer geldt, maar de taken van de jeugdzorg nog niet gedecentraliseerd zijn?

De regeling van de Wgr-plus zal per 1-1-2013 worden ingetrokken. Dit betekent dat de juridische basis voor de uitvoering van jeugdzorgtaken door de stadsregio’s Amsterdam, Haaglanden en Rotterdam dan komt te vervallen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik onderzoeken in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken wat de meest pragmatische oplossing is voor de drie stadsregio’s die jeugdzorgtaken uitvoeren op basis van de Wgr+regeling voor de periode dat de Wgr+regeling komt te vervallen tot aan de decentralisatie van de jeugdzorg. Zonder tussenoplossing zouden de jeugdzorgtaken automatisch terugvallen aan de provincies. Dit zou gezien de decentralisatie een onlogische beweging zijn. De stadsregio’s zijn betrokken bij het vormgeven van de tussenoplossing.

Het wetsvoorstel ter afschaffing van de Wgr-plus is thans in voorbereiding en zal spoedig in procedure worden gebracht. Verwachting is dat dit wetsvoorstel in februari 2012 aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden. Alsdan zal ook duidelijk zijn op welke wijze de overgangsperiode voor wat betreft de taken van de jeugdzorg wordt vormgegeven.

167

Hoe gaan deze integrale producten gedefinieerd worden en wie gaat dat doen? De ervaring in de GGZ/ziekenhuizen leert dat aanbieders dit slecht willen/kunnen en het vermoeden is dat (kleinere) gemeenten hier ook slecht voor uitgerust zijn.

In de wet zullen geen integrale producten gedefinieerd worden. Wel vinden we het van belang dat er een integrale aanpak tot stand komt. Daarom wordt de verantwoordelijkheid voor alle zorg voor jeugd, inclusief de gespecialiseerde zorg (provinciale jeugdzorg, JeugdzorgPlus, jeugd-LVB, jeugd-GGZ, JGZ en jeugdbescherming en jeugdreclassering) onder de verantwoordelijkheid van gemeenten te gebracht. Samen met de ontschotting van geldstromen biedt dit mogelijkheden voor integrale en daarmee effectievere hulp aan gezinnen. Hiermee kan de samenwerking rond gezinnen met meervoudige, complexe problemen worden verbeterd. In de transitie zullen we bezien hoe we gemeenten hierin kunnen ondersteunen.

168

Zal het kwaliteitskader voor jeugdbescherming en jeugdreclassering vooral de professional en/of de methodiek betreffen en niet zozeer de organisatie?

Bij de certificeringseisen wordt gedacht aan de volgende onderdelen: de organisatie/instelling, de professional (opleidingseisen) en de methodieken. Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking hiervan. Dit gebeurt in samenwerking met de medeoverheden en het veld. Met betrekking tot het onderdeel organisatie/instelling kan onder andere gedacht worden aan eisen op het gebied van samenwerking met ketenpartners.

169

Moeten gemeenten, in overeenstemming met jeugdbescherming en jeugdreclassering, gespecialiseerde zorg (jeugd-GGZ) ook inkopen bij organisaties die gecertificeerd zijn? Zo ja, welke kwaliteitseisen worden er gesteld aan organisaties die gespecialiseerde jeugdzorg leveren? Zo nee, hoe wordt de kwaliteit van gespecialiseerde zorg binnen de jeugdzorg gewaarborgd?

Zoals o.a. in vraag 9 vermeld is het van belang om in bepaalde situaties waarborgen voor de client wettelijk vast te leggen door bijvoorbeeld kwaliteitseisen aan aanbieders te stellen. De komende maanden werken wij samen met de VNG uit hoe we deze kwaliteitseisen vorm zullen geven.

170

Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de gecertificeerde bureaus voor jeugdbescherming en jeugdreclassering voldoende onafhankelijk zijn? Wat betekent dit voor de bureaus jeugdzorg in relatie tot de nieuwe aanbieders?

Om de onafhankelijkheid van de aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering te garanderen overweeg ik om in de certificering als voorwaarde op te nemen dat deze aanbieders niet ook jeugdzorg mogen aanbieden. Dit om te voorkomen dat aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering hun cliënten doorverwijzen naar het eigen zorgaanbod. Op deze wijze kan de onafhankelijkheid worden gegarandeerd.

De huidige bureaus jeugdzorg worden tezijnertijd in de gelegenheid gesteld zich te certificeren, zodat zij ook in het nieuwe stelsel jeugdbescherming en jeugdreclassering kunnen aanbieden. Het is mogelijk dat ook nieuwe aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering zich aandienen voor certificering. Wanneer deze nieuwe aanbieders voldoen aan de certificeringseisen, zullen de huidige bureaus jeugdzorg niet meer de enige aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn.

171

Waaruit blijkt dat het geraamde bedrag voor de invoeringskosten van 64 miljoen euro voldoende zullen zijn, zoals in de Bestuurlijke Afspraken genoemd?

Met de VNG is overeenstemming bereikt over het in 2012 beschikbaar stellen van een deel van de invoeringskosten aan gemeenten. Deze zullen in staat zijn met de hun beschikbaar gestelde middelen, idealiter door deze in een bovenlokaal samenwerkingsverband te bundelen, de voorbereiding op het nieuwe stelsel voortvarend op te pakken. Er is geen reden om aan te nemen dat het geraamde bedrag voor invoeringskosten onvoldoende zal blijken te zijn.

172

Wat gebeurt er als het bedrag van 64 miljoen euro voor de stelselwijziging niet voldoende blijkt te zijn?

Zie het antwoord vraag 171.

173

Uit hoeveel mensen bestaat de transitiecommissie en waar worden zij voor uitbetaald? Wie zal deze transitiecommissie samenstellen?

De commissie bestaat uit drie tot vier leden. De commissie wordt in goed overleg tussen het Rijk, VNG en IPO samengesteld. De opdracht van de commissie is om de voortgang van het transitieproces te bewaken. De commissie wordt vergoed uit de invoeringskosten die zijn afgesproken in de bestuursafspraken 2011–2015.

174

Hoe verhoudt de transitiecommissie en het ondersteuningsprogramma zich met elkaar?

De transitiecommissie is primair verantwoordelijk voor het monitoren van de voortgang van het transitieproces en voert zelf geen ondersteuningsactiviteiten uit. Wel is er een goede verbinding met het ondersteuningsprogramma dat wij samen met de VNG opzetten om met name gemeente, maar waar nodig ook andere betrokken actoren zoals professionals, cliënten en aanbieders, te faciliteren bij het veranderproces. Zo kan de transitiecommissie bij degenen het ondersteuningsprogramma uitvoeren signaleren dat er gelet op de voortgang bepaalde ondersteuningsactiviteiten extra nodig zijn landelijk of in een bepaalde regio.

175

Hoe verhouden de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de transitiecommissie zich tot de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de lokale overheden, de provincies en het Rijk, in casu de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de leden van het kabinet?

De transitiecommissie neemt geen verantwoordelijkheden van andere partijen over. De transitiecommissie is primair verantwoordelijk voor het monitoren van de voortgang van het transitieproces. Waar nodig spreekt de transitiecommissie de voor de transitie verantwoordelijke partijen aan. De bewindslieden van VWS en VenJ zijn vanuit het Rijk opdrachtgever.

176

Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de stelselwijziging en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden hierin van de transitiecommissie?

Zie antwoord op vraag 174.

177

Op welke wijze wordt inzicht verschaft aan de Kamer over hoe de toewijzing van decentralisatie-uitkeringsgelden uit het gemeentefonds aan lokale overheden straks geregeld is en hoe verantwoord wordt wat er met het geld voor de jeugdzorg in gemeenten gebeurd is?

In de bestuursafspraken is vastgelegd dat het budget voor jeugd via het Gemeentefonds, bij voorkeur met een decentralisatie-uitkering, aan de gemeenten wordt verstrekt. Met deze vorm van uitkeren is het budget voor jeugd herkenbaar in de circulaires van het Gemeentefonds als bestemd voor jeugd, maar zijn de gemeenten vrij in de besteding ervan. Via de gemeentelijke jaarrekening verantwoordt het gemeentebestuur de bestedingen aan bijvoorbeeld jeugdzorg. Het niet oormerken van het geld voor jeugdzorg is van belang omdat de afweging over de inzet van middelen het beste op lokaal niveau kan plaatsvinden. Iedere vorm van oormerking, bijvoorbeeld in een brede doeluitkering jeugdzorg, belemmert de gemeenten bij de integrale inzet van middelen.

178

Welke mogelijkheden zijn er om de toegankelijkheid van de kindertelefoon in het wetsvoorstel te borgen?

Op dit moment is het geven van telefonisch advies aan jongeren, ofwel de kindertelefoon een wettelijke taak. Bezien wordt nog hoe dit in de nieuwe jeugdwet geborgd kan worden.

179

Zal het geld na de stelselwijziging jeugdzorg geoormerkt worden voor de gemeenten? Zo nee, waarom niet?

Zie antwoord vraag 177.

180

Er wordt gewerkt aan een verdeelmodel. Wordt dit model flexibel genoeg zodat gemeenten daadwerkelijk geprikkeld worden de jeugd te helpen en vervolgens uit te laten stromen, of worden gemeenten gestraft wanneer jongeren het systeem verlaten?

Het verdeelmodel zal moeten voldoen aan de eisen van het Gemeentefonds. Het model moet daarmee:

aansluiten bij relevante kostendrijvende factoren

transparant zijn (voor rijk en gemeenten)

stabiel zijn (geen grote jaarlijkse veranderingen)

makkelijk te onderhouden zijn

in ieder geval geen prikkels hebben die de algemene doelstellingen (meer efficiëntie, meer preventie, minder dure zorg, ontzorgen) tegenwerken

bij voorbaat prikkels hebben die de algemene doelstellingen ondersteunen.

Op grond van deze eisen kunnen jongeren die het systeem verlaten niet de hoogte van het bedrag beïnvloeden dat een gemeente in het daaropvolgende jaar ontvangt. Dit wordt bereikt door objectieve en beleidsonafhankelijke factoren bepalend te laten zijn voor de verdeling.

181

Is er voldoende duidelijkheid over de financiële verdeelsystematiek om in 2014 alle taken over te hevelen?

De verdeelsystematiek zal in 2012 verder worden ontwikkeld, om in 2013 de vereiste duidelijkheid te leveren over de over te hevelen taken. Zie over het moment van overhevelen het antwoord op vraag 53. De Kamer zal worden geïnformeerd over het besluitvormingsproces dat wordt doorlopen als er begin 2012 meer duidelijkheid is over de te doorlopen stappen

182

Hoe wordt de Kamer betrokken bij het vaststellen van een verdeelmodel?

Zie antwoord vraag 181.

183

Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat gemeenten niet per definitie kiezen voor de goedkoopste zorg, maar voor de beste zorg voor de jeugd?

Het is een misverstand dat aanbesteding altijd moet leiden tot inkoop van de goedkoopste zorg, gemeenten kunnen andere aspecten bij de beoordeling van offertes een rol laten spelen, zoals de kwaliteit en de klantgerichtheid. De evaluatie van de Wmo laat zien dat gemeenten het instrument van aanbesteding juist, en in toenemende mate, gebruiken om de kwaliteit te verhogen en te borgen. VWS en de VNG zullen bekijken in hoeverre de handreiking «Sociaal overwogen aanbesteden» die is uitgebracht voor de Wmo: hulp bij het huishouden, gebruikt kan worden voor het beleidsterrein Jeugd.

Door een onderzoeksbureau (BMC) is een marktanalyse uitgevoerd om de meest geschikte bekostigingsmodellen van zorg voor jeugd te inventariseren en de eventueel bijbehorende maatregelen van het Rijk of van gemeenten (bijvoorbeeld met de VNG). Uit dit rapport volgt dat er voor de jeugdzorg grote risico’s optreden wanneer aanbesteding en concurrentie volledig wordt ingevoerd. Samen met de VNG wordt nu bepaald in hoeverre deze risico’s zijn te objectiveren. Om deze risico’s vervolgens te beheersen zal worden bepaald hoe de instrumenten aanbesteden en subsidiëren het beste ingezet kunnen worden door gemeenten.

184

Zijn gemeenten straks verplicht om een aanbestedingstraject voor de jeugdzorg te starten?

Zie antwoord vraag 183.

185

Op welke wijze is lering getrokken uit eerdere decentralisatie opdrachten en de uitwerking daarvan, zoals bijvoorbeeld bij de Wmo?

Bij de vormgeving van het transitieproces is lering getrokken uit de invoering van de WMO. Een belangrijk leerpunt uit onder andere de WMO implementatie is om een transitieproces niet als een geheel te bekijken en uit te voeren maar daar verschillende dimensies in te onderscheiden zoals het onderscheid tussen transitie en transformatie (vlg. de invoering van de WMO en het in het verlengde daarvan de Kanteling en het stimuleringsprogramma Welzijn nieuwe stijl).

Daarnaast wordt voortgebouwd op de ervaringen die we uit de invoering van de CJG’s en met de regionale aanpak Kindermishandeling hebben opgedaan.

186

Hoe worden instellingen en organisaties gestimuleerd om samen te werken als zij tegelijkertijd worden geacht elkaars concurrent te zijn?

Zie antwoord op vraag 183.

187

Wordt in het onderzoek naar de eigen bijdragen ook de optie meegenomen om geen eigen bijdrage in te voeren? Zo nee, waarom niet?

Naar de invoeren van een eigen bijdrage wordt nader onderzoek verricht. Voor de zomer van 2012 komen wij met een nader voorstel hierover.

188

Welke besparingsmogelijkheden gaan gemeenten volgens de regering realiseren?

Gemeenten hebben zelf aangegeven forse besparingsmogelijkheden te zien door de bureaucratie te verminderen en overlap tussen sectoren te voorkomen. Ook zien zij mogelijkheden om te besparen door vroegtijdiger en lichtere vormen van zorg en ondersteuning, uitgaande van de eigen kracht van de jeugdige en zijn opvoedingssysteem. De verwachting is dat dit leidt tot een forse vermindering van de instroom in zwaardere specialistische zorg.

189

Hoe wordt zeker gesteld dat de huidige medewerkers van bureaus jeugdzorg en andere jeugdzorginstellingen gedurende de transitie behouden blijven voor de jeugdzorg?

Begin 2012 zullen wij in overleg met partijen een opdracht uit zetten voor een arbeidsmarkteffecten rapportage. Dit biedt voor de transitie van de jeugdzorg inzicht in de kansen en risico’s voor het personeel en de organisaties. Mede op basis van de uitkomsten hiervan worden tussen partijen nadere afspraken gemaakt over de inzet van personeel en hoe maatschappelijke c.q. frictiekosten zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.

De arbeidsmarkteffecten-rapportage zal naar verwachting in oktober 2012 tot uitkomsten leiden en is daarmee ruim voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel beschikbaar.

190

Wanneer verwacht de regering dat de arbeidsmarkteffecten rapportage gepubliceerd is? Is het mogelijk om deze rapportage ruim voor de eerste inwerkingtreding van het wetsvoorstel beschikbaar te hebben?

Zie antwoord op vraag 189.

191

Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de gemeenten bij aanvang van de uitvoering van hun nieuwe taken belast worden met frictiekosten bij bestaande instellingen die van wege de decentralisatie zijn ontstaan?

Zie antwoord op vraag 189.

192

Waarom wordt de kennis en ervaring van cliëntenorganisaties niet benut bij het transitieproces.

De kennis en ervaring van cliëntenorganisaties wordt benut bij het transitieproces. De cliënten zijn vertegenwoordigd in een van de klankbordgroepen die zijn ingericht in het kader van de stelselherziening. Zij kunnen deze op deze wijze meedenken met de transitie. De transitieagenda wordt ook aan deze klankbordgroepen voorgelegd. Daarnaast zien wij in het land dat gemeenten en regio’s cliënten op verschillende manieren betrekken bij het transitieproces. Bijvoorbeeld door cliëntenorganisaties. Bijvoorbeeld door cliëntenorganisaties uit te nodigen voor regionale bijeenkomsten en door onderzoek bij ouders en jeugdigen te doen naar hun ervaringen en behoeften.

193

Welke waarborgen kunnen er worden gemaakt om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van zorg voor jeugd voldoende gewaarborgd is gedurende het transitieproces?

Zolang de jeugdzorg niet is gedecentraliseerd houden de huidige partijen hun verantwoordelijkheden voor de jeugdzorg. De provincies zijn verantwoordelijk voor de provinciale jeugdzorg en de zorgkantoren/zorgverzekeraars voor de uitvoering van de Awbz en Zvw. Dit geldt ook voor de huidige zorginstellingen. Alle partijen moeten verantwoorde zorg leveren. De verantwoordelijke inspecties houden toezicht op de kwaliteit van de dienstverlening.

Om zich te houden op het transitieproces wordt een tijdelijke transitiecommissie ingesteld. Deze commissie spreekt partijen waar nodig aan op hun verantwoordelijkheden.

194

Hoe zit het met de invoeringskosten van de stelselherziening van 2014 tot en met 2016?

In totaal is er 64 mln beschikbaar: 16 mln in 2012 en 48 mln in 2013. Indien noodzakelijk kunnen gemeenten en provincies het door hen te ontvangen bedrag besteden in de jaren 2014 en verder.

195

Welke onderdelen wil de regering uit het wetsvoorstel geregeld hebben? Gaat de regering hiervoor een nota van wijziging indienen?

Zoals in antwoord op eerdere vragen al vermeld, hebben wij na overleg met VNG en IPO besloten het wetsvoorstel wijziging Wet op de jeugdzorg (wetsvoorstel CJG) in te trekken voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het CJG, met inbegrip van de brede experimenteerbepaling (het innovatieartikel) en de experimenteerbepaling gesloten jeugdzorg. Hiervoor zal een nota van wijziging worden ingediend. De meer technische onderdelen van het wetsvoorstel (afschaffen eigen bijdrage jeugdige, vervallen van de duur uit het indicatiebesluit en het samenvoegen van twee provinciale doeluitkeringen tot één) kunnen vervolgens door de Tweede Kamer plenair worden behandeld.

196

Is de regering voornemens de financiën voor jeugdzorg te oormerken of de financiën onder te brengen in een brede doeluitkering jeugdzorg?

Zie antwoord vraag 177.

197

Wordt er door de regering gewerkt aan het verkrijgen van inzicht in huishoudens die met een cumulatie van bezuinigingen op voorzieningen te maken krijgen?

Het kabinet heeft zichzelf ten doel gesteld het evenwicht te herstellen in de overheidsfinanciën, die uit het lood zijn geslagen door de economische en financiële crisis van de afgelopen jaren. Wij rapporteren jaarlijks in september over het inkomensbeeld voor het volgende jaar, zo ook dit jaar. Het kabinet oordeelt elk jaar in augustus over het koopkrachtbeeld voor het volgende jaar. Dat is het moment waarop het kabinet kan beoordelen of maatregelen te sterk cumuleren bij bepaalde groepen. De minster van SZW is als verantwoordelijk bewindspersoon voor het inkomensbeleid belast met de coördinatie van de samenhang in de implementatie van de regeerakkoordmaatregelen. De staatssecretaris van VWS is verantwoordelijk daar waar het (integraal) jeugd(beleid) betreft.

198

Hoe wordt voorkomen dat de jeugdzorg slachtoffer wordt van een nieuw aanbestedingscircus? Hoe wordt voorkomen dat gemeenten zorg gaan inkopen tegen zo laag mogelijke prijzen met als gevolg kwaliteitsverlies?

Zie antwoord op vraag 183.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), voorzitter, Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Burg, B.I. van der (VVD), Leijten, R.M. (SP), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), ondervoorzitter, Uitslag, A.S. (CDA), Mos, R. de (PVV), Berndsen, M.A. (D66), Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Gerbrands, K. (PVV), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Kooiman, C.J.E. (SP), Straus, K.C.J. (VVD), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD) en Vacature (PvdD).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Hamer, M.I. (PvdA), Voordewind, J.S. (CU), Bosman, A. (VVD), Vacature (SP), Peters, M. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Bosma, M. (PVV), Ham, B. van der (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Agema, M. (PVV), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Lucas, A.W. (VVD), Vacature (CDA), Klaver, J.F. (GL), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Steur, G.A. van der (VVD) en Vacature (PvdD).

X Noot
2

http://www.nationaleombudsman-nieuws.nl/nieuws/2010/ombudsman-en-bureaus-jeugdzorg-ontwikkelen

Naar boven