31 813 (R1873)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties

nr. 16
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 19 januari 2010

Artikel I, onderdeel G, tweede onderdeel, van het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 14, tweede lid komt te luiden:

2. Onze Minister kan het Nederlanderschap intrekken van de persoon die onherroepelijk is veroordeeld wegens:

a. een misdrijf omschreven in de titels I tot en met IV van het Tweede Boek van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld;

b. een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83 of 205 van het Wetboek van Strafrecht;

c. een misdrijf dat soortgelijk is aan de misdrijven als bedoeld onder a en b en waarop naar de wettelijke omschrijving in de strafwet van een van de landen van het Koninkrijk een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld;

d. een misdrijf omschreven in de artikelen 6,7 en 8 van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120).

II

Artikel 14, derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met het zevende lid tot het derde tot en met het zesde lid.

III

In artikel 14, derde lid (nieuw) wordt «op grond van het tweede en derde lid» vervangen door: op grond van het tweede lid.

Toelichting

De voorgestelde wijziging beoogt het juridisch kader voor de intrekking van het Nederlanderschap nader te preciseren. In het aanvankelijke voorstel waren de misdrijven die aanleiding zouden kunnen zijn voor intrekking van het Nederlanderschap ruim omschreven, terwijl aan de Minister eveneens een ruim discretionair kader voor zijn beslissingen werd geboden. Het voorstel in deze nota houdt in, dat de misdrijven waarbij in geval van een onherroepelijke veroordeling het Nederlanderschap kan worden ingetrokken, worden beperkt tot die misdrijven die tegen de staat of zijn instituties zijn gericht en een ernstig gewelddadig of vijandelijk element bevatten. Daarbij zijn nu ook veroordelingen voor misdrijven tegen de menselijkheid betrokken als bedoeld in het Statuut van het Internationaal Strafhof. De rechtsorde van Nederland is onlosmakelijk verbonden met de internationale rechtsorde. Een veroordeling voor een misdrijf dat een ernstige schending vormt van de internationale rechtsorde wordt beschouwd als een ernstige schending van de essentiële belangen van het Koninkrijk. Ook is het misdrijf genoemd in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Het zonder toestemming van de Koning werven van personen voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd moet als een schending van de essentiële belangen van de staat worden beschouwd, als die gewapende strijd zich tegen het Koninkrijk richt.

De beperking van het aantal misdrijven tot ernstige misdrijven als hier bedoeld brengt mee, dat het voor hand ligt het kader voor de Minister om tot intrekking over te gaan eveneens aan te passen. De veiligheid van het Koninkrijk is bij de nu genoemde misdrijven bijna altijd in het geding en maakt deel uit van de criteria voor de afweging die de Minister bij het uitoefenen van de intrekkingsbevoegdheid maakt.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven