nr. 45
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID BOSMA TER VERVANGING
VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 17
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel R, komt te luiden:
R
Artikel 2.25 komt te luiden:
Artikel 2.25
1. Voor een erkenning komen slechts in aanmerking omroepverenigingen
die:
a. in de voorafgaande erkenningsperiode een erkenning of een voorlopige
erkenning hadden;
b. ten minste 150 000 leden hebben;
c. op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin die
erkenning ingaat, een reserve als bedoeld in artikel 2 174a hebben waarvan
het saldo nihil of positief is; en
d. die, indien zij in de voorafgaande erkenningsperiode een voorlopige
erkenning hadden, nooit om uitstel van betaling in de zin van afdeling 3 van
hoofdstuk IV van de Invorderingswet 1990 hebben gevraagd of in surseance van
betaling in de zin van titel II van de Faillissementswet hebben verkeerd.
2. De hoogte van het saldo, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond
door overlegging van de jaarrekening, bedoeld in artikel 2 171, tweede
lid, die vergezeld gaat van een verklaring van een accountant als bedoeld
in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
II
Artikel I, onderdeel S, komt te luiden:
S
Artikel 2.26 komt te luiden:
Artikel 2.26
1. Voor een voorlopige erkenning komen slechts in aanmerking omroepverenigingen
die:
a. in de voorafgaande erkenningsperiode geen erkenning of een voorlopige
erkenning hadden;
b. ten minste 50 000 leden hebben;
c. op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin die
erkenning ingaat, een reserve als bedoeld in artikel 2 174a hebben waarvan
het saldo nihil of positief is;
d. zich naar stroming als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, onderdeel
c, en naar voorgenomen media-aanbod wat betreft genre, inhoud en doelgroepen
zodanig onderscheiden van de omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.25,
dat de verscheidenheid van het media-aanbod van de landelijke publieke media-dienst
wordt vergroot en een vernieuwende bijdrage wordt geleverd aan de uitvoering
van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau; en
e. die nooit om uitstel van betaling in de zin van afdeling 3 van
hoofdstuk IV van de Invorderingswet 1990 hebben gevraagd of in surseance van
betaling in de zin van titel II van de Faillissementswet hebben verkeerd.
2. Artikel 2.25, tweede lid, is van toepassing.
III
In artikel I, onderdeel U, komt het eerste punt te luiden:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «2.25, 2.26»
vervangen door: 2.25, eerste lid, onderdelen a, b en d, 2.26, eerste lid,
onderdelen a, b, d en e.
IV
In artikel I onderdeel Ua, wordt «volzin» telkens vervangen
door: lid.
Toelichting
Verwacht mag worden dat ook omroepen een solide financiële basis
hebben. Dit amendement stelt hier nadere eisen aan en regelt derhalve dat
een omroep die in de voorafgaande erkenningsperiode een voorlopige erkenning
had niet in aanmerking kan komen voor een erkenning als deze omroep ooit om
uitstel van betaling in de zin van afdeling 3 van hoofdstuk IV van de Invorderingswet
1990 heeft gevraagd of in surseance van betaling in de zin van titel II van
de Faillissementswet heeft verkeerd. Dit amendement regelt hetzelfde voor
omroepen die voor het eerst een voorlopige erkenning aanvragen.
Dit amendement is technisch gewijzigd in verband met de Tweede Nota van
Wijziging (31 804 nr. 18) van 19 maart 2009.
Bosma