31 804
Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep

nr. 80
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2009

Op 1 september jl. is het beloningskader presentatoren in de publieke omroep (BPPO) in werking getreden (bijgevoegd),1 nadat ik daar op 18 augustus 2009 mijn goedkeuring aan heb verleend op grond van artikel 2.3, vierde lid, van de Mediawet 2008.

Ten opzichte van de versie die ik uw Kamer op 26 juni 2009 toezond (bijlage bij Kamerstukken II 2008/09, 31 804, nr. 70) en in vervolg op de bespreking daarvan met uw Kamer op 1 juli jl. is een aantal wijzigingen aangebracht waarmee onder andere uitvoering wordt gegeven aan de motie van de leden Voordewind en Atsma. Het betreft de volgende onderwerpen:

– Het vastleggen van het maximale aantal uitzonderingen voor televisie- en radiopresentatoren. In het BPPO is vastgelegd dat er vanaf 1 september 2009 door de raad van bestuur van de NPO bij nieuwe overeenkomsten voor maximaal 5 televisiepresentatoren en 3 radiopresentatoren van de gehele publieke omroep goedkeuring kan worden verleend om boven het normbedrag van € 181 000 te belonen.

– Het meerdere boven het normbedrag van € 181 000 dient volgens het BPPO bij ledenverenigingen uit verenigingsgelden te worden betaald (motie Voordewind/Atsma, Kamerstukken II 2008/09, 31 804, nr. 78).

– Volgens het BPPO bepaalt de raad van bestuur van de NPO in alle gevallen (de hoogte van de beloning van) de uitzondering. Het feit dat omroepverenigingen het meerdere uit verenigingsgelden dienen te betalen, betekent dus niet dat ledenverenigingen zelfstandig over (de hoogte van) de uitzondering kunnen beslissen.

– Bij de beoordeling of een presentator voor de uitzondering in aanmerking komt zal aan alle vier de «extra» toetsfactoren moeten worden voldaan (en is het niet langer voldoende als aan twee van de vier «gekwalificeerde» factoren wordt voldaan, zoals in de vorige versie nog het geval was). Overigens zal bij het verzoek van een omroep om een uitzondering te maken de betrokken presentator al zodanig aan deandere criteria moeten voldoen dat hij/zij in ieder geval in de hoogste categorie (C) is ingedeeld.

– Bij het openbreken van bestaande contracten is de mogelijkheid opgenomen om een beloning die boven de normbedragen uitkomt geleidelijk af te bouwen. Daarmee wordt mijn toezegging aan het kamerlid Remkes gestand gedaan. In de vorige versie was nog opgenomen dat dan meteen het volledige BPPO van toepassing was.

– De regeling waarbij een presentator werkzaam is voor verschillende omroepen, is verduidelijkt. Wanneer een presentator voor meerdere omroepen werkzaam is, kan de totale beloning niet meer zijn dan het maximum-normbedrag.

Zoals ik bij de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Jasper van Dijk al aangaf (Aanhangsel van de Handelingen II 2008/09, nr. 3484) verricht de NPO op dit moment een «proefmeting» om onder andere ook een overzicht te krijgen van de verschillende afspraken die voor de inwerkingtreding van het BPPO door omroepen met BV’s zijn gemaakt. Zodra dat onderzoek is afgerond en aan mij is toegestuurd, zal ik de Kamer nader informeren.

Verder verwacht ik in het voorjaar van 2010 de eerste rapportage over de werking van het BPPO van de raad van bestuur van de NPO te ontvangen. Dan kan een vergelijking worden gemaakt met de «proefmeting» en wordt zichtbaar welke ontwikkeling zich sinds de inwerkingtreding van het BPPO heeft voorgedaan. Ook daar zal ik de Kamer nader over informeren.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven