Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31780 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31780 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de participatie van jonggehandicapten door middel van werk en arbeidsondersteuning te bevorderen;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten: het arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten, bedoeld in artikel 63;
d. jonggehandicapte: de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 5.1.3 of artikel 5b;
e. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;
f. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de situaties, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
g. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
h. re-integratiebedrijf: een natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert;
i. resterende verdiencapaciteit: het inkomen dat de jonggehandicapte die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van deze wet nog met arbeid kan verdienen en dat bij of krachtens artikel 5.1.5, 5.6.7 of artikel 5a is vastgesteld;
j. werknemer: een werknemer in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
k. werkgever: een werkgever in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
l. inkomensvoorziening: inkomensondersteuning als bedoeld in de artikelen 5.7.2, 5.7.3, 5.7.4 of 5.7.5, of een uitkering als bedoeld in artikel 5.7.7;
m. minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van die wet;
n. participatieplan: het participatieplan, bedoeld in artikel 5.5.1, eerste lid;
o. recht op arbeidsondersteuning: het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 1A;
p. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 2.
Artikel 2 vervalt.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Studerenden.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid vervalt het eerste lid.
3. De aanhef van het eerste lid (nieuw) komt te luiden: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als studerende aangemerkt de persoon:.
4. In het tweede en derde lid (nieuw) wordt «het tweede lid» telkens vervangen door: het eerste lid.
Na artikel 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 1A. WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING
AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 5.1.1 Algemene bepaling
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder grondslag: het minimumloon gedeeld door 21,75.
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen word verstaan onder maatmaninkomen: het inkomen dat gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar de jonggehandicapte woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen, waarbij, zoveel doenlijk, rekening wordt gehouden met door de jonggehandicapte verkregen nieuwe bekwaamheden.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald hoe het maatmaninkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.
Artikel 5.1.3 Jonggehandicapte
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die:
a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. Indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, dan wordt de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
Artikel 5.1.4 Definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4. De jonggehandicapte wordt uitsluitend als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van dit hoofdstuk beschouwd indien en zolang hij daarmee instemt.
Artikel 5.1.5 Nadere bepalingen definitie jonggehandicapte en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt
1. De beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
2. Bij het vaststellen van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen wordt, zo mogelijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden, maar wordt buiten beschouwing gelaten of betrokkene de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
3. Onder arbeid als bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4. Bij de toepassing van dit artikel wordt buiten beschouwing gelaten, hetgeen wordt of kan worden ontvangen voor arbeid verricht bij wijze van sociale werkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en de artikelen 5.1.3, 5.1.4 en 5.6.7, tweede lid, nadere regels worden gesteld die voor verschillende groepen van jonggehandicapten verschillend kunnen zijn. Hierbij kan tevens onderscheid worden gemaakt tussen de situaties, bedoeld in artikel 5.1.4, tweede en derde lid.
6. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur, onderscheidelijk de vaststelling van een ministeriële regeling op grond van het vijfde lid, wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
7. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van de bij ministeriële regeling vastgelegde wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is kunnen ondersteunen.
1. In dit hoofdstuk wordt onder inkomen verstaan het inkomen uit of in verband met arbeid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het inkomen, bedoeld in het eerste lid, waaronder regels met betrekking tot de vaststelling van dat inkomen alsmede de periode waarop die vaststelling betrekking heeft.
AFDELING 2. ALGEMENE PLICHTEN JONGGEHANDICAPTEN
Artikel 5.2.1 Informatieplicht en medewerking aan controle
1. De jonggehandicapte alsmede de instelling waaraan op grond van artikel 5.8.9 de inkomensvoorziening wordt uitbetaald, doen op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op arbeidsondersteuning, de hoogte van de inkomensvoorziening of de betaling van de inkomensvoorziening, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De jonggehandicapte is verplicht:
a. te voldoen aan elke oproep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of van een of meer door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bepalen plaats voor beantwoording van vragen als bedoeld in onderdeel b, het meewerken aan een onderzoek als bedoeld in onderdeel c of het naleven van controlevoorschriften, bedoeld in onderdeel d;
b. vragen te beantwoorden die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of door een of meer door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen personen in verband met het recht op arbeidsondersteuning op grond van deze wet worden gesteld;
c. mee te werken door zich te laten onderzoeken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of door een of meer daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen personen;
d. tot naleving van door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde controlevoorschriften die noodzakelijk zijn voor een juiste uitvoering van deze wet;
e. op verzoek onverwijld inzage te geven aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in een op hem betrekking hebben document als bedoel in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht.
3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op:
a. de ingezetene die een aanvraag voor het recht op arbeidsondersteuning heeft ingediend;
b. de persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en ten aanzien van wie of ten behoeve van wie een re-integratie-instrument als bedoeld in artikel 5.5.3, 5.5.5 of 5.5.6 is toegekend of waarvan toekenning wordt overwogen.
4. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:
a. het re-integratiebedrijf dat in opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werkzaamheden verricht; of
b. personen die met toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn aangewezen door een re-integratiebedrijf als bedoeld in onderdeel b, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de bij wet of overeenkomst aan deze personen en rechtspersonen opgedragen taken.
5. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk en die bij deelname aan een re-integratietraject zijn re-integratieverplichtingen niet naleeft, deelt de reden daarvan onmiddellijk mede aan het re-integratiebedrijf.
6. De ingezetene die een aanvraag voor arbeidsondersteuning heeft ingediend of de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk zijn verplicht te voldoen aan het voorschift, gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting.
7. De werkgever ten behoeve van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aanspraak op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid, op grond van artikel 5.5.3 heeft verminderd of die daarvoor een verzoek heeft gedaan, is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de toekenning of de duur en hoogte van de vermindering.
Artikel 5.2.2 Plichten ter beperking van het ontstaan en bestaan van recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk
1. De ingezetene die een aanvraag voor het recht op arbeidsondersteuning heeft ingediend en de jonggehandicapte beperken het bestaan van arbeidsongeschiktheid of verminderde arbeidsgeschiktheid, voor zover dit redelijkerwijs van hen verwacht mag worden.
2. De ingezetene die recht op arbeidsondersteuning heeft aangevraagd is verplicht:
a. mee te werken aan het opstellen van het participatieplan; en
b. een naar algemeen medische maatstaven adequate behandeling te ondergaan voor zijn ziekte of gebrek.
Artikel 5.2.3 Plichten wettelijk vertegenwoordiger
De plichten, bedoeld in de artikelen 5.2.1, 5.2.2, 5.6.1 en 5.6.2 worden, indien de in die artikelen genoemde ingezetene of jonggehandicapte een wettelijk vertegenwoordiger heeft, door die vertegenwoordiger nageleefd. Voor zover de plichten slechts door de ingezetene of jonggehandicapte kunnen worden nageleefd, bevordert de wettelijk vertegenwoordiger die naleving.
Artikel 5.2.4 Delegatiebevoegdheid
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 5.2.1 en 5.2.2.
AFDELING 3. UITSLUITINGSGRONDEN VOOR HET RECHT OP ARBEIDSONDERSTEUNING
Artikel 5.3.1 Uitsluitingsgronden
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden de volgende uitsluitingsgronden onderscheiden:
a. het rechtens zijn vrijheid zijn ontnomen;
b. het niet in Nederland wonen;
c. het als vreemdeling niet rechtmatig verblijf houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
d. het bereiken of bereikt hebben van de eerste dag van de kalendermaand waarin de jonggehandicapte de leeftijd van 65 jaar bereikt.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de uitsluitingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet geldt ten aanzien van vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 5.3.2 Nadere bepalingen met betrekking tot vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen
1. In afwijking van de artikelen 5.4.1 en 5.4.2 is artikel 5.3.1, onderdeel a, eerst van toepassing met ingang van de dag dat de persoon één maand rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
2. Artikel 5.3.1, onderdeel a, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een justitiële inrichting.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Artikel 5.3.3 Niet in Nederland wonen
1. In afwijking van de artikelen 5.4.1 en 5.4.2 is artikel 5.3.1, onderdeel b, eerst van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen.
2. Het eerste lid is tevens van toepassing op de jonggehandicapte die buiten Nederland is gaan wonen en op wie artikel 3, derde lid, van toepassing is.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan artikel 5.3.1, onderdeel b, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 5.3.4 Niet meewerken aan medisch onderzoek vóór recht op arbeidsondersteuning
Indien voor het vaststellen van het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk, in het kader van een aanvraag voor de toekenning van het recht op arbeidsondersteuning op grond van deze wet, naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een medisch onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, blijven eventuele uit dit hoofdstuk voortvloeiende aanspraken op arbeidsondersteuning buiten aanmerking, voor zolang het recht op arbeidsondersteuning niet kan worden vastgesteld.
AFDELING 4. RECHT OP ARBEIDSONDERSTEUNING
Artikel 5.4.1 Recht op arbeidsondersteuning
1. De jonggehandicapte heeft op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk, indien:
a. hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;
b. op hem geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 5.3.1 van toepassing is;
c. hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
d. hij de aanvraag, bedoeld in de aanhef, heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van PM tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. PM).
2. Het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend, indien:
a. de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; of
b. het recht op arbeidsondersteuning op grond van artikel 5.4.3, eerste of tweede lid, herleeft.
Artikel 5.4.2 Einde van het recht op arbeidsondersteuning
1. Het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk eindigt:
a. twee maanden na de dag dat de jonggehandicapte in staat is meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;
b. op de dag dat er op hem een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 5.3.1 van toepassing is;
c. indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daartoe op zijn verzoek besluit; of
d. indien de jonggehandicapte overlijdt.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, eindigt het recht op arbeidsondersteuning van de jonggehandicapte die arbeid verricht, niet, tenzij de jonggehandicapte ten minste 75% van het maatmaninkomen verdient nadat hij vijf jaar arbeid heeft verricht.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, eindigt het recht op arbeidsondersteuning van de jonggehandicapte die arbeid verricht, op de dag dat hij gedurende een jaar met arbeid meer heeft verdiend dan 100% van het minimumloon.
4. Het recht op arbeidsondersteuning eindigt niet op grond van het eerste lid, onderdeel a, of het tweede of derde lid, indien de jonggehandicapte gebruik maakt van een voorziening als bedoeld in artikel 5.5.5, tweede lid, onderdeel a, b of d.
Artikel 5.4.3 Herleving van het recht op arbeidsondersteuning
1. Indien op grond van artikel 5.4.2, eerste lid, onderdeel a, tweede of derde lid, het recht op arbeidsondersteuning is geëindigd, herleeft op aanvraag het recht op arbeidsondersteuning als de jonggehandicapte binnen vijf jaar na de dag waarop het recht op arbeidsondersteuning is geëindigd niet in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen en dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht op arbeidsondersteuning had.
2. Indien op grond van artikel 5.4.2, eerste lid, onderdeel b, geen recht op arbeidsondersteuning meer bestaat omdat op de persoon die recht had op arbeidsondersteuning één of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 5.3.1, onderdeel a, b of c van toepassing waren, herleeft op aanvraag het recht op arbeidsondersteuning wanneer zich geen van deze uitsluitingsgronden meer voordoet.
3. Indien het recht op arbeidsondersteuning is geëindigd op grond van artikel 5.4.2, eerste lid, onderdeel c, herleeft het recht op arbeidsondersteuning op aanvraag van de jonggehandicapte indien zich geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 5.3.1 voordoet. Het recht op arbeidsondersteuning herleeft niet eerder dan een jaar na de dag waarop het recht op arbeidsondersteuning is geëindigd.
AFDELING 5. RE-INTEGRATIE EN ARBEIDSONDERSTEUNING
Artikel 5.5.1 Participatie en re-integratieaanpak door het UWV
1. Uiterlijk op de dag dat het recht op arbeidsondersteuning ontstaat, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in samenspraak met de jonggehandicapte een participatieplan vast waarin de rechten, de verplichtingen en de gevolgen van het niet naleven van die verplichtingen van de jonggehandicapte en de voorwaarden voor het recht op inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 5.7.1, zijn vermeld.
2. In het participatieplan kan worden bepaald dat ten behoeve van de inschakeling in de arbeid van de jonggehandicapte de volgende instrumenten kunnen worden ingezet:
a. een re-integratietraject als bedoeld in artikel 30a, achtste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. loondispensatie als bedoeld in artikel 5.5.3;
c. loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 5.5.4;
d. arbeidsplaatsvoorziening en voorziening ter ondersteuning van toeleiding naar arbeid als bedoeld in artikel 5.5.5 en 5.5.6;
e. proefplaatsing als bedoeld in artikel 5.5.7;
h. het aanbod van concrete algemeen geaccepteerde arbeid, bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen evalueert, in samenspraak met de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, periodiek het participatieplan en stelt deze zo nodig bij.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de jonggehandicapte tevens een aanbod van concrete algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen doen indien dat niet in het participatieplan wordt genoemd.
1. Indien de arbeidsprestatie van een werknemer die:
a. recht heeft op arbeidsondersteuning; of
b. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;
in een bepaalde functie, maar geen functie waarin hij werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van die wet, ten gevolge van ziekte of gebrek duidelijk minder is dan de arbeidsprestatie die een geldelijke beloning van het voor hem geldende wettelijk minimumloon rechtvaardigt, vermindert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op verzoek van de betrokken werkgever of werknemer de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid naar evenredigheid, in afwijking van hetgeen bij en krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is bepaald.
2. Elk beding waarbij een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid wordt overeengekomen die lager is dan de beloning, vastgesteld op grond van het eerste lid is nietig.
3. Vanaf de dag waarop de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, de leeftijd van achttien jaar bereikt en recht heeft op arbeidsondersteuning, wordt de op grond van onderdeel b verstrekte vermindering van de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning, geacht te zijn gebaseerd op het eerste lid, onderdeel a, tenzij de werknemer niet aan de overige voorwaarden van het eerste lid voldoet.
Artikel 5.5.4 Loonkostensubsidie
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan de werkgever die met een jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en die een indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening, aangaat of is aangegaan, subsidie voor loonkosten verlenen indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden heeft.
2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen slechts subsidie indien de derde, in wiens opdracht de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht die jonggehandicapte tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de resterende duur van de twaalf maanden, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan die derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur van de twaalf maanden.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan van de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste lid, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is dat met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere voorziening of instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin, geschiedt bij indicatiebeschikking.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt de subsidie slechts:
a. indien naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen reële behoefte bestaat aan de arbeid die op grond van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;
b. indien er naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een reëel uitzicht is op continuering van de dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste zes maanden; en
c. indien ten behoeve van de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, in de vijf jaar voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder loonkostensubsidie op grond van dit artikel is verstrekt; en
d. indien de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, in de zes maanden voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 5.5.7 of artikel 76a van de Werkloosheidswet heeft verricht.
5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van laatstgenoemde wet. Indien ten behoeve van de betrokken werknemer artikel 5.5.3 van deze wet toepassing vindt, bedraagt de subsidie, zo nodig in afwijking van de eerste zin, ten hoogste de aanspraak op een geldelijke beloning voor verrichte arbeid die krachtens dat artikel 5.5.3 is vastgesteld.
7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.
8. Indien de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met dit ziekengeld.
9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid ingediend.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:
a. nadere subsidievoorwaarden; en
b. een subsidieplafond.
Artikel 5.5.5. Arbeidsplaatsvoorzieningen en voorzieningen ter ondersteuning van toeleiding naar arbeid
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan aan de jonggehandicapte die arbeid in dienstbetrekking verricht, of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, doch niet werkzaam is of zal zijn als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen, of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, met uitzondering van de jonggehandicapte, die werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van de scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats.
2. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:
a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;
b. intermediaire activiteiten ten behoeve van jonggehandicapten met een visuele, auditieve of motorische handicap;
c. meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, zijn afgestemd; en
d. noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan de jonggehandicapte opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan aan de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, op aanvraag vervoersvoorzieningen toekennen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 5.5.6 Voorzieningen ter ondersteuning van toeleiding naar arbeid als zelfstandige
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld op grond waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag van de ingezetene die zeventien jaar is en niet meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen en de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning, in het kader van de bevordering en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige aan die jonggehandicapte voorzieningen kan verstrekken.
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, in het kader van de bevordering van de inschakeling in de arbeid, toestemming verlenen aan de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning om op een proefplaats bij een werkgever gedurende maximaal drie maanden onbeloonde werkzaamheden te verrichten.
2. Tijdens het verrichten van werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in het eerste lid wordt het recht op arbeidsondersteuning en de inkomensvoorziening niet beëindigd.
3. De onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in het eerste lid zijn:
a. werkzaamheden, waartoe de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, met zijn krachten en bekwaamheden in staat is;
b. werkzaamheden, waarbij de werkgever, bij wie de proefplaatsing geschiedt, een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering ten behoeve van de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, heeft afgesloten;
c. werkzaamheden, die de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, niet reeds eerder onbeloond op een proefplaats bij die werkgever of diens rechtsvoorganger heeft verricht; en
d. werkzaamheden, waarbij er, naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een reeël uitzicht is op een op de onbeloonde werkzaamheden aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste 6 maanden.
4. Indien de werkzaamheden, bedoel in het eerste lid, wegens ziekte worden onderbroken, wordt deze periode voor de toepassing van dat lid buiten beschouwing gelaten.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag loonsuppletie verstrekken aan de ingezetene:
a. die zeventien jaar is;
b. die niet meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen;
c. die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt of verricht; en
d. wiens loon lager is dan zijn resterende verdiencapaciteit.
2. De loonsuppletie wordt verstrekt over perioden waarin loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen.
3. Als perioden waarin loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen als bedoeld in het tweede lid worden eveneens aangemerkt, perioden waarin een uitkering op grond van de Ziektewet of op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg wordt ontvangen, tenzij de dienstbetrekking is geëindigd.
4. De loonsuppletie wordt voor de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake premieheffing aangemerkt als een uitkering op grond van deze wet.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte van de loonsuppletie.
Artikel 5.5.9 Inkomenssuppletie
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag inkomenssuppletie verstrekken aan de ingezetene:
a. die zeventien jaar is;
b die niet meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen;
c. die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten; en
d. wiens inkomen uit het bedrijf of beroep lager is dan zijn resterende verdiencapaciteit.
2. De inkomenssuppletie wordt verstrekt over perioden waarin het bedrijf of beroep wordt uitgeoefend.
3. De inkomenssuppletie wordt voor de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake premieheffing aangemerkt als een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte van de inkomenssuppletie.
Artikel 5.5.10 Nadere regels aanvraag re-integratie-instrumenten
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag van loonsuppletie, bedoeld in artikel 5.5.8, van inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 5.5.9, van voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.5.5 en 5.5.6 en van toestemming als bedoeld in artikel 5.5.7.
Artikel 5.5.11 Arbeidsinschakeling door re-integratiebedrijf
Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten behoeve van een jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning werkzaamheden door een re-integratiebedrijf laat verrichten, is artikel 30a, zesde en zevende lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.5.12 Scholing jonggehandicapten met ernstige scholingbelemmeringen
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te verstrekken subsidie aan een rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf door scholing de inschakeling van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen in de arbeid bevordert.
2. Bij de subsidieverlening, bedoeld in het eerste lid, kunnen aan de subsidie-ontvanger verplichtingen worden opgelegd omtrent het hanteren van een registratiesysteem waaruit blijkt of het doel van de subsidie is bereikt.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel 5.5.13 Geen participatieondersteuning volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
De artikelen 5.5.1 tot en met 5.5.4 en 5.5.7 zijn niet van toepassing op de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
AFDELING 6. PLICHTEN IN VERBAND MET HET RECHT OP ARBEIDSONDERSTEUNING
§ 1. Verplichtingen van de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning
Artikel 5.6.1 Plichten gericht op het vergroten van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid
1. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning is verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid te behouden of te verkrijgen.
2. Ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, is de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning in elk geval verplicht:
a. zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het re-integratiebedrijf in opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te belemmeren;
b. mee te werken aan het opstellen van het re-integratieplan;
c. te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in het re-integratieplan.
3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt niet als inschakeling in de arbeid beschouwd inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel 5.6.2 Plichten gericht op inschakeling in de arbeid
1. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en zijn resterende verdiencapaciteit niet volledig benut, is verplicht zich als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te laten registreren, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem dit opdraagt. De verplichting, bedoeld in de eerste zin, is niet van toepassing op de jonggehandicapte die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.
2. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en arbeid in dienstbetrekking verricht is verplicht:
a. zich te onthouden van verwijtbaar gedrag dat aangemerkt kan worden als een dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
b. de dienstbetrekking niet door of op zijn verzoek te laten beëindigen zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
3. Het door de jonggehandicapte, bedoeld in het tweede lid, niet voeren van verweer tegen of het instemmen met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot overtreding van de verplichting, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel a.
4. In dit hoofdstuk wordt onder algemeen geaccepteerde arbeid verstaan algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 5.6.3 Delegatiebevoegdheid
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 5.6.1 en 5.6.2, eerste en tweede lid.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij bepaalde groepen jonggehandicapten, voor een bij die regeling te bepalen maximale periode, worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van artikel 5.6.1 opgelegd.
Artikel 5.6.4 Plichten volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
De artikelen 5.6.1 en 5.6.2, eerste lid, zijn niet van toepassing op de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
§ 2. Bevoegdheden en plichten Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Artikel 5.6.5 Controlevoorschriften
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van dit hoofdstuk.
Artikel 5.6.6 Periodieke beoordeling volledig en duurzaam arbeidsongeschikten met geringe kans op herstel
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeelt met inachtneming van artikel 5.1.5 en de daarop berustende bepalingen gedurende de eerste vijf jaar nadat recht op arbeidsondersteuning is ontstaan jaarlijks of de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 5.1.4, derde lid, nog volledig arbeidsongeschikt is.
Artikel 5.6.7 Beoordeling jonggehandicapte na werkregeling
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt, met inachtneming van artikel 5.1.5 en de daarop berustende bepalingen, de resterende verdiencapaciteit vast van de jonggehandicapte die:
a. gedurende een periode van ten minste zeven jaar recht op arbeidsondersteuning heeft gehad;
b. de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt; en
c. niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2. Onverminderd artikel 5.1.5, tweede lid, wordt bij het vaststellen van de resterende verdiencapaciteit, bedoeld in het eerste lid, rekening gehouden met hetgeen de jonggehandicapte met behulp van voorzieningen als bedoeld in artikel 5.5.5 kan verdienen.
Artikel 5.6.8 Reiskostenvergoeding
Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden vastgesteld.
AFDELING 7. INKOMENSVOORZIENINGEN
§ 1 Inkomensondersteuning werkregeling
Artikel 5.7.1 Voorwaarden inkomensondersteuning
1. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning ontvangt op aanvraag inkomensondersteuning met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend.
2. In afwijking van het eerste lid ontvangt de jonggehandicapte de inkomensondersteuning, bedoeld in het eerste lid, niet eerder dan de dag met ingang waarvan de jonggehandicapte aan de voorwaarden, bedoeld in het derde en vierde lid, voldoet.
3. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning ontvangt inkomensondersteuning als bedoeld in het eerste lid indien en zolang hij:
a. meewerkt aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn inschakeling in de arbeid, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid.
b. meewerkt aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan persoonsgebonden voorzieningen die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt voor verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid en zo nodig tracht die aanpassing en die voorzieningen te verkrijgen;
c. meewerkt aan het opstellen van het participatieplan;
d. voldoet aan verplichtingen die zijn opgenomen in het participatieplan;
e. algemeen geaccepteerde arbeid verricht wanneer hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld;
f. in voldoende mate tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
g. geen eisen stelt in verband met door hem te verrichten arbeid die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren.
4. De jonggehandicapte die niet voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, ontvangt geen inkomensondersteuning zolang hij geen algemeen geaccepteerde arbeid verricht.
5. Onder de in het derde lid, onderdeel e, f en g, bedoelde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
6. De voorwaarden, bedoeld in het tweede en derde lid, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, wordt niet als inschakeling in de arbeid beschouwd inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan jonggehandicapten die recht hebben op arbeidsondersteuning in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, onderdeel f.
Artikel 5.7.2 Inkomensondersteuning werkregeling
1. De inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, bedraagt per dag:
a. bij een inkomen per dag van minder dan 20% van het minimumloon: 0,55 * G;
b. bij een inkomen per dag van ten minste 20% van het minimumloon maar minder dan 70% van het minimumloon: 0,55 * G – 0,5 x (I – 0,2 * G); en
c. bij een inkomen per dag van ten minste 70% van het minimumloon: G-I,
waarbij g staat voor de grondslag en I voor het inkomen per maand gedeeld door 21,75.
2. Indien de jonggehandicapte aantoont dat hem niet kan worden verweten dat hij een inkomen per dag verwerft van minder dan 20% van het minimumloon, dan bedraagt, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de inkomensondersteuning per dag: 0,75 * G – I, waarbij G staat voor de grondslag en I voor het inkomen per maand gedeeld door 21,75.
Artikel 5.7.3 Voortgezette inkomensondersteuning werkregeling
1. In afwijking van artikel 5.7.2, eerste lid, bedraagt de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, van de jonggehandicapte die op grond van artikel 5.6.7 opnieuw is beoordeeld, per dag:
a. indien de jonggehandicapte een resterende verdiencapaciteit heeft van minder dan 25% van de grondslag:
1°. 0,75 * G, als het inkomen per dag lager is dan de resterende verdiencapaciteit; en
2°. G – I, als het inkomen per dag ten minste gelijk is aan de resterende verdiencapaciteit; en
b. indien de jonggehandicapte een resterende verdiencapaciteit heeft die ten minste gelijk is aan 25% van de grondslag:
1°. 0,75 * G + 0,25 * G * I/R – I, als het inkomen per dag lager is dan de resterende verdiencapaciteit, en
2°. G – I, als het inkomen per dag ten minste gelijk is aan de resterende verdiencapaciteit,
waarbij g staat voor de grondslag, I voor het inkomen per maand, gedeeld door 21,75 en R voor de resterende verdiencapaciteit.
2. In het eerste lid, onderdeel b, is I/R ten hoogste gelijk aan 1.
1. De inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, van de jonggehandicapte, die op grond van artikel 5.6.7 opnieuw is beoordeeld, ten aanzien van wie loondispensatie als bedoeld in artikel 5.5.3, is verkregen en die noodzakelijke persoonlijke ondersteuning als bedoeld in artikel 5.5.5, tweede lid, onderdeel d, geniet, of zou hebben genoten wanneer de jonggehandicapte niet reeds op grond van een andere regeling deze ondersteuning zou genieten, bedraagt in afwijking van artikel 5.7.3, per dag:
a. bij een resterende verdiencapaciteit van minder dan 45% van de grondslag:
1°. M – I, maar ten hoogste 0,75 * G, als het inkomen per dag lager is dan de resterende verdiencapaciteit; en
2°. G – I, als het inkomen per dag ten minste gelijk is aan de resterende verdiencapaciteit; en
b. bij een resterende verdiencapaciteit die ten minste gelijk is aan 45% van de grondslag:
1°. 0,75 * G + (L – 0,75) * G * I/R – I, als het inkomen per dag lager is dan de resterende verdiencapaciteit; en
2°. M – I, als het inkomen per dag ten minste gelijk is aan de resterende verdiencapaciteit,
waarbij g staat voor de grondslag, I voor het inkomen per maand gedeeld door 21,75, R voor de resterende verdiencapaciteit, L voor het bij de arbeid die de jonggehandicapte verricht rechtens geldende loon per maand gedeeld door G en M voor het bij de arbeid die de jonggehandicapte verricht rechtens geldende loon gedeeld door 21,75, waarbij M ten hoogste 1,2 * G is.
2. In het eerste lid, onderdeel b, is L ten minste gelijk aan 1 en ten hoogste aan 1,2, is I/R ten hoogste 1.
3. Het eerste lid is eveneens van toepassing ten aanzien van de jonggehandicapte die:
a. geen begeleiding meer op zijn werkplek heeft als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet sociale werkvoorziening, maar ten aanzien van wie wel loondispensatie als bedoeld in artikel 5.5.3, is verkregen, zolang hij werkzaam blijft in de dienstbetrekking waarvoor die begeleiding was verkregen; of
b. geen noodzakelijke persoonlijke ondersteuning meer geniet als bedoeld in het eerste lid, maar ten aanzien van wie wel loondispensatie als bedoeld in artikel 5.5.3, is verkregen, zolang hij werkzaam blijft in de dienstbetrekking waarvoor die persoonlijke ondersteuning was verkregen.
§ 2 Inkomensondersteuning tijdens studie of scholing
Artikel 5.7.5 Inkomensondersteuning tijdens studie of scholing
1. In afwijking van de artikelen 5.7.2, 5.7.3 en 5.7.4 ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning, inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 5.7.6 wanneer hij:
a. aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000,
b. aanspraak heeft op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of
c. recht heeft op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
2. De artikelen 5.6.1, eerste lid, tweede lid, onderdelen b en c, en derde lid, 5.6.2 en 5.7.1, tweede, derde en vierde lid, zijn tot een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip niet van toepassing op de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 5.7.6 Hoogte inkomensondersteuning tijdens studie of scholing
De inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 5.7.5 bedraagt per dag:
a. bij een inkomen per dag van ten hoogste 25% van het minimumloon: 25% van de grondslag; en
b. bij een inkomen per dag van meer dan 25% van het minimumloon: (0,25 x G) – (I-0,25 G) waarbij G staat voor de grondslag en I voor het inkomen per maand gedeeld door 21,75.
§ 3 Uitkering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
Artikel 5.7.7 Uitkering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
1. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is ontvangt een uitkering, tenzij hij aanspraak heeft op inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 5.7.5.
2. Artikel 5.7.1 is niet van toepassing op de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 5.7.8 Hoogte uitkering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
1. De uitkering, bedoeld in artikel 5.7.7, bedraagt per dag:
a. bij een inkomen per dag van minder dan 20% van het minimumloon: 0,75 * G – I;
b. bij een inkomen per dag van ten minste 20% van het minimumloon en ten hoogste 70% van het minimumloon: 0,55 * G – 0,5 x (I – 0,2 * G); en
c. bij een inkomen per dag van ten minste 70% van het minimumloon: G-I,
waarbij g staat voor de grondslag en I voor het inkomen per maand gedeeld door 21,75.
2. Indien de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte gedurende een aaneengesloten termijn van twaalf kalendermaanden per dag een inkomen verwerft dat meer bedraagt dan 20% van het maatmaninkomen, roept het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de jonggehandicapte op voor een onderzoek naar het voortbestaan van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op bij ministeriële regeling te bepalen groepen volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
AFDELING 8. AANVRAAG EN BETALING
§ 1 De aanvraag van arbeidsondersteuning
Artikel 5.8.1 Aanvraag van arbeidsondersteuning
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt vast of recht op arbeidsondersteuning op grond van artikel 5.4.1 ontstaat.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die door de jonggehandicapte bij de aanvraag worden verstrekt.
Artikel 5.8.2 Aanvraag inkomensondersteuning
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt vast of aanspraak op inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, bestaat.
1. De inkomensvoorziening wordt betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De betaling geschiedt in tijdvakken van een maand.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van de inkomensvoorziening op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. aanspraak op inkomensvoorziening niet of niet meer bestaat;
b. aanspraak op een lagere inkomensvoorziening bestaat;
c. de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in de artikelen 5.2.1, 5.2.2, 5.6.1 of 5.6.2 niet of niet behoorlijk is nagekomen;
d. een instelling als bedoeld in artikel 5.8.9 een verplichting als bedoeld in artikel 5.2.1, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
3. Indien de inkomensvoorziening, bedoeld in het eerste lid, in het buitenland wordt uitbetaald:
a. worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de inkomenvoorziening in mindering gebracht; en
b. geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4.4.1.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
4. Indien de jonggehandicapte, aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, een ander machtigt om de inkomensvoorziening in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstijdvak, aanvangende na de dag waarop de machtiging door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ontvangen, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk de mededeling.
Artikel 5.8.4 Herziening van de grondslag
1. Een herziening van een inkomensvoorziening als gevolg van een herziening van de grondslag van het minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de herziene inkomensvoorziening, bedoeld in het eerste lid, bij de eerstvolgende betaling nadat de grondslag van het minimumloon is herzien.
Artikel 5.8.5 Verhoging bij hulpbehoevendheid
Indien de jonggehandicapte, die een inkomensvoorziening op grond van dit hoofdstuk ontvangt en die slechts in staat is om met arbeid minder dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen, verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, wordt de inkomensvoorziening voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste de factor 100/75. De eerste zin vindt geen toepassing, indien de jonggehandicapte in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
Artikel 5.8.6 Tegemoetkoming in aanvulling op inkomensvoorziening
1. De jonggehandicapte die behoort tot een bij ministeriële regeling te bepalen categorie heeft recht op een tegemoetkoming.
2. De tegemoetkoming wordt verstrekt in aanvulling op de inkomensvoorziening.
3. Bij ministeriële regeling worden in ieder geval regels gesteld voor de hoogte van de tegemoetkoming en de betaling van de tegemoetkoming.
4. De tegemoetkoming wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
5. De betaling van de tegemoetkoming vindt plaats binnen een maand nadat het recht op de tegemoetkoming is vastgesteld en geschiedt vervolgens in dezelfde termijnen als die waarin de betaling van de inkomensvoorziening plaatsvindt
Artikel 5.8.7 Betaling vakantiebijslag
1. In afwijking van artikel 5.8.3, eerste lid, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een gedeelte van de inkomensvoorziening die de jonggehandicapte op grond van dit hoofdstuk ontvangt als vakantiebijslag jaarlijks in de maand mei over de aan die maand voorafgaande twaalf kalendermaanden, of, indien het recht op arbeidsondersteuning eerder dan de maand mei geheel eindigt, in de desbetreffende kalendermaand. De vakantiebijslag bedraagt 8/108 van de inkomensvoorziening.
2. Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, wijzigt de in het eerste lid genoemde breuk dienovereenkomstig. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de inkomensvoorziening waarop op grond van dit hoofdstuk aanspraak bestaat vanaf de dag waarop de wijziging ingaat.
3. De vakantiebijslag wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
Artikel 5.8.8 Inhouding vereveningsbijdrage
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen houdt op de inkomensvoorziening, op de vakantiebijslag en op de toeslag op de inkomensvoorziening op grond van de Toeslagenwet een bedrag in, dat gelijk is aan het bedrag van de premie die een werkgever op grond van afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op het overeenkomstige loon van een werknemer, die verzekerd is op grond van de Werkloosheidswet, inhoudt.
Artikel 5.8.9 Betaling aan instellingen
1. Indien de jonggehandicapte aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de inkomensondersteuning tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de jonggehandicapte zonder diens machtiging uit te betalen aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
2. Indien de jonggehandicapte, aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de desbetreffende inrichting of van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de inkomensvoorziening aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden inwilligen.
3. Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de inkomensvoorziening, dat niet aan het College voor zorgverzekeringen wordt betaald.
4. Een herziening van de betaling van de inkomensvoorziening op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 5.8.10 Overlijdensuitkering
1. Na het overlijden van de jonggehandicapte, aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, de inkomensvoorziening in de vorm van een overlijdensuitkering betaald:
a. aan de langstlevende van de echtgenoten;
b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;
c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
2. Met de jonggehandicapte aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, de jonggehandicapte wiens overlijden heeft plaatsgevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, doch die voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend op grond van artikel 5.3.1, onderdeel d, over de dag van zijn overlijden geen recht op een inkomensvoorziening had.
3. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de inkomensvoorziening over één maand, doch niet over de zaterdagen en de zondagen, berekend naar de hoogte van die inkomensvoorziening op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van de jonggehandicapte.
4. In verband met het overlijden van de jonggehandicapte aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, is artikel 5.3.1, onderdeel d, niet van toepassing.
5. De overlijdensuitkering wordt op aanvraag aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in het eerste lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaald.
6. De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens betaald.
7. Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan inkomensvoorziening dat over na het overlijden gelegen dagen reeds is betaald.
Artikel 5.8.11 Verjaringstermijn
Inkomensvoorzieningen op grond van dit hoofdstuk die niet in ontvangst zijn genomen of zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag van betaalbaarstelling, worden niet meer betaald.
Artikel 5.8.12 Intrekking en herziening beschikkingen
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen herziet beschikkingen op grond van dit hoofdstuk of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet nakomen van de artikelen 5.2.1, 5.2.2, 5.6.1 en 5.6.2 en de daarop berustende bepalingen het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of een inkomensvoorziening ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 5.5.5, 5.5.6, 5.5.8 of 5.5.9 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. anderszins het recht op arbeidsondersteuning ten onrechte of een inkomensvoorziening tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
2. Indien een voorziening als bedoeld in artikel 5.5.6 in de vorm van een subsidie wordt verstrekt, wijzigt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de beschikking tot vaststelling van de subsidie of trekt het die beschikking in, indien sprake is van een omstandigheid als bedoel in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel a, b, of c, van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
1. Een inkomensvoorziening die op grond van dit hoofdstuk onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 5.8.12 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3. De in het tweede lid, onderdelen a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van degene van wie wordt teruggevorderd in die periode de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid.
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Artikel 5.8.14 Invordering bij dwangbevel
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd betaalde inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 5.8.13, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
2. Artikel 46 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de persoon gedurende drie jaar de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aflossingsbedragen lager vaststelt.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
1. In afwijking van artikel 5.8.13 kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op verzoek van degene van wie wordt teruggevorderd, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien bij medewerking aan een schuldregeling, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene van wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
c. de vordering van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen wegens onverschuldigd betaalde inkomensvoorziening ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;
d. een naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betrouwbare schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet; en
e. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend werkt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet nakomen door degene van wie wordt teruggevorderd van de verplichting, bedoeld in artikel 5.2.1, en hiervoor een boete is opgelegd als bedoeld in artikel 5.9.3, dan wel met betrekking tot het niet naleven van die verplichting aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van degene van wie wordt teruggevorderd gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid;
b. degene van wie wordt teruggevorderd zijn schuld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.
Een vordering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als bedoeld in artikel 5.8.13 en 5.8.16 van deze wet is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen uit artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 5.8.18 Onvervreemdbaarheid van verstrekkingen
1. Een inkomensvoorziening op grond van dit hoofdstuk en een voorziening als bedoeld in de artikelen 5.5.5, 5.5.6, 5.5.8 of 5.5.9 zijn onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.
2. Volmacht tot ontvangst van een inkomensvoorziening op grond van dit hoofdstuk onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3. Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.
Artikel 5.8.19 Niet voor beslag vatbare verstrekkingen
De voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.5.5, 5.5.6, 5.5.8 en 5.5.9, de verhoging, bedoeld in artikel 5.8.5, alsmede de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 5.8.10, zijn niet vatbaar voor beslag.
Artikel 5.9.1 Maatregelen Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert een inkomensvoorziening op grond van dit hoofdstuk geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk indien:
a. de jonggehandicapte verplichtingen als bedoeld in de artikelen 5.2.1, tweede tot en met zesde lid, 5.2.2, 5.6.1 en 5.6.2 niet of niet behoorlijk is nagekomen;
b. de jonggehandicapte de verplichting, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
Artikel 5.9.2 Afstemming maatregel
1. Een maatregel als bedoeld in artikel 5.9.1 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de jonggehandicapte de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5.9.3 wordt opgelegd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, waarbij in ieder geval kan worden geregeld in welke gevallen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel.
Artikel 5.9.3 Bestuurlijke boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger of de werkgever, bedoeld in artikel 5.2.1, zevende lid, van de verplichting, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste of zevende lid.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
6. De artikelen 42 tot en met 46a zijn van overeenkomstige toepassing op een bestuurlijke boete die op grond van dit artikel is opgelegd.
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden: HOOFDSTUK 2. ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING
Voor afdeling 1 van hoofdstuk 2 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Artikel 5a Begrip arbeidsongeschiktheid
1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, in de zin van dit hoofdstuk, is de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. De persoon die op de dag dat hij ingezetene wordt gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin van het eerste lid, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
3. Indien de op de in het tweede lid bedoelde dag aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de dag waarop de betrokkene ingezetene wordt in de plaats treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is afgenomen.
4. Het tweede en derde lid vinden geen toepassing indien de betrokkene op het moment dat hij ingezetene werd jonger was dan zeventien jaar en hij gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij zeventien jaar wordt ingezetene is geweest.
5. Onder de in het eerste en tweede lid eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
6. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten beschouwing gelaten of de betrokkene de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
7. Bij de toepassing van dit artikel wordt buiten beschouwing gelaten, hetgeen wordt of kan worden ontvangen voor arbeid verricht bij wijze van sociale werkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met zevende lid nadere regels worden gesteld.
9. De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
10. Bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in dit hoofdstuk maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van de bij ministeriële regeling vastgelegde wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van arbeidsongeschiktheid kunnen ondersteunen.
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene:
a. op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag arbeidsongeschikt wordt en in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Afdeling 1 van hoofdstuk 2 wordt vernummerd tot afdeling 1B
In artikel 6, eerste lid, wordt «artikel 5» vervangen door: artikel 5b.
Na artikel 6b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6c Geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering na inwerkingtreding van de wet van PM tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. PM)
1. De jonggehandicapte, bedoeld in artikel 6, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien hij de aanvraag, bedoeld in artikel 28, voor het eerst heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de wet van PM tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. PM).
2. De jonggehandicapte, bedoeld in artikel 6, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij de leeftijd van zeventien jaar niet had bereikt op de datum van inwerkingtreding van de wet van PM tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. PM).
In artikel 10, eerste lid, onderdeel c, wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid.
In artikel 27, eerste lid, wordt «artikel 5» vervangen door: artikel 5b.
In artikel 55, derde lid, onderdeel b, wordt «artikel 62» vervangen door: artikel 59j.
In het opschrift van hoofdstuk 2A wordt «HOOFDSTUK 2A» vervangen door: AFDELING 4.
Artikel 59a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
1. Indien de arbeidsprestatie van een werknemer die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in een bepaalde functie, maar geen functie waarin hij werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van die wet, ten gevolge van ziekte of gebrek duidelijk minder is dan de arbeidsprestatie die een geldelijke beloning van het voor hem geldende wettelijk minimumloon rechtvaardigt, vermindert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op verzoek van de betrokken werkgever of werknemer de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid naar evenredigheid, in afwijking van hetgeen bij en krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is bepaald.
2. Het derde lid vervalt.
Na artikel 59i wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 5. HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN
Artikel 59j Verplichting tot het verstrekken van inlichtingen
1. De jonggehandicapte, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling, bedoeld in artikel 49, waaraan arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. Op de jonggehandicapte die aanspraak maakt op of recht heeft op een vakantie-uitkering dan wel een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 9a, en diens wettelijke vertegenwoordiger rusten overeenkomstige verplichtingen als omschreven in het eerste lid.
3. De jonggehandicapte aan wie een re-integratie-instrument als bedoeld in afdeling 4 is verstrekt of toegekend, of aan wie verstrekking of toekenning daarvan wordt overwogen, alsmede diens wettelijk vertegenwoordiger, en de werkgever ten behoeve van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aanspraak op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid, op grond van artikel 59a, heeft verminderd, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking of toekenning of op de duur of de hoogte van het re-integratie-instrument.
Hoofdstuk 4 vervalt.
In artikel 63 en het opschrift van artikel 63 wordt «Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten» vervangen door: Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten.
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. «Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten» wordt vervangen door: Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten.
2. In onderdeel b wordt «artikel 48» vervangen door: de artikelen 5.8.8 en 48.
3. In onderdeel c wordt «artikel 40» vervangen door: de artikelen 5.9.3 en 40.
Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en in het eerste lid, onderdeel h, wordt «Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten» vervangen door: Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten.
2. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt na «uitkeringen» steeds toegevoegd: en inkomensvoorzieningen.
3. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «artikel 50a» vervangen door: de artikelen 5.5.12 en 50a.
In artikel 76d, eerste lid wordt «Artikel 59j vervalt» vervangen door: De artikelen 5.5.4 en 59j vervallen.
In artikel 77 wordt na «artikelen» ingevoegd: 5.3.2, derde lid,.
Na artikel 77 worden drie artikelen toegevoegd, luidende:
Artikel 77a Overgangsrecht in verband met artikel 5.7.2, 5.7.3 en 5.7.4
1. Op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip wordt:
a. het getal 0,75 in de artikelen 5.7.2, tweede lid, 5.7.3, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, en b, onder 1°, en 5.7.4, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, en b, onder 1°, telkens gewijzigd in 0,7;
b. het getal 0,55 in artikel 5.7.2, eerste lid, onderdeel a en b, gewijzigd in 0,5;
c. het getal 0,25 in artikel 5.7.3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, gewijzigd in 0,3;
d. het percentage van 70% in artikel 5.7.2, eerste lid, onderdeel b en c, gewijzigd in 80%;
e. het percentage van 25% in artikel 5.7.3, eerste lid, onderdeel a en b, gewijzigd in 30%; en
f. het percentage van 45% in artikel 5.7.4, eerste lid, onderdeel a en b, gewijzigd in 50%.
2. Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal in kennis van het voornemen tot de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 77b Overgangsrecht in verband met artikel 59a
Artikel 59a, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van de wet van PM tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. PM), blijft van toepassing op de vermindering van de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning die voor de dag waarop die wet in werking trad was verstrekt, met dien verstande dat de op grond van artikel 59a, eerste lid, onderdeel b, verstrekte vermindering geacht wordt te zijn gebaseerd op artikel 5.5.3, eerste lid, onderdeel a, vanaf de dag waarop de werknemer die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt recht heeft op arbeidsondersteuning, als bedoeld in hoofdstuk 1A, tenzij de werknemer niet aan de overige voorwaarden van artikel 5.5.3, eerste lid, voldoet.
Artikel 77c Geen recht op arbeidsondersteuning en recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
De jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 2 heeft geen recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 1A.
Artikel 79 komt te luiden:
Deze wet wordt aangehaald als: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
ARTIKEL II INTEGRALE PLAATSING EN VERNUMMERING
De tekst van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de nummering van de artikelen van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhaling van de artikelen met de nieuwe nummering in overeenstemming.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31780-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.