31 749
Aanpak harde kern jeugdwerklozen; Begeleiding van bij CWI geregistreerde jongeren

nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 december 2008

De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft een aantal vragen aan staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Aanpak harde kern jeugdwerklozen; Begeleiding van bij CWI geregistreerde jongeren» (Kamerstuk 31 749, nr. 2).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 december 2008.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Aptroot

De adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel

1

Welk doel heeft het kabinet in de periode 2007–2011 ten aanzien van de jeugdwerkloosheid?

De jeugdwerkloosheid neemt gelukkig in omvang af. Het doel van het kabinet blijft de verdere terugdringing van de harde kern jeugdwerkloosheid. Daarvoor hanteren wij geen specifiek streefcijfer. Het beleid is gericht op 80% arbeidsparticipatie in 2016 en de positie van jongeren is daarin meegenomen.

2

Is het juist dat uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) volgt dat het aantal jongeren tussen 15 en 23 jaar dat niet naar school gaat of werkt van 110 000 in 2003 is gedaald naar 72 000 in 2007?

Ja, dat is juist. Volgens kwartaalcijfers van het CBS, gepubliceerd op 15 januari 2008 bedraagt het aantal jongeren in de leeftijd 15–22 jaar dat niet naar school gaat of werkt over de jaarperiode van het 4e kwartaal 2006 t/m het 3e kwartaal 2007 72 000. Over het jaar 2003 bedraagt dit aantal 109 000.

3

Is het waar dat het aantal jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt is gedaald van 55 786 in 2003 tot 17 617 in 2007 en dat in verhouding tot de cijfers van het CBS gesproken kan worden van een constant verschil van (ongeveer) 55 000 jongeren? Betekent dit dat de groep jongeren die buiten het zicht van de overheid is, niet kleiner is geworden maar dus constant 55 000 is gebleven?

Met betrekking tot het aantal van 55 000 jongeren wil ik enige voorzichtigheid betrachten. Uit onderzoek dat SZW heeft laten uitvoeren naar de reden van niet participeren door jongeren is gebleken dat een groot deel van deze 55 000 jongeren niet op zoek is naar werk vanwege het volgen van een deeltijdopleiding, het hebben van zorgtaken en arbeidsongeschiktheid.

4

Wat is de verklaring voor het feit dat het percentage ingeschreven jongeren met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt, – als aandeel van de totale populatie bij CWI ingeschreven jongeren – tussen 2003 en 2006 is gestegen?

Het zijn vooral de moeilijker bemiddelbare jongeren (met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt) die bij een dalende werkloosheid ingeschreven blijven staan bij het CWI. De goed bemiddelbare jongeren vinden sneller (zelf) werk.

5

Hoe groot is de totale populatie werkloze jongeren?

Het totaal aantal niet-scholieren/niet-studenten van 15–22 jaar zonder werk (van tenminste 12 uur per week) bedroeg 72 000 in 2007 (zie antwoord op vraag 2). Daarvan waren er strikt genomen 23 000 werkloos. Tot de werkloze beroepsbevolking behoren personen zonder werk, of met werk voor minder dan twaalf uur per week, die actief op zoek zijn naar betaald werk voor twaalf uur of meer per week en die daarvoor direct beschikbaar zijn.

6

Hoeveel staan niet ingeschreven bij het CWI en wat is het opleidingsniveau van deze jongeren?

Van genoemde 55 duizend jongeren zonder werk die niet staan ingeschreven bij het CWI (zie antwoord op vraag 3) hebben er ongeveer 28 duizend geen startkwalificatie.

7

Welk aandeel heeft het verminderen van de jeugdwerkloosheid in de besparingen die bij het UWV en CWI moeten worden gerealiseerd?

De basisdienstverlening wordt kwalitatief zo ingericht dat werkzoekenden die nu vanuit specifieke programma’s worden ondersteund, ook in de nieuwe werkwijze de nodige ondersteuning krijgen. Dit betekent dat per werkzoekende gekeken wordt wat deze persoon nodig heeft om aan het werk te kunnen, maatwerk dus. Er vindt daartoe een goede diagnose aan de kop van het proces plaats. Doordat de kennis van specifieke regelingen voor de verschillende doelgroepen bij de LWI’s beschikbaar zal zijn en geïntegreerde dienstverlening wordt ingevoerd, wordt de kwaliteit van de dienstverlening aan het loket in stand gehouden.

8

Is het kabinet voornemens om de op jongeren afgestemde dienstverlening in de toekomst uit te breiden? Zo ja, op welke wijze?

Zie antwoord op vraag 7.

9

Waarom zijn de aanbevelingen die door de Algemene Rekenkamer zijn gedaan niet overgenomen door het Kabinet?

In onze beleidsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer schrijven wij dat veel van de aanbevelingen die de AR doet, naar onze mening, gelijk lopen met initiatieven die het kabinet zelf al neemt om juist de groep harde kern jeugdwerklozen nog beter van dienst te zijn. Daarmee doelen wij op zowel nieuwe wet- en regelgeving als ook concrete acties gericht op jongeren, zoals de Wet investeren in jongeren en de pilots met een campus. Ook heeft de Minister van SZW op 1 december jl. een convenant ondertekend met de wethouders uit de vier grote steden over een gerichte aanpak van de harde kern jeugdwerklozen. De gemeenten gaan investeren in activiteiten die uitval van jongeren en doorstroom naar werkloosheid tegengaan.

En ook het verbeteren van de gegevensuitwisseling tussen instanties op het terrein van zorg, onderwijs, en werk en inkomen is een belangrijk onderdeel van de kabinetsdoelstellingen.

10

Zal er naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer meer afstemming plaatsvinden tussen de minister voor Jeugd & Gezin en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?

Er is al volop afstemming.

11

Is het doel van het kabinet om meer jongerenloketten te realiseren? Wat is hierbij de exacte doelstelling?

Een jongerenloket ontstaat vanuit de lokale behoefte en noodzaak van gemeenten om met ketenpartners, CWI/UWV, RMC, de zorgpartijen en ook soms aangevuld met justitiële instellingen samen de schouders te zetten onder de aanpak van het voortijdig schoolverlaten en de jeugdwerkloosheid.

12

Hoe wordt de integrale dienstverlening geborgd in gemeenten zonder jongerenloket?

Zie antwoord op vraag 24 en 25.

13

Is het kabinet bereid om richtlijnen op te stellen van welke organisaties het wenselijk is dat zij zijn vertegenwoordigd in een jongerenloket?

Nee, in de beleidsreactie op het rapport van de Rekenkamer geeft het kabinet aan dat de wijze waarop gemeenten, zorginstellingen en onderwijsinstellingen de uitvoering van hun taken organiseren aan deze organisaties zelf is. Het gaat het kabinet daarom te ver om voor te schrijven welke partijen in een jongerenloket moeten participeren. Ook omdat partijen elkaar vinden in een samenwerking in een jongerenloket vanuit lokale behoefte en noodzaak bij een gezamenlijke aanpak van voortijdig schoolverlaten en de jeugdwerkloosheid.

14

Voorziet de inzet van een jongerenloket in de verbetering van de diagnosestelling, zoals in het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt aanbevolen?

Een goede diagnosestelling is uiteraard van belang. In de jongerenloketten wordt ervaring opgedaan die leidt tot meer kennis van specifiek de problematiek van jongeren en de wijze waarop daarmee kan worden omgegaan c.q. welke voorzieningen aan de orde kunnen zijn. Doordat organisaties fysiek op één plek zitten wordt de diagnosestelling kwalitatief steeds beter, ook omdat steeds vaker andere organisaties – zoals het zorgcircuit en justitie – erbij betrokken worden.

De invoering van integrale dienstverlening op de locaties werk en inkomen (de zgn. werkpleinen) zal ook leiden tot kennisvermeerdering bij UWV en gemeenten en het voor alle partijen beschikbaar komen van goede diagnose-instrumenten.

Tenslotte kan worden gemeld dat een project van stroomlijning van indicatiestellingen loopt waarin VWS, Centraal Indicatie orgaan voor de zorg (CIZ) en CWI/UWV participeren. In het kader van dit project wordt ook gewerkt aan integratie van diagnose-instrumenten. Ook de dienstverlening aan jongeren is hierin meegenomen.

15

Welke maatregelen neemt het kabinet om deze diagnosestelling te optimaliseren?

Het kabinet vertrouwt erop dat de steeds verdergaande samenwerking tussen ketenpartners en regionale partijen zal leiden tot verbetering van bestaande en ontwikkeling van nieuwe diagnose-instrumenten. Ook het proces van stroomlijning van indicatiestellingen (zie vorige vraag) en informatie-uitwisseling tussen partijen maakt een betere diagnosestelling mogelijk (zie ook antwoord op vraag 21 en 23).

16

Deelt het kabinet de mening van de Algemene Rekenkamer dat er meer instrumenten moeten worden ontwikkeld om jeugdwerkloosheid tegen te gaan? Kan het kabinet een nadere toelichting geven?

Nee, het kabinet deelt deze mening van de AR niet. Juist op basis van de bevindingen van de AR stelt het kabinet vast dat de genomen maatregelen (zie vraag 9) de focus nog meer toespitsen op de doelgroep van dit onderzoek.

17

Is het kabinet van mening dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van specialistische voorzieningen kan worden verbeterd?

Ja, het kabinet herkent de gesignaleerde problemen bij de voorzieningen voor jongeren met meervoudige problematiek. Zoals ook aangekondigd in de reactie van de bewindspersonen op het ontwerp-rapport zal de Minister voor Jeugd en Gezin inventariseren wat de succesfactoren zijn voor het realiseren van een intersectoraal zorgaanbod en deze kennis ter beschikking stellen aan het veld.

18

Wat vindt het kabinet van het idee om jongeren een vaste begeleider te geven?

Het kabinet staat positief tegenover dit voorstel.

Het kabinet constateert dat ingeval van meervoudige problematiek het nodig is dat de trajecten die aan jongeren worden aangeboden goed op elkaar worden afgestemd.

Waar het gaat om jongeren die zorg ontvangen geldt nu al dat de zorg aan deze jongeren moet worden gecoördineerd. In het wetsvoorstel Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) wordt vastgelegd dat de gemeente afspraken maakt met de instellingen in de jeugdketen over de wijze waarop de coördinatie van zorg in concrete gevallen wordt ingericht en hoe deze wordt belegd. Daarbij hoort ook dat er afspraken worden gemaakt over wie de jongeren begeleidt.

Onder regie van het ministerie voor Jeugd en Gezin wordt momenteel een project uitgevoerd met als doel het verbeteren van de samenwerking tussen hulpverlenende instanties en het (MBO-)onderwijs in Rotterdam zodat de hulpverlening aan de betreffende jongeren verbeterd wordt. Rotterdam kent een grote groep jongeren die kampt met meerdere problemen tegelijkertijd. Eén op één begeleiding kan een zeer effectieve manier zijn om deze jongeren de juiste ondersteuning te bieden. De één op één begeleiding vormt ook een belangrijke basis voor de banenplannen voor jongeren die met de vier grote steden zijn overeengekomen en in 2009 uitgevoerd worden.

19

Kan het kabinet een uiteenzetting geven van de instrumenten die zij voorziet ter voorkoming van schooluitval en jeugdwerkloosheid voor jeugd en jongeren, uitgesplitst naar verschillende leeftijdscategorieën?

