31 795
Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning, wat betreft de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wijzigingen

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 maart 2009

Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het verslag op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning, wat betreft de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wijzigingen. Bij de beantwoording van de vragen heeft de regering zoveel mogelijk de opbouw van het verslag gevolgd. Op onderdelen heeft zij zich gepermitteerd vragen van gelijke strekking in samenhang te beantwoorden.

ALGEMEEN

Inleiding

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe de wetswijziging zich verhoudt tot de beleidsvrijheid van de gemeenten.

Voorts vragen deze leden naar meer duidelijkheid voor de burger als het gaat om de keuzemogelijkheden tussen de zorg in natura, het persoonsgebonden budget (pgb) en de financiële vergoeding.

In voorliggend wetsvoorstel gaat het in de kern om het borgen van de positie van de burger. De wetswijziging doet niets af aan de in de Wmo vervatte lokale beleidsvrijheid om uitvoering aan de Wmo te geven in de specifieke context van een gemeente. De Wmo is – zoals bekend – een kaderwet. Om de positie van de burger adequaat te borgen, is thans reeds een aantal regels opgenomen, bijvoorbeeld over de compensatieplicht of over de rol van de burger bij de beleidsvoorbereiding of bij de horizontale verantwoording.

Als de burger ondersteuning in natura wenst mag hij of zij op generlei wijze worden geconfronteerd met lasten samenhangend met werkgever- of opdrachtgeverschap. Dat was tot dusver onvoldoende gewaarborgd. Dat leidde tot onheldere situaties voor de burger. Daaraan maakt het voorliggende wetsvoorstel een einde. Er is dus geen sprake van een principiële wijziging van de beleidsvrijheid van gemeenten. Binnen de zojuist genoemde regels bestaat alle ruimte voor integraal beleid en lokaal maatwerk.

In de wetstekst wordt ten principale onderscheid gemaakt tussen een voorziening in natura en een voorziening anders dan in natura. In de kern is dit een onderscheid tussen het wel of niet zelf regelen van de voorziening. Op grond van artikel 6, zoals nader uitgelegd in de memorie van toelichting, kan de voorziening anders dan in natura een pgb of financiële vergoeding zijn en moeten beide door gemeente worden aangeboden. Dat is met opzet gebeurd. In de voorbereiding op het wetsvoorstel bleek er in het veld onrust te bestaan over zowel het mogelijk verdwijnen van het pgb uit de wet, als het verdwijnen van de alfahulp. Door nu deze twee mogelijkheden te benoemen, is het helder dat beide vormen binnen de hulp voor het huishouden blijven bestaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom gemeenten burgers alleen begrijpelijk moeten informeren voorafgaand aan de keuze voor «een individuele voorziening anders dan in natura», en waarom deze informatieverstrekking niet plaatsvindt voorafgaand aan de keuze tussen een individuele voorziening in natura en een individuele voorziening anders dan in natura.

Ook de leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering niet heeft gekozen voor de informatieplicht voor alle voorzieningen onder de Wmo, dus ook de voorzieningen in natura.

In de huidige Wmo is de informatie en adviesfunctie als prestatieveld aangenomen. Op grond daarvan wordt de burger integraal geïnformeerd over alle voorzieningen waarop hij of zij een beroep kan doen. Dat blijft zo. Het voorliggende wetsvoorstel gaat verder.

Uit het wetsvoorstel volgt dat het college van burgemeester en wethouders de burger begrijpelijk inlicht over de gevolgen van de keuze voor een individuele voorziening anders dan in natura. Bij de individuele voorziening anders dan in natura was het voor de burger niet altijd duidelijk dat hij bijvoorbeeld werkgever wordt of dat hij verantwoording over het ontvangen bedrag moet afleggen. Omdat de regering de positie van de burger helder geborgd wil hebben (en er voor werknemers geen onheldere arbeidsverhoudingen mogen bestaan), regelt dit wetsvoorstel de geïnformeerde toestemming expliciet. Bij de voorziening in natura is het opnemen van de geïnformeerde toestemming niet direct noodzakelijk en zou leiden tot extra bureaucratie.

In de praktijk zal het informatiemoment veelal gelijktijdig vallen met keuze voor de voorziening in natura of de voorziening anders dan in natura.

De leden van de fractie van de VVD vragen zich af in hoeverre de voorliggende wetswijziging zich verhoudt tot de teksten uit o.a. het regeerakkoord die juist sterk aanzetten tot beleidsvrijheid op lokaal niveau.

Het voorliggende wetsvoorstel sluit goed aan op het coalitieakkoord en de beleidsvrijheid van gemeenten op het lokale niveau. De beleidsvrijheid om tot lokaal maatwerk te komen acht de regering een groot goed. Het voorliggende wetsvoorstel richt zich niet op het inperken van die beleidsvrijheid, maar op het borgen van de positie van de burger. De burger mag niet onwetend geconfronteerd worden met een alfahulp. Als de positie van de burger in het gedrang komt, is de regering er vanuit haar systeemverantwoordelijkheid aan gehouden op te treden.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering de opvatting deelt dat alle partijen de intentie hebben gehad de Wmo zo goed mogelijk uit te voeren.

De invoering van de Wmo was een majeure operatie. De regering deelt de opvatting dat alle partijen de intentie hadden de Wmo zo goed mogelijk in te voeren. In algemene zin zijn partijen er ook in geslaagd de Wmo goed in te voeren.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering naar de wijze waarop gemeenten indiceren. Op wiens initiatief is besloten om de wijze van indiceren bij de Wmo radicaal te wijzigen? En wat vindt de regering van deze ontwikkeling?

Met enige nadruk wijst de regering erop dat – ook na onderzoek door Research voor Beleid en SGBO, waarover de Kamer is geïnformeerd – is gebleken dat de manier van indiceren door gemeenten niet wezenlijk verschilt van de manier waarop in de AWBZ geïndiceerd werd. Noch qua methodiek, noch qua uitkomst van de indicaties. Er is dus geen sprake van een initiatief tot wijziging van indicatiestelling. Wel is er een verschuiving zichtbaar in de daadwerkelijke levering (van HH2 naar HH1). Aanbieders konden in de AWBZ binnen de bandbreedte van de verhouding HH1 en HH2, zoals die met zorgkantoren was afgesproken, zelf de inzet van HH2 en HH1 bepalen. Gemeenten hebben zich op het standpunt gesteld dat er geleverd moest worden conform geïndiceerde ondersteuning. De regering respecteert die keuze.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de betrokken partijen zich destijds beseft hebben dat de nieuwe manier van indiceren consequenties zou hebben voor de manier waarop de hulp door thuiszorgaanbieders kon worden ingezet. Daarbij wordt de vraag gesteld of dit voldoende is gecommuniceerd in de richting van de thuiszorgaanbieders, zodat zij hiermee bij hun bieding rekening konden houden.

De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens hoe de regering de hele gang van zaken rond de verandering die is opgetreden in de aanpak van indicatiestelling beoordeelt. Ook vragen deze leden of gemeenteraden, cliëntenorganisaties en andere betrokkenen hier voldoende van op de hoogte zijn geweest.

Achteraf kan worden geconcludeerd dat geen van de betrokkenen zich – op voorhand en in volle omvang – gerealiseerd heeft dat in de Wmo de zorgtoewijzing naadloos zou aansluiten op de indicatiestelling en welke consequenties dat zou hebben.

In het voorjaar van 2007 heeft de regering alle betrokken partijen bij elkaar geroepen om de problematiek te analyseren en met elkaar te overleggen hoe de (transitie)problemen opgelost konden worden. Allereerst heeft de regering met alle betrokkenen inzichtelijk gemaakt wat de achtergrond van het probleem was en waarbij tevens is aangegeven dat gemeenten hun zorgtoewijzing niet konden aanpassen. Gemeenten en aanbieders hebben in hun contracten afgesproken dat wordt geleverd conform de gestelde indicatie. De regering heeft vervolgens financiële middelen beschikbaar gesteld in het kader van de motie Van Geel (Kamerstukken II, 2007/08, 31 200, nr. 16) en heeft samen met alle betrokken partijen een mobiliteitscentrum thuiszorg opgericht (het MCT). Dit om de transitieperiode zo goed mogelijk te overbruggen. Nadat het probleem helder was geanalyseerd, is daarover intensief met alle betrokken partijen gecommuniceerd. Zowel over de uitvoering van de subsidieregelingen Van Geel als over de activiteiten van het MCT is uw Kamer meermaals geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat door de wijziging in de Regeling dienstverlening aan huis het pas vanaf 2007 zo werd dat burgers behalve opdrachtgever ook werkgever werden met de daarbij behorende verantwoordelijkheden.

Dat is niet het geval. Burgers konden op dezelfde manier reeds werkgever van de alfahulp zijn voordat de Wmo in werking trad. De alfahulpen vielen en vallen onder artikel 5 van de Wet op de Loonbelasting 1964 wanneer zij aan de criteria daarvoor voldoen. In 2007 is er in deze regeling een verandering aangebracht. Die verandering had geen betrekking op het formele werkgeverschap, maar op het dagencriterium. Er is dus in 2007 geen verandering van het formele werkgeverschap opgetreden.

De leden van de fractie van de VVD vragen of gemeenten in 2006 al op de hoogte waren van de nieuwe Regeling dienstverlening aan huis.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de voorliggende wetswijziging en de implementatie daarvan aan de orde is geweest in bestuurlijke overleggen met de VNG.

Omdat destijds voor de aanbestedingen de uitbreiding van het dagencriterium in de Regeling dienstverlening aan huis in de bestekken van de gemeente als zodanig geen rol speelde, is deze wijziging dan ook niet aan de orde geweest in bestuurlijke overleggen met de VNG.

Indien «voorliggende wetswijziging» betrekking heeft op het wetsvoorstel van de regering om de Wmo te wijzigen is het antwoord op de tweede vraag bevestigend.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Wmo überhaupt het recht op zorg regelt.

Deze leden vragen ook hoe ver de gemeente moet gaan om de door haar inwoners gewenste vorm van hulp ook daadwerkelijk te bieden.

Daarnaast vragen deze leden of het recht op zorg afdwingbaar is bij de gemeente, bij de zorgaanbieder of helemaal niet.

Deze vragen gaan over de aard van de Wmo, de verplichtingen van de gemeente en de rechten van burgers. De regering beantwoordt deze vragen graag in onderlinge samenhang.

Gemeenten zijn gehouden invulling te geven aan de bij wet opgelegde compensatieplicht. Dat betekent dat de gemeente er zorg voor moet dragen dat er voorzieningen worden getroffen die er in voorzien dat de burger, als hij daarop is aangewezen, ondersteuning ontvangt.

De gemeente is er niet aan gehouden de ondersteuning aan haar burgers daadwerkelijk zelf te bieden. De gemeente sluit voor de levering van voorzieningen in natura contracten met (thuiszorg)aanbieders die de ondersteuning leveren. In de wet is de bepaling opgenomen dat de gemeente in het plan aangeeft welke maatregelen zij neemt om keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de activiteiten van maatschappelijke ondersteuning. Als burgers zelf een hulpverlener willen kiezen, kent het voorliggende wetsvoorstel de verplichting om de burger een voorziening anders dan in natura aan te bieden.

Burgers die van oordeel zijn dat zij niet of in onvoldoende mate gecompenseerd worden door de gemeenten, kunnen in bezwaar gaan en kunnen zich bij een in hun ogen negatieve beslissing tot de rechter wenden. In die zin is het recht op compensatie afdwingbaar.

De bestuursrechter toetst «vol» of met de door de gemeente aangeboden voorziening aan de compensatieplicht is voldaan (dat wil zeggen: de rechter toetst niet terughoudend, maar kijkt in het concrete geval naar de vraag of de gemeente de beperkingen van betrokkene voldoende heeft gecompenseerd; laatstelijk bijv. Centrale Raad van Beroep 10 december 2008).

De compensatieplicht ziet op de relatie tussen de gemeente en een individu en gaat niet over de relatie tussen gemeente en de (thuiszorg-)aanbieder.

Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of een gemeente kan afdwingen dat een alfahulp in loondienst gaat bij een aanbieder moet de regering ontkennend antwoorden. De aanbieder kan ook geen alfahulp inzetten, want de aanbieder heeft na het aanvaarden van het voorliggende wetsvoorstel geen relatie meer met alfahulpen. Het wetsvoorstel regelt dat aanbieders alleen een voorziening in natura kunnen leveren. Als de burger een alfahulp wil inschakelen richt hij of zij zich tot de gemeente om een financiële vergoeding aan te vragen.

Aanleiding tot wetgeving

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering er gelet op de compensatieplicht en de rol van de gemeenten als opdrachtgever samen er toch voor gekozen heeft een wetswijziging in te dienen.

Uit door de regering uitgezet onderzoek in 2007 bleek dat burgers onwetend geconfronteerd werden met een alfahulp. Ook bleek dat medewerkers in de zorg gedwongen werden hun loondienstverband op te zeggen en als alfahulp te gaan werken. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat de situatie niet als vanzelf opgelost zou worden. Sterker nog; de gegevens leidden tot de conclusie dat de situatie zou verslechteren. Kortom de Wmo bleek op dit punt – ondanks de compensatieplicht en het opdrachtgeverschap van de gemeente – onbedoeld geen garantie te bieden voor de borging van de positie van de burger. Nu de positie van de burger ernstig in het gedrang kwam, heeft de regering besloten vanuit haar systeemverantwoordelijkheid in te grijpen en voorliggend wetsvoorstel in te dienen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of deze wetswijziging wel het meest geëigende instrument is om de geschetste problemen op te lossen en of maatregelen niet meer toegespitst zouden moeten zijn op het voorkomen dat burgers ten onrechte met een alfahulp geconfronteerd worden.

Het wetsvoorstel richt zich in essentie op het borgen van de positie van de burger. Na aanvaarding van het wetsvoorstel kunnen burgers niet langer ongewild en niet geïnformeerd geconfronteerd worden met een alfahulp. Andere instrumenten boden daartoe geen garantie.

Mogelijkheden individuele voorziening

De leden van de fractie van de CDA vragen wat de overeenkomsten en verschillen zijn in het kader van de aanvraag, contractuele of wettelijke verplichtingen en hoogte van de financiële vergoeding.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de financiële vergoeding eruit gaat zien, op welke wijze en op welk moment deze aan de cliënt wordt uitgekeerd en wat het verschil is met het pgb.

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar het onderscheid tussen een pgb en een financiële vergoeding, de verantwoording, de bemiddeling en de tariefbepaling. Tevens vragen de leden van de fractie van de PvdA of het mogelijk is via een pgb een alfahulp in te huren. Ook vragen deze leden of burgers die nu een alfahulp in dienst hebben deze hulp kunnen voortzetten met een pgb. Deze leden vragen wat het verschil is tussen een pgb en de financiële vergoeding, evenals de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de rechtspositie van mensen die kiezen voor een pgb bij de gemeente minder goed verankerd wordt dan de rechtspositie van hen die kiezen voor een financiële vergoeding? Zo ja, waarom?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet gekozen is om gemeenten te verplichten om de natura-zorg te leveren zonder dat de burger belast zou worden met het werkgeverschap, en daarnaast het pgb als enige keuzemogelijkheid te behouden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de meerwaarde van de financiële vergoeding en vragen waarom er niet voor gekozen is de wettelijke plichten voor het in dienst nemen van een alfahulp te regelen binnen het pgb.

De leden van de fractie van de SGP vragen voorts of het opnemen van beide definities niet duidelijker voor de betrokkenen zou zijn.

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie wanneer een financiële vergoeding meer voor de hand ligt dan een pgb, welke criteria daarvoor gelden en wat de verschillen zijn met het pgb.

De leden van bovengenoemde fracties stellen diverse vragen met betrekking tot het onderscheid tussen het pgb en de financiële vergoeding en de consequenties daarvan voor de burger.

De regering kiest er voor de vragen van deze leden in samenhang te beantwoorden.

In het wetsvoorstel wordt een hoofdonderscheid gemaakt tussen een voorziening in natura en een voorziening anders dan in natura. Bij de voorziening anders dan in natura gaat het om zowel de financiële vergoeding als het pgb. Dit is een expliciete keus waarmee de regering recht wil doen aan zowel de positie van de alfahulp binnen de Wmo als aan het pgb. De regering heeft er voor gekozen om de twee vormen van een voorziening anders dan in natura expliciet in de memorie van toelichting op te nemen. Juist om te laten zien dat het beide volwaardige alternatieven zijn. Voor de aanvraag van zowel het pgb als de financiële vergoeding wendt de burger zich tot de gemeente. De voorziening anders dan in natura moet vergelijkbaar en toereikend zijn zodat de burger zijn compensatie zelf kan regelen. Dit geldt voor zowel het pgb als de financiële vergoeding. Bij het pgb is de burger vrij in hoe hij zijn ondersteuningsbehoefte regelt. Bij de hulp bij het huishouden kan een budgethouder bijvoorbeeld een opdracht verlenen of een arbeidsovereenkomst aangaan. Het is de bedoeling dat de financiële vergoeding alleen gebruikt wordt voor de betaling van een alfahulp met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten in het kader van de Regeling dienstverlening aan huis.

De gemeente bepaalt of en op welke wijze er zowel bij het pgb als de financiële vergoeding verantwoording wordt afgelegd. De gemeente kan er voor kiezen de bemiddeling van alfahulpen op zich te nemen of een derde te vragen die bemiddeling op zich te nemen. De gemeente is er aan gehouden beide alternatieven aan te bieden: pgb of een financiële vergoeding.

Als een burger kiest voor een pgb, is het mogelijk daarvoor een alfahulp in te schakelen.

De rechtspositie van burgers die kiezen voor een voorziening anders dan in natura is uit hoofde van de Wmo gelijk aan die van burgers die kiezen voor een voorziening in natura. De voorziening anders dan in natura dient een gelijkwaardig alternatief te zijn, waarmee een burger zelf een individuele voorziening kan inkopen.

De wettelijke plichten voor het in dienst nemen van een alfahulp zijn geregeld in andere wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld de Regeling dienstverlening aan huis. Het voorliggende wetsvoorstel brengt daarin geen verandering. Het wetsvoorstel regelt dat de burger terdege en volledig wordt geïnformeerd als hij een bepaalde keus maakt voor hetzij een alfahulp, hetzij een pgb. Voor het pgb geldt dat dit ook ingezet kan worden voor andere individuele voorzieningen.

Bij de tariefbepaling van zowel het pgb als de financiële vergoeding draagt de gemeente er zorg voor dat er vergelijkbare hulp aan de voorziening in natura kan worden ingekocht. Tegelijkertijd is de gemeente er aan gehouden een toereikend bedrag te verstrekken dat het mogelijk maakt de ondersteuning te kunnen inkopen.

Gekozen is voor een onderverdeling in een individuele voorziening in natura, waar de gemeente verantwoordelijk voor is, en een individuele voorziening anders dan in natura, waar de burger verantwoordelijk voor is. Dat laatste kan een pgb zijn of een financiële vergoeding. In de memorie van toelichting worden beide vormen expliciet genoemd, omdat beide vormen een plaats verdienen binnen de Wmo. De regering heeft er onder meer voor gekozen de alfahulp als zodanig in de memorie van toelichting te noemen, om burgers en alfahulpen duidelijk te maken dat het ook na de wetswijziging mogelijk blijft een alfahulp in te huren.

De regering gaat er ten slotte van uit dat gemeenten betrokkenen helder informeren over het onderscheid tussen een financiële vergoeding en het pgb. Mocht blijken dat dat niet het geval is dan zal daaraan bij de implementatie extra aandacht worden geschonken.

Overigens als een burger kiest voor een alfahulp dient hij ermee rekening te houden dat de alfahulp maximaal voor 3 dagen per week (volgens de Regeling dienstverlening aan huis) kan worden ingehuurd. Heeft de burger meer dagen per week ondersteuning nodig, kan hij een tweede alfahulp in dienst nemen of hij kan kiezen voor een pgb (en volledig werkgever worden).

De leden van de CDA-fractie vragen of ten gevolge van de wetswijziging de uitvoering van de Wmo in het kader van de huishoudelijke zorg voor de cliënt nu eenvoudiger of ingewikkelder wordt.

De doelstelling van de wetswijziging is dat de burger beter weet welke rechten en plichten verbonden zijn aan het type hulp dat hij ontvangt. Voor de burger die kiest voor een voorziening in natura wordt het eenvoudiger, omdat deze burger niet langer ongewild geconfronteerd wordt met de lasten van het werkgeverschap van de alfahulp. Voor een burger die bewust en weloverwogen kiest voor een alfahulp spreekt het voor zich dat de lasten van het werkgeverschap bij haar of hem terechtkomen. Zonder dat hij dat vaak weet is dat nu ook al het geval. Winst is dat deze burger daarover nu goed geïnformeerd wordt. Dit wordt door de geïnformeerde toestemming gewaarborgd.

Ook vragen de leden van de CDA-fractie of de regering kan aangeven welke gevolgen de voorgestelde wijziging heeft voor de aanbestedingen van gemeenten.

Als in het huidige contract de mogelijkheid aanwezig is dat thuiszorgaanbieders alfahulpen inzetten als de burger kiest voor een voorziening in natura, dient de gemeente opnieuw aan te besteden conform het voorliggende wetsvoorstel. Dat betekent dat gemeenten op het moment van het ingaan van de wetswijziging nieuwe contracten moeten hebben afgesloten. De regering heeft gemeenten in maart en december vorig jaar op de hoogte gesteld van de voorgenomen wetswijziging en aangegeven op welke wijze er bij nieuwe aanbestedingen rekening kan worden gehouden met de wetswijziging. Het document Sociaal Overwogen aanbesteden is voorts aangepast naar aanleiding van de voorgenomen wetswijziging. In het land zijn ten slotte regionale bijeenkomsten georganiseerd voor aanbieders en gemeenten om hen in te lichten over de consequenties van de voorgestelde wetswijziging en de mogelijke gevolgen voor de aanbesteding. Indien uw Kamer instemt met voorliggende wetswijziging zal de regering met inachtneming van het feit dat de wet door beide Kamers der Staten-Generaal moet worden aangenomen, het implementatietraject richting gemeenten starten.

De leden van de CDA fractie vragen voorts naar een inschatting van de kostenverhoging.

Er valt geen precieze inschatting te maken van eventuele kostenverhogingen omdat dit sterk afhangt van het «gedrag» van betrokken partijen. Het effect van de wetswijziging valt verder niet goed te onderscheiden van andere ontwikkelingen die van invloed zijn op de tarieven.

Met de VNG heeft het kabinet in het financieel arrangement goede afspraken gemaakt over de Wmo. In het voorjaar van 2008 is vervolgens met de VNG afgesproken dat het grootste deel van de onderuitputting die het SCP in 2007 constateerde, behouden blijft voor gemeenten. Dit mede vanuit de gedachte dat daarmee de effecten van de wetswijziging kunnen worden geaccommodeerd.

Het SCP is benoemd tot onafhankelijke derde voor het volgen van het Wmo-budget. Het SCP zal uit hoofde van die taak een berekening maken voor het Wmo-budget voor huishoudelijke hulp en over de toereikendheid daarvan een advies uitbrengen.

Het CDA vraagt de regering inzicht te verschaffen in het verschil in de kosten van «zorg in natura» ten opzichte van de huishoudelijke verzorging die wordt geleverd door een alfahulp of iemand die werkt onder de regeling «dienstverlening aan huis». De fractie van het CDA vraagt waardoor de verschillen in kosten worden veroorzaakt.

Een alfahulp die werkt onder de Regeling dienstverlening aan huis is o.a. goedkoper dan een werknemer in loondienst omdat er geen overheadkosten zijn, er geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen worden afgedragen en er geen sprake is van CAO-afspraken over bijvoorbeeld opleidingen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de wetswijziging nu de oplossing biedt voor de gesignaleerde problemen: betere uitvoerbaarheid voor de burger en duidelijkheid voor de cliënt aan het zorgloket, betere aansluiting van vraag en aanbod, keuzevrijheid, behoud van alfahulpen voor de zorg en geen afgedwongen alfahulpconstructie.

Ja. In de kern gaat het bij het voorliggende wetsvoorstel om de borging van de positie van de burger. De burger moet op basis van goede informatie tot een weloverwogen keuze kunnen komen. Wat is in zijn of haar positie de beste oplossing voor zijn of haar beperkingen? Door die informatie is het voor de burger makkelijker om te kiezen of hij zijn voorziening zelf wil regelen en derhalve een voorziening anders dan in natura aanvraagt, dan wel of hij een voorziening in natura aanvraagt opdat de gemeente de voorziening voor hem regelt. Hierdoor ontstaat er vanaf het begin, dus aan het loket, helderheid voor de burger. Daarnaast kunnen thuiszorgaanbieders medewerkers niet langer dwingen hun loondienstverband op te zeggen en als alfahulp voor hen aan de slag te gaan.

Door de leden van de CDA-fractie is gevraagd hoe de regering het effect van de wetswijziging op genoemde problemen gaat monitoren.

De regering zal de effecten van de wetswijziging nauwgezet volgen, door middel van enquêtes respectievelijk specifiek onderzoek. Verder zullen aan de hand van signalen van gemeenten respectievelijk burgers de positie van de burger en de gevolgen voor medewerkers worden gevolgd. Dit naast het reguliere instrumentarium in de Wmo zoals het jaarlijks onderzoek naar cliënttevredenheid op basis van artikel 9 van de Wmo en de periodieke evaluatie van de Wmo, waarvoor in 2010 de tweede evaluatie start.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het ligt met de arbeidsrechtelijke verhouding tot de zorgvrager en de zorgaanbieder, indien de zorgaanbieder in het kader van zorg in natura een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) inschakelt.

Een zelfstandige verricht werkzaamheden voor een particuliere opdrachtgever of een bedrijf. Er is derhalve geen sprake van een arbeidsrechtelijke verhouding. De opdrachtgever en de zelfstandige sluiten een overeenkomst van opdracht. De opdrachtgever heeft geen gezag over de zelfstandige. Deze bepaalt in beginsel zelf hoe hij of zij de werkzaamheden verricht.

Wanneer sprake is van een voorziening in natura, dan is het de (thuiszorg)aanbieder die opdrachtgever is van de zzp-er. De (thuiszorg)aanbieder doet er dan wel verstandig aan om zijn contract met de zzp-er zorgvuldig vorm te geven om niet het risico te lopen dat hij als werkgever van de zzp-er (die dan dus geen zzp-er meer is) wordt aangemerkt. De burger is uitsluitend ontvanger van de ondersteuning (in natura).

Wanneer er sprake is van een persoonsgebonden budget (pgb) dan zal het contractueel zo worden vormgegeven dat de zzp-er in opdracht van de burger werkt.

De leden van de CDA-fractie vragen of de financiële vergoeding uitsluitend is bedoeld voor het inhuren van hulp in de huishouding of dat deze vergoeding ook kan worden aangevraagd voor bijvoorbeeld een hulpmiddel.

De financiële vergoeding is uitsluitend bedoeld voor het inhuren van een alfahulp voor de hulp bij het huishouden. Verder verwijs ik naar hetgeen hiervoor bij de mogelijkheden individuele voorziening is geantwoord.

Verder vragen de leden van deze fractie welke mogelijkheden de regering ziet om de voorwaarden voor dienstverlening door alfahulpen of zelfstandigen zodanig te verbeteren, dat dit – overeenkomstig de afspraken in het coalitieakkoord – kan bijdragen aan de ontwikkeling van een markt voor persoonlijke dienstverlening.

Het voorliggende wetsvoorstel schept helderheid in de rechten en plichten van alle betrokkenen en draagt er daarom aan bij dat deze markt beter kan functioneren. Als het gaat om de voorwaarden voor dienstverlening door alfahulpen verwijst de regering graag naar de Regeling dienstverlening aan huis waarvoor de minister van SZW verantwoordelijk is.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat valt onder «overwegende bezwaren» als het gaat om het niet toekennen van een voorziening anders dan in natura.

Ook in de huidige wet worden de «overwegende bezwaren» genoemd.

De gemeente hoeft niet over te gaan tot het toekennen van een individuele voorziening anders dan in natura indien er sprake is van een «overwegend bezwaar». Als een burger bijvoorbeeld vanwege verslavingsproblematiek niet om kan gaan met een pgb.

In alle gevallen waarbij de gemeente van oordeel is dat de keuze voor een individuele voorziening anders dan in natura vanwege overwegende bezwaren niet aan de orde is, moet er sprake zijn van een individuele beoordeling en deugdelijke motivering.

De leden van de fractie van de PvdA vragen verder of er bij een gelijk inkomen sprake is van een verschil in eigen bijdrage tarief tussen een financiële vergoeding en een pgb.

Bij een gelijk inkomen is er sprake van een gelijke maximale eigen bijdrage per periode voor een persoon/gezin, conform de eigen bijdragesystematiek die gebaseerd is op de hoogte van het (gezins)inkomen. Uitgaande van eenzelfde toegekend bedrag voor een financiële vergoeding en een pgb betaalt betrokkene dan ook dezelfde eigen bijdrage.

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarvan de hoogte van de financiële vergoeding een afgeleide is.

Bij een financiële vergoeding is er sprake van een arbeidsovereenkomst met een alfahulp. Daardoor heeft de burger de verplichting om ten minste het minimumloon te betalen. De gemeente moet met dit gegeven rekening houden als zij de hoogte van de financiële vergoeding bepaalt.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of een gemeente zowel een pgb als een financiële vergoeding moeten aanbieden.

Dat is inderdaad het geval, tenzij daar in een individueel geval overwegende bezwaren tegen bestaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze bewezen kan worden dat de kwaliteit en omvang tussen een individuele voorziening anders dan in natura en een individuele voorziening in natura hetzelfde is.

Voor een voorziening in natura geldt het kwaliteitskader huishoudelijk hulp, waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg uit hoofde van de kwaliteitswet toezicht houdt. Een voorziening in natura is daarom met meerdere waarborgen omgeven.

De kwaliteit van de individuele voorziening anders dan in natura (pgb of financiële vergoeding) is in beginsel een zaak van de burger. De burger kiest ervoor om de individuele voorziening zelf te regelen. De gemeente verschaft voldoende geld, zodat de burger zelf een vergelijkbare individuele voorziening kan regelen. Juist vanwege deze verschillen tussen een voorziening in natura en een voorziening anders dan in natura regelt het voorliggende wetsvoorstel een gedegen informatievoorziening richting burger.

Uiteindelijk wordt voor beide vormen van ondersteuning onderzoek gedaan naar de klanttevredenheid. Daaruit kunnen eventuele verschillen tussen voorziening in natura en voorziening anders dan in natura (op het brede vlak van kwaliteit en omvang) zichtbaar worden.

De leden van de fractie van de SP vragen of de regering de visie onderschrijft dat gemeenten voldoende financiële middelen beschikbaar moeten stellen opdat het mogelijk is daadwerkelijk een alfahulp in te huren.

De regering onderschrijft deze visie.

De leden van de fractie van de SP vragen zich af hoe en door wie alfahulpen worden ingelicht over het gebrek aan arbeidsvoorwaarden, de risico’s die zij lopen ten aanzien van pensioenopbouw, inkomensverlies bij ziekte, etc.

Alfahulpen vallen onder de Regeling dienstverlening aan huis. Het ministerie van SZW en de Belastingdienst onderhouden een website waarop informatie te vinden is over de Regeling dienstverlening aan huis. Bij de implementatie van de wetswijziging zal de regering zich inspannen om de alfahulpen te bereiken en hen van adequate informatie te voorzien. De regering onderkent het belang van goede en objectieve voorlichting.

De leden van de SP-fractie vragen of het een juiste aanname is dat alfahulpen qua belastingregime vallen onder de Regeling dienstverlening aan huis.

Daarnaast vragen deze leden wat het verschil is tussen een alfahulp en een zelfstandige die zorginstellingen ook na deze wetswijziging in kunnen schakelen.

Tevens vragen deze leden wat de relatie is van een cliënt met een zelfstandige die ingeschakeld wordt via een thuiszorgorganisatie? Is hier sprake van zorglevering of van bemiddeling?

Het is juist dat een alfahulp onder het belastingregime van de Regeling dienstverlening aan huis valt. Dat wil zeggen dat de burger bij uitbetaling van de alfahulp geen loonheffing hoeft in te houden en dat die hulp zelf jaarlijks de inkomsten met een belastingaangifte moet verantwoorden, waarbij het inkomen als «resultaat overige werkzaamheden» wordt gekwalificeerd. Een zelfstandige daarentegen verantwoordt zijn inkomen op zijn belastingaangifte als «winst uit onderneming».

Een zelfstandige verricht werkzaamheden voor een particuliere opdrachtgever of een bedrijf. De opdrachtgever en de zelfstandige sluiten een overeenkomst van opdracht. De opdrachtgever heeft geen gezag over de zelfstandige. Deze bepaalt zelf hoe hij of zij de werkzaamheden verricht.

De alfahulp is een werknemer met een bijzondere status. De alfahulp kan alleen in dienst zijn van een burger. De burger is de werkgever van de alfahulp. Op de arbeidsrelatie is het arbeidsovereenkomstenrecht van toepassing, uitgezonderd de sociale zekerheids- en ontslagbepalingen. De alfahulp mag niet meer dan 3 dagen per week voor dezelfde burger werkzaam zijn. Indien dit dagencriterium wordt overschreden, wordt de bijzondere alfahulparbeidsovereenkomst een «gewone» arbeidsovereenkomst waar het arbeidsrecht volledig op van toepassing is.

De wetswijziging beoogt niet de arbeidsrechtelijke positie van de alfahulp, noch de status van de zzp-ers als zodanig te veranderen. Daarvoor zouden andere wetten dan de Wmo aangepast moeten worden. De regering wil met deze wetswijziging de positie van de burger waarborgen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de verhouding is tussen opdrachtgever en werkgever in een situatie van bemiddeling en wat de gevolgen voor betrokkenen zijn.

Bemiddeling is uitsluitend mogelijk bij de voorziening anders dan in natura. De bemiddelingsovereenkomst is wettelijk geregeld in afdeling 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Bij bemiddeling gaat het om het samenbrengen van partijen. De burger kan een derde, bijvoorbeeld een door de gemeente gecontracteerd bemiddelingsbureau, opdracht geven om voor hem een alfahulp of zelfstandige te zoeken. De burger is de derde daarvoor een vergoeding verschuldigd. De gemeente kan ervoor kiezen om deze vergoeding aan de burger te betalen of de vergoeding kan ten koste gaan van het bedrag dat de burger van de gemeente ontvangt (in welk geval de gemeente het aan de bemiddelaar uit te betalen bedrag namens de burger uitbetaalt).

Nadat de derde een overeenkomst tussen de burger en de alfahulp of zelfstandige tot stand heeft gebracht, eindigt de bemiddeling. Vanaf dat moment zijn de betrokken partijen de burger en de alfahulp of zelfstandige. Inherent aan de voorziening anders dan in natura is dat de burger zelf bepaalt of hij een alfahulp wil of liever een zelfstandige. Deze keuze zal gevolgen hebben voor het soort overeenkomst dat tussen de burger en de alfahulp of de zelfstandige tot stand komt. Als de burger een overeenkomst sluit met een alfahulp, dan zal een arbeidsovereenkomst tot stand komen. Sluit de burger een overeenkomst met een zelfstandige, dan komt een overeenkomst van opdracht tot stand.

Voor de alfahulp of de zelfstandige betekent het dat zij een overeenkomst sluiten met de burger. De alfahulp wordt werknemer van de burger en de zelfstandige wordt opdrachtnemer van de burger.

De keuze voor een individuele voorziening anders dan in natura betekent dat de burger zelf verantwoordelijk is voor zijn voorziening. Indien de burger de keuze maakt voor een alfahulp of zelfstandige, dan is de burger verantwoordelijk als werkgever dan wel opdrachtgever en daarmee voor de kwaliteit en continuïteit.

De leden van de SP-fractie vragen wat het verschil is met de huidige situatie waarin het mogelijk is voor werkgevers in de thuiszorg om mensen in loondienst onder te brengen in de voor werkgevers minder kostbare constructie van zelfstandige.

Door de wetswijziging is het bij de voorziening anders dan in natura uitsluitend nog mogelijk dat de burger bewust voor opdracht- of werkgeverslasten kiest. Dat is de kern van het wetsvoorstel en dus ook het verschil met de huidige situatie. De constructie dat een thuiszorgaanbieder mensen in loondienst ontslaat en onderbrengt in een zelfstandigenconstructie zal weliswaar nog mogelijk zijn, maar de aanbieder mag deze zelfstandige dan niet naar een burger met een individuele voorziening in natura sturen als dat betekent dat de burger de opdrachtgever van de zelfstandige wordt. Doet een thuiszorginstantie dat wel, dan is zij schadeplichtig richting zowel de burger als de gemeente (wegens schending van het contract).

De leden van de SP-fractie vragen ook aan welke vigerende wetten en regels derden die bemiddelen bij voorzieningen anders dan in natura zich moeten houden en hoe en door wie dit wordt gecontroleerd.

Bemiddeling is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Dit is de enige wetgeving die van toepassing is. Mochten er problemen zijn met de bemiddelingsovereenkomst, dan kunnen betrokken partijen de burgerlijke rechter inschakelen.

De leden van de SP-fractie hebben veel signalen gekregen van mensen die nu werkzaam zijn als alfahulp, en die graag hetzelfde werk willen doen in loondienst. Echter, de salarissen die momenteel gehanteerd worden in de huishoudelijke zorg worden dusdanig laag dat zij zich het niet kunnen veroorloven. Deze leden zien hierin een groot gevaar voor de arbeidsmarkt die, zoals de regering stelt, al aan concurrentiekracht verliest omdat de thuiszorg geen aantrekkelijke werkgever meer is. Zij vragen hoe de compensatieplicht voor gemeenten wordt ingevuld en welke aanspraak de zorgvrager heeft.

De compensatieplicht legt gemeenten op om beperkingen die iemand ondervindt in zijn maatschappelijke participatie te compenseren. Hiertoe treft de gemeente voorzieningen die iemand in staat stellen onder andere een huishouden te voeren. Dat betekent dus dat de burger zich altijd tot de gemeente kan wenden als hij of zij meent een beroep te kunnen doen op de gemeente. In dit kader verwijst de regering graag naar haar antwoorden op eerdere vragen.

Bij de vraag over de arbeidsmarkt van de leden van de SP-fractie merkt de regering op dat deze op de lange duur het meest gebaat is bij zuivere verhoudingen. De burger moet niet ongewild met een alfahulp en de werkgeverslasten geconfronteerd worden en medewerkers in de thuiszorg moeten niet gedwongen worden hun loondienstverband op te zeggen en gedwongen worden om alfahulp te worden.

De vraag naar de hoogte van salarissen is in eerste instantie ten principale de verantwoordelijkheid van de sociale partners. De door gemeenten vervolgens te betalen tarieven ontwikkelen zich mede op grond van de ontwikkelingen in de vraag naar en het aanbod van huishoudelijke hulp. De regering hecht eraan er op te wijzen dat bij een objectieve vergelijking van het netto bedrag dat een alfahulp ontvangt en het bedrag dat een medewerker in loondienst ontvangt moet worden meegewogen dat een medewerker in loondienst meer rechten heeft en opbouwt (WW, WIA en pensioen) dan de alfahulp. Bovendien zijn er in de CAO afspraken gemaakt over opleiding e.d. Naar verwachting leidt het wetsvoorstel ertoe dat meer alfahulpen in loondienst zullen worden genomen. Immers, sommigen zijn tegen hun zin van werknemer in loondienst alfahulp worden.

De leden van de VVD-fractie vrezen dat de wijziging van de Wmo, die gemeenten dwingt om alle huishoudelijke ondersteuning die wordt geboden via de Wmo alleen te laten verrichten door personen die een vast dienstverband hebben, tenzij de burger anders wenst, ook een aantal negatieve gevolgen zal hebben. Doordat de gemeenten door de wet gedwongen worden hun inwoners zelf te laten bepalen of zij geïndiceerde hulp willen krijgen via de (goedkopere) alfahulpconstructie of liever via natura-voorziening die altijd geleverd moet worden zonder werkgeversverplichting voor de burgers, is de verwachting dat gemeenten duurder uit zullen zijn. In het geval dat zij geconfronteerd worden met financiële tegenvallers of een verhoogde hulpvraag, zullen zij de toelating tot de hulp opschroeven. Deze bevoegdheid blijft namelijk onverminderd bij de gemeente liggen. Mensen die nog wel de regie over hun eigen leven hebben en in staat zijn om de werkgeversrol te vervullen, lopen grote kans om op termijn uitgesloten te gaan worden van hulp, daar waar zij er nu nog wel voor in aanmerking komen. Indien de gemeenteraad bepaalt dat iemand die zelf een huishoudelijke hulp kan regelen, niet onder de compensatieplicht valt, is daar niets tegen te doen. Vooral ook omdat de Wmo aanzet tot eigen verantwoordelijkheid. Wat is de reactie van de regering op deze veronderstelling en vindt de regering dit een wenselijke ontwikkeling?

De regering deelt de vrees van de leden van de VVD-fractie niet.

Allereerst merkt de regering er met enige nadruk op dat – zo er al sprake zou zijn van kostenstijgingen – er met de VNG solide afspraken zijn vastgelegd,zowel in het financiële arrangement als tijdens het overleg tussen de VNG en de fondsbeheerders, in april 2008. In de memorie van toelichting wordt hier nadrukkelijk op in gegaan.

Daarnaast bepaalt artikel 4, tweede lid, Wmo thans reeds dat de gemeente bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Weliswaar is het aan de gemeente zelf om de indicatiestelling te organiseren, maar deze dient altijd wel objectief en toetsbaar te zijn. De voorgestelde wijziging brengt hierin geen verandering.

Wanneer iemand bij de gemeente aanklopt met de vraag om een voorziening en de gemeente stelt dat die persoon niet onder de compensatieplicht valt omdat hij zelf een huishoudelijke hulp kan regelen, zou dat als het om het simpele feit van de werkgeversrol gaat, niet aansluiten bij de wetgeving en kan de betrokkene altijd tegen de afwijzing van zijn verzoek bezwaar maken en de weigering in rechte laten toetsen. De veronderstelling dat iemand die zelf de hulp kan regelen, niet onder de compensatieplicht valt is onjuist. Het zijn immers de beperkingen van de burger die leidend zijn voor de vraag of er compensatie plaats moet vinden.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering al zo snel ingrijpt waar het de Wmo betreft, terwijl zij al jaren niet ingrijpt in de Wet op de jeugdzorg waar provincies evident hun werk niet goed vormgegeven.

Het functioneren van de Wet op de jeugdzorg in het algemeen, met daarin de regierol voor provincies in het bijzonder, komt aan bod in de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. Deze evaluatie wordt in 2009 uitgevoerd en zal voor 1 november worden afgerond.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de opvatting deelt dat ook de gewijzigde Wmo geen oplossing biedt voor slecht werkgeverschap. Alle betrokken partijen hebben wat de VVD betreft fouten gemaakt bij de invoering van de Wmo, maar slecht werkgeverschap van zorgaanbieders is met deze wetswijziging nog niet opgelost.

De voorliggende wetswijziging richt zich primair op het borgen van de positie van de burger. De burger wordt in staat gesteld op basis van goede informatie een eigen keus te maken. Voor de werknemers verdwijnt de gedwongen alfahulpconstructie. De wetswijziging richt zich niet op het verbeteren van het werkgeverschap.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het pgb in de wettekst niet gehandhaafd is en of de regering de mening deelt dat de keuze voor een pgb onverkort een recht moet blijven binnen de Wmo voor iedere burger. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering nader te onderbouwen waarom ervoor is gekozen de term pgb uit de wettekst te schrappen.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom gekozen is voor de definitie «een voorziening anders dan in natura», in plaats van het separaat opnemen van de definities «persoonsgebonden budget» en een «financiële vergoeding».

De regering benadrukt dat het wetsvoorstel het pgb geenszins marginaliseert. Op wetsniveau is gekozen voor de term «individuele voorziening anders dan in natura». Daarmee is ten principale helder dat de burger die kiest voor een voorziening in natura vrij is van allerlei plichten en lasten. In de memorie van toelichting wordt uitgelegd dat het bij een voorziening anders dan in natura zowel het pgb als de financiële vergoeding betreft. Het recht van de burger voor een keuze tussen natura en anders dan in natura wordt op geen enkele wijze beperkt. Om het recht van de burger te versterken en de individuele voorziening anders dan in natura nog gelijkwaardiger te maken aan een individuele voorziening in natura (de burger mag tussen beide kiezen), is in het wetsvoorstel opgenomen dat de individuele voorziening anders dan in natura vergelijkbaar met natura en toereikend moet zijn. In de Wmo wordt tot op heden alleen de vergelijkbaarheid genoemd. De regering is derhalve met de VVD-fractie van mening dat de keuze van een voorziening anders dan in natura, zowel een pgb als een financiële vergoeding, onverkort een recht moet blijven binnen de Wmo voor iedere burger. Dat laatste regelt het voorliggende wetsvoorstel. In dit verband wijst de regering er op dat de PgbWijzer die in nauwe samenwerking met Per Saldo en de VNG is opgesteld inmiddels te vinden is op www.invoeringwmo.nl

De leden van de VVD-fractie vragen waarom in de wet en de memorie van toelichting is opgenomen dat de hoogte van een financiële vergoeding kan verschillen van de hoogte van het pgb en wat van deze zin de precieze betekenis is. Ook verzoeken deze leden dit te illustreren aan de hand van een voorbeeld.

De burger die kiest voor een individuele voorziening anders dan in natura dient een bedrag te krijgen waarmee hij of zij vergelijkbare hulp kan inkopen. Dat bedrag dient tevens toereikend te zijn. In de memorie van toelichting is aangegeven dat bijvoorbeeld een financiële vergoeding voor een alfahulp lager kan zijn dan een pgb voor een werknemer die volledig in dienst is. Voor de alfahulp geldt namelijk de Regeling dienstverlening aan huis. Dit betekent dat de alfahulp een beperkt aantal dagen per week mag werken en dat de burger beperkt werkgever is en niet de loonheffing hoeft in te houden en geen premies werknemersverzekeringen hoeft te betalen.

Wanneer een burger meer dan drie dagen per week hulp nodig heeft en een alfahulp niet ingezet kan worden, kan de burger kiezen voor een werknemer. In dat geval is de burger wel volledig werkgever en dient de burger ook de sociale premies te betalen. Dit betekent dat dan het pgb hoger zal moeten zijn dan de financiële vergoeding omdat de burger meer kosten maakt.

De leden van de VVD-fractie vragen of verzekerd kan worden en ook duidelijk aangegeven kan worden dat geen enkele gemeente ook na het in werking treden van deze wet, een individuele burger het recht op een pgb voor huishoudelijke hulp of een individuele voorziening mag ontzeggen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering daarnaast nader te onderbouwen hoe kan worden gegarandeerd dat voor burgers de mogelijkheid om te kiezen voor het pgb onverkort overeind blijft.

De leden van de SGP-fractie vragen tot slot een garantie dat het pgb binnen de individuele voorzieningen even toegankelijk blijft voor burgers als nu het geval is, of zelfs nog toegankelijker wordt. Deze leden vragen de regering hoe wordt voorkomen dat gemeenten volstaan met het aanbieden van een financiële vergoeding, in plaats van het meer op maat gesneden pgb.

Na het inwerking treden van de wet mag geen enkele gemeente een individuele burger het recht op een pgb ontzeggen. Een pgb mag thans uitsluitend geweigerd worden als overwegende bezwaren bestaan. Deze bepaling geldt straks evenzeer voor de individuele voorziening anders dan in natura en daarmee voor het pgb en de financiële vergoeding. De overwegende bezwaren moeten nadrukkelijk gemotiveerd worden en van doen hebben met de onmogelijkheid bij de burger om met een pgb om te gaan, zoals bijvoorbeeld bij verslavingsproblematiek.

De burger houdt het recht op keuze tussen een individuele voorziening in natura of een individuele voorziening anders dan in natura. Sterker nog het wetsvoorstel leidt ertoe dat de burger meer expliciet dan nu het geval is over die keuzemogelijkheden en de consequenties daarvan wordt geïnformeerd. In de voorlichting richting gemeenten wordt dit ook benadrukt. Onder meer wordt daarbij gewezen op het keuzerecht van de burger en op de wijziging dat de individuele voorziening anders dan in natura, bijvoorbeeld het pgb, straks zowel toereikend als vergelijkbaar met de individuele voorziening in natura dient te zijn.

De regering benadrukt dat indien een burger expliciet vraagt om een individuele voorziening anders dan in natura en de gemeente dit weigert en een individuele voorziening in natura toekent, er sprake is van een besluit waartegen de burger bezwaar kan aantekenen. De gemeente zal gelet op artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht deugdelijk dienen te motiveren waarom in dat geval overwegende bezwaren bestaan tegen de toekenning van een individuele voorziening anders dan in natura.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de regering denkt over te gaan tot het voorschrijven van het precieze bedrag van wat een voorziening anders dan in natura zou moeten zijn.

De regering is van mening dat met de eisen van vergelijkbaarheid en toereikendheid er voldoende waarborgen zijn voor de burger die kiest voor een pgb of een financiële vergoeding. Het zijn de aanbieder en de gemeente die in hun contracten prijzen overeenkomen. Daarvan zijn vervolgens de tarieven voor de financiële vergoeding en het pgb afgeleid. Achteraf constateert de regering dat het woord «nochtans» hier minder gepast is. De memorie van toelichting zal op dit punt aangepast worden.

De VVD-fractie vraagt wat de regering gaat doen om gemeenten die niet enthousiast zijn over het pgb, te activeren het pgb in de Wmo verder te ontwikkelen.

Om gemeenten te stimuleren en te ondersteunen in het ontwikkelen van het pgb-beleid is op de website www.invoeringwmo.nl de PgbWijzer Wmo geplaatst. Op deze site vinden gemeenten praktische tips, voorbeelden en suggesties voor het ontwikkelen van pgb-beleid in de Wmo. Onderdeel van de PgbWijzer is het beschikbaar stellen van modelfolders die gemeenten kunnen gebruiken in de voorlichting en informatieverstrekking over het pgb aan burgers.

De regering en de VNG hebben daarnaast in december 2008 afgesproken om binnenkort Per Saldo uit te nodigen voor een gezamenlijk Bestuurlijk Overleg om over het ontwikkelen van het pgb te spreken. Bij signalen dat gemeenten het pgb niet serieus nemen, zal ik actie ondernemen.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering de suggestie van de Raad van State niet heeft overgenomen om het servicecentrum van de SVB open te stellen voor houders van een gemeentelijk pgb.

Bij het Servicecentrum pgb van de SVB kunnen gemeenten een overeenkomst afsluiten voor hun burgers met een pgb. Dit blijft ook na de wetswijziging mogelijk voor alle individuele voorzieningen anders dan in natura. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om burgers met een pgb of een financiële vergoeding op een andere wijze te ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn een eigen servicecentrum of een contract met een ander servicecentrum.

Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD waarom de regering er niet voor gekozen heeft een passage in de wet op te nemen dat problemen rond het werkgeverschap van degene die aanspraak heeft op een individuele voorziening opgelost moeten worden door oprichting van een gemeentelijk pgb-servicebureau. Is de regering bereid de mogelijkheden uit te zoeken om dit alsnog te doen, zo vragen zij.

De reden van de wijziging van de Wmo is gelegen in het feit dat burgers door de inzet van alfahulpen onbewust en ongewild werkgever werden. De praktijk liet zien dat burgers te vaak onwetend zijn van die relatie en de bij het werkgeverschap horende verplichtingen. De wetswijziging ziet er op toe dat de keuze van de burger op basis van goede informatie en welbewust gemaakt wordt.

Als een burger welbewust kiest voor het werkgeverschap ligt het niet voor de hand dat de gemeente vervolgens de gevolgen van die keuze overneemt. Als een burger die lasten niet wenst, wendt hij of zij zich tot een aanbieder van een voorziening in natura en niet tot een pgb-servicebureau.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de onderbouwing van het schrappen van de term pgb uit de wettekst en vragen om garanties dat de keuzemogelijkheid voor pgb onverkort gehandhaafd blijft.

In het voorliggende wetsvoorstel wordt een hoofdonderscheid gemaakt tussen voorziening in natura en voorziening anders dan in natura. In de memorie van toelichting is uiteengezet dat het bij voorziening anders dan in natura kan gaan om een financiële vergoeding en een pgb. Elke gemeente is eraan gehouden de burger te laten kiezen uit een pgb of een financiële vergoeding, tenzij daar in een individueel geval overwegende bezwaren tegen bestaan. De mogelijkheid om te kiezen voor een pgb blijft onverkort overeind.

De leden van de fractie van de SGP vragen hoe de regering gaat voorkomen dat gemeenten wel de financiële vergoeding aanbieden en niet het pgb.

Het voorliggende wetsvoorstel regelt dat gemeenten zowel het pgb als de financiële vergoeding aanbieden aan de burger. Daarenboven regelt het wetsvoorstel dat de burger voor het maken van een keuze tussen beide alternatieven goed geïnformeerd wordt.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij ook alternatieve wijzigingsvormen heeft overwogen bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel.

Dezelfde leden vragen in dit verband expliciet of dezelfde doelstelling ook gerealiseerd had kunnen worden door het stellen van een aantal extra voorwaarden aan het pgb.

Het voorliggende wetsvoorstel maakt het onderscheid tussen voorziening in natura en voorziening anders dan in natura helder. Door uit te sluiten dat er bij een voorziening in natura geen sprake kan zijn van werkgevers- of opdrachtgeverslasten wordt volgens de regering het meest adequaat de positie van de burger geborgd. Beter dan enkel een aantal extra voorwaarden aan het pgb te stellen.

De leden van de SGP-fractie leggen de regering een casus voor en vragen of een veranderende gezinssituatie meegenomen kan worden in het beoordelen van een aanvraag.

De Wmo geeft gemeenten de verantwoordelijkheid om het maatschappelijk participeren mogelijk te maken. In de Wmo is ook de compensatieplicht opgenomen om gemeenten expliciet de taak te geven om mensen die beperkingen ondervinden te compenseren, met het doel dat zij in staat worden gesteld te kunnen participeren. Op welke wijze gemeenten deze plicht invullen is aan hen. De meeste gemeenten passen een vorm van indicatiestelling toe om te kunnen beoordelen in hoeverre een burger gecompenseerd dient te worden. Daarbij maken veel gemeenten gebruik van de ervaring van het CIZ en hebben zij protocollen opgenomen in hun gemeentelijk beleid (bijvoorbeeld het Protocol Gebruikelijke Zorg). Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo is een gemeente verplicht om bij het bepalen van het type voorziening dat iemand nodig heeft rekening te houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Indien sprake is van een veranderde gezinssituatie en daardoor gewijzigde behoeften van de aanvrager dient de gemeente daarmee op grond van artikel 4 van de Wmo rekening te houden.

Geïnformeerde toestemming

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de informatieverstrekking gecontroleerd gaat worden aangezien de noodzakelijkheid hiervan zo gewenst is. Waarom is er gekozen om deze informatieverstrekking in vrije vorm te gieten?

Het feit dat het recht op informatie voor de burger in de wet zelf is verankerd, geeft aan hoe zwaar de regering aan deze plicht voor gemeenten hecht. De regering heeft bewust niet gekozen voor het dwingend voorschrijven van de wijze waarop die informatie moet worden verstrekt. Een dergelijke bepaling past immers niet binnen het systeem van de Wmo waarin de wetgever kaders stelt en de gemeente vrij is in de invulling ervan.

Om gemeenten behulpzaam te zijn bij die invoering van deze wetswijziging, ontvangen zij dit voorjaar een handreiking «Burgers laten kiezen» die de regering ten behoeve van dit specifieke onderwerp heeft opgesteld. In deze handreiking wordt een veelheid aan activiteiten in kaart gebracht die gemeenten, (thuiszorg)aanbieders en cliëntenorganisaties kunnen ondernemen om de geïnformeerde toestemming vorm te geven.

Gemeenten hebben de ruimte om aan die handreiking iets toe te voegen of te wijzigen en zo eigen accenten te leggen, zolang de burger maar begrijpelijk wordt geïnformeerd zodat hij een weloverwogen keuze kan maken.

De primaire verantwoordelijkheid voor het controleren van het college van B&W ligt volgens de basisprincipes van de Wmo bij de gemeenteraad. Ik zal evenwel niet laten mijn systeemverantwoordelijkheid ook in deze te nemen. Onder meer door de invoering van de wetswijziging te laten monitoren.

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer gemeenten een handreiking ontvangen waarin wordt ingegaan op de manier waarop een gemeente een burger kan informeren.

Om gemeenten te ondersteunen bij de invoering van de wetswijziging Wmo ontvangen zij dit voorjaar het plan van aanpak «Burgers laten kiezen». Hierin worden de activiteiten die voor gemeenten, (thuiszorg)aanbieders en cliëntenorganisaties van belang zijn om de geïnformeerde toestemming te realiseren in kaart gebracht. Alle betrokkenen worden er wel nadrukkelijk op gewezen dat het wetsvoorstel nog door beide Kamers behandeld moet worden.

Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie wanneer de PgbWijzer beschikbaar komt, kan de regering meedelen dat het eerste deel van de PgbWijzer Wmo sinds 23 februari jl. beschikbaar is gesteld aan gemeenten en dat aanvullingen en de modelfolders spoedig zullen volgen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er een mogelijkheid bestaat voor cliënten om bezwaar aan te tekenen.

Een burger kan zoals nu ook al in bezwaar gaan tegen een besluit van de gemeente. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (Algemene wet bestuursrecht). De informatie die de gemeente verstrekt over de gevolgen van de keuze voor een individuele voorziening anders dan in natura, is geen besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dan ook geen bezwaar worden gemaakt. Wel kunnen burgers, de Wmo-raad en de gemeenteraad het college van B&W er op aanspreken als de informatievoorziening niet op orde zou zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere onderbouwing van de keuze van de regering om de informatievoorziening wettelijk te regelen. Dit moeten gemeenten toch ook al doen op grond van het huidige prestatieveld Informatie, advies en cliëntondersteuning, zo stellen zij.

Prestatieveld 3 van de Wmo voorziet in een algemene functie voor gemeenten om burgers te voorzien van informatie, advies en cliëntondersteuning. Die informatie- en adviesfunctie blijft bestaan.

De aanleiding van deze wetswijziging is dat burgers ongevraagd en ongewild geconfronteerd zijn met het werkgeverschap. Dat vraagt specifieke en expliciete waarborgen. De nu geformuleerde geïnformeerde toestemming is bedoeld voor de individuele voorziening anders dan in natura. De geïnformeerde toestemming beschermt burgers tegen het ongevraagd en ongewild werkgeverof opdrachtgeverschap. In de praktijk zal de informatievoorziening over alle voorzieningen in de Wmo tegelijkertijd plaatsvinden.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts of gemeenten de vereisten in de praktijk kunnen waarmaken dat de gemeente er redelijkerwijs zeker van moet zijn dat een burger zich bewust is van alle rechten en plichten van een keuze voor een voorziening anders dan in natura. Kan dit vereiste niet gemakkelijk leiden tot «verwijten» van burgers aan de gemeente in het geval van een niet verantwoord omgaan met de besteding van pgb of financiële vergoeding? Immers, de burger kan zich dan verschuilen achter de stelling dat hij niet goed is ingelicht. Graag ontvangt de SGP-fractie hierop de visie van het kabinet.

Om de gemeenten te ondersteunen de vereisten in de praktijk waar te kunnen maken wordt momenteel een handreiking «Burgers laten kiezen» voorbereid, waarin de gemeente gedetailleerd en stapsgewijs wordt geïnformeerd over de te nemen stappen om de geïnformeerde toestemming te realiseren voor burgers die momenteel hulp bij het huishouden in natura via een alfahulp ontvangen. Deze handreiking zal dit voorjaar aan de gemeenten worden verspreid zodat men tijdig voorbereid kan zijn op de wijziging en de nodige stappen kan nemen. Voor alle betrokken partijen, niet alleen gemeenten maar ook (thuiszorg)aanbieders, cliëntenraden, Wmo-raden, burgers en alfahulpen wordt stapsgewijs en gedetailleerd ingegaan op de wijze waarop gemeenten invulling kunnen geven aan de plicht tot geïnformeerde toestemming. Onderdeel daarvan is, dat de gemeente zich ervan vergewist dat de burger de verstrekte informatie ook daadwerkelijk begrijpt en dat deze zich bewust is van de rechten en plichten die de keuze voor een voorziening anders dan in natura met zich meebrengt. Daartoe moet de gemeente de voor- en nadelen en consequenties van de keuze schetsen.

De leden van de fractie van de SGP vragen waarom de informatieplicht niet voor alle voorzieningen in de Wmo geldt.

Prestatieveld 3 in de Wmo legt de gemeente de taak op dat er aan alle burgers informatie en advies wordt gegeven. Gemeenten hebben hiertoe lokale loketten opgericht. Het huidige wetsvoorstel gaat verder en bouwt op deze verplichting voort. Juist omdat het voor de burger zo belangrijk is, regelt het voorliggende wetsvoorstel dat de burger weet wat de consequenties zijn van de keuze voor een voorziening anders dan in natura. Dit geldt voor alle voorzieningen.

Overlegbepaling

De leden van de PvdA-fractie vragen welk instrumentarium de regering ter beschikking staat als de geïnformeerde toestemming en de overlegbepaling niet worden uitgevoerd.

De regering gaat er als vanzelfsprekend van uit dat gemeenten wetten goed toepassen en uitvoeren. Mocht een gemeente dat tegen alle verwachtingen in toch niet doen, dan geldt voor de overlegbepaling dat oud-gegunde, niet winnende aanbieders de gemeente kunnen aanspreken op het niet toepassen van de wet.

De leden van de SP-fractie vinden het spijtig dat er in de overlegbepaling niet wordt gesproken over de overname van personeel tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden als waarop zij werkzaam zijn. Zij vragen waarom gemeenten hier niet op hoeven toe te zien.

Het is niet de taak van de gemeenten om toe te zien op de arbeidsvoorwaarden. Gemeenten zijn er door de regering wel op gewezen tarieven overeen te komen die er toe leiden dat de desbetreffende CAO’s toegepast kunnen worden.

Het overeenkomen en handhaven van arbeidsvoorwaarden is de verantwoordelijkheid van de werkgevers en de werknemers. Aanbieders dienen zich te houden zich aan de bepalingen in de CAO. Als er na overleg sprake is van overname van personeel, gelden uiteraard de afspraken die daarover in de CAO gemaakt zijn.

De SP vraagt voorts of het mogelijk is dat gemeenten de winnaars en verliezers bij aanbestedingen verplichten gebruik te maken van het MCT.

In reactie daarop kan de regering melden dat van een verplichting geen sprake kan zijn. Het MCT is een samenwerkingsverband van sociale partners en ketenpartners dat bij dreiging van ontslag vroeg kan ingrijpen en op die wijze mensen kan behouden voor de (thuis)zorg. De regering vindt dat het MCT nuttig werk verricht en zal betrokkenen wijzen op de oploskracht van het MCT. De regering draagt er – zeker tijdens deze economische recessie, – zorg voor dat het MCT blijft bestaan. Het is immers in ieders belang.

De leden van de SP-fractie vragen hoe gewaarborgd wordt dat zorgvragers hun vaste zorgverlener behouden en hoe medewerkers niet gedwongen worden het werk op te geven omdat zij bij een nieuwe aanbieder voor een lager loon zouden moeten gaan werken.

Vanzelfsprekend streven betrokkenen er naar om vragers van huishoudelijke verzorging niet van hulpverlener te laten wisselen, ook niet bij overname van contracten. Hiervoor geldt echter dat arbeidsovereenkomsten gesloten worden tussen werkgevers en werknemers en deze buiten de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen. De overlegbepaling heeft – binnen de mogelijkheden die de regering heeft – het doel om eventuele negatieve gevolgen voor burgers en thuiszorgmedewerkers van een verandering in de gemeentelijke contracten zo klein mogelijk te doen laten zijn.

De leden van de fractie van de SP vragen of dat wanneer «mens volgt werk» niet mogelijk is via de organisatie, het mogelijk is om een «mens volgt mens» op te nemen.

Er van uitgaande dat de SP-fractie hiermee bedoeld dat hulpverlener en burger aan elkaar gekoppeld zouden moeten blijven als de burger en de hulpverlener dat wensen, merkt de regering op dat dat kan via een financiële vergoeding of een pgb. Als de burger kiest voor de voorziening in natura is die garantie niet af te geven.

Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie constateren dat het Rijk met de VNG afspraken heeft gemaakt over de wetswijziging en vraagt zich af of de VNG deze afspraken met haar achterban heeft gecommuniceerd.

In antwoord op de vragen van de leden van de fractie van het CDA kan de regering meedelen dat de achterban o.a. geïnformeerd is middels een ledenbrief van 23 mei 2008.

De leden van de SP-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of gemeenten voldoende budget hebben voor de huishoudelijke hulp en of gemeenten gecompenseerd worden als er extra kosten zijn.

De VNG is de gesprekspartner van het kabinet als het gaat over het Wmo-budget.

Over dekking van de gevolgen van de wetswijziging zijn in het voorjaar van 2008 goede afspraken gemaakt met de VNG.

Afgesproken is het overgrote deel van de in 2007 geconstateerde onderuitputting in het Wmo-budget 2009 te laten zitten. Dit met uitzondering van een bedrag van circa € 30 miljoen, waarvan het structureel karakter onomstotelijk vast stond. Destijds ging het om een onderuitputting van € 228 miljoen onderuitputting, nu blijkt dat volgens het SCP € 149 miljoen onderuitputting in 2007 te zijn. Een deel van de ruimte die in 2007 is ontstaan, kent haar oorsprong in de hogere inzet van alfahulpen.

Als systeemverantwoordelijke voor de Wmo is het mijn taak om gemeenten voldoende budget te geven om de Wmo – ook na de wetswijziging – goed uit te kunnen voeren. Daarvoor dient het financieel arrangement waarbij het SCP de taak heeft, als onafhankelijke derde, te adviseren over het Wmo-budget.

Het SCP constateert dat het budget 2009, ook na de correctie van € 30 miljoen, voldoende is. Als blijkt dat het Wmo-budget niet voldoende is, dan zal het kabinet in overleg treden met de VNG.

De leden van de SP-fractie vragen aan te geven welke afspraken er over de wetswijziging zijn gemaakt met alle betrokken partijen zoals gemeenten, vakbonden, belangenorganisaties als Per Saldo.

Met de VNG zijn afspraken gemaakt. Daarover bent u geïnformeerd.

De regering heeft bij de totstandkoming gekozen voor consultatie van diverse belangenorganisaties De klankbordgroepen implementatie Wmo zijn daarvoor gebruikt. Hier is ook de implementatie van de wetswijziging besproken. Naast de VNG is ook gesproken met Per Saldo, de CG-Raad, de vakbonden en de werkgeversorganisaties. Met hen zijn uiteraard geen afspraken gemaakt over dekking van de kosten van de wetswijziging.

De leden van de VVD-fractie vragen of er met de wetswijziging niet het signaal wordt afgegeven dat de Wmo al voldoende wordt uitgevoerd wanneer er sociaal wordt aanbesteed en er dus ruim baan is gemaakt voor werknemers in de zorg, zelfs wanneer dit ten koste gaat van voldoende welzijns- en ondersteuningsbeleid voor kwetsbare burgers.

Gemeenten hebben de vrijheid om de Wmo – binnen de kaders van de wet – uit te voeren zoals zij wensen. Het gaat daarbij om de gehele Wmo; dus zowel het bieden van huishoudelijke hulp als het bieden van een breed scala aan welzijnsvoorzieningen. Die vrijheid strekt zich niet alleen uit tot de beleidsinhoud, maar ook tot de inzet van het integrale Wmo-budget. Als gemeenten in staat blijken om op efficiënte wijze invulling te geven aan het compensatiebeginsel en zo geld vrijspelen voor andere doelen van de Wmo, bijvoorbeeld het ondersteunen van gehandicapten of mantelzorgers, dan is daarvoor ruimte.

De veronderstelling dat eventuele kostenstijgingen bij de hulp voor het huishouden automatisch nadelig zouden zijn voor het bredere welzijnswerk is niet juist. De kosten voor de hulp bij het huishouden worden gemonitord. De onafhankelijke derde brengt daarover advies uit. De onafhankelijke derde spreekt zich tevens uit over de andere onderdelen van de Wmo.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de visie van de regering over de wenselijkheid van een hogere eigen bijdrage die de burger moet leveren.

De eigen bijdragesystematiek is gebaseerd op de hoogte van het (gezins-) inkomen. Voor een persoon of gezin wordt afhankelijk daarvan de maximale eigen bijdrage per periode berekend. Het wetsvoorstel heeft als zodanig geen invloed op de bepaling van de maximale eigen bijdrage voor burgers.

Administratieve lasten

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het klopt dat burgers die een financiële vergoeding ontvangen geen gebruik kunnen maken van de diensten van de SVB.

Voor ondersteuning van burgers met een pgb of een financiële vergoeding kunnen gemeenten een overeenkomst afsluiten met de SVB of een andere organisatie. De SVB ontwikkelt een aanbod voor gemeenten als zij willen dat mensen met een financiële vergoeding ondersteund worden.

De leden van de SP-fractie vragen of er een inschatting mogelijk is van het aantal mensen dat aanzienlijk minder administratieve lasten zal hebben.

De inschatting hangt af van de hoeveelheid mensen die straks gaan kiezen voor een voorziening in natura i.p.v. een alfahulp. De regering beschikt nog niet over een betrouwbare inschatting.

Overig

De leden van de SGP-fractie vragen de regering welke belangenorganisaties gehoord zijn, en wat deze over het voorliggende wetsvoorstel te melden hebben.

De regering heeft bij de totstandkoming gekozen voor consultatie van diverse belangenorganisaties. Er is uitgebreid gesproken met vertegenwoordigers van de VNG, de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. De klankbordgroepen implementatie Wmo zijn ook betrokken geweest bij de voorbereiding. Hier is ook de implementatie van de wetswijziging besproken. Er zijn twee klankbordgroepen Wmo. In een van de groepen zijn alle relevante cliëntenorganisaties vertegenwoordigd. De andere klankbordgroep bestaat uit aanbieders en andere betrokkenen zoals ook Per Saldo. Vrijwel iedereen onderschrijft de noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel. Over de uitwerking waren er diverse vragen. Op een aantal regionale bijeenkomsten voor thuiszorgaanbieder en gemeenten is door het implementatiebureau Wmo voorlichting gegeven over de consequenties van het voorliggende wetsvoorstel.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

Naar boven