31 822
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de herziening van de functie- en bezoldigingstructuur voor rechterlijke ambtenaren

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 augustus 2008 en het nader rapport d.d. 5 december 2008, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 5 augustus 2008, no. 08.002307, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de herziening van de functie- en bezoldigingstructuur voor rechterlijke ambtenaren, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe het stelsel van rechterlijke functies en de bijbehorende beloningen te herzien. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekening.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 augustus 2008, nr. 08.002307, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 augustus 2008, nr. W03.08.0360/II, bied ik U hierbij aan.

1. De rechterlijke leden van een bestuur van een gerecht, te weten de voorzitter en de sectorvoorzitters, ontvangen in verband met hun bestuurswerkzaamheden een toelage op hun salaris (artikel 16, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie). Artikel II, onderdeel D, van het voorstel voorziet in een wijziging van genoemd artikel 16. Geregeld wordt dat na het verstrijken van een benoemingsduur van ten minste zes aaneengesloten jaren de voorzitter of sectorvoorzitter met ingang van de datum waarop de bestuurswerkzaamheden worden beëindigd nog gedurende drie jaren een toelage ontvangt. Vergelijkbare wijzigingen worden aangebracht in de Beroepswet (Artikel III, onderdeel B) en de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Artikel IV, onderdeel B). Deze zogenoemde afbouwregeling voor rechterlijke bestuurders is blijkens de toelichting bedoeld om bestuurders na hun terugtreden meer zekerheid in financiële zin te geven waardoor de functie van bestuurder ook in salarieel opzicht aantrekkelijker wordt gemaakt.

Naar het oordeel van de Raad behoeft deze afbouwregeling een nadere motivering. Het ligt niet in de rede om een toelage die wordt toegekend in verband met bijzondere werkzaamheden te continueren na beëindiging van deze werkzaamheden. Ten aanzien van enigszins vergelijkbare toelages, zoals bijvoorbeeld de waarnemingstoelage, geldt ingevolge het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 niet een vergelijkbare afbouwregeling. Uit de toelichting wordt voorts niet duidelijk in welk opzicht rechterlijke bestuurders na hun terugtreden behoefte hebben aan «meer zekerheid in financiële zin». Voor zover het noodzakelijk is de functie van bestuurder «in salarieel opzicht» aantrekkelijker te maken, is een verhoging van de toelage het aangewezen middel. De Raad adviseert in de toelichting nader uiteen te zetten waarom de afbouwregeling in de thans gekozen vorm wenselijk is.

1. In dit voorstel van wet wordt onder meer een afbouwregeling geïntroduceerd voor rechterlijke bestuurders van rechtbanken, gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, die ten minste een aaneengesloten duur van zes jaren als zodanig (voorzitter of sectorvoorzitter) hebben gewerkt. Na beëindiging van de werkzaamheden behouden deze bestuurders gedurende een periode van drie jaren hun bestuurderstoelage. Deze afbouwregeling behoeft, naar het oordeel van de Raad van State, nadere motivering. Naar aanleiding hiervan merk ik het volgende op.

Het wetsvoorstel is er op gericht om twee volwaardige carrièrelijnen te creëren voor rechterlijke ambtenaren; een managementloopbaan naast een vakinhoudelijke loopbaan. Vanuit de Raad voor de rechtspraak is het signaal gekomen dat het in de praktijk lastig is om geschikte gerechtsbestuurders te vinden, terwijl het benoemen van goede bestuurders een alom gedragen wens is. Dit verklaart de wens om de functie van gerechtsbestuurder aantrekkelijk te maken. In samenspraak met de Raad voor de rechtspraak is besloten om de functie in financiële zin aantrekkelijker te maken.

Er zijn verschillende methoden in overweging genomen om de functie van gerechtsbestuurder in financieel opzicht aantrekkelijker te maken voor rechterlijke ambtenaren. De door de Raad van State geopperde mogelijkheid, om de toelage behorende bij de functie van rechterlijk gerechtsbestuurder tijdens het bestuurslidmaatschap te verhogen, is daarbij uiteraard in ogenschouw genomen. Met een verhoging van het salaris behorende bij deze functie wordt echter al snel tegen de grenzen van het loongebouw opgelopen. De marges tussen de salarissen, behorende bij de verschillende functies van rechterlijke ambtenaren, zijn niet groot. Als alternatief is daarop overwogen om de toelage die hoort bij de functie van rechterlijk gerechtsbestuurder uit te blijven keren na beëindiging van de werkzaamheden als bestuurder. Om echter te voorkomen dat een rechterlijk gerechtsbestuurder na zijn terugtreden voor onbepaalde tijd een toelage ontvangt, is er voor gekozen om de periode dat de toelage wordt uitgekeerd, te beperken in de tijd. Er is, in overleg met de Raad voor de rechtspraak, dan ook voor gekozen om gedurende drie jaar na beëindiging van de werkzaamheden als bestuurder nog een bestuurderstoelage toe te kennen aan de rechterlijk ambtenaar. Langs deze lijn is de memorie van toelichting aangepast.

Dit betreft een afbouwregeling voor een rechterlijk ambtenaar die voor een substantiële periode als bestuurder heeft gewerkt. Om die reden acht ik de afbouwregeling niet vergelijkbaar met een waarnemingstoelage.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De redactionele kanttekeningen van de Raad van State zijn verwerkt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.08.0360/II met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In Artikel I, onderdeel D, na «artikel 5a» toevoegen: , eerste lid,.

– In Artikel II, onderdeel E, aan het slot van de in artikel 22, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie in te voegen zinsnede het woord «gerechtsauditeurs» schrappen.

– In Artikel II, onderdeel I, in het voorgestelde artikel 125a, tweede lid, na «artikel 1,» invoegen: onderdeel b,.

– In Artikel II, onderdeel L, subonderdeel d, in de aanhef de zinsnede «komt te luiden» vervangen door: wordt vervangen door.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven