31 757 Stedenbeleid vanaf 2010

Nr. 23 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 januari 2011

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief van 4 november 2010 inzake de introductie over de effecten van de bevolkingsdaling/krimp door de provincies Limburg, Groningen en Zeeland (2010Z11356/2010D42880).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 januari 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Dijksma

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Kan de regering een inhoudelijke reactie geven op de notitie van de provincies Zeeland, Groningen en Limburg: «Knelpunten wet- en regelgeving onderwijs en krimp» (http://www.limburg.nl/upload/pdf/Onderwijs_RapportKnelpuntenKrimp.pdf) en in het bijzonder ingaan op de daarin aangegeven oplossingsrichtingen?

Het kabinet onderschrijft dat ook in gebieden met bevolkingsdaling de kwaliteit, de toegankelijkheid en de diversiteit van het onderwijs geborgd moet zijn. Daarom heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) inhoudelijk bijgedragen aan de expertmeeting die heeft geresulteerd in het rapport «Knelpunten wet- en regelgeving onderwijs en krimp».

Het primair onderwijs kent opheffingsnormen die met de demografische ontwikkelingen meebewegen. De opheffingsnormen worden eens per vijf jaar herzien. Een school die drie jaar onder de opheffingsnorm zit, kan worden opgeheven. Daardoor kan een school nu worden gesloten op basis van een verouderde norm. De wet wordt op dit punt aangepast.

Gevraagd is om een afbouwregeling van de kleinescholentoeslag bij fusie in het primair onderwijs. De afbouwregeling bestaat al. Een herziening van de kleinescholentoeslag leidt tot forse herverdelingseffecten met name bij kleine scholen. Daarom wordt dat nu niet overwogen.

Afgesproken is de discussie over schaal en kwaliteit te verbreden. Een nader onderzoek op dit punt in de provincie Zeeland geeft daartoe goede aanzetten.

Er lopen op dit moment in het primair onderwijs pilots met herschikking van het onderwijsaanbod. Deze pilots ontvangen van het Rijk een financiële bijdrage. Als regelgeving de pilots in de weg staat, wordt bezien hoe de knelpunten kunnen worden opgelost.

Ook wil het kabinet het mogelijk maken dat in gebieden met bevolkingsdaling experimenten worden gestart om de aansluiting tussen de verschillende onderwijssectoren te verbeteren. Dat kan leiden tot betere aansluiting en stroomlijning van het opleidingenaanbod. Daarmee wordt het gemakkelijker om in regio’s met bevolkingsdaling een voldoende onderwijsaanbod in stand te houden dat kwalitatief op orde is. Ook de in het Regeerakkoord aangekondigde beperking van het aantal profielen in havo en vwo maakt het voor scholen gemakkelijker een adequaat onderwijsaanbod te kunnen blijven verzorgen.

Tevens is gevraagd om een afbouwregeling bij het financiële nadeel (verlies van een vaste voet) van het samenvoegen van twee scholen. De «vaste voet»-systematiek zal worden betrokken bij de vereenvoudiging van de bekostiging in het voortgezet onderwijs. In het voortgezet onderwijs en in het primair onderwijs wordt de ontwikkeling van de kosten in relatie tot de daling van omzet onderzocht.

2

Is de regering bereid het initiatief om een meldpunt regelknelpunten in te stellen met kracht te ondersteunen, zodat voor alle beleidsdomeinen in beeld wordt gebracht of regels onnodige blokkades voor krimpoplossingen opwerpen, zoals door provincies Limburg, Groningen en Zeeland reeds gedaan voor de beleidsterreinen Onderwijs en Wonen?

Vorig jaar hebben de provincies Groningen, Zeeland en Limburg, ondersteund door het Rijk, een globaal onderzoek naar de knelpunten in de regelgeving rondom het beleidsterrein wonen gedaan. Naar aanleiding daarvan hebben de provincies besloten dieper op dit onderwerp in te gaan, waarbij iedere provincie de verantwoordelijkheid voor een project op zich heeft genomen. Zo heeft de provincie Limburg dit jaar een onderzoek naar knelpunten in het onderwijs uitgebracht en heeft de provincie Groningen nader onderzoek gedaan naar knelpunten in de regelgeving rond wonen. Dit laatste onderzoek werd financieel en praktisch ondersteund door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De provincie Zeeland neemt tenslotte het voortouw in het opzetten van een meldpunt regelknelpunten op de gemeenschappelijk beheerde site www.vanmeernaarbeter.nl.

De drie provincies zijn voornemens een jaar na opening van het meldpunt de resultaten te verzamelen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal de provincies uitnodigen voor een gesprek hierover en waar mogelijk afspraken maken over het wegnemen van belemmeringen voor oplossingen. Waar eventuele toekomstige actiepunten leiden tot voorstellen tot wijziging van wet- en regelgeving, zullen aan de Kamer deze wijzigingsvoorstellen worden voorgelegd.

3

Wanneer en hoe vindt er een evaluatie plaats naar de besteding en effecten van de 31 miljoen euro die er naar de krimpgebieden Noordoost-Groningen en Limburg zijn gegaan?

De regio’s Parkstad Limburg en Eemsdelta hebben ieder € 14,75 mln. gekregen, het resterende bedrag is naar de gemeente Sluis in Zeeuws-Vlaanderen gegaan. De besteding van deze middelen is in eerste instantie een lokale aangelegenheid, de verantwoording en evaluatie maken standaard deel uit van het lokale uitvoeringsproces en de lokale verantwoordings- en controleketen. In Parkstad Limburg zal een stuurgroep, bestaande uit lokale bestuurders, jaarlijks de voortgang monitoren en evalueren, het Rijk zal als waarnemer deelnemen aan deze stuurgroep. In de regio Eemsdelta valt de monitoring en evaluatie binnen het integrale regionale woon- en leefbaarheidsplan. In dat kader maakt de regio begin 2011 afspraken. De resultaten van de monitoring en evaluatie zullen ter beschikking aan het Rijk worden gesteld.

4

Is de regering van mening dat de krimpproblematiek een structurele landelijke aanpak vereist?

De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de aanpak van en het omgaan met de gevolgen van bevolkingsdaling, rekening houdend met de specifieke regionale omstandigheden. Daarvoor zullen gemeenten de samenwerking moeten zoeken met omliggende gemeenten en betrokken organisaties, zowel publiek als privaat. Ook dienen zij hun inwoners te betrekken en bewust te maken van de gevolgen van bevolkingsdaling. Het Rijk heeft rond dit thema op de langere termijn vooral een rol bij de agendering, coördinatie, bewustwording, kennisontwikkeling en -uitwisseling. Daarnaast heeft het Rijk een taak in de aanpak van regelgeving die voor bevolkingsdalings- en anticipeergebieden onnodig knellend is.

Provincies hebben de verantwoordelijkheid én bevoegdheid om erop toe te zien dat in de beleids- en planvorming op gemeentelijk, regionaal én provinciaal niveau voldoende en op verantwoorde wijze rekening wordt gehouden met de demografische ontwikkeling in het gebied. Hierbij kan gedacht worden aan de Wet ruimtelijke ordening die provincies het instrument in handen geeft van de verordening, die voortvloeit uit de structuurvisie. De drie kerntaken die in het Regeerakkoord voor de provincies zijn voorzien op het gebied van ruimte, economie en natuur verschaffen deze een goede uitgangspositie voor het vervullen van een (proces)regierol voor de aanpak van bevolkingsdaling, in het bijzonder in het fysieke domein.

Het voornemen is om in het voorjaar van 2011 een voortgangsrapportage naar de Kamer te sturen.

5

Welke ambities heeft de regering ten aanzien van het krimpbestendig maken van beleid op de verschillende beleidsterreinen?

Het kabinet zal de afspraken met de medeoverheden die zijn neergelegd in het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling uitvoeren. Dat betekent dat ook dit kabinet zich met onverminderde inzet zal inspannen om haar aandeel te leveren in het scheppen van de goede basisvoorwaarden (bewustwording, bestuurskracht, financiën) en waar nodig maatregelen te treffen. De aanpak van de bevolkingsdaling en het krimpbestendig maken van beleid zullen echter niet alleen op rijksniveau moeten plaatsvinden, maar evenzeer op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Zie verder het antwoord op vraag 4 voor de verantwoordelijkheden van de andere overheden.

6

Op welke wijze wordt interdepartementaal samengewerkt om tot een integrale aanpak van deze problematiek te komen?

Vanwege de verschillende sectorale invalshoeken, wordt rond het thema bevolkingsdaling zowel interbestuurlijk (tussen de verschillende bestuurslagen) als interdepartementaal samengewerkt. Het gaat hierbij onder andere om de aanpak van knelpunten in de regelgeving, bekostigingssystemen en verdere bevordering van bewustwording. Deze inzet en werkwijze is ook bij het opstellen van het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling toegepast. De geschetste samenwerking vindt onder andere plaats bij de voorbereiding van de voortgangrapportage die in het voorjaar aan de Tweede Kamer zal worden gestuurd, de experimenten en bij kennisdeling via het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling. Dit laatste is een netwerk van experts die op verschillende thema’s samenwerken om tot oplossingen voor problemen rond bevolkingsdaling te komen.

7

Welke landelijke maatregelen kunnen worden getroffen om verkrotting in krimpgebieden aan te pakken?

Met het huidige instrumentarium is al een goede aanpak van de zogenaamde «Rotte Kiezen», afzonderlijke vervallen panden, mogelijk. Onder meer in Friesland hebben gemeenten hiermee goede resultaten geboekt. Bij de aanpak van verkrotting in gebieden met bevolkingsdaling wordt samengewerkt middels een aantal experimenten op lokaal niveau, onder andere tussen maatschappelijke organisaties en de betrokken provincies. De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) ondersteunt de experimenten op het terrein van wonen in opdracht van het Rijk. Zo start in de gemeente Holwerd een experiment waarbij de gemeente via een soort dorpontwikkelingsmaatschappij de verpaupering van beeldbepalende gebouwen wil tegengaan in de kern van het dorp. Het Rijk zorgt samen met partners, zoals de SEV, dat opgedane kennis naar andere gebieden wordt verspreid.

8

Op welke wijze houdt de regering bij de bepaling van het huurbeleid rekening met de problematiek van krimp?

Het huurbeleid bestaat uit een stelsel met maximale huurprijzen en maximale huurprijsverhogingen waarbinnen een verhuurder zelf invulling geeft aan zijn huurprijs-, onderhouds- en exploitatiebeleid. Het huurbeleid geeft verhuurders daardoor dus de mogelijkheid rekening te houden met een specifieke marktomstandigheid zoals bevolkingsdaling.

9

Op welke wijze gaat de regering aandacht besteden aan de gevolgen van bevolkingsdaling voor de volkshuisvesting?

In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling is een aantal acties geformuleerd om de leegstand in regio’s met bevolkingsdaling aan te pakken. Zo heeft het Rijk € 31 mln. beschikbaar gesteld aan de drie regio’s Eemsdelta, Parkstad Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Om de regio’s Eemsdelta en Parkstad Limburg te ondersteunen bij het optimaliseren van hun transformatieplannen heeft het Rijk maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA) van deze plannen uit laten voeren. Daarnaast biedt het Rijk ondersteuning aan 13 woongerelateerde experimenten, waarbij lokale autoriteiten vernieuwende aanpakken gericht op de gevolgen voor de volkshuisvesting uitproberen. Het Rijk zal ook in kaart brengen hoe het investeringsvermogen van corporaties in de bovengenoemde gebieden zich zal ontwikkelen in relatie tot de woonopgave in deze gebieden. Verder is voor de periode 2011–2015 een tijdelijke krimpmaatstaf ingevoerd in het Gemeentefonds, waardoor gemeenten met bevolkingsdaling in de provincies Groningen, Zeeland en Limburg een extra uitkering ontvangen. Deze extra middelen kunnen de gemeenten naar eigen inzicht inzetten voor het terugbrengen van de leegstand.

10

Is de regering van plan in te zetten op stevige coördinatie op kabinetsniveau, bijvoorbeeld door een coördinerend minister?

De bewindspersonen die in het verleden het meest bij het dossier bevolkingsdaling betrokken waren, waren de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Onder het nieuwe kabinet vallen de portefeuilles van beide bewindspersonen nu onder de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), waardoor de praktische coördinatie rond dit onderwerp logischerwijs onder deze minister is komen te vallen. Zie voor verdere toelichting ook mijn antwoord op vraag 4.

11

Op welke wijze worden door de regering provincies en gemeenten met een krimpprognose, die zich nu nog niet manifesteert, betrokken bij beleid voor krimp?

De regio’s die nog niet met bevolkingsdaling te maken hebben, maar waar deze op termijn wel zal gaan spelen (de zogeheten anticipeerregio’s) worden op tal van manieren betrokken bij de interbestuurlijke aanpak rond bevolkingsdaling. Al in het actieplan zijn enkele concrete actiepunten (ook) voor de anticipeerregio’s opgenomen en uitgevoerd. Het afgelopen jaar hebben deze regio’s – al dan niet door het Rijk gestimuleerd – in toenemend aantal activiteiten uigevoerd op het gebeid van de aanpak van bevolkingsdaling. Dit uit zich bijvoorbeeld in activiteiten gericht op bewustwording, eerste afstemming van bouwplannen, het opzetten van een gezamenlijk toekomstverkenningstraject, ambtelijke deelname aan het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling, lidmaatschap van het Provinciaal Coördinatorenoverleg, deelname aan het Interreg-project Demografic Change New Opportunities in Shrinking Europe (DC Noise), uitvoering van een experiment, of het spelen van een serious krimpgame.

Ik ben voornemens periodiek bestuurlijk overleg te voeren met de desbetreffende overheden.

12

Hoe rijmt de regering het korten van middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking voor economische ontwikkeling in regio's met het Regeerakkoord dat stelt dat in het ruimtelijk ordeningsbeleid aandacht komt voor krimpregio's, waarmee de indruk wordt gewekt dat krimp uitsluitend een ruimtelijk vraagstuk is?

Het Fonds Economische Structuurversterking (FES) richt zich op investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur beogen te versterken. Hierbij is geen sprake van specifiek beleid voor regio’s die te maken hebben met bevolkingsdaling. Extra publieke investeringsruimte vanwege bevolkingsdaling is niet via het FES geregeld, maar via het Gemeentefonds en de bijdrage van € 31 mln. (gericht op de woningmarkt in de regio’s Eemsdelta, Parkstad Limburg en Zeeuws-Vlaanderen), zoals toegezegd in het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling.

Bevolkingsdaling is inderdaad een breed vraagstuk. Als zodanig is dat ook onderkend in het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling. Aandacht voor bevolkingsdaling op nationaal niveau loopt langs de lijn van dit actieplan en voortgangsrapportage daarover in het komend voorjaar. Op dat moment bepaal ik met mijn betrokken collega-bewindspersonen de verdere inzet, waaronder die op het vlak van het ruimtelijk beleid, zoals al is aangekondigd in de najaarsbrief infrastructuur en milieu.

13

Is deze regering voornemens het plan van de vorige regering om een structuurvisie te maken voor Nederland buiten de Randstad, in aanvulling op de structuurvisie Randstad 2 040, uit te voeren? Zo ja, is de regering van plan krimp daarin een prominente rol te geven? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet zal – zoals in de beleidsbrief infrastructuur en milieu is aangekondigd – voor de zomer van 2011 met een concrete, bondige actualisatie van het beleid komen. Deze actualisatie vervangt in ieder geval de nota’s Ruimte en Mobiliteit. Met deze actualisatie wil het kabinet komen tot één helder rijkskader voor het ruimtelijk domein. Aparte rijksstructuurvisies voor gebieden in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland voorzie ik niet. De Structuurvisie Randstad 2040 zal, net als andere uitwerkingen van en aanvullingen op de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit, bij de genoemde actualisatie worden betrokken.

Regio’s moeten hun eigen afwegingen en keuzes kunnen maken, ook in relatie tot groei, stagnatie en krimp van de bevolking.  Het is belangrijk om vanuit de rijksverantwoordelijkheid prioriteiten te bepalen voor de rijksinzet in het fysiek-ruimtelijke domein. In de genoemde beleidsbrief heeft het kabinet aangegeven waar het dan primair om gaat. Tegelijkertijd is het van belang vinger aan de pols te houden bij lange termijnontwikkelingen die op termijn impact op mijn beleid – en de uitvoering daarvan – kunnen gaan hebben. Eén van die ontwikkelingen heeft betrekking op die van de regio's die te maken hebben met bevolkingsdaling, zoals momenteel met name Eemsdelta, Parkstad Limburg en Zeeuws-Vlaanderen.

14a

Wat is er bekend over de mogelijkheden van natuur en recreatie als economische dragers in krimpregio’s? Wat zijn de mogelijkheden om dit te stimuleren?

In de adviesaanvraag aan de Sociaal-Economische Raad (SER) over de bevolkingsdaling komt ook de vraag naar de kansen die bevolkingsdaling biedt voor natuur en recreatie aan de orde. Dit advies zal vermoedelijk in januari 2011 verschijnen, het kabinet zal hier in de voortgangsrapportage van komend voorjaar een reactie op geven.

Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is eveneens betrokken bij pilots en experimenten in gebieden met bevolkingsdaling die tot doel hebben «het groen» in deze gebieden te versterken en daarmee de omgeving aantrekkelijker te maken voor recreanten/toeristen, bewoners en bedrijfsleven. Denk bijvoorbeeld aan het Gebrookerbos in Parkstad Limburg. Ook deze pilots en experimenten zullen meer inzicht bieden in de betekenis van natuur en recreatie voor de economie van deze regio. En tenslotte wordt gewerkt aan een kennisagenda rondom het thema bevolkingsdaling waarin deze vraag aan de orde kan komen.

14b

Wat is er bekend over mogelijkheden van zorg(toerisme) in krimpregio’s in relatie tot de inzichten dat mensen in een groene omgeving sneller beter worden? Wat zijn de mogelijkheden om dit te stimuleren?

Dat mensen sneller beter worden in een groene omgeving, is niet bewezen. Wel zijn er aanwijzingen dat de ervaren gezondheid toeneemt wanneer mensen in een groene omgeving zijn. Een toename van de ervaren gezondheid kan bij sommige mensen positief doorwerken op het herstelproces. Het ligt niet in de rede om zorginstellingen gericht op genezing, in een groene omgeving binnen een regio met bevolkingsdaling te plaatsen, ook al omdat de vermeende voordelen dienen te worden afgewogen tegen nadelen als afname van bijvoorbeeld de bereikbaarheid.

Voor het aanbieden van langdurige zorg ligt dit anders. Daar zijn initiatieven van de grond gekomen die vakantie en zorg aan elkaar koppelen. Op Walcheren (Zeeland) bijvoorbeeld biedt de stichting Zorgstroom2 mensen die afhankelijk zijn van (thuis)zorg, de mogelijkheid om op vakantie te gaan. Het maakt daarbij niet uit of het verblijf in een hotel, een vakantiepark of op een camping is. Juist omdat er op tal van plaatsen dergelijke initiatieven worden ontplooid, zie ik op dit moment geen noodzaak dit verder te stimuleren.

14c

Zijn er over deze onderwerpen vraag- en aanbodanalyses beschikbaar?

Op dit moment nog niet. Het Kenniscentrum Recreatie en de Wageningen UR beschikken over de methodiek om vraag-aanbodanalyses op het gebied van dagrecreatie te maken. Pilots voor enkele regio’s staan op stapel. Op verzoek van gemeenten, regio’s en provincies kunnen deze analyses ook voor de gebieden met bevolkingsdaling gemaakt worden. Vraag- en aanbodanalyses specifiek op het gebied van natuur ontbreken nog. Dit geldt ook voor de vraag naar groen vanuit de zorg/het zorgtoerisme.Maar ook een onderzoeksvraag naar vraag en aanbod van natuur in gebieden met bevolkingsdaling kan onderdeel worden van een kennisagenda. In het voorjaar zult u nader geïnformeerd worden over de voortgangsrapportage bevolkingsdaling, waarvan een kennisagenda deel uitmaakt.

15

Wat is er bekend over kansen op het gebied van investeringsbevordering van duurzame voorzieningen in krimpregio’s? Wat zijn de mogelijkheden om dit te stimuleren?

Het Rijksbeleid richt zich in generieke zin op het bevorderen van investeringen in duurzame voorzieningen. In de adviesaanvraag aan de SER over de bevolkingsdaling komen de specifieke kansen die gebieden met bevolkingsdaling bieden aan de orde. Dit advies zal vermoedelijk in januari 2011 verschijnen en het kabinet zal hierop een reactie geven in de voortgangsrapportage die in het voorjaar naar de Kamer wordt gezonden.

16

Is de regering bereid om de krimpregio's experimenteerruimte in regels en middelen te geven om de demografische omslag in positieve zin te beïnvloeden?

Op 25 juni 2010 is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de experimenten en onderzoeken rond bevolkingsdaling. In deze brief is aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de motie van Kamerlid Van der Burg3 over de ruimte die zowel in financiële als regelgevende zin wordt geboden aan regio’s met bevolkingsdaling om te experimenteren.

Er zijn geen experimenten opgezet met als expliciet doel om te experimenteren buiten bestaande wet- en regelgeving. De regering heeft derhalve tot nu toe geen verzoek om experimenteerruimte in die zin ontvangen.

De drie topkrimpprovincies hebben samen met het ministerie van OCW geïnventariseerd welke wet- en regelgeving knellend is voor regio’s met bevolkingsdaling en hierover afspraken gemaakt. Het rapport is aan de Kamer overhandigd tijdens het werkbezoek van de provincies aan de kamer op 14 oktober jongstleden. Er is ook een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd op het gebied van de woongerelateerde wet- en regelgeving. Ook dit onderzoek zal leiden tot nadere afspraken, gericht op het wegnemen van belemmeringen.

De regio’s die experimenten hebben ingediend hebben hiervoor van het Rijk geen extra financiële middelen gekregen. Wel hebben drie experimenten een financiële bijdrage ontvangen van € 15 000,– voor een onderzoekscomponent binnen het experiment. De woongerelateerde experimenten kunnen gebruikmaken van ondersteuning door de SEV.

In de voortgangsrapportage die komend voorjaar aan de Kamer wordt toegezonden, zal nader worden ingegaan op de ervaringen binnen de experimenten en de knelpunten in wet- en regelgeving.

17

Kan de regering uiteenzetten welke uitwerking de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de wetgeving aangaande grondexploitatie hebben voor de krimpgebieden, aangezien deze wetgeving is bedacht en ontwikkeld in tijden van groei?

De afdeling grondexploitatie uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is van toepassing op alle grondexploitaties die voorzien in nieuwbouw, dus zowel voor nieuwe uitleg als voor binnenstedelijk bouwen. De gemeente kan de kosten die zij maakt op de ontwikkelaar met een exploitatieplan verhalen zolang daarvoor ruimte is binnen de maximale opbrengst van de grond.

Kostenverhaal is in het algemeen alleen mogelijk in uitleggebieden. In gebieden met bevolkingsdaling is echter nauwelijks sprake van nieuwe uitleg. Bij binnenstedelijke locaties – waar in gebieden met bevolkingsdaling vaak sprake van is – is vaker sprake van verliesgevende grondexploitaties. Bij een verliesgevende exploitatie zal de gemeente proberen afspraken te maken met de projectontwikkelaars. Als die afspraken niet toereikend zijn, zal de gemeente moeten beslissen of ze een tekort voor haar rekening wil nemen. Als dat niet het geval is, zal de gemeente het bestemmingsplan en bijbehorende exploitatieplan niet vaststellen. De exploitatie is dan financieel-economisch niet uitvoerbaar. In hoeverre in gebieden met bevolkingsdaling voldoende kostenverhaal mogelijk is, valt moeilijk aan te geven. Enerzijds zijn de grondopbrengsten daar lager, anderzijds zijn ook de grondprijzen (inbrengwaarde) in het exploitatieplan lager.

18

Wat is de mening van de regering over een transitiefonds van het Rijk voor sanering van de woningvoorraad in krimpregio’s, waarbij sprake is van cofinanciering met gemeenten, woningcorporaties en provincies?

Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 hebben gemeenten de primaire verantwoordelijkheid bij de aanpak van bevolkingsdaling in hun regio, waarbij zij kunnen samenwerken met regionale maatschappelijke partners. Om de aanpak van de gevolgen van bevolkingsdaling te stimuleren heeft het Rijk € 31 mln. beschikbaar gesteld voor de regio’s Eemsdelta en Parkstad Limburg en de gemeente Sluis (zie vraag 3). Deze middelen worden gebruikt om, met cofinanciering van gemeenten en provincie, een transformatiefonds voor deze gebieden op te zetten.

19

Betekent dat, gelet op het feit dat in de rijksbegroting WWI voor 2011 staat dat de maatregelen tegen krimp uit 2010 worden gecontinueerd in 2011, er in 2011 geen nieuwe maatregelen, zoals bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van financiële middelen, te verwachten zijn?

Het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling is een actieplan voor de langere termijn. De acties uit dit plan zullen ook in en na 2011 worden gecontinueerd. In het voorjaar zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de voortgang bij de uitvoering van de vastgelegde acties door middel van een voortgangsrapportage. Gegeven de taakstellingen opgenomen in het regeerakkoord, is er geen ruimte voor nieuwe financiële maatregelen in 2011.

20

Welke maatregelen wil de regering, voor zowel sociale huisvesting als particulier/privaat eigendom, inzetten om te voldoen aan de doelstelling in de rijksbegroting WWI 2011 dat er tot 2020 gewerkt wordt aan het terugbrengen van de leegstand in de krimpregio’s naar 2%?

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4 en vraag 9.

21

Op welke manier worden de gelden uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, die ten gunste komen van een aantal aangewezen doelen waaronder die van krimpende gemeenten, toegewezen? Welke voorwaarden worden er aan deze toewijzing gesteld? Geldt hierbij de krimpvoet, die ook geldt bij het gemeentefonds?

Voor de periode tot 2015 is het ISV-budget verdeeld over de rechtstreekse gemeenten en provincies. De verdeling heeft plaatsgevonden op basis van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) verdeelsleutel (Staatsblad, nr. 29). De verdeelcriteria hebben onder andere betrekking op de omvang en leeftijd van de woningvoorraad en het aanwezige investeringspotentieel. Voor de periode na 2015 is in het Regeerakkoord geen geld meer voor stedelijke vernieuwing gereserveerd.

De provincies zijn vrij het geld binnen de eigen provincie te verdelen over de gemeenten. In alle drie de krimpregio’s hebben de provincies bij de verdeling van hun ISV-budget prioriteit gegeven aan de problematiek rond bevolkingsdaling.

22

Welke resultaten heeft het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling, dat een jaar geleden is vastgesteld, opgeleverd en welke acties worden de komende jaren ondernomen?

Momenteel wordt door Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geschreven aan een voortgangsrapportage Bevolkingsdaling. Deze rapportage zal ingaan op de inzet van Rijkszijde in de komende regeringsperiode, alsmede een kabinetsreactie bevatten op het in december te verwachten gevraagde advies van de SER. Ik wil nu op de inhoud van de aangekondigde voortgangsrapportage niet vooruitlopen.

23

Is de regering bereid om samenwerking te zoeken binnen de Europese Unie aangaande de krimpproblematiek, om zodoende de kennis en ervaring die in verschillende krimpende regio’s in Europa wordt opgedaan te ontsluiten?

Afgelopen jaar is er in opdracht van het ministerie van BZK een onderzoek uitgevoerd naar de beleidsaanpak van bevolkingsdaling in drie regio's in het buitenland. Dit rapport vindt u in de bijlage.4 In 2011 zal er een verbreding en verdieping van dit onderzoek plaatsvinden. De vergaarde kennis in het buitenland wordt online verspreid en benut in regionale planvorming.

Daarnaast wordt er, onder coördinatie van het ministerie van BZK, in samenwerking met het Huis Nederlandse Provincies, de Permanente Vertegenwoordiging, IPO en VNG gewerkt aan een aantal gezamenlijke activiteiten om in de Europese Unie aandacht te vragen voor het thema bevolkingsdaling als onderdeel van bestaande beleids- en programmalijnen en voor een verkenning van knelpunten in de Europese regelgeving voor de aanpak van dit thema. Hierbij wordt de samenwerking gezocht met regio's die reeds met het thema te maken hebben, zowel bilateraal als via bestaande Europese netwerken als DART (Declining Ageing an Regional Transformation) en DC Noise.

Tot slot organiseert Nederland, op uitnodiging van de Europese Commissie, in het voorjaar een seminar over bevolkingsdaling om ervaringen uit te wisselen en de Nederlandse aanpak te delen.

24

Welke invloed heeft de in het regeerakkoord aangekondigde heffing van 750 miljoen euro voor het volkshuisvestelijk vermogen van woningcorporaties in krimpgebieden? Is het waar dat de woningcorporaties in de krimpgebieden door deze heffing weinig tot niet in staat zullen zijn te investeren in de woningvoorraad, laat staan in het oppakken van de krimpopgave?

Op dit moment kan hier nog geen antwoord op worden gegeven. De financiële effecten van de heffing en andere beleidsvoornemens zullen zowel macro als voor verschillende typen corporaties (naar regio, opgave en financiële positie) nader worden bezien.

Zoals ik uw Kamer in het Algemeen Overleg Financiën woningcorporaties op 8 december jongstleden heb toegezegd, zal ik de resultaten van deze analyse binnen enkele maanden aan uw Kamer toezenden.

25

Is het in het licht dat particuliere woningen er vaak slechter aan toe zijn dan corporatiebezit verstandig om in krimpgebieden woningbouwcorporaties te dwingen te verkopen?

Uit diverse onderzoeken blijkt, dat eigen woningbezit bijdraagt aan de betrokkenheid van bewoners bij hun buurt en omgeving. Daarom vind ik gerichte en selectieve verkoop van huurwoningen door corporaties een goede zaak. Op een later moment zal ik nader ingaan op de concrete invulling van het kooprecht zoals genoemd in het Regeerakkoord.

26

Remt de waardedaling van particulier woningbezit in krimpgebieden wanneer woningcorporaties hun huurvoorraad verkleinen door middel van sloop? Hoe is deze samenhang te duiden?

Indien woningcorporaties dat deel van hun woningvoorraad slopen, waarnaar in de toekomst geen vraag meer is, zal leegstand worden voorkomen en de daarbij optredende negatieve invloed op de leefbaarheid. Door juist die delen van de voorraad te saneren die kwalitatief het minst goed zijn en via gerichte nieuwbouw en renovatie de kwetsbare buurten en wijken te versterken kan deze negatieve invloed worden doorbroken. Door het voorkomen van verloedering en het wegwerken van het aanbodoverschot op de woningmarkt kunnen de prijzen zich stabiliseren.

27

Op welke wijze kunnen woningcorporaties worden gestimuleerd om hun kerntaak, het aanbieden van betaalbare woonruimte, ook in krimpgebieden te laten uitvoeren?

Een kerntaak van woningcorporaties is het huisvesten van personen, die door financiële of sociale omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting. Deze taak nemen zij zeer serieus. Op dit moment heb ik geen signalen, dat woningcorporaties daar in krimpgebieden niet aan kunnen of willen voldoen. Ik zie dan ook geen reden om hen daartoe (extra) te stimuleren.

28

Welke rol ziet de regering weggelegd voor de hypotheekverstrekkende banken in samenspraak met overheden en woningcorporaties bij de herstructurering van woningen?

Bij een succesvolle aanpak van bevolkingsdaling door deze partijen kunnen banken indirect voordeel hebben vanwege minder dalende huizenprijzen. In het rapport Demografische Krimp, de nieuwe realiteit in perspectief5 pleit de Rabobank voor een krachtige overheidsrol in de aanpak van bevolkingsdaling. Ik ben van mening dat het hier niet alleen gaat om een taak voor de corporaties, eigenaren/bewoners, enoverheden. Het kabinet wil in overleg met private partijen, waaronder banken, bezien welke bijdrage zij kunnen leveren aan een krachtdadige aanpak van de gevolgen van demografische veranderingen.

29

In welke verhouding betalen respectievelijk woningcorporaties, eigenwoningbezitters, hypotheekverstrekkende banken en private vastgoedpartijen, inclusief waardedaling onroerend goed/afwaardering van boekwaarde, momenteel de prijs van de gevolgen van krimp?

Om een reëel beeld te krijgen van de waardedaling van onroerend goed dient te worden gekeken naar de prijs waarvoor de eigenaar het betreffende onroerend goed heeft aangeschaft. De verhouding tussen de waardedaling van het corporatiebezit, het particuliere huurbezit en het eigenwoningbezit is afhankelijk van de samenstelling van de woningvoorraad in de betreffende wijken, en van dynamische processen die optreden bij bevolkingsdaling, zoals een trek naar de betere wijken.

In de MKBA Herstructureringsaanpak Parkstad Limburg wordt in het nulalternatief (ontwikkelingen zonder ingrijpen) voor de zwakke wijken een prijsdaling geraamd voor 2020 van rond 20% per corporatiewoning en 16% voor een goedkope koopwoning.

De risico’s voor eventuele waardedaling liggen bij de eigenaars, en niet bij de hypotheekverstrekkers. Hypotheekverstrekkers lopen risico bij gedwongen verkoop. Volgens de Rabobank zijn woningbezitters in de regio’s met bevolkingsdaling relatief solvabel waardoor het risico voor de banken beperkt is.6

30

Welke investering is nodig om voldoende particulier woningbezit te slopen, waartoe de Rabobank oproept in het rapport «Demografische krimp, de nieuwe realiteit in perspectief», om het aanbod weer op de vraag aan te laten sluiten?

Sloop van particulier woningbezit is om juridische redenen veelal lastig te realiseren. Het gaat immers om woningen die elk een andere eigenaar hebben, waarmee individuele afspraken zullen moeten worden gemaakt. Wanneer voor sloop moet worden overgegaan tot onteigening, kunnen hiermee forse bedragen gemoeid zijn. Momenteel worden in het kader van het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling experimenten uitgevoerd om te bezien hoe op alternatieve wijzen met particulier woningbezit in gebieden met bevolkingsdaling kan worden omgegaan. De ervaringen met deze experimenten wil ik afwachten om ze in de verdere beleidsvorming mee te kunnen nemen.

31

Is het waar dat er in krimpgebieden woningzoekenden bij woningcorporaties op wachtlijsten staan om in aanmerking te komen voor betaalbare woonruimte in het sociale huursegment, terwijl deze gemeenten met de krimp als motief sloop in dit segment te bepleiten?

In de huidige situatie zou het incidenteel kunnen voorkomen dat woningzoekenden in gebieden met bevolkingsdaling op een wachtlijst staan. Voor een toelichting op de achtergronden hierbij verwijs ik aan de hand van de situatie in Parkstad Limburg naar mijn antwoord op vraag 34. Gemeenten en corporaties anticiperen op het eventueel ontstaan van wachtlijsten door in hun woonvisie, die in de regel een aantal jaren beslaat, rekening te houden met een dalende woningbehoefte met leegstand.

32

Welke (financiële) mogelijkheden hebben/krijgen regio» s om te sturen in de sloop van particulier woningbezit?

Zoals ik in mijn antwoord op vraag 30 heb aangegeven bevat het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling een aantal experimenten waarin wordt nagegaan hoe kan worden omgegaan met particulier woningbezit in gebieden met bevolkingsdaling. Ik wacht de uitkomsten van deze experimenten af alvorens ik conclusies kan verbinden aan de mogelijkheden voor sloop van particulier woningbezit.

Los van de gestarte experimenten kunnen gemeenten ook nu reeds verschillende juridische instrumenten inzetten:

  • bij structurele leegstand kan de boetemogelijkheid uit nieuwe Wet Kraken en Leegstand worden gehanteerd. Binnen deze procedure kan de gemeente druk uitoefenen op de eigenaar en met hem in overleg treden opdat hij de lege woning sloopt;

  • bij verloedering en/of bouwvalligheid kan de gemeente een aanschrijving uitbrengen op basis van de Woningwet. In uiterste instantie kan zij de woning (laten) ontruimen en slopen.

Overigens wordt in het recent opgeleverde rapport «Regelknelpunten woonbeleid krimpgebieden» (1 december 2010) met nadruk gewezen op het feit dat het huidige instrumentarium op zich geen essentiële belemmeringen oplevert. Evenzeer geldt een geëigende en creatieve toepassing daarvan op basis van voldoende bestuurskracht.

33

Met welke maatregelen kunnen krimpregio’s leegstand in het corporatie- en particulierbezit tegengaan

Woonruimteverdeling en de Huisvestingswet (omzetten en samenvoegen) spelen bij bevolkingsdaling geen rol omdat sturing op basis van de Huisvestingswet alleen plaats kan vinden bij schaarste. Bij bevolkingsdaling zou het goed zijn om leegstand op te lossen door woningen om te zetten naar een andere functie en/of samen te voegen. Dit kan zonder huisvestingsverordening.

De huurprijsregelgeving maakt het verder mogelijk om leegstand tegen te gaan doordat de huurprijsregelgeving toestaat om leegstand te laten leiden tot lagere huurprijzen; de huurprijsregelgeving geeft alleen regels voor maximale huurprijzen en maximale huurprijsverhogingen.

De Leegstandwet maakt het mogelijk om een woning, onder voorwaarden, tijdelijk te verhuren zonder huurbescherming voor de huurder.

34

Is het waar dat in Zuid-Limburg, waar gemeenten in Parkstadverband afspraken hebben gemaakt om 13 000 sociale huurwoningen te slopen, wachttijden voor sociale huurwoningen zijn van vijf tot tien jaar? Zo ja, hoe is dit te verklaren.

Voor een toelichting op de afspraken in Parkstad Limburg verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35. Door de corporaties in Parkstad Limburg wordt het beeld, dat woningzoekenden vijf tot tien jaar zouden moeten wachten op een sociale huurwoning, niet herkend. De woningmarkt in Parkstad Limburg wordt als ontspannen gekenschetst. Aangezien de woningtoewijzing niet centraal geregeld is, is het gebruikelijk dat woningzoekenden zich, om hun keuze zo ruim mogelijk te maken, bij meerdere woningcorporaties tegelijk inschrijven. Het aantal weigeringen door woningzoekenden is hoog. Zo is het inderdaad mogelijk om net zo lang te wachten tot de ideale woning wordt aangeboden. Corporatie Hestia, die werkt met een optiemodel waarbij de huurders zich kunnen inschrijven voor een bepaald type woning dat hun voorkeur heeft, geeft aan dat op grond van het aantal opties en het aantal mutaties een passend aanbod binnen twee jaar kan worden gedaan. Drie van de vier aanbiedingen worden echter door woningzoekenden geweigerd. Dezelfde corporatie heeft haar urgentiesysteem opgeheven, omdat bleek dat urgent woningzoekenden ook zonder dit systeem makkelijk aan een woning kwamen.

35

Is het waar dat in Landgraaf 94 goedkopere woningen leegstaan terwijl de Landgraafse sloopambities in dit segment vele malen hoger liggen?

De gemeente Landgraaf maakt deel uit van de regio Parkstad Limburg. In Parkstad Limburg hebben de zeven gemeenten en elf woningcorporaties in december 2009 gezamenlijk de Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad in Parkstad Limburg vastgesteld. Daarin is voor Parkstad Limburg als geheel en per gemeente de kwantitatieve en kwalitatieve transformatieopgave tot en met 2020 geformuleerd, gebaseerd op gegevens van 1 januari 2008. De rest van de onttrekkingsopgave dient ter compensatie van de op basis van het aanwezige planaanbod nog te realiseren nieuwe woningen. De kwalitatieve transformatieopgave vloeit voort uit zowel gebrekkige bouwkwaliteit van bestaande woningen als onvoldoende aansluiting van bestaande (gezins-)woningen op de toekomstige vraag (starters en senioren).

Voor Landgraaf betekent dit volgens de Herstructureringsvisie, dat er in de periode 2008–2020 495 woningen zouden moeten worden gesloopt op basis van de verwachte huishoudensdaling en het terugbrengen van de leegstand tot 2%. Daarenboven zouden tot 2020 nog 876 woningen moeten worden gesloopt ter compensatie van nog te bouwen woningen in bestaande plannen (bijvoorbeeld voor zorgwoningen).

36

Welke financiële rol ziet de regering voor het Rijk bij de situatie in Parkstad waar voor een dubbele herstructureringsopgave 14 600 woningen vervangen moeten worden en 13 450 woningen gesloopt moeten worden, wat in totaal 3 miljard euro kost?

Het Rijk heeft, zoals toegezegd in het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling, een eenmalige bijdrage van € 31 mln. verstrekt. De overige financiering zal van andere partijen moeten komen, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de woningcorporaties. Daarom heb ik het Centraal Fonds Volkshuisvesting gevraagd in kaart te brengen hoe het investeringsvermogen van corporaties in de regio Parkstad zich zal ontwikkelen in relatie tot de opgave in dit gebied. Wat betreft de herstructureringsopgave dient opgemerkt te worden dat een deel van deze opgave compensatie is van de op basis van het aanwezige planaanbod nog te realiseren nieuwe woningen. De regio gaat actief proberen het planaanbod te reduceren, waardoor de opgave lager kan uitvallen.

37

Is het mogelijk een oplossing te vinden voor de arbeidsmarktproblematiek in Limburg, waar grote tekorten, met name in de zorg, te verwachten zijn?

In Limburg loopt een aantal initiatieven dat zich richt op het voeren van samenhangend arbeidsmarktbeleid in de zorg. Zo voert de regionale arbeidsmarktorganisatie «Zorg aan Zet», aangesloten bij RegioPlus7, projecten uit op de volgende terreinen:

  • instroom en mobiliteit;

  • arbeidsproductiviteit, inzetbaarheid en vitaliteit;

  • aansluiting beroepsonderwijs en -praktijk;

  • beeldvorming en imago;

  • arbeidsmarktonderzoek.

Een voorbeeld is het project «Duurzaam (door)werken in de Limburgse zorg». Meer informatie over deze en andere projecten van Zorg aan Zet kunt u vinden op www.zorgaanzet.org.

Een ander initiatief is de «Zorgacademie Parkstad Limburg». Het idee hierachter is dat door bundeling van krachten een aantal zorgaanbieders, zorgopleiders en instellingen op het terrein van zorg- en onderwijsinnovatie de verwachte frictie tussen vraag en aanbod wil oplossen. Daarbij wordt de focus gelegd op (de samenhang tussen) onderwijs- en zorginnovatie en strategisch personeelsbeleid.

Kortom, samenwerking biedt partijen de mogelijkheid om activiteiten op het terrein van strategisch personeelsbeleid, die tot nu toe op het niveau van de individuele instelling ondernomen werden, naar een sectoraal niveau te tillen. Dit betekent niet alleen interactie van de zorginstellingen onderling, maar ook met de educatieve infrastructuur, werkgeversverbanden in samenwerking met Regionale Opleidingen Centra en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en met bedrijven die zich richten op innovaties in de zorg. Op plaatsen waar bijvoorbeeld nu (nog) teveel aan personeel is, maar op termijn tekorten worden voorzien, creëert men gezamenlijk mogelijkheden voor doorstroming.

Overigens geeft de website www.AZWinfo.nl8 een actueel beeld van de arbeidsmarktsituatie voor de sectoren Zorg en Welzijn. Middels regioportretten worden samenhangende beelden per regio gegeven. De nadruk ligt hierbij op het beschikbaar stellen van de informatie. Verklaringen voor verschillen en vooral de interpretatie van wat de consequenties zijn voor het te voeren regionale arbeidsmarktbeleid liggen bij de regionale spelers: zij kennen de regionale omstandigheden het best.

38

Is de regering bereid een cijfermatig beeld te geven van de verwachte krimp in relatie tot de behoefte op de arbeidsmarkt bij verschillende krimp- en groeiscenario's?

Op 2 december 2010 heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een rapport gepubliceerd dat ingaat op deze problematiek. Ook de SER zal in het door hem uit te brengen advies ingaan op de relatie tussen bevolkingsdaling en arbeidsmarktontwikkelingen. Deze studies zijn beschikbaar voor de betrokken partijen.

39

In hoeverre verscheelt de kwaliteit van zeer kleine scholen in krimpgebieden aantoonbaar met die van scholen met een gemiddelde omvang?

Er is geen specifiek onderzoek verricht naar de relatie tussen kwaliteit en schoolgrootte in het primair onderwijs. Over het algemeen geldt wel dat bij kleine scholen de risico’s op een minder goede onderwijskwaliteit groter zijn dan bij scholen van een grotere of gemiddelde omvang. In het Onderwijsverslag 2008–2009 schrijft de Inspectie van het Onderwijs dat «kleinere scholen... vaker zwak of zeer zwak [zijn] dan grotere scholen». Op kleinere scholen geven leraren vaak les aan combinatiegroepen. Dit wordt door leraren als zwaarder ervaren omdat het hogere eisen stelt aan het klassenmanagement. Maar het moet duidelijk zijn dat dit geen bevolkingsdalingsprobleem is; dit mogelijke probleem is gerelateerd is aan kleine scholen in het algemeen en niet specifiek aan kleine scholen in regio’s met bevolkingsdaling.

40

Wat zijn in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs in de krimpgebieden de gemiddelde kosten voor onderwijs per leerling? Hoe verhouden deze kosten zich tot de gemiddelde kosten voor onderwijs per leerling in niet-krimpgebieden? Indien er sprake is van hogere kosten, worden deze scholen hiervoor gecompenseerd?

Zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet onderwijs wordt de ontwikkeling van de kosten in relatie tot de omzet onderzocht. Zodra dit onderzoek is afgerond ontvangt de Tweede Kamer de resultaten, de verwachting is dat dit in het voorjaar zal zijn.

41

Is het waar dat zorginstellingen in het Zeeuwse krimpgebied willen samenwerken om zo, ondanks de krimp, toch medische zorg te kunnen verlenen, maar hierin worden tegengewerkt door de NMa die deze samenwerking verbiedt? Zo ja, kan de regering dit nader toelichten?

Vanuit meerdere gebieden met bevolkingsdaling waar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bij betrokken is, wordt de notie naar voren gebracht dat samenwerking tussen zorginstellingen kan helpen bij de aanpak van uitdagingen gerelateerd aan bevolkingsdaling. Het kabinet is dan ook verheugd te kunnen constateren dat een groot aantal Zeeuwse instellingen bereid is samen te werken om de specifieke problemen van bevolkingsdaling het hoofd te bieden. Ook op het gebied van arbeidsmarkt, één van de belangrijkste thema’s voor de zorg in het kader van bevolkingsdaling, wordt er volop samengewerkt in de verschillende regio’s, ook in Zeeland. Dit gebeurt onder andere via Regioplus.

De Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft dit jaar herziene richtsnoeren voor de zorgsector gepubliceerd. Zorgaanbieders kunnen aan de hand van deze richtsnoeren en/of in samenwerking met juridische hulp inschatten of de samenwerkingsafspraken zijn toegestaan onder de Mededingingswet. Uit deze richtsnoeren blijkt dat samenwerking ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit of bereikbaarheid toegestaan en zelfs gewenst is.

Afspraken over de te hanteren prijs en afspraken over het verdelen van de markt zijn begrijpelijkerwijs niet toegestaan. Zowel prijsafspraken als afspraken over het verdelen van de markt worden door dit kabinet niet nodig geacht bij de bestrijding van de bevolkingsdalingsproblematiek. De toegevoegde waarde van samenwerking bij het oplossen van de uitdagingen die gerelateerd zijn aan bevolkingsdaling, ligt volgens dit kabinet eerder in het (gezamenlijk) bedenken van nieuwe, innovatieve oplossingen en integrale dienstverlening (bv. via ketenzorg). Vooralsnog zijn er bij mij geen aanwijzingen dat dit op dit moment niet mogelijk is binnen de huidige kaders van de Mededingingswet. Ook in Zeeuws-Vlaanderen wordt duidelijk het uitgangspunt gehanteerd dat het motief voor samenwerking nooit het machtsargument van een organisatie kan zijn, dat de keuzevrijheid van de patiënt onaangetast blijft en dat samenwerking niet mag leiden tot oneigenlijke opdrijving van tarieven.

Het kabinet wenst juist samenwerking op het terrein van de zorg in Zeeland en zou nadere samenwerking derhalve toejuichen om daarmee de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg beter te kunnen waarborgen.

42

Overweegt de regering deregulering van wetgeving om zorg- en onderwijsfuncties in de krimpregio's te ondersteunen? En zo ja, welke stappen worden of zijn hier gezet?

In het primair onderwijs wordt voorgesteld de wet aan te passen zodat scholen onder de opheffingsnorm pas na vijf jaar worden opgeheven. Daarmee is de termijn gelijkgetrokken met de termijn waarop de opheffingsnormen in verband met de demografische ontwikkelingen worden herzien.

Om de diversiteit van het primair onderwijs aanbod ook in gebieden met bevolkingsdaling te borgen wordt voorgesteld een samenwerkingsschool mogelijk te maken. Een samenwerkingsschool kan openbaar onderwijs en onderwijs van één of meer richtingen aanbieden.

Ten slotte wordt voorgesteld om een experimenteerartikel in de sectorwetten op te nemen. Dat maakt het mogelijk om in gebieden met bevolkingsdaling het regelkader aan te passen zodat kan worden geëxperimenteerd met een herschikking van voorzieningen en vergaande sectoroverstijgende samenwerking. Daarmee wordt meer ruimte gecreëerd om tot onconventionele oplossingen te komen om een kwalitatief goed en divers opleidingsaanbod in stand te houden en tot een betere aansluiting tussen de onderwijssectoren te komen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Voorzitter, Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. van (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Ondervoorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Jansen, P.F.C. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Elissen, A. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV), Verhoeven, K. (D66) en Grashoff H.J. (GL).

Plv. leden: Dam, M.H.P. van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Steur, G.A. van der (VVD), Knops, R.W. (CDA), Dijk, J.J. van (SP), Rouvoet, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Janssen, R.A. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Gent, W. van (GL), Kuiken, A.H. (PvdA), Fritsma, S.R. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Wolbert, A.G. (PvdA), Nieuwenhuizen, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Hachchi, W. (D66) en Voortman, L.G.J. (GL)

XNoot
2

Zorgstroom werkt hierbij samen met de vier regio VVV's in Zeeland, recreatieondernemers, een thuiszorgcentrum en een promotiebureau.

XNoot
3

Motie 31 757, nr. 17.

XNoot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

XNoot
5

Studie Rabobank, september 2010: Demografische krimp, de nieuwe realiteit in perspectief.

XNoot
6

Idem.

XNoot
7

In 2008 zijn door het ministerie van VWS middelen beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling en implementatie van sectorbreed regionaal arbeidmarktbeleid. De stichting RegioPlus, die daaruit is ontstaan, vormt het landelijke knooppunt vormt van regionale arbeidsmarktorganisaties.

XNoot
8

Een van de producten van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Het onderzoeksprogramma wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS, sociale partners in Zorg en Welzijn, UWV Werkbedrijf, Calibris.

Naar boven