Jongeren die met een beroepskwalificatie (diploma) de arbeidsmarkt betreden, hebben een kleinere kans om werkloos te worden. Daarom is het beleid gericht op het verminderen van ongediplomeerde schooluitval. Een belangrijke indicator voor schooluitval is de sociaal-economische positie van ouders en hun kinderen. De aanpak van schooluitval ziet er op hoofdlijnen als volgt uit.

De preventieve aanpak begint op jonge leeftijd met voor- en vroegschoolse educatie. Kinderen in de leeftijd van 3 tot 6 jaar bij wie taal- en ontwikkelingsachterstanden worden gesignaleerd (bijvoorbeeld via consultatiebureaus) worden gestimuleerd deel te nemen aan programma’s om deze achterstand in te lopen zodat hun toekomstige schoolloopbaan hier niet onder te lijden heeft. In het basisonderwijs ontvangen scholen met relatief meer leerlingen met een sociaal-economisch zwakkere positie relatief meer financiële middelen voor een intensievere begeleiding. Dit geldt ook voor het voortgezet onderwijs («leerplusarrangement»). Specifiek voor kinderen en jongeren met een handicap is er speciaal onderwijs (inschrijving mogelijk tot 20 jaar) of leerlinggebonden financiering («rugzakje») waarbij de reguliere school extra middelen ontvangt om passend onderwijs aan de gehandicapte leerling aan te kunnen bieden. Voor jongeren met een lager IQ en/of leerachterstand is in het voortgezet onderwijs daarnaast het «leerwegondersteunend onderwijs» beschikbaar op grond waarvan de school intensievere begeleiding kan aanbieden. Specifiek voor minderjarige nieuwkomers zijn er «schakelklassen» waarin o.a. een intensief taaltraject gevolgd wordt voordat de jongere instroomt in een reguliere opleiding. In het middelbaar beroepsonderwijs wordt voor gehandicapte deelnemers ook het rugzakje toegepast. Tevens is extra budget beschikbaar voor «voorbereidende en ondersteunende activiteiten» voor deelnemers die extra begeleiding nodig hebben. Alle hiervoor genoemde voorzieningen hebben als doel om een passend onderwijsaanbod aan jongeren te kunnen doen om zo uitval te voorkómen (preventieve aanpak).

Behalve de preventieve aanpak is er ook specifiek beleid gericht op het weer terug naar school toe leiden van spijbelaars en uitvallers. Zo geldt de leerplicht vanaf 5 jaar tot en met het schooljaar waarin de jongere 16 jaar wordt, gevolgd door de kwalificatieplicht tot de 18e verjaardag of eerder indien de jongere een startkwalificatie (vwo-, havo- of mbo-2 diploma) heeft behaald. De leer- en kwalificatieplicht verplicht ouders hun kinderen in te schrijven bij een school en verplicht tot geregeld schoolbezoek. Voor jongeren van 18 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie de school verlaten, is de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC-functie) van toepassing. Op grond hiervan hebben gemeenten de taak deze jongeren te stimuleren terug te gaan naar school en/of werk met als doel alsnog een kwalificatie te behalen. Ook is het streven om gemeenten met het wetsvoorstel Wet Investeren in Jongeren (WIJ) een extra impuls te geven om de arbeidsparticipatie van jongeren te bevorderen (zie ook antwoord 38).

20

Welke instrumenten dienen ter voorkoming van schooluitval en jeugdwerkloosheid?

Voor het antwoord op deze vraag wordt, voor het voorkomen van schooluitval, verwezen naar het antwoord op vraag 19.

Met deze instrumenten wordt getracht het risico op jeugdwerkloosheid zoveel als mogelijk te verkleinen. Is een jongere dan toch werkloos dan kan hij of zij terugvallen op een pakket aan maatregelen die het CWI/UWV en gemeenten tot hun beschikking hebben om de begeleiding adequaat in te richten (zie ook vraag 44).

21

Op welke wijze draagt de inzet van de verwijsindex, het JCID en het digitaal klantdossier bij tot betere afstemming tussen organisaties en instanties?

De verwijsindex, het JCID en het digitaal klantdossier dragen bij tot betere afstemming tussen organisaties en instanties door de betrokken hulpverleners vroegtijdig met elkaar in contact te brengen zodat ze relevante informatie uitwisselen en verschillende hulpverleningstrajecten in een vroeg stadium op elkaar kunnen afstemmen.

Deze instrumenten openen dus de weg naar afstemming en samenwerking tussen de diverse professionals.

22

Waarom acht het kabinet prestatie-indicatoren voor samenwerking niet noodzakelijk?

De inzet is om samenwerking te bevorderen door betrokken partijen te ondersteunen. Zo worden er verschillende maatregelen genomen die kunnen bijdragen aan de vermindering van de verkokering tussen de verschillende partijen. Daarbij kan gedacht worden aan het ontsluiten van onderwijsgegevens (en vervolgens zorg en welzijn) voor het Digitaal Klantdossier (DKD). Ook kan de Verwijsindex risicojongeren worden genoemd en de invoering van één digitaal loket per 1 augustus 2009 voor de uitwisseling van informatie over verzuim en uitval tussen onderwijsinstellingen en gemeenten. Op regionaal niveau wordt het ontstaan van netwerken van werk, inkomen, scholing en zorg bevorderd, waardoor samenwerking tussen de betrokken partijen steeds meer van de grond komt. Ook deze ontwikkeling kan bijdragen aan verbetering van de samenwerking.

23

Welke effecten verwacht het kabinet van de maatregel om samenwerking en regie te verbeteren (verwijsindex, verbreding DKD) en welke doelstellingen verbindt het kabinet hieraan?

De verwijsindex heeft tot doel een vroegtijdige en onderling afgestemde hulpverlening aan jeugdigen te bieden zodat belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid worden voorkomen, beperkt of weggenomen. Het gebruik van de verwijsindex zal ertoe leiden dat voor hulpverleners sneller inzichtelijk wordt welke andere hulpverleners bij een jeugdige betrokken zijn en welke risico’s deze jeugdige loopt. Het effect zal zijn dat de individuele jeugdige vroegtijdig en onderling afgestemde hulp verleend krijgt. Een ander effect zal zijn dat de hulpverlener zich bewuster zal worden van zijn werk en van het belang van samenwerking daarbij.

24

Hoe gaat het kabinet de samenwerking tussen het UWV en het CWI verbeteren om nieuwe initiatieven te ontplooien voor verbetering van samenwerking tussen organisaties en instellingen?

Voor een reactie zie het antwoord op vraag 25.

25

De Algemene Rekenkamer stelt dat ketensamenwerking in de praktijk moeilijk van de grond kan komen door verkokering en gebrek aan tijd of capaciteit. Wat zijn de plannen van het kabinet om dit probleem op te lossen, hoe en wanneer worden deze gerealiseerd?

In de kabinetsreactie Evaluatie SUWI (Kamerstukken II, 2007/08, 26 448, nr 342) is aangegeven dat verdere ontwikkeling van de SUWI-doelen effectiviteit, klantgerichtheid en doelmatigheid in de Locaties voor Werk en Inkomen (LWI’s) gestalte dient te krijgen. Samenhangend daarmee wordt de samenwerking tussen CWI/UWV en de gemeenten nauwer. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe de samenwerking met zorg en scholing wordt vormgegeven. Zo kan een volwaardig pakket aan dienstverlening worden aangeboden, dat past bij hetgeen de lokale/regionale arbeidsmarkt vraagt. Daaraan ondersteunend richt het kabinet zich ook op het optimaliseren van ICT-toepassingen om informatiedeling en overdracht te bevorderen. Daarvoor worden instrumenten ontwikkeld zoals het verwijsindex, het JCID en het digitaal klantdossier. Deze instrumenten zullen er mede voor zorgen dat de betrokken hulpverleners vroegtijdig met elkaar in contact worden gebracht zodat ze relevante informatie uitwisselen en verschillende hulