31 813 (R1873) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 27 mei 2010

De vragen van de leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie in het nader voorlopig verslag worden als volgt beantwoord.

Begrip «effectieve nationaliteit»

De leden van de fractie van de PvdA zouden de regering willen vragen een nadere toelichting te willen geven op het begrip «effectieve nationaliteit». Wat is de juridische betekenis en wat is de werking van dit begrip? Is het denkbaar dat effectieve nationaliteit als uitgangspunt de plaats inneemt van de afstandseis in de wet? Wat zijn de overwegingen van de regering geweest deze weg niet op te gaan?

De «effectieve nationaliteit» van een persoon is de nationaliteit van het land waarmee hij de nauwste banden heeft. Het is blijkens het arrest van het Internationaal Gerechtshof van 6 april 1955 in de zaak Nottebohm bepalend voor het recht op diplomatieke bescherming van staatsburgers (I.C.J. Reports, 1955, nr. 4). Het begrip wordt ingekleurd door de feitelijke omstandigheden, waaronder de woonplaats, de werkomgeving en de plek waar het grootste gedeelte van het leven van betrokkene zich afspeelt.

Het begrip «effectieve nationaliteit» is ook van betekenis in het Nederlandse internationaal privaatrecht. Als een persoon meer dan één nationaliteit heeft, bijvoorbeeld van land A en B, kan de vraag rijzen welk recht op deze persoon van toepassing is, dat van land A of B. De effectieve nationaliteit kan in dergelijke situaties beslissend zijn voor het antwoord op deze vraag. Een voorbeeld is artikel 1, tweede lid, van de Wet conflictenrecht namen: «Bezit betrokkene de nationaliteit van meer dan één Staat, dan geldt het recht van dat land waarvan hij de nationaliteit heeft, waarmee hij alle omstandigheden in aanmerking genomen de sterkste band heeft.»

In de toelichting op het onderhavige voorstel wordt de term «effectieve nationaliteit» gebruikt om aan te geven dat bepaalde categorieën personen door hun langdurige verblijf alhier zozeer met de rechtsorde van het Koninkrijk verbonden zijn dat het bezit van de Nederlandse nationaliteit de beste uitdrukking is van de verhouding tussen deze burger en de staat. Bij een meerderjarige vreemdeling die het Nederlanderschap verkrijgt door optie of aan wie het Nederlanderschap wordt verleend, wordt aangenomen dat de Nederlandse nationaliteit zijn effectieve nationaliteit zal zijn, als hij sinds de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft (artikel 6, eerste lid, onder e, RWN) of voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar in het Koninkrijk hoofdverblijf heeft gehad en na zijn meerderjarigheid wederom toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft (artikel 9, derde lid, onder c jo. artikel 8, eerste lid, onder c, RWN).

De effectieve nationaliteit is tot uitgangspunt genomen bij de afstandseis voor optanten. De regering ziet geen aanleiding om het uitgangspunt van de afstandseis te herzien, waar het betreft naturalisatie. Hij die door naturalisatie Nederlander wordt, dient in beginsel afstand te doen van zijn nationaliteit of nationaliteiten.

Uitzonderingen op de afstandseis

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de motivering van de regering om de uitzondering op de afstandeis voor personen die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn geboren niet te schrappen. Deze leden vragen of zij het goed zien dat de regering gebruikt maakt van de ruimte die het internationaal recht verschaft om de uitzondering op de afstandsplicht niet te schrappen? Waarom is geen gebruik gemaakt van de ruimte die het internationaal recht verschaft om de uitzondering op de afstandsplicht juist wel te schrappen? In de ogen van deze leden wordt een effectieve vermindering van het aantal personen met een meervoudige nationaliteit hierdoor niet bereikt. Als rechtsgelijkheid een overweging is, waarom is er dan niet voor gekozen om ook voor kinderen die hier geboren worden uit ouders die zelf zijn geboren uit ouders met een vreemde nationaliteit die hier hun hoofdverblijf hadden – de zogenaamde derde generatiekinderen – de afstandseis te laten gelden?

De regering heeft bij het opstellen van het voorstel ernaar gestreefd een balans te vinden tussen alle in het geding zijnde belangen. Daarbij is het doel niet om tot zoveel mogelijk beperking van meervoudige nationaliteit te komen, noch om meervoudige nationaliteit te bevorderen. Uitgangspunt is, dat de juridische verhouding tussen staat en burger de wederzijdse rechten en plichten zo zorgvuldig mogelijk ordent, waarbij met alle omstandigheden rekening wordt gehouden. Daarbij is geprobeerd rekening te houden met feitelijke omstandigheden, zowel als met juridische aanknopingspunten. Tot de feitelijke omstandigheden wordt de effectieve band tussen burger en staat gerekend; tot de juridische aanknopingspunten behoort onder meer de bescherming die het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (EVN) en het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) bieden aan de identiteit van minderjarigen. In deze verdragen is de minimaal vereiste bescherming gedefinieerd. De regering vindt in de verdragen en het belang van het kind een aanknopingspunt om tot een verdergaande bescherming te komen van de identiteit van het kind en van de in het Koninkrijk geboren kinderen. De uitzondering op de afstandseis voor de verzoeker tot naturalisatie die in het Koninkrijk is geboren wordt gehandhaafd (artikel 9, derde lid, onder b, RWN). Evenmin wordt van optanten die in het Koninkrijk zijn geboren afstand van de vreemde nationaliteit vereist bij optie (artikel 6, eerste lid, onder a, RWN).

De zogenaamde derde-generatiekinderen ontvangen de Nederlandse nationaliteit van rechtswege. Door het ontbreken van een beslismoment kan daar de afstandseis niet worden gesteld.

Ten aanzien van het verloren gaan van de oorspronkelijke nationaliteit voor minderjarigen die de Nederlandse nationaliteit verkrijgen, wordt ook het internationaal recht als aanknopingspunt gebruikt. Het feit dat het internationaal recht aanknopingspunten geeft om deze afstandsplicht niet te schrappen is voor de leden van de VVD-fractie onvoldoende motivering om de uitzondering niet te schrappen. Dit te meer omdat de Raad van State expliciet heeft aangegeven er aan te twijfelen of een dergelijke ruime interpretatie noodzakelijk is. In de ogen van deze leden wordt een effectieve vermindering van het aantal personen met een meervoudige nationaliteit hierdoor niet bereikt. Kan de regering aangeven waarom de bescherming van artikel 8 van het IVRK – het voorkomen van staatloosheid – niet voldoende is? Als rechtsgelijkheid een overweging is, waarom is er dan niet voor gekozen om ook voor kinderen die hier geboren worden uit ouders die zelf zijn geboren uit ouders met een vreemde nationaliteit die hier hun hoofdverblijf hadden – de zogenaamde derde generatiekinderen – de afstandseis te laten gelden?

De regering streeft niet naar een zo groot mogelijke beperking van meervoudige nationaliteit, maar naar een evenwichtige regeling. De regering wil alle uitgangspunten in het nationaliteitsrecht tot hun recht laten komen en de rechtspositie van de burger zoveel laten aansluiten bij zijn feitelijke leefsituatie. Dit vergt een afweging van de verschillende uitgangspunten.

Eén van de hoofdregels van de RWN is, dat het ontstaan van meervoudige nationaliteit door vrijwillige verkrijging van het Nederlanderschap (naturalisatie) dan wel een vreemde nationaliteit wordt beperkt. Een ander internationaal en nationaal uitgangspunt is dat een ieder redelijkerwijs het recht moet hebben een nationaliteit respectievelijk de Nederlandse nationaliteit te verwerven. Ook het respect voor de eenheid van nationaliteit in het gezin en de bescherming van de identiteit van kinderen, waarvan de nationaliteit deel uitmaakt, zijn beschermingswaardige belangen.

Waar het betreft kinderen die de Nederlandse nationaliteit verkrijgen door optie (artikel 6, eerste lid, onder c en d, RWN), is het belang van kind, het respecteren van zijn identiteit, doorslaggevend. Een kind behoudt bij verlening van het Nederlanderschap na een verzoek tot optie daarom zijn vreemde nationaliteit. Hiervoor wordt een aanknopingspunt gevonden in het IVRK en het EVN.

Met de voorgestelde wijziging brengt de Nederlandse regering een onderscheid aan tussen optanten die sinds hun vierde jaar in het Koninkrijk verblijven, en degenen die in het Koninkrijk geboren zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan onderbouwen waarom zij kiest voor een gescheiden behandeling, terwijl hun feitelijke situatie zoveel gelijkenis toont?

De groepen optanten die hier in het geding zijn vertonen overeenkomsten, maar ook verschillen. Het onderscheid is gebaseerd op deze verschillen enerzijds en de overeenkomsten van deze afzonderlijke categorieën met andere optanten anderzijds. De meerderjarigen die hier zijn geboren (artikel 6, eerste lid, onder a, RWN) vertonen gelijkenis met de minderjarigen die hier zijn geboren en van wie de regering de identiteit waaronder nationaliteit zo veel mogelijk wil respecteren in het licht van internationale verdragen, terwijl de meerderjarigen die hier sinds hun vierde jaar verblijven (artikel 6, eerste lid, onder e, RWN) gelijkenis vertonen met de naturalisandi die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende vijf jaar of meer hun hoofdverblijf in het Koninkrijk hebben gehad.

Rechtspositie optanten

De regering wenst de afstandsplicht voor optanten die hier sinds hun vierde jaar hun hoofdverblijf hebben, in te voeren om zo hun rechtspositie te verhelderen. Als voorbeeld noemt de regering dat door de afstandsplicht Turkse Nederlanders van Turkse afkomst niet meer voor militaire dienst in Turkije kunnen worden opgeroepen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering duidelijk kan maken in welk belang de rechtspositie verhelderd zou moeten worden. Voor wie is hun rechtspositie nu onhelder, en voor wie is dit een probleem? Als het in het belang van de Nederlandse overheid is, kan zij dan uitleggen waar het probleem in schuilt? Als de regering het belang van de optanten voor ogen heeft, kan zij onderbouwen op welke wijze optanten nu last ondervinden van hun rechtspositie? En zou deze mogelijke onhelderheid niet via voorlichting zijn op te lossen? De leden van de GroenLinks-fractie lijkt het zuiverder en recht doen aan het zelfbeschikkingsrecht om burgers zelf te laten kiezen of zij de dubbele nationaliteit verkiezen boven een «helderder rechtspositie». Zij vragen of de regering het niet paternalistisch acht om een keuze te maken voor de optanten, als ze alleen het belang van de optanten zelf op het oog heeft.

Nationaliteit drukt de verhouding uit tussen de staat en de burger die de nationaliteit van die staat heeft. Een verheldering van die positie is in het belang van de staat en de burger beide. Het belang dat een staat erbij heeft dat zijn burgers geen andere nationaliteit bezitten bestaat hierin, dat de betrekkingen tussen overheid en burger, de rechten en plichten die over en weer bestaan, vrij blijven van inmenging door andere staten en dat de burger zich niet aan zijn verplichtingen jegens de overheid kan onttrekken met een beroep op verplichtingen die hij jegens een andere overheid heeft of – in het land van zijn andere nationaliteit verblijvend – aanspraken kan doen gelden die zijn voorbehouden aan burgers van de eerstgenoemde staat.

Meervoudige nationaliteit kan tot complicaties aanleiding geven met betrekking tot onderwerpen als bescherming en bijstand vanwege diplomatieke onderscheidenlijk consulaire vertegenwoordigers, verblijf en vestiging, dienstplicht en uitlevering. Dit geldt niet alleen voor een staat; het geldt vice versa ook voor de burger. Het bezit van één nationaliteit kan hieraan een einde maken; voorlichting echter veelal niet.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder wat de regering als een effectieve band beschouwt? Is het hebben van een affectieve band via familierelaties en een gedeelde cultuur, niet ook onderdeel van een effectieve band? Volgens de regering wordt met het afstand nemen niet pijnlijk een band doorgesneden voor de optanten. Waarop baseert de regering deze veronderstelling? Zij vragen verder waarop de regering de verwachting stoelt dat de afstandseis niet zal leiden tot een terugloop van het gebruik van het optierecht en of de regering het met deze leden eens is dat dit in het belang van de integratie een onwenselijke ontwikkeling zou zijn.

Het enkele bezit van een emotionele band met een land beschouwt de regering niet als een effectieve band in juridische zin. Met het ontbreken van een effectieve band bedoelt de regering dat er geen reden is om rechten en plichten tussen de burger en deze staat te onderhouden die door nationaliteit worden uitgedrukt. Omdat het afstand doen van die nationaliteit tot de groep wordt beperkt die juridisch geen effectieve band met die staat onderhoudt, is niet te verwachten dat deze afstandsplicht leidt tot een terugloop van het gebruik van het optierecht.

Gegevens Nederlanders met dubbele nationaliteit

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de VVD-fractie over de oorzaken van de toename van het aantal Nederlanders met een dubbele nationaliteit in de periode 1996–2006, onderscheidt de regering drie categorieën. Deze categorieën zijn a) kinderen die worden geboren uit ouders met verschillende nationaliteiten, b) optanten zonder afstandsplicht en c) naturalisandi zonder afstandsplicht. Voor de categorie optanten geeft de regering aan dat het aantal personen dat na aanvaarding van dit wetsvoorstel afstand moet doen van een andere nationaliteit zeer klein is. In 2007 hebben 707 personen geopteerd, in 2008 447 personen. Een deel van deze groep had nog een beroep kunnen doen op de uitzonderingen op de afstandsplicht. Deze leden vragen of zij het goed begrijpen dat de gehele groep na aanvaarding van dit wetsvoorstel geen beroep meer had kunnen doen op de uitzonderingen?

Op de optanten aan wie ingevolge dit voorstel de plicht tot afstand van de nationaliteit van het land van herkomst wordt opgelegd zullen ingevolge het voorstel dezelfde uitzonderingen van toepassing zijn als op de naturalisandi die afstand moeten doen van de nationaliteit van het land van herkomst. Zo geldt de afstandsplicht niet als afstand «redelijkerwijs niet kan worden verlangd», bijvoorbeeld als het in het nationaliteitsrecht van het desbetreffende land niet mogelijk is om afstand te doen van die nationaliteit.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het aandeel van de categorie naturalisandi – op basis van de bijlage die is gevoegd bij de nota naar aanleiding van het verslag van dit voorstel (TK, 31 813 (R1873), nr. 6, bijlage) – in de toename van het aantal personen in de periode 1996 tot 2010 ongeveer 385.000 bedraagt. Ervan uitgaande dat de totale toename van het aantal personen met een dubbele nationaliteit 606.550 bedraagt – dit is het verschil tussen het aantal personen met een dubbele nationaliteit in 2010 (1.159.000) en het aantal in 1996 (552.450) –, dan maken 385.000 personen daar een substantieel deel vanuit. Welk aandeel van deze groep zal na aanvaarding van dit wetsvoorstel zijn tweede nationaliteit verliezen? Kan de regering, met andere woorden, een betere inschatting geven van het aantal Nederlanders met een dubbele of meervoudige nationaliteit voor wie de afstandseis zal gelden als dit wetsvoorstel van kracht wordt?

Aan personen die de Nederlandse nationaliteit reeds hebben verkregen wordt de afstandsplicht ingevolge dit voorstel niet opgelegd. Het gaat alleen om personen die na aanvaarding van het voorstel bevestiging van hun optie of verlening van het Nederlanderschap door naturalisatie vragen. Het aantal naturalisandi dat in de afgelopen jaren een beroep kon doen op de uitzondering die in het voorstel wordt geschrapt is weergegeven in het volgende schema.

Overzicht van de aantallen naturalisandi die in de periode 2001–2008 geen afstand hoefden te doen, omdat ze, voordat ze meerderjarig werden, minimaal vijf jaar in het Koninkrijk hadden gewoond
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Uitzonderingscategorie afstand, minimaal 5 jaar in het Koninkrijk gewoond voor meerderjarigheid

678

708

546

426

715

515

547

644

Totaal aantal naturalisaties van meerderjarigen

30.839

28.906

20.949

15.089

16.715

14.893

16.301

17.195

Percentage bovengenoemde uitzonderingscategorie van het totaal aantal naturalisaties van meerderjarigen

2%

2%

3%

3%

4%

3%

3%

4%

Voor het aantal optanten dat onder de nieuwe afstandsplicht komt te vallen wordt verwezen naar het schema hieronder.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering kan aangeven voor welke nationaliteiten de wetgeving van het betreffende land het afstand doen van deze nationaliteiten niet toestaat?

De volgende landen laten afstand van de nationaliteit niet toe (zie de C-lijst in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap): Algerije, Argentinië, Bangladesh, Costa Rica, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Eritrea, Griekenland, Jemen, Libië, Marokko, Mexico, Nauru, Nicaragua, Syrië, Tonga, Tunesië.

De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag van de regering vernemen wat de omvang is van de groep optanten die vanaf hun vierde in het Koninkrijk verblijven. De leden hebben de indruk dat dit aantal de afgelopen jaren steeds verder is verkleind, en vragen zich daarom ook af welk belang de regering erbij heeft om de voorwaarden op dit moment aan te passen.

Het gaat de regering niet om het bereiken van een zo ver mogelijke beperking van meervoudige nationaliteit, maar om een evenwichtige regeling van rechten en plichten, in het perspectief van de uitgangspunten dat het streven naar één nationaliteit één van de hoofdregels is van de RWN en dat de rechtspositie van de burger zoveel mogelijk in overeenstemming moet zijn met zijn feitelijke leefsituatie. Het aantal optanten dat op grond van artikel 6, lid 1 onder e RWN heeft geopteerd, 2004–20091 is als volgt weer te geven.

Overzicht van de periode 2004–2009 in absolute cijfers het totaal aantal en het aantal optanten dat opteerde op grond van artikel 6, eerste lid, onder e, RWN, alsmede het % van deze groep optanten t.o.v. het totaal aantal optanten
 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Totaal

Opties o.g.v. artikel 6, lid 1, onder e RWN

573

656

742

707

447

478

3603

Totaal aantal opties

5265

7523

9965

8434

5402

6548

43137

% van het totaal aantal opties

10,9

8,7

7,4

8,4

8,3

7,3

8,4

Europees beleid

De leden van de GroenLinks-fractieconstateren dat de regering met deze wijziging de intentie heeft om de afstandsplicht als hoofdregel te versterken en daar alleen uitzonderingen op toe te staan als internationale verplichtingen haar daartoe nopen. De leden constateren voorts dat de regering erkent dat de afstandsplicht zelf geenszins voortkomt uit verdragsrechtelijke verplichtingen. Met deze nationale keuze wijkt de Nederlandse regering af van het beleid in andere Europese lidstaten om meervoudige nationaliteit toe te staan. Niettemin stelt de regering te hechten aan Europese afstemming van nationaliteitsregels. Deze leden vragen op welke wijze de regering ment deze afstemming te bereiken? Is het internationaal overleg inzake nationaliteit in het kader van de Raad van Europa alleen gericht op uitwisseling van informatie, of ook op het verkrijgen van meer harmonisatie?

De regering is voorstander van internationale afstemming van nationaliteitsregels. Als het gaat om het afstand doen van de nationaliteit van het land van herkomst, of het afstand doen van de eigen nationaliteit bij aanvaarding van een andere nationaliteit, blijken de benaderingen per land echter erg uiteen te lopen. Het is geenszins zo, dat alle andere landen dezelfde lijn hanteren en Koninkrijk daarbij uit de pas loopt. De regels verschillen per land. Het internationaal overleg over nationaliteitsregels verloopt vooral via de Raad van Europa. Nog onlangs heeft Nederland ingestemd met een aanbeveling van de Raad van Europa met betrekking tot de nationaliteit van kinderen, met name om staatloosheid tegen te gaan.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder hoe de regering de motieven van de regeringen apprecieert in de landen die meervoudige nationaliteit niet beperken? Heeft de regering inzicht in de effecten die het beleid in deze lidstaten heeft? Heeft het voordelen met betrekking tot de integratie van migranten, of doemen er inderdaad problemen op als gevolg van een onheldere rechtspositie? Is de regering bereid om haar nationale keuzes eventueel aan te passen, als het beleid in deze landen overwegend positieve effecten heeft en als hiermee meer harmonisatie van de nationale regels tot stand zou komen?

Elk land heeft eigen overwegingen om meervoudige nationaliteit in meerdere of mindere mate te accepteren. De regering treedt niet in de beoordeling van die overwegingen. Het kan gaan om het wegnemen van belemmeringen voor de verlening of verkrijging van de nationaliteit van een land, met het oog op het geven van rechten of het opleggen van plichten aan immigranten, maar ook om het binden van de eigen burgers aan het land van herkomst bij emigratie, al dan niet met oog op het handhaven van rechten en bevoegdheden van de staat jegens die burgers en vice versa. Harmonisatie van de regels lijkt op het punt van de afstand van nationaliteit bij verkrijging van een nieuwe nationaliteit niet te verwachten, aangezien elk land op dit punt graag zijn eigen benadering kiest.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook of (meervoudige) nationaliteit in EU verband aan de orde is? Erkent de regering dat een gebrek aan coördinatie van de nationaliteitswetgeving tussen de lidstaten ook consequenties voor het gemeenschapsrecht kan hebben, gelet op het mogelijke verlies van het Unieburgerschap? Het Hof heeft in het Rottmann arrest uitgemaakt dat verlies en intrekking van nationaliteit weliswaar een nationale competentie is, maar dat de regels en de toepassing wel in overeenstemming behoren te zijn met het gemeenschapsrechtelijk evenredigheidsbeginsel. Biedt deze uitspraak volgens de regering nog een extra aanleiding tot coördinatie tussen de lidstaten over de nationale voorwaarden van verlies en intrekking, juist omdat het verlies van een nationaliteit van een lidstaat ook het verlies van iemands rechten als Unieburger betekent?

Het onderwerp «meervoudige nationaliteit» staat niet op de agenda van de EU. Wel heeft het lid van het Europees Parlement mevrouw Hennis-Plasschaert op 26 oktober 2009 aandacht gevraagd voor het recht om afstand te kunnen doen van een nationaliteit bij de toenmalige Eurocommissaris voor Justitie Barrot. In dit verband heb ik toegezegd contact op te nemen met zijn opvolger, mevrouw Reding.

Het feit dat in Europa ieder land binnen de grenzen van de internationale verdragen zelf kan bepalen wie zijn onderdanen zijn en hoe zijn nationaliteitsrecht wordt ingericht kan gevolgen hebben voor het gemeenschapsrecht. Uit de zaak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2010 (C-135/08) blijkt dat het nationaliteitsrecht van verschillende landen afstemming kan vergen. Deze uitspraak had samengevat betrekking op een Oostenrijker, de heer Rottmann, die de Duitse nationaliteit vrijwillig verkreeg, waardoor hij op grond van het Oostenrijkse recht de Oostenrijkse nationaliteit verloor. Pas na de verkrijging van de Duitse nationaliteit werd de Duitse autoriteiten duidelijk dat ten aanzien van Rottmann een arrestatiebevel van kracht was. De Duitse autoriteiten besloten daarop de naturalisatie met terugwerkende kracht in te trekken wegens bedrog. Dit had tot gevolg dat Rottmann staatloos zou worden en ook zijn rechten als burger van de Unie zou verliezen.

De situatie zoals in de zaak van Rottmann is een reeds langer bestaand probleem. Internationale verdragen zijn erop gericht staatloosheid zo veel mogelijk te voorkomen. In zowel het Verdrag tot beperking der staatloosheid van de Verenigde Naties als het EVN is echter bepaald dat staatloosheid wel mag volgen in het geval dat de nationaliteit is verkregen door bedrog, valse informatie of het verzwijgen van enig relevant feit (artikel 8, tweede lid, onder b, Verdrag tot beperking der staatloosheid en artikel 7, eerste lid, onder b, en derde lid, EVN).

Nieuw aan de uitspraak van het Hof van Justitie is de koppeling aan het verlies van de rechten als Unieburger. Het Hof van Justitie oordeelt dat het Lidstaten niet kan worden verboden om de nationaliteit in te trekken op de enkele grond dat betrokkene de nationaliteit van zijn Lidstaat van herkomst niet heeft teruggekregen. Een dergelijk besluit moet wel in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel, wat de gevolgen ervan voor de situatie van de betrokkene – en in voorkomend geval van zijn gezinsleden – uit het oogpunt van het Unierecht betreft. Voor de Lidstaat van herkomst geldt het beginsel van evenredigheid eveneens bij het beoordelen van de vraag of betrokkene zijn oude nationaliteit dient te kunnen herkrijgen. Deze uitspraak van het Hof van Justitie geeft de bevoegde autoriteiten in de verschillende landen aanknopingspunten hoe te handelen in het geval dat intrekking wegens bedrog leidt tot het verlies van de rechten als Unieburger. Het Koninkrijk neemt de uitspraak van het Hof van Justitie in acht bij beslissingen over de intrekking van de Nederlandse nationaliteit en de herkrijging daarvan na het verlies van een andere nationaliteit. De Raad van Europa bereidt op dit moment een vierde conferentie voor over nationaliteitskwesties. Dit is een goede gelegenheid om de uitspraak van het Hof van Justitie aan de orde te stellen en te bezien of er op dit punt tot onderlinge afstemming kan worden gekomen. Afstemming met Denemarken, Noorwegen, Oostenrijk, Monaco, Estland en Litouwen is in dit verband met name van belang, omdat zij evenals Nederland in beginsel van automatisch verlies van hun nationaliteit uitgaan bij de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Deze aantallen worden sinds 2004 geregistreerd.

Naar boven