B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 augustus
2008 en het nader rapport d.d. 19 november 2008, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 30 juli 2008, no. 08002236, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister
van Justitie, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig
gemaakt het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; New York, 18 december
2002 (Trb. 2005, 243 en Trb. 2006, 64), met toelichtende nota.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 juli
2008, no. 08002236, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk
zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 29 augustus 2008, nr. W02.080351/II/K,
bied ik U hierbij aan.
Het protocol beoogt een systeem in het leven te roepen van periodieke
bezoeken door onafhankelijke internationale en nationale organen aan plaatsen
waar personen gedetineerd worden teneinde foltering en andere wrede, onmenselijke
of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen. Er wordt op internationaal
niveau een Subcomité ter preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke
of onterende behandeling of bestraffing ingesteld. Daarnaast legt het protocol
aan staten die partij zijn de verplichting op om één of meer
onafhankelijke nationale preventiemechanismen aan te wijzen ter voorkoming
van foltering op nationaal niveau.
De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de goedkeuring van
het protocol, maar plaatst daarbij de volgende kanttekening.
Wat betreft de aanwijzing van een nationaal preventiemechanisme door de
Nederlandse Antillen stelt de toelichting dat er twee bestaande instanties
zijn die voorgedragen kunnen worden: de Ombudsman of de Commissie van Toezicht
op het Gevangeniswezen. Er wordt thans overleg gevoerd om een definitieve
voordracht te doen.1
De Raad merkt op dat het onduidelijk is welke commissie bedoeld wordt
met «de Commissie van Toezicht op het Gevangeniswezen». Ingevolge
de Landsverordening Beginselen gevangeniswezen is er bij ieder gesticht een
Commissie van Toezicht die onder meer tot taak heeft toezicht te houden op
de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming in het gesticht en daarover aan de Minister van Justitie advies uit te brengen.1 Echter, er is niets geregeld over een overkoepelende «Commissie
van Toezicht op het Gevangeniswezen». Gelet op het zware gewicht van
het onderwerp van het protocol – het voorkomen van foltering en andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing – is de
Raad van oordeel dat een spoedige en effectieve nakoming van de verplichtingen
wat betreft het nationale toezicht van groot belang is. De Raad beveelt aan
de toelichtende nota op dit punt te verduidelijken en aan te geven op welke
termijn het nationale preventiemechanisme op de Nederlandse Antillen wordt
aangewezen, en in hoeverre deze instantie voldoet aan het vereiste van onafhankelijkheid
zoals neergelegd in artikel 18, eerste lid, van het protocol. De Raad adviseert
daarbij tevens de situatie te betrekken na de staatkundige veranderingen binnen
het Koninkrijk.
Naar aanleiding van de kanttekening van de Raad van State van het Koninkrijk
is hoofdstuk IV, de paragraaf «Nationaal toezicht in de Nederlandse
Antillen», van de toelichtende nota aangevuld.
De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging goed te vinden
dat bedoeld protocol wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal,
aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan
het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Minister van Justitie, verzoeken mij te machtigen
gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde
toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste
en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en tevens over te leggen aan de
Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen