31 821
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enige andere wetten onder meer in verband met de verbetering van het bestuur bij de instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten (versterking besturing)

nr. 37
AMENDEMENT VAN DE LEDEN ZIJLSTRA EN VAN DER HAM

Ontvangen 18 juni 2009

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel AW, wordt als volgt gewijzigd:

1. Punt 1 wordt vervangen door:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Dit hoofdstuk met uitzondering van artikel 7.18a heeft betrekking op bekostigde universiteiten, op de Open Universiteit en op de levensbeschouwelijke universiteiten.

2. Punt 2 wordt vervangen door:

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De titels 1 en 2 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 7.8b, 7.17, 7.17a, 7.18, 7.18a, 7.22, 7.25, 7.30a, en 7.30b, met uitzondering van het eerste lid, vierde volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op de rechtspersonen voor hoger onderwijs. Artikel 7.18a is van toepassing op de in de eerste volzin bedoelde rechtspersonen.

II

Na artikel I, onderdeel BL, wordt een nieuw onderdeel BL1 ingevoegd, dat luidt als volgt:

BL1

Na artikel 7.18 wordt een nieuw artikel 7.18a ingevoegd dat luidt als volgt:

Artikel 7.18a Graadverlening door rechtspersonen voor hoger onderwijs

1. Onze minister kan, nadat door het instellingsbestuur het bewijs is geleverd van voldoende kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek, beslissen dat een rechtspersoon voor hoger onderwijs de graad van Doctor mag verlenen op grond van een promotie.

2. Op het verlenen van de graad van Doctor op grond van het eerste lid zijn artikel 7.18, tweede, derde en vierde lid, en artikel 7.22 van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Het promotierecht is verbonden aan een universiteit. Door het vervallen van het fenomeen aangewezen instelling (en dus ook aangewezen universiteiten) zijn deze organisaties niet langer universiteiten in de zin van de wet. Bestaande aangewezen universiteiten worden weliswaar tegemoet gekomen door een overgangsrechtelijke voorziening, maar het vervallen van de aangewezen instelling zet het Nederlandse hoger onderwijsbestel voor de toekomst feitelijk op slot. Als bijvoorbeeld Harvard een nieuwe universiteit in Nederland wil beginnen dan is daar in de toekomst een wetswijziging voor nodig. Daarom is het afschaffen van de aangewezen instelling en daarmee van het verlenen van het recht op promotie een inbreuk op het streven naar een open bestel voor het Nederlandse hoger onderwijs. Op het gebied van het open bestel loopt nog een experiment en de resultaten daarvan dienen afgewacht te worden. Daarom wordt door middel van dit amendement een algemene regeling getroffen voor de rechtspersonen voor hoger onderwijs, waardoor het promotierecht ook in de toekomst verleend kan worden aan nieuwe instellingen.

Zijlstra

Van der Ham

Naar boven