nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 2009
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer
heeft ten behoeve van de plenaire behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel
verzocht een reactie te geven op het bericht in Trouw van 6 april jl.
waarin wordt gemeld dat Wajongers recht houden op werk in een sociale werkplaats
en dat voorkomen zal worden dat ze bij volledige benutting van de verdiencapaciteit
niet minder ontvangen dan het minimumloon.
Eerder, bij brief van 24 maart (31 780, nr. 9), hebben de staatssecretaris
en ik u gewezen op de samenloop van de nieuwe wajongregeling en de Wsw, die
gelegen is in het feit dat jongeren op wie de nieuwe wajongregeling van toepassing
is op hun verzoek geïndiceerd kunnen worden voor de Wsw en geplaatst
kunnen worden op een wachtlijst. Met het Wajongwetsvoorstel wordt een volledige
regeling beoogd voor de begeleiding naar en bij werk van jonggehandicapten.
De werkregeling biedt alle mogelijkheid en middelen om Wajongers te begeleiden
en aan de slag te helpen.
Met de nieuwe werkregeling voor jonggehandicapten wordt een reëel
alternatief geboden om te participeren in plaats van de Wsw. Daarom werd aangegeven
dat nader zou worden bezien op welke wijze kan worden voorkomen dat sprake
zal zijn van communicerende vaten tussen beide regelingen.
Voorkomen moet worden dat inspanningen gericht op het naar werk begeleiden
van een Wajonger teniet zouden worden gedaan door de keuze om zich te laten
indiceren voor de Wsw en vervolgens plaatsing binnen de Wsw af te wachten
of af te wachten om zich vanuit de Wsw naar werk te laten begeleiden.
De oplossing die in de brief van 24 maart werd gesuggereerd was de
mogelijkheid om indicatiestelling voor de Wsw te beperken voor personen voor
wie de nieuwe Wajongregeling van toepassing is. Dit heeft sindsdien geleid
tot het beeld dat de mogelijkheid van beschutte arbeid in het kader van de
Wsw voortaan geheel zou zijn afgesloten voor personen op wie de nieuwe Wajongerregeling
van toepassing is. Dit beeld is onjuist. Het gaat er om te voorkomen dat in
het kader van 2 onderscheiden wettelijke regelingen eenzelfde inspanning wordt
verricht en dat de inspanning in het kader van de Wajongregeling teniet zou
worden gedaan doordat betrokkene een beroep doet op de Wsw-regeling.
Zoals ik in de brief van 24 maart al aangaf, heeft hierover nader
overleg plaatsgevonden. Daarbij is mij gebleken dat er ook een mogelijkheid
is waarbij de toegang van de betrokken Wajongers tot de Wsw niet wordt beperkt.
Vereist is slechts om uitdrukkelijk te bepalen dat indien het gaat om personen
voor wie met gebruikmaking van de mogelijkheden van de Wajongregeling het
perspectief bestaat op reguliere arbeid, dat dan in voorkomende gevallen de
begeleiding in het kader van de nieuwe werkregeling van de Wajong voorrang
heeft boven eventuele mogelijke begeleiding naar werk in het kader van de
Wsw.
Ik heb deze oplossing nog niet in een nota van wijziging neergelegd, omdat
ik meende er juist aan te doen eerst de reacties en opmerkingen van uw Kamer
in de eerste termijn te moeten afwachten teneinde in een eventueel voorstel
zoveel mogelijk recht te doen aan die opmerkingen.
Voorts heb ik desgevraagd aangegeven na te denken over de mogelijkheden
om tegemoet te komen aan wensen zoals die mij hebben bereikt om al voor het
bereiken van het 27e levensjaar de mogelijkheid te scheppen om bij volledige
benutting van de arbeidscapaciteit uitzicht te krijgen op het verdienen van
het minimumloon.
Onderkend moet echter worden dat het hier gaat om een uitbreiding ook
ten opzichte van bestaande mogelijkheden welke extra beslag zal leggen op
middelen en waarbij opnieuw dreigt dat personen te vroeg in hun ontwikkeling
worden vastgezet op een bepaald niveau van arbeidsbeperking. Object van de
Wajongregeling zoals voorgesteld, is nu juist om ruim de tijd te nemen om
mensen met een beperking te brengen tot een niveau dat ze zo mogelijk zelfstandig
een inkomen kunnen verdienen.
Ook wat dit aspect betreft lijkt het mij een vraagstuk dat eerst in uw
Kamer bediscussieerd moet worden voordat we te snel toegeven aan het wederom
kiezen voor een oplossing die dreigt dat te vroeg wordt opgehouden met het
stimuleren van mensen om hun mogelijkheden te realiseren.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner