nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 17 september 2009
Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd:
I
In artikel I, onderdeel B, wordt na het eerste lid een nieuw lid toegevoegd,
dat luidt: 1a. In artikel 6, eerste lid, onder f wordt «artikel 15,
eerste lid, onder d», gewijzigd in: artikel 15, eerste lid, onder d
of f.
II
In artikel II wordt na het tweede lid een nieuw lid toegevoegd, dat luidt:
2a. De in artikel I, onderdeel F, genoemde wijziging is niet van
toepassing op verzoeken tot medeverlening van het Nederlanderschap die zijn
ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze Rijkswet.
Toelichting
Deze nota van wijziging strekt tot het herstellen van twee omissies in
het voorstel van rijkswet.
I
Het voorstel van rijkswet regelt in het nieuwe artikel 15, eerste lid,
onder f, dat het Nederlanderschap voor de optant als bedoeld in artikel 6,
eerste lid, onder e, eindigt door intrekking, als hij heeft nagelaten na de
verkrijging van het Nederlanderschap het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke
nationaliteit te verliezen. Artikel 6, eerste lid, onder f, van de geldende
Rijkswet regelt, dat de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap
heeft bezeten het Nederlanderschap door optie terug kan krijgen als hij alhier
ten minste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf
heeft gehad. Dit geldt niet voor de naturalisandus van wie het Nederlanderschap
is ingetrokken omdat hij niet het mogelijke heeft gedaan om zijn oorspronkelijke
nationaliteit te verliezen. Deze naturalisandus kan het Nederlanderschap na één
jaar toelating en hoofdverblijf niet terug krijgen. De wijziging in deze nota
strekt ertoe dit ook toe te passen op de optant die niet het mogelijke
heeft gedaan om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.
II
De in artikel I, onderdeel F van het voorstel van rijkswet genoemde wijziging
regelt dat ook bij medeverlening van het Nederlanderschap aan een kind dat
ten tijde van het verzoek de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt het afleggen
van een verklaring verbondenheid verplicht is. De wijziging in deze nota strekt
ertoe deze verplichting niet te verbinden aan verzoeken tot verlening van
het Nederlanderschap die voor de inwerkingtreding van deze Rijkswet zijn ingediend.
Dit is nodig, omdat de verplichting tot het afleggen van de verklaring anders
ook van toepassing zou zijn op degenen die bij het indienen van het verzoek
voor de inwerkingtreding van de Rijkswet geen bereidverklaring tot het afleggen
van een verklaring van verbondenheid hebben afgelegd. Op deze wijze wordt
voorkomen dat de medenaturalisandus na het indienen van zijn verzoek met gewijzigde
voorwaarden voor medenaturalisatie wordt geconfronteerd.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin