31 780
Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning

nr. 46
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 oktober 2009

Hierbij bied ik u de stand van zaken met betrekking tot de aangenomen moties en de toezeggingen die ik heb gedaan tijdens de plenaire behandeling over het wetsvoorstel Wajong op 7 en 16 april jl. aan (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2008–2009, nr. 73, blz. 5769–5813 en nr. 78, blz. 6076–6096).

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Motie 31 Over maatwerkaanbod van UWV dat afgestemd is in het voortraject

De motie Ortega-Martijn c.s. verzoekt de regering UWV op te dragen ook in de situatie zoals bedoeld in artikel 5.5.2 een maatwerkaanbod te doen dat in het voortraject goed is afgestemd met de betrokken klant.

Een werkaanbod is een baan bij een reguliere werkgever die geschikt moet zijn voor de jonggehandicapte. Dat betekent dat het aanbod ook moet worden afgestemd op de beperking van de jonggehandicapte. Om een goede match te kunnen maken, is een oordeel van de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts nodig. Dat maakt dat er gesprekken tussen UWV en de jonggehandicapte plaatsvinden waar het werkaanbod aan de orde zal komen.

Een werkaanbod, al dan niet vastgelegd in het participatieplan, zal altijd een maatwerkaanbod (moeten) zijn dat vooraf is afgestemd tussen partijen.

Ik beschouw de motie daarom als ondersteuning van mijn beleid.

Motie 32 Over contact tussen verzekeringsarts en huisarts op verzoek van de Wajonger

De motie Ortega-Martijn en Spekman verzoekt de regering de verzekeringsartsen van UWV bij de medische keuring contact op te laten nemen met de huisarts dan wel behandelend arts van de betreffende Wajonger en deze informatie te betrekken bij de medische indicatie, indien de Wajonger of diens begeleider(s) daarom verzoek(t)(en).

Ik ben van opvatting dat een diagnose van de verzekeringsarts zo zorgvuldig mogelijk moet zijn gesteld. De verzekeringsarts heeft inzicht in de ernst en uitgebreidheid van de problematiek (veelal een ontwikkelingsstoornis) nodig om te kunnen adviseren over de arbeidsmogelijkheden. Hierop wordt in de uitvoering ingespeeld. Ten eerste worden via het netwerk (school en arbeidsdeskundige) veel gegevens aangeleverd, waaronder ook medisch-diagnostische gegevens. Ten tweede wordt bij de oproep voor het spreekuur van de verzekeringsarts de jongere en zijn verzorger gevraagd de aanwezige informatie, waaronder medische rapporten, mee te brengen. Als gevolg van dit beleid is in het merendeel van de sociaal-medische beoordelingen specifieke informatie van behandelaars al aanwezig zonder dat de jongere hierom hoeft te verzoeken. Als informatie van de behandelaar(s) niet of in beperkte mate aanwezig is, is dat voor de verzekeringsarts veelal aanleiding om die informatie op te vragen. Maar ook in geval de verzekeringsarts zich wel goed geïnformeerd acht, is het beleid dat de verzekeringsarts altijd contact legt met de behandelaar als de jongere – of diens vertegenwoordiger – hierom vraagt.

Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Ortega-Martijn1 om motie nr. 32 uit te breiden naar alle medische beoordelingen in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetten, kan ik het volgende meedelen. Wat voor de (Wa)jongere geldt, geldt voor ieder die een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt. Ook voor de Wet WIA geldt dat er vaak al veel informatie voorhanden is gelet op de verplichting van de werkgever een re-integratieverslag in te leveren. Dit verslag behoort compleet te zijn, dus ook voldoende medische onderbouwing te bevatten om de re-integratie-inspanningen adequaat te beoordelen. Voor de WAO (en WAZ) geldt dat het altijd om een vervolgbeoordeling zal gaan en er dus ook al veel (medische) informatie in het dossier te vinden zal zijn. De verzekeringsarts vraagt informatie op als daar inhoudelijk aanleiding toe is. Daarnaast geldt dat de verzekeringsarts een verzoek van cliënt om informatie op te vragen altijd honoreert. Er is geen verschil in «behandeling» tussen de verschillende wetten, omdat het uitvoeringsbeleid in dit opzicht toeziet op een zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming en niet afhankelijk is van specifieke verschillen tussen de diverse wetten. Uiteraard wordt de medische informatie altijd opgevraagd na toestemming van de jongere of zijn ouders/verzorgers.

Motie 33 Over het inzetten interne jobcoaches en hiervoor re-integratiemiddelen beschikbaar te maken

De motie Ortega-Martijn c.s. verzoekt de regering te bevorderen dat interne jobcoaches worden ingezet en te bezien hoe re-integratie-middelen hiertoe eventueel herschikt dienen te worden.

Ik zie de motie als ondersteuning van het ingezette beleid omtrent het aan het werk helpen van Wajongers en als stimulans voor dat beleid. De inzet van een jobcoach is een effectief middel om een duurzaam regulier dienstverband te realiseren voor Wajongers. Ik wil dan ook dat een jobcoach zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet voor zowel de werkgever als de Wajonger. Een interne jobcoach kan ervoor zorgen dat een werkgever niet wordt geconfronteerd met jobcoaches die het bedrijf niet goed kennen en die daardoor geen goed zicht hebben op de werkplek en de specifieke omstandigheden waaronder de Wajongers moeten werken. Daarbij is wel van belang dat het gebruik van de interne jobcoach niet ten koste gaat van de kwaliteiteisen die worden gesteld aan de dienstverlening van de jobcoach. Anderzijds zou een externe jobcoach beter kunnen aansluiten op de kwaliteiten en wensen van de Wajonger, want de jobcoach is mede bedoeld om binnen het bedrijf de belangen van de jongere te behartigen. De onlangs gestarte pilot stagejobcoach waarvoor ook re-integratiemiddelen zijn ingezet, gaat uit van de inzet van externe jobcoaches. Deze pilot heeft als doel te onderzoeken of de inzet van een jobcoach tijdens de stage in het laatste schooljaar een vloeiende overgang van school naar werk bevordert voor jongeren met een beperking.

Met UWV ben ik dan ook momenteel aan het bekijken hoe ik de motie het beste uit kan voeren opdat zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de belangen van de Wajonger en zijn werkgever. Zo is UWV, bij de uitwerking van het convenant met het Slotervaart Ziekenhuis, al dan aan het kijken naar de mogelijkheden hiertoe.

Motie 34 Over het verruimen van de criteria voor de zelfstandigenaftrek voor jonggehandicapten

De motie Ortega-Martijn c.s. verzoekt de regering te onderzoeken of, en zo ja, welke mogelijkheden er zijn om de criteria voor de zelfstandigenaftrek voor Wajongers te verruimen, mede tegen de achtergrond van de door het kabinet reeds getroffen maatregelen met betrekking tot het urencriterium en de eerder gedane toezegging om de doelmatigheid hiervan te bekijken, en de Kamer hierover zo mogelijk eerder dan, zoals nu voorzien, in 2011 te informeren.

Per 1 januari 2007 is de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid geïntroduceerd. Deze aftrek geldt maximaal drie keer in de eerste vijf jaar van het bestaan van de onderneming. De eerste keer bedraagt de aftrek € 12 000, de tweede keer € 8 000 en de derde keer € 4 000. Daarvoor moet de startende ondernemer voldoen aan een verlaagd urencriterium van 800 uur in plaats van het voor de zelfstandigenaftrek geldende urencriterium van 1225 uur. Onder een startende ondernemer wordt in dit verband verstaan een ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was. De aftrek is gemaximeerd op het bedrag van de winst.

Met deze faciliteit wordt beoogd de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten met een arbeidsongeschiktheidsuitkering te bevorderen door middel van het starten van een onderneming. In de memorie van toelichting op het Belastingplan 2007 is aangegeven dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën binnen vijf jaar na ingang van de regeling aan de Tweede Kamer verslag zullen uitbrengen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling. Daarbij is aangegeven dat in deze evaluatie nut en noodzaak van de regeling opnieuw worden bezien.1

Ik heb hierover contact gehad met mijn ambtsgenoot van Financiën en met hem ben ik tot de conclusie gekomen dat de regeling nu nog niet goed geëvalueerd kan worden omdat de daarvoor benodigde gegevens ontbreken. In 2009 is slechts een redelijke dekking van definitieve gegevens over het jaar 2007 beschikbaar en dat is in mijn ogen niet voldoende om een verantwoorde uitspraak te kunnen doen over het effect van de huidige regeling en de gevolgen van verdere verlaging van het urencriterium. Gelet op de beschikbaarheid van die gegevens lijkt het ons verstandiger om voor de evaluatie vast te houden aan het jaar 2011. In de evaluatie zal ook het verlaagde urencriterium worden bezien.

Motie 35 Over het waarborgen van gelijke arbeidsondersteuning vanuit de WIA en de Wajong

De motie Ortega-Martijn c.s.verzoekt de regering te waarborgen dat de materiële arbeidsondersteuning vanuit de WIA gelijk blijft met de arbeidsondersteuning vanuit de Wajong, te bevestigen dat een voormalige Wajonger met structurele functionele beperkingen onder de definitie van artikel 35 WIA valt en verzoekt tevens, actieve voorlichting te geven over de mogelijkheden voor arbeidsondersteuning vanuit de WIA aan diegenen die op grond van de Wajong het recht op arbeidsondersteuning verliezen.

Voor de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning zijn voorzieningen beschikbaar die exact gelijk zijn aan de voorzieningen die op grond van artikel 35 van de Wet WIA kunnen worden verstrekt. Als een jonggehandicapte geen recht op arbeidsondersteuning (meer) heeft, maar er wel sprake is van structurele functionele beperkingen waarvoor hij een voorziening nodig heeft, kan een beroep worden gedaan op artikel 35 van de Wet WIA.

Naast de reguliere voorlichting die het UWV geeft over voorzieningen, wordt de invoering van de nieuwe regelingen in de Wajong actief ondersteund door een voorlichtingscampagne. Hierin zal ook aandacht zijn voor de gevolgen van beëindiging van het recht op arbeidsondersteuning voor de aanspraak op (meeneembare) voorzieningen.

Motie 36 Over de verbetering van de doorstroom vanuit het speciaal onderwijs naar de Wajong

De motie Spekman c.s. verzoekt de regering te onderzoeken waarom de doorstroom vanuit het speciaal onderwijs naar de Wajong zo hoog is en hoe dit verbeterd kan worden. De motie verzoekt de regering voorts te bezien wat de mogelijkheden zijn om scholen meer te stimuleren de doorstroom naar arbeid te verhogen.

Er zijn afgelopen jaren al diverse rapporten verschenen die inzicht geven in de doorstroom vanuit het speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs naar arbeid,; knelpunten daarbij en suggesties voor verbetering. Relevant is ook het komende SER-advies «Participatie jongeren met ontwikkelings- of gedragsstoornissen».

Voor het voortgezet speciaal onderwijs is van belang dat de arbeidsgerichtheid (stages, jobcoaches, netwerkontwikkeling arbeidsmarktvoorzieningen) nog sterk kan worden verbeterd. Diverse beleidsinitiatieven zijn hierbij relevant:

– het beoogde wetsvoorstel «kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs» van het ministerie van OCW met o.m. betere wettelijke verankering van de taakopdracht voor het voortgezet speciaal onderwijs in relatie tot de arbeidsmarkt (uitstroomprofiel arbeid, transitiedocument). Daarover is op 5 juni 2009 brief aan TK gezonden.

– een gezamenlijk project van SZW/OCW en J&G waarin mogelijkheden worden verkend (verbetering Wajongnetwerken; nieuw experiment plaatsingscheque; stagejobcoaching; betere uitlijning dienstverlening UWV met werkterrein scholen; cultuuraspecten).

– In het kader van de «ik-kan» campagne worden scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs benaderd.

Ik ben van mening dat hiermee al een goede eerste stap wordt gezet.

Motie 37/40 Over REC-scholen en studeren aan de open universiteit

Motie 37 PvdA c.s.verzoekt de regering nog voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Wajong, per REC-school of cluster REC-scholen inzichtelijk te maken hoeveel kinderen zij naar huis sturen dan wel er thuiszitten door een leerplichtambtenaar te koppelen aan een of meerdere REC-scholen en maatregelen te nemen, zodat die kinderen die nu thuis zitten en voor wie (nog) geen school gevonden is vrijwel direct bij een dagbestedingsproject, dagopvang of dagbehandelingestraject terecht kunnen zodat de kloof tussen thuiszitten en weer naar school niet onnodig groot wordt.

Motie 40 van Hijum/Biskop c.s. verzoekt de regering jongeren met een beperking, die niet deel kunnen nemen aan het regulier onderwijs en een indicatie krijgen voor een studie aan de Open Universiteit, in aanmerking te laten komen voor studiefinanciering.

De staatssecretaris van OCW zal in haar voortgangsreportage «Passend Onderwijs» reageren op deze beide moties. De voortgangsreportage zal worden toegezonden aan de Tweede Kamer.

Motie 38 Arbeidsmarktoffensief

De motie verzoekt de regering samen met werkgeversorganisaties ter uitwerking van de ambitie om 10 000 Wajongers per jaar aan het werk te krijgen, een offensief te starten om bedrijven en organisaties te stimuleren om jongeren met een beperking in dienst te nemen.

In de brief van 15 juli 2009 aan de Tweede Kamer is de Kamer geïnformeerd over de invulling van deze motie1. De brief gaat uitgebreid in op de acties van het kabinet om werkgevers actief te stimuleren om Wajongers in dienst te nemen. Deze acties omvatten onder meer de Wajong advies voucher, de oprichting van de regionale werkgeversservicepunten en convenanten.

Motie 39 Social return

De motie verzoekt de regering de Kamer voor de begroting voor 2010 te informeren over de plaats die «social return» krijgt in het aanbestedings- en inkoopbeleid van de rijksoverheid, en dit zo nodig via proefprojecten uit te proberen.

In de brief van 2 juli aan de Tweede Kamer is ingegaan op de plaats van «social return». In deze brief is aangegeven dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hebben besloten te bezien welke ervaringen zijn opgedaan met sociaal bestek en of het instrument een wenselijk instrument is tegen de achtergrond van een arbeidsmarkt die steeds minder lokaal is. Tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen is eveneens om de inzet van het instrument sociaal bestek gevraagd ten behoeve van de doelgroep langdurig werklozen.

Het kabinet is bezig met de feiten en mogelijkheden met betrekking tot dit instrument op een rij te krijgen. Uw beide kamers ontvangen vóór de begrotingsbehandeling van SZW een brief over dit onderwerp.

Beoordelingssystematiek/lichte aandoeningen

Ik heb toegezegd om binnen de bestaande beoordelingssystematiek de problematiek van lichte aandoeningen nader te bekijken en waar nodig aanpassingen en/of protocollering te overwegen. Daarbij is benadrukt dat scherpere toetredingscriteria voor deze groep geen optie is, omdat deze jongeren, indien zij door aangescherpte criteria buiten de Wajong zouden vallen, daarmee tussen de wal en het schip terecht zouden komen. Een deel van deze jongeren kan – al dan niet met ondersteuning – (gedeeltelijk) werken. Het is belangrijk dat zij daarbij de begeleiding ontvangen die hen met de werkregeling uit dit wetsvoorstel geboden kan worden.

Dit houdt in dat binnen de bestaande beoordelingssystematiek gekeken kan wordt naar het verbeteren van het claimbeoordelingsproces. Het ontwikkelen doorontwikkelen van mediprudentie kunnen hier een bijdrage aan leveren. Tot slot heeft UWV de «Richtlijn ontwikkelingsstoornissen in de Wajong» ontwikkeld. De implementatie van deze richtlijn is voorzien per 1 januari 2010 en geeft handvatten voor verzekeringsartsen voor de keuring van jongeren met ontwikkelingsstoornissen.

Voortgang

Ik heb toegezegd dat als het wetsvoorstel is ingevoerd, ik na een redelijke periode in de loop van volgend jaar zal kijken in hoeverre de jaarlijkse instroom een plaats vindt op de arbeidsmarkt en wat de verwachtingen zijn die wij daaruit kunnen afleiden voor het vervolg.

Dit jaar zal ik een plan van aanpak aan de Tweede Kamer toezenden. Hierin zal deze toezegging worden meegenomen.

Pensioenopbouw bij loondispensatie

Tijdens het Algemeen Overleg is gesproken over de pensioenopbouw bij loondispensatie. Ik heb toegezegd op dit punt advies te vragen aan de Stichting van de arbeid (STAR) en de mogelijkheden daartoe te bezien. Een adviesaanvraag aan de STAR is thans in voorbereiding.

Onderzoek quota

Ik heb toegezegd u te laten informeren over quotasystemen in Duitsland en Oostenrijk. Beide systemen worden beschreven in een recent onderzoek naar buitenlandse ervaringen met instrumenten voor personen met een arbeidsbeperking1. Hoewel ervaringen in Duitsland en Oostenrijk laten zien dat quota de deelname van arbeidsgehandicapten in regulier werk kan bevorderen, behoren zij tot de weinige landen met een quotasysteem. Een belangrijke reden hiervoor is dat registratie van gehandicapten – een voorwaarde voor de quotumregeling in deze landen – door veel landen, waaronder de Scandinavische, wordt gezien als discriminerend en stigmatiserend. Daarnaast menen veel landen dat de kosten van dwang en handhaving niet opwegen tegen de baten van een verhoogde arbeidsparticipatie. De ervaringen in andere landen ondersteunen mijn keuze voor een beleid gericht op overtuigen en verleiden van werkgevers in plaats van ze wettelijk te verplichten. De tot nu toe hiermee bereikte resultaten zijn bemoedigend en zijn aanleiding om op die ingeslagen weg voort te gaan. Als we willen dat jongeren met een beperking «gewoon meedoen» binnen hun mogelijkheden, dan moeten we hen niet aan werkgevers opdringen, maar werkgevers de eigen overtuiging laten ontwikkelen dat Wajongers een waardevolle bijdrage aan hun bedrijf kunnen en dienen te zijn.

Onderzoek armoedeval

Ik heb toegezegd een onderzoek te doen naar de armoedeval van Wajongers, mede gezien het feit dat het recht op de jonggehandicaptenkorting en de tegemoetkoming arbeidsongeschikten op grond van artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) gekoppeld is aan de Wajong en dus vervalt als iemand geen jonggehandicapte meer is.

De jonggehandicaptenkorting is een vast bedrag per persoon per jaar en geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar jonggehandicapte is in de zin van de Wet Wajong. De korting blijft bestaan zo lang de jonggehandicapte dit recht behoudt. De Wtcg kent een recht op een tegemoetkoming, een vast bedrag per persoon per jaar, ten behoeve van de persoon die jonggehandicapte is.

Zodra het recht op arbeidsondersteuning wordt beëindigd, is er geen recht meer op de jonggehandicaptenkorting en op de tegemoetkoming arbeidsongeschikten. Op dat moment gaat de gelijkheid met andere mensen, die geen handicap hebben, prevaleren. Als het recht op Wet Wajong is beëindigd, kan eventueel wel (net als wanneer wel recht op Wajong bestaat) nog recht bestaan op de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten op grond van artikel 2, van de Wtcg, uit te keren door het CAK.

Beëindiging van het recht op arbeidsondersteuning, en daarmee het recht op de jonggehandicaptekorting en tegemoetkoming arbeidsongeschikten op grond van de Wtcg, op grond van de nieuwe Wet Wajong wordt met een aantal stevige waarborgen omgeven die voorkomen dat iemand ten onrechte niet langer als jonggehandicapte zou worden aangemerkt. Beëindiging is pas aan de orde is als de jonggehandicapte na een periode van vijf jaar werken met die arbeid meer dan 75% van zijn maatmaninkomen (vaak WML) verdient of gedurende één jaar met arbeid ten minste 100% WML verdient.

Voor jonggehandicapten die minder dan 75% van het maatmaninkomen verdienen is beëindiging nooit aan de orde.

Tevens geldt dat het recht op arbeidsondersteuning niet zal eindigen als de jonggehandicapte het werk slechts kan verrichten met behulp van een structurele arbeidsondersteuning. Onder een structurele arbeidsondersteuning worden de volgende vormen van arbeidsondersteuning verstaan: loondispensatie, jobcoach, intermediaire voorziening (zoals een doventolk) en vervoersvoorzieningen. Het zou in tegenspraak zijn met het doel van het wetsvoorstel als een jonggehandicapte die een van deze vormen van arbeidsondersteuning ontvangt, die ondersteuning zou verliezen als hij met werken meer verdient dan 75% van zijn maatmaninkomen of 100% WML.

De kern van de nieuwe werkregeling is dat jonggehandicapten worden gestimuleerd hun arbeidsvermogen volledig te benutten. De inkomensondersteuning in eerste fase van de werkregeling is zo vormgegeven dat het aantrekkelijk en lonend is voor jonggehandicapten om te gaan werken. Hoe meer zij hun arbeidsvermogen benutten, hoe meer zij zullen verdienen.

In de voortgezette fase (na de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit) wordt het loon van de jonggehandicapte aangevuld tot 100% WML, indien hij zijn restverdiencapaciteit volledig benut.

Er is een verschil tussen het bruto en netto besteedbare inkomen. Hoe meer de jonggehandicapte werkt, des te meer zal hij bruto verdienen. Netto zal dat minder zijn aangezien hij meer belasting over het meerdere inkomen moet betalen. Daarnaast zorgt het meerdere inkomen dat het recht op inkomensafhankelijke regelingen zoals de huurtoeslag en de gemeentelijke kwijtschelding afneemt. De arbeidskorting waar een werkende jonggehandicapte recht op heeft, zorgt weer voor een positief effect op de armoedeval.

De inkomensvooruitgang van een jonggehandicapte met recht op arbeidsondersteuning loopt op tot 13% als hij het minimumloon gaat verdienen. Alleenstaande jonggehandicapten met recht op arbeidsondersteuning die 120% van het minimumloon gaan verdienen, gaan er 23% op vooruit.

Zoals eerder gezegd vervalt het recht op arbeidsondersteuning van een jonggehandicapte als hij een jaar meer dan 100% of vijf jaar meer dan 75% WML verdient. Hierdoor verliest een jonggehandicapte ook het recht op de jonggehandicaptenkorting en de tegemoetkoming arbeidsongeschikten (in totaal in 2009: € 1028).

In de onderstaande tabel is een aantal voorbeelden gegeven van de armoedeval van jonggehandicapten die het recht op arbeidsondersteuning verliezen.

Het loon is een percentage van het WML.

Het resulterende besteedbare inkomen met en zonder arbeidsondersteuning is afgezet tegen het besteedbare inkomen bij niet-werken (dit is 100%). Ter verduidelijking: op het moment dat een jonggehandicapte 75% WML verdient en recht heeft op arbeidsondersteuning, is het besteedbare inkomen dus 9% hoger dan dat van een persoon die niet werkt.

Tabel 1 Armoedeval jonggehandicapten met en zonder recht op de jonggehandicaptenkorting en de tegemoetkoming arbeidsongeschikten

LoonMet recht op kortingZonder recht op korting
 75%109%109%
100%113%106%
120%123%115%

Als een jonggehandicapte 75% WML verdient, zal hij na vijf jaar het recht op arbeidsondersteuning verliezen. Zijn inkomen blijft echter hetzelfde.

In de situatie dat een jonggehandicapte 100% WML verdient en na een jaar het recht op arbeidsondersteuning verliest, gaat zijn inkomen er 7% op achteruit.

Bij een loon van 120% WML gaat het inkomen van een jonggehandicapte er na verlies van het recht op arbeidsondersteuning 8% op achteruit.

Inkomen studerende Wajongers

Ik heb toegezegd aandacht te besteden aan het bewaken, monitoren en evalueren van de manier waarop de inkomensondersteuning tijdens studie of scholing wordt toegepast voor studerende Wajongers.

Het aantal studerende/schoolgaande Wajongers dat van deze regeling gebruik maakt, zal één van de variabelen zijn die structureel deel uit zal maken van de Wajong-monitor. UWV zal de ICT-systemen aanpassen om vanaf 1 januari 2010 de 25%-regeling te kunnen uitvoeren en vervolgens daarover te kunnen rapporteren. Aan de hand daarvan zal ik onderzoeken of de regeling en de hoogte van de uitkering van invloed zijn op de beslissing van jonggehandicapte om een studie te gaan volgen.

Eén loket Wajongers

Ik heb toegezegd dat er naar gestreefd zal worden dat zowel bij UWV als bij de Informatie Beheer Groep (IB-groep) geen dubbele gegevensuitvraag zal plaatsvinden van de jongeren, als dat voorkomen kan worden.

UWV werkt samen met de IB-groep aan gegevensuitwisseling waarmee dubbele gegevensuitvraag bij de cliënt wordt voorkomen. Een deel van de hierbij relevante gegevens (over opleidingen en behaalde diploma’s )zal naar verwachting per 1 januari 2010 volledig geautomatiseerd kunnen worden uitgewisseld. Voor enkele specifieke gegevens betreffende de studiefinanciering is een structurele geautomatiseerde oplossing gepland in het voorjaar van 2011. Vooruitlopend op die structurele oplossing zal ik in overleg met OCW een tijdelijke voorziening treffen.

Onderzoek vervoersvoorzieningen

In het Algemeen Overleg heb ik toegezegd om na te gaan in hoeverre de problemen zich voordoen bij het toepassen van de vervoersvoorziening, waar zij zich voordoen en wat de omstandigheden daarbij zijn. Dit onderzoek is ter hand genomen. Over de uitkomsten ervan wordt u nog nader geïnformeerd.

Verzamelbrief afspraken overheidswerkgevers

Ik heb toegezegd de 1%-regeling van het Rijk in een verzamelbrief aan de gemeenten onder de aandacht brengen, hopend dat ook daar het voorbeeld wordt gevolgd.

In de brief «Aanpak werk voor Wajongers» van 15 juli jl is aan de Tweede Kamer gemeld1 dat gemeenten in de verzamelbrief van 30 juni 2009 gewezen zijn op de afspraak van de rijksoverheid om in 2009–2010 250 extra Wajongers/Wsw-ers te plaatsen en vanaf 2011 structureel een aantal (werkervarings)plaatsen voor onder andere Wajongers en Wsw-ers te reserveren. Tevens worden in deze verzamelbrief alle overheden opgeroepen om te onderzoeken of ook binnen hun organisatie Wajongers aan de slag zouden kunnen. Hiermee wordt mijns inziens gestand gedaan aan de toezegging.


XNoot
1

Het Algemeen Overleg over arbeidsongeschiktheid van 1 juli jl. (Kamerstukken II 2008/2009, 26 448, nr. 410).

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 3, p. 9.

XNoot
1

Kamerstukken 2009/2010 29 817, nr. 50.

XNoot
1

APE, Wat werkt? Buitenlandse ervaringen met arbeidsvoorzieningen voor gehandicapten, 2008.

XNoot
1

Kamerstukken II 2009/2010, 31 780, nr. 45.

Naar boven