31 839 Jeugdzorg

Nr. 106 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 januari 2011

Van de griffier van de vaste kamercommissie van Veiligheid en Justitie ontving ik het verzoek om uw Kamer te informeren over de tarieven in de jeugdbescherming en de gevolgen voor de caseload van gezinsvoogdijwerkers. Dit ten behoeve van het algemeen overleg over jeugdbescherming op 13 januari 2011. Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek.

Allereerst zal ik ingaan op de systematiek van de financiering van de jeugdbescherming, het normtarief jeugdbescherming en het onderzoek naar de kosten in de jeugdbescherming dat het afgelopen jaar is uitgevoerd. Tenslotte zal ik aangeven wat dit betekent voor de caseload van gezinsvoogdijwerkers.

De financieringssystematiek van de jeugdbescherming

Op basis van de Wet op de jeugdzorg moeten de provincies een bureau jeugdzorg in stand houden dat de wettelijke taken op het gebied van o.a. de jeugdbescherming uitvoert1. Hiertoe ontvangen de provincies jaarlijks middelen via een doeluitkering. Een deel van deze middelen is geoormerkt voor de uitvoering van de jeugdbescherming. De hoogte van de uitkering voor het uitvoeren van de jeugdbescherming wordt jaarlijks bepaald op basis van de aantallen jeugdbeschermingsmaatregelen die zijn uitgevoerd in het voorafgaande jaar. Die aantallen worden vermenigvuldigd met een normtarief en zo wordt de totale uitkering voor het komend jaar berekend. Er vindt geen nacalculatie plaats. De doeluitkering voor jeugdbescherming in 2011 bedraagt ca € 330 mln.

Het normtarief

Een normtarief is een vaste vergoeding die de bureaus jeugdzorg ontvangen per jeugdbeschermingsmaatregel. Het huidige normtarief voor de jeugdbescherming is in 2007 vastgesteld en in 2008 in werking getreden. Dit tarief is met instemming van het IPO en de MO-groep vastgesteld en is gebaseerd op uitgebreid tijdschrijfonderzoek onder gezinsvoogdijwerkers.

In 2009 heeft de MO-groep aan de minister voor Jeugd en Gezin te kennen gegeven dat men het normtarief ontoereikend achtte. Dit werd ook onder de aandacht gebracht van uw Kamer en is aan de orde geweest bij de behandeling van de begroting van de minister voor Jeugd en Gezin in november 2009.

Naar aanleiding van deze signalen is met het IPO en de MO-groep de afspraak gemaakt om het normtarief periodiek te gaan herijken. Een dergelijke periodieke herijking is gebruikelijk daar waar financiering gebaseerd is op normtarieven. Afgesproken is onderzoek te laten verrichten naar de kosten van de jeugdbescherming én de jeugdreclassering2 in relatie tot het normtarief.

Herijking normtarief jeugdbescherming

Het onderzoek naar de kosten is inmiddels afgerond. De bevindingen laten een wisselend beeld zien. De daadwerkelijke kosten van de uitvoering van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen liggen op bepaalde onderdelen hoger en op andere onderdelen lager dan het normtarief. Bovendien verschillen de gemaakte kosten per onderdeel aanzienlijk per bureau jeugdzorg.

Op basis van deze bevindingen is op ambtelijk niveau een voorstel aan het IPO en de MO-groep gedaan om de normtarieven voor jeugdbescherming en jeugdreclassering te verhogen. Dit om te komen tot een tarief dat reëel is en waarmee voldoende prikkels tot efficiency en effectiviteit in het systeem behouden blijven. De provincies en de bureaus jeugdzorg hebben vervolgens de ruimte en de verantwoordelijkheid om binnen de gestelde financiële kaders en met inachtneming van de kwaliteit keuzes te maken. De totale doeluitkering voor het gedwongen kader zou als gevolg van de voorgestelde verhoging van de normtarieven in totaal met € 4,8 mln worden verhoogd.

Reactie IPO en MOgroep

Op ambtelijk niveau heeft het IPO, evenals de MO-groep, aangegeven het genoemde voorstel ontoereikend te vinden. Het ambtelijk overleg met IPO en MOgroep hierover is opgeschort. Op 20 januari 2011 voer ik over deze kwestie bestuurlijk overleg met het IPO. Ik zal het voorstel daar opnieuw inbrengen, met een beroep op ieders verantwoordelijkheid voor een adequate jeugdbescherming.

De caseload van gezinsvoogdijwerkers

Het IPO en MO-groep hebben aangegeven dat in relatie tot de door hen gesignaleerde tekorten in het normtarief voor de jeugdbescherming, de caseload voor de gezinsvoogdij bij een aantal bureaus zal gaan oplopen. Gezien de afspraken tussen Rijk, IPO en MO-groep over de gewenste gemiddelde caseload is een verhoging van de caseload voor gezinsvoogdijwerkers niet wenselijk. In het vastgestelde normtarief is bovendien uitgegaan van een gemiddelde caseload van 1:15 (de Delta-norm).

Ik wil wel benadrukken dat de werkdruk van een gezinsvoogdijwerker mede wordt bepaald door de wijze waarop het bureau jeugdzorg zelf de middelen voor de gezinsvoogdij inzet.

Zo kan inzet van een deel van de middelen voor de administratieve ondersteuning van de gezinsvoogdijwerker er aan bijdragen dat een hogere caseload dan 1:15 aanvaardbaar is. Dit is al in 2007 afgesproken in het convenant «Verlaging caseload gezinsvoogdij»3. De gezinsvoogdijwerker heeft dan immers meer tijd voor zijn primaire taken. Het bureau jeugdzorg moet dan wel in staat zijn aan de betreffende provincie aan te tonen dat de middelen daadwerkelijk voor dat doel zijn ingezet.

Dit biedt provincies en bureaus jeugdzorg de ruimte om gemotiveerd, met behoud van kwaliteit en rekening houdend met de financiële kaders, af te wijken van de algemene norm van 1:15.

Tot slot

Ik zal uw Kamer informeren over het resultaat van mijn gesprek met het IPO tijdens het bestuurlijk overleg van 20 januari.

Hopend u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


X Noot
1

Voor de doeluitkering jeugdreclassering geldt dezelfde systematiek als hier wordt beschreven voor de jeugdbescherming.

X Noot
2

In onderling overleg is besloten ook het normtarief voor de jeugdreclassering mee te nemen in het onderzoek, omdat dit tarief voor een deel dezelfde opbouw kent. Bovendien worden de vaste kosten van het bureau jeugdzorg, bijvoorbeeld voor huisvesting, toegerekend aan de jeugdbescherming én de jeugdreclassering.

X Noot
3

Convenant «verlaging caseload gezinsvoogdij», Staatscourant 9 maart 2007, nr. 49.

Naar boven