31 758 Invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken (Wet griffierechten burgerlijke zaken)

G VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 maart 2013

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie1 hebben kennisgenomen van de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 februari jl. inzake toezegging T01226. Uit de brief begrijpen deze leden dat – onder meer – verzoeken om tijdelijke voogdij (artt. 1: 295–297 BW), zijnde een gezagsmaatregel, onder artikel 1, lid 1, sub f van de ministeriële regeling vallen. Het is deze leden echter te doen om voorlopige voogdij zijnde een kinderbeschermingsmaatregel. Zij hebben daarbij de verzoeken in de artikelen 1: 241 lid 2 BW en 1: 272 BW voor ogen en hebben daarover een tweetal vragen die zijn opgenomen in de brief aan de minister van Veiligheid en Justitie van 5 maart 2013.

De minister heeft op 25 maart 2013 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, K. van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Den Haag, 5 maart 2013

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie hebben kennisgenomen van uw brief d.d. 15 februari jl. inzake toezegging T01226. Uit uw brief begrijpen deze leden dat (o.m.) verzoeken om tijdelijke voogdij (artt. 1: 295–297 BW), zijnde een gezagsmaatregel, onder artikel 1, lid 1, sub f van de ministeriële regeling vallen. Het is deze leden echter te doen om voorlopige voogdij zijnde een kinderbeschermingsmaatregel. Zij hebben daarbij de verzoeken in artt. 1: 241 lid 2 BW en 1: 272 BW voor ogen en willen u daarover een tweetal vragen voorleggen.

De eerste vraag van deze leden betreft de kinderbeschermingsmaatregel uit artikel 1: 241 lid 2 BW. Dit artikel betreft het verzoek om voorlopig voogdij omdat onvoldoende gezag wordt uitgeoefend of omdat niet in gezag is voorzien. Uit de derde alinea van uw brief begrijpen deze leden dat verzoeken om tijdelijke voogdij doordat er geen gezag over een minderjarige wordt uitgeoefend, in ieder geval zijn vrijgesteld van de heffing van griffierecht. Deze leden vernemen graag van u dit ook geldt voor verzoeken om voorlopige voogdij, wanneer niet in gezag is voorzien of omdat onvoldoende gezag wordt uitgeoefend (zoals bedoeld in art. 1: 241 lid 2 BW). Kunt u aangeven of bij dergelijke verzoeken ook is voorzien in een vrijstelling van de heffing van griffierecht?

Daarnaast hebben deze leden een vraag betreffende artikel 1: 272 BW, dat gaat over verzoeken om voorlopige voogdij gedurende een onderzoek naar de ontzetting of ontheffing van het gezag. In artikel 1, lid 1 sub f lezen zij dat: «Geen griffierecht wordt geheven voor: de indiening van een verzoekschrift (...) strekkende tot en in verband met de ontheffing of de ontzetting uit het gezag of voogdij over minderjarigen». Deze leden menen dat verzoeken bedoeld in artikel 1: 272 BW ook onder deze bepaling kunnen worden geschaard, omdat dit verzoeken betreft «in verband met de ontheffing of de ontzetting». Bent u het met deze interpretatie eens? Zo nee, kunt u dan aangeven of voor dergelijke verzoeken ook een vrijstelling geldt van de heffing van het griffierecht?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien met belangstelling uit naar uw antwoord en ontvangen dit bij voorkeur binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A. Broekers-Knol

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2013

In uw brief van 5 maart 2013, met kenmerk 151873.02U, legt u twee vragen aan mij voor.

Beide vragen kan ik bevestigend beantwoorden. Zowel verzoeken om voorlopige voogdij wanneer niet in het gezag is voorzien of omdat onvoldoende gezag wordt uitgeoefend, als bedoeld in artikel 1:241, tweede lid, BW, als verzoeken om voorlopige voogdij gedurende een onderzoek naar de ontzetting of ontheffing uit het gezag, als bedoeld in artikel 1:272 BW, zijn vrijgesteld van de heffing van griffierecht.

De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

Naar boven