31 780
Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning

nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2009

Naar aanleiding van uw verzoek bied ik u aan mijn reactie op de amendementen die in de eerste termijn van de behandeling van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning, zijn ingediend.

Tevens bied ik u de tweede nota van wijziging aan inzake het bovengenoemde wetsvoorstel (Kamerstuk 31 780, nr. 25).

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Reactie op de amendementen die in de eerste termijn van de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie door werk en arbeidsondersteuning, zijn ingediend (31 780)

De amendementen zijn per onderwerp beantwoord.

Hoogte van de inkomensondersteuning in de werkregeling

Het amendement nr. 10 van het lid Ulenbelt beoogt te regelen dat het inkomen van jonggehandicapten die hun volledige verdiencapaciteit benutten altijd tot 100% van de grondslag, te weten het wettelijk minimumloon (WML), wordt aangevuld.

Dit amendement ontraad ik.

De strekking van het amendement wordt met de voorliggende regeling gerealiseerd na het bereiken van het 27ste levensjaar. Dan wordt de resterende arbeidscapaciteit vastgesteld. Bij jonggehandicapten die hun resterende arbeidscapaciteit volledig benutten zal het inkomen vervolgens worden aangevuld tot het WML.

Aan het doel van het amendement wordt daarmee in de periode na 27 jaar tegemoetgekomen.

Dat is echter niet mogelijk voorafgaand aan het 27ste jaar. Het amendement miskent dat jongeren en zeker jonggehandicapten rond hun 18e jaar nog volop in ontwikkeling zijn en dat hun resterende verdiencapaciteit niet met voldoende zekerheid is vast te stellen. Het amendement zou er dan op neerkomen dat iedere jonggehandicapte die werkt, WML verdient. Wanneer zij op die leeftijd al onmiddellijk een inkomen op het WML niveau kunnen verkrijgen dat gelijk blijft wanneer vervolgens hun volledige verdiencapaciteit groter wordt, dan is er geen stimulans meer om hun vermogens te ontwikkelen. Het amendement zou de averechtse werking van de huidige Wajongregeling verder versterken. Die is gelegen in het feit dat vrijwel iedereen in de huidige Wajongregeling een volledige uitkering krijgt, waarna er geen prikkel meer bestaat om het arbeidsvermogen te verbeteren.

Daarom richt de nieuwe regeling zich op maximale ondersteuning en begeleiding bij en naar werk van jonggehandicapten tussen de 18 en de 27 waarbij meer werken steeds loont. Dit geeft jonggehandicapten een aanvullende motivatie om hun vermogens te ontwikkelen.

Het amendement nr. 19 van het lid Van Hijum c.s. beoogt te regelen dat jonggehandicapten onder de leeftijd van 27 jaar die gedurende een periode ten minste vijf jaar recht op arbeidsondersteuning hebben gehad, gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar inkomsten uit arbeid hebben gehad en voor wie geen perspectief is op verdere verbetering van de verdiencapaciteit, in aanmerking kunnen komen voor de voortgezette inkomensondersteuning van de werkregeling.

In het voorstel van wet is thans opgenomen dat bij 27 jaar wordt vastgesteld wat de resterende arbeidscapaciteit is. Hiervoor zijn naar aanleiding van het amendement Ulenbelt onder nr 10 de motieven uiteengezet voor deze regeling. Gegeven dat het voorliggend amendement Van Hijum als voorwaarden stelt dat betrokken jonggehandicapte een stabiele arbeidsrelatie heeft gehad op een niveau dat naar blijkt zijn resterende arbeidscapaciteit te zijn, en dat het UWV vaststelt dat er geen perspectief is op een verdere ontwikkeling van de resterende arbeidscapaciteit, mag worden aangenomen dat de het oogmerk om de ontwikkeling van de jonggehandicapte te stimuleren is voldaan. Om dat zeker te stellen zou aan de al genoemde voorwaarden nog de voorwaarde moeten worden toegevoegd dat de betrokken jonggehandicapte 25 jaar of ouder is. Uitgangspunt van het voorliggend wetsvoorstel is dat jongeren zich tot hun 27ste levensjaar ontwikkelen. Het zou merkwaardig zijn indien de wetgever er tegelijkertijd van zou uitgaan dat iemand ook al op zijn 23ste geheel kan zijn ontwikkeld. Dat schept een ongerijmdheid binnen het wetsontwerp. Daarom zou het consistent zijn met het wetsvoorstel indien de wetgever er van zou uitgaan dat iemand in ieder geval niet voor zijn 25ste geacht wordt zijn vermogens geheel te hebben ontwikkeld.

Als aan de in het amendement gestelde voorwaarden het bereiken van de leeftijd van 25 jaar wordt toegevoegd, kan ik instemmen met het amendement.

Hoogte van de inkomensondersteuning tijdens studie of scholing

Het amendement nr. 11 van het lid Ulenbelt beoogt te regelen dat de huidige bijverdienregeling van de Wajong van toepassing blijft en dat daarmee de hoogte van de inkomensondersteuning tijdens studie of scholing ongewijzigd blijft ten opzichte van de huidige situatie.

Ik ontraad dit amendement

Uitgangspunt is dat studerende jongehandicapten zoveel mogelijk gelijk worden behandeld als andere studenten. Dit leidt ertoe dat studiefinanciering voor hen de voor de hand liggende maatstaf is. Doordat een jonggehandicapte minder mogelijkheden heeft om te werken naast zijn studie of school, zou hij echter eerder dan een jongere zonder arbeidsbeperkingen zijn aangewezen op een studielening. Het is daarom billijk om hem tijdens de studie te voorzien van een extra inkomen, zodat hij geen schulden hoeft te maken. Daarom is gekozen voor een inkomensondersteuning voor schoolgaande en studerende Wajongers die ruwweg overeenkomt met het bedrag ter hoogte van de studielening.

Participatieplan

Het amendement nr. 13 van het lid Spekman c.s. beoogt te regelen dat de jonggehandicapte vijf dagen bedenktijd krijgt alvorens het participatieplan definitief wordt vastgesteld.

De gedachte ondersteun ik maar deze bepaling hoort niet in de wet thuis. Het betreft een beleidsregel die UWV als zodanig zal hanteren.

Het UWV stelt in samenspraak met de jonggehandicapte het participatieplan op. Dit betekent dat de jonggehandicapte in het totstandkomingsproces de mogelijkheid heeft om zijn wensen en voorkeuren in te brengen en met het UWV te bespreken. Het UWV zal de jonggehandicapte «meenemen» in het proces. Hierdoor zullen eventuele bezwaren van de jonggehandicapte tegen de uitgestippelde weg naar werk in het participatieplan op een vroegtijdig moment helder kunnen worden en kunnen zij bespreken of het plan nog moet worden bijgesteld. Het amendement stelt de jonggehandicapte aan het einde van het proces in de gelegenheid het participatieplan te overdenken en eventueel nog te bespreken met een derde, bijvoorbeeld zijn ouders of begeleider. Dit ondersteun ik. Het is echter wel belangrijk dat er geen extra tijd verloren gaat. Als er binnen de gestelde termijn van vijf werkdagen geen bezwaren van de jonggehandicapte worden ontvangen, volgt vaststelling van het participatieplan en zal daaraan uitvoering worden gegeven. Ik zal hiertoe bestuurlijke afspraken maken met het UWV teneinde de gestelde termijn van 5 dagen op te nemen als beleidsregel binnen de procedure. Deze beleidsregel zal in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Streefcijfers

Het amendement nr. 14 van het lid Spekman c.s. beoogt te regelen dat vijf jaar na inwerkingtreding van het voorstel van wet bij ministeriële regeling streefcijfers kunnen worden vastgesteld met betrekking tot het creëren van reguliere werkplekken voor jonggehandicapten door werkgevers, indien de resultaten daartoe aanleiding geven.

Het amendement geeft aanleiding tot een aantal opmerkingen:

Streefcijfers veranderen niets aan de bereidheid van werkgevers om jonggehandicapten in dienst te nemen. De bereidheid van werkgevers kan naar mijn mening veel beter worden vergroot door stimulering in plaats van door dwang. Vergroting van de bereidheid van werkgevers vraagt dat obstakels die werkgevers ervaren moeten worden weggenomen en administratieve lasten die zij ervaren moeten worden verlicht. Daartoe is bijvoorbeeld het werkgeversservicepunt voor de Wajong bij het UWV ingericht.

Bovendien zijn sociale partners bereid om arbeidsplaatsen te vinden voor jonggehandicapten en hebben zij dat ook vastgelegd in het sociaal akkoord. Ik verwacht dat dit tot resultaten zal leiden. Eind volgend jaar zal ik bezien of de verwachtingen (kunnen) worden waargemaakt.

Verplichtingen

De amendementen nr. 15, nr. 16 en nr. 17 van de leden Ortega-Martijn c.s. zien op hetzelfde en beogen te regelen dat de verplichting van de jonggehandicapte om een naar algemeen medische maatstaven adequate behandeling te ondergaan voor zijn ziekte of gebrek vervalt.

Deze amendementen ontraad ik.

De bepalingen welke door deze amendementen zouden worden geschrapt raken een fundamenteel uitgangspunt van de Nederlandse sociale zekerheid, te weten het beginsel dat wie een uitkering ontvangt gehouden is te doen wat binnen zijn vermogen ligt om de duur en hoogte van die uitkering te beperken. Dat geldt bij uitstek in de situatie dat iemand een uitkering krijgt vanwege arbeidsbeperkingen en die beperkingen zouden kunnen worden verminderd door medische behandeling. Vandaar dat alle arbeidsongeschiktheidswetten al van oudsher verplichtingen kennen voor een uitkeringsgerechtigde om zijn herstel te bevorderen. Deze bepalingen zijn getoetst aan de internationale juridische kaders. Er is geen strijdigheid met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Van een jonggehandicapte mag worden verlangd dat hij zijn beroep op een uitkering zoveel mogelijk beperkt. Dat brengt mee dat van hem mag worden verwacht dat hij zijn genezing bevordert, althans niet belemmert of vertraagt. Als een verzekeringsarts van het UWV van oordeel is dat een medische behandeling iemands herstel bevordert, zal hij dat bespreken met de jonggehandicapte. Bij zijn besluit zal het UWV afwegen of de behandeling ten minste noodzakelijk is voor het behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid. In de praktijk blijkt dat de de jonggehandicapte het in de meeste gevallen met de verzekeringsarts eens is. Daar doen zich dan ook geen problemen voor. Slechts in een enkel geval komt het voor dat de jonggehandicapte er niet mee instemt om een medische behandeling te ondergaan. Dan kan de jonggehandicapte uiteraard bezwaar en, zo nodig, beroep aantekenen. Hierbij is een andere verzekeringsarts dan de oorspronkelijke verzekeringsarts van het UWV betrokken. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of het UWV de betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen.

Duidelijk moge zijn dat waar het hier om een fundamenteel beginsel van sociale zekerheid gaat, hier niet van moet worden afgeweken in een afzonderlijke materiewet.

Wajong en Wsw

Het amendement nr.18 van het lid Ulenbelt beoogt te regelen dat jonggehandicapten die werkzaam willen zijn op een sociale werkplaats aanspraak kunnen maken op inkomensondersteuning.

Dit amendement ontraad ik.

Het doel van dit wetsvoorstel is te bevorderen dat de jonggehandicapten met arbeidsperspectief bij een reguliere werkgevers aan het werk komen en blijven. Als een jonggehandicapte dit perspectief niet heeft, staat de mogelijkheid van beschut werk open. Het is niet de bedoeling dat voor de werkregeling beschut werk gelijk wordt gesteld aan werk bij een reguliere werkgever.

Combinatie arbeid en zorg

Het amendement nr. 20 van het lid Van Huijm c.s. beoogt te regelen dat voor jonggehandicapten die de volledige zorg hebben voor een kind tot vijf jaar in het participatieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop arbeid en zorg kunnen worden gecombineerd. Bij deze afspraken worden in ieder geval de mogelijkheden tot scholing en opleiding betrokken.

Met wat het amendement beoogt, wordt rekening gehouden, maar deze bepaling hoort niet in de wet thuis.

Het UWV maakt in samenspraak met de jonggehandicapte concrete re-integratieafspraken en legt deze vast in het participatieplan. De zorg voor jonge kinderen kan een aspect zijn die daarbij betrokken wordt. Het komt de re-integratie van de jonggehandicapte immers ten goede als zorg en re-integratie goed op elkaar afgestemd worden. Op welke wijze dit voor de individuele jonggehandicapte wordt vormgegeven, zal worden vastgelegd in het participatieplan.

Herleving

Het amendement nr. 21 van het lid Ortega-Martijn c.s. beoogt te regelen dat de termijn van herleving van het recht op arbeidsondersteuning te verlengen van vijf naar tien jaar, nadat het recht op arbeidsondersteuning is geëindigd.

Het amendement nr. 22 van het lid Ulenbelt c.s. beoogt te regelen dat de beperking van het terugvalrecht wordt geschrapt.

Ik ontraad beide amendementen. Beide strekken ertoe de Wajonger gedurende langere tijd of zelfs voor altijd in een uitzonderingspositie te brengen. De hele inzet van het tegengaan van discriminatie van mensen wegens handicap is nu juist om dergelijke uitzonderingsposities te voorkomen. Ook in andere wetten is wel voorzien in de mogelijkheid dat rechten binnen een zekere periode kunnen herleven, teneinde te voorkomen dat vrees van permanent verlies van rechten een drempel zou vormen bij het aanvaarden van arbeid. Steeds wordt daarbij een periode van ten hoogste vijf jaren gehanteerd. Na die periode geldt dat er geen reden meer is om mensen anders te behandelen dan mensen die geen beperking hebben; dat is het fundamentele uitgangspunt voor non-discriminatie van mensen met een handicap. Aan dat uitgangspunt moet niet getornd worden door personen gedurende veel langere tijd of zelfs duurzaam in een uitzonderingspositie te brengen.

De termijn van herleving geldt vanaf het moment dat het recht op arbeidsondersteuning («recht op Wajong») eindigt. De termijn van herleving na beëindiging is vijf jaar. Dit is bestaand beleid sinds de invoering van de Wet Amber (Wet Afschaffing malus en bevordering re-integratie, 1995). In alle arbeidsongeschiktheidsregelingen is dit op dezelfde wijze geregeld. Het betreft hier derhalve een fundamentele regel van het sociale zekerheidsstelsel waar niet in dit kader aan getornd moet worden.

Daarbij is het van belang dat beëindiging van de nieuwe Wajong tevens met een aantal stevige waarborgen omgeven is die voorkomen dat iemand ten onrechte niet langer als jonggehandicapte zou worden aangemerkt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het feit dat beëindiging eerst aan de orde is als iemand een jaar lang meer dan 100% WML verdient of 5 jaar lang meer dan 75% WML. Tevens geldt dat er nooit sprake is van beëindiging zolang een wajonger structurele arbeidsvoorzieningen nodig heeft. Hieronder wordt verstaan: vervoersvoorzieningen, intermediaire activiteiten (waaronder voorleeshulpen en doventolken) en persoonlijke ondersteuning (jobcoach).

Indien beëindiging van het wajongrecht wel aan de orde is, betekent dit niet dat er geen arbeidsondersteuning meer kan worden verstrekt. Zo geldt bijvoorbeeld dat iemand die uit de wajong gaat, maar die wel meeneembare voorzieningen nodig heeft (zoals brailleregels, orthopedisch schoeisel, gehoortoestellen, aangepaste bureaustoelen etc) een beroep kan doen op artikel 35 van de wet WIA waarin voorzien is dat personen met een structurele functionele beperking die (gaan) werken of re-integratie volgen, aanspraak op voorzieningen kunnen doen gelden. Daarbij geldt dus uitdrukkelijk, dat niet alleen WIA-gerechtigden daarop aanspraak kunnen maken.

Volledigheidshalve vermeld ik dat, met het oog op de arbeidsmarktpositie van voormalig wajongers geldt dat zij levenslang gebruik kunnen maken van de «no risk polis». Daarmee wordt voorkomen dat werkgevers financiële obstakels zien in het aannemen van voormalig wajongers ivm loondoorbetaling bij ziekte. Dat risico wordt door de no-risk polis weggenomen.

Voormalig wajongers zijn net als andere werknemers verzekerd op grond van de werknemersverzekeringen, hebben bij ziekte recht op loondoorbetaling en bij arbeidsongeschiktheid op WIA-uitkering.

Naar boven