Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2017
Bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel Wet griffierechten in burgerlijke
zaken (Wgbz) in de Eerste Kamer heeft de toenmalige Minister van Justitie, de heer
Hirsch Ballin, toegezegd de wet te zullen evalueren. Deze evaluatie heeft de afgelopen
jaren plaatsgevonden. Het evaluatieonderzoek is recent afgerond. De evaluatie is uitgevoerd
door onderzoekers van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie en van de Raad voor de rechtspraak. Het rapport
getiteld «Evaluatie Wet griffierechten burgerlijke zaken: de complexiteit van vereenvoudiging»
bied ik u hierbij aan en zal ook op de website van het WODC worden gepubliceerd.
Het belangrijkste doel van de Wgbz was een vereenvoudiging van het stelsel van griffierechten
in civiele zaken, onder waarborging van de toegang tot de rechter en het op peil blijven
van de inkomsten uit griffierechten met de kosten van de rechtspraak. De algemene
conclusie van de onderzoekers is dat de effectieve vereenvoudiging van een ingewikkeld
tariefsysteem een complexe operatie is gebleken, met duidelijke kosten en niet zulke
duidelijke baten.
Uit het rapport blijkt onder andere dat de stelselwijziging en de daarmee beoogde
vereenvoudiging van het griffierechtenstelsel volgens de ondervraagde professionele
partijen slechts ten dele is gelukt. Het tariefstelsel dat met de Wgbz is geïntroduceerd
is in bepaalde opzichten simpeler: ingedikte klassen van financieel belang; geen procentuele
tarieven meer bij zaken met een groter financieel belang; geen uitzonderingen voor
kortgedingen en geen indebetstellingen meer. In andere opzichten is de nieuwe regeling
echter ingewikkelder geworden. Het griffierecht wordt sinds 1 januari 2011 geïnd aan
het begin van de procedure en het niet (tijdig) betalen van het griffierecht heeft
processuele consequenties gekregen. De invoering van het betalen aan de poort bleek
technisch een ingewikkelde operatie die in het begin tot de nodige overgangsproblemen
leidde.
De onderzoekers concluderen op basis van een door hen ontwikkeld model dat de wijziging
van de tarieven in bepaalde categorieën zaken van grote invloed is geweest op het
beroep op de rechter.
Met dit model wordt voortgebouwd op het model wat is bediscussieerd in 2014.1 Of dit model nu beter de relatie en de gevolgen voor de instroom in kaart brengt
zal ongetwijfeld onderwerp voor voortgezet wetenschappelijk debat zijn.
Een andere conclusie van het onderzoek is dat in de andere wijze van heffing van griffierechten
tot een verhoging van de inkomsten heeft geleid die geen gelijke tred houdt met de
stijging van de kosten van de rechtspraak. Als de verhouding kosten en inkomsten echter
over een langere periode wordt bezien, bijvoorbeeld van 2005–2016, dan blijkt de stijging
van de kosten van de rechtspraak hoger dan de stijging van de inkomsten uit griffierechten.
Het evaluatieonderzoek heeft betrekking op de periode vanaf inwerkingtreding tot 2014.
Inmiddels zijn partijen beter dan toen ingesteld op en vertrouwd met het stelsel van
de Wgbz. Het rapport geeft voor toekomstige beleidsvorming waardevolle inzichten in
de (neven)effecten van wetswijzingen en het belang van het in een vroeg stadium betrekken
van alle relevante partijen.
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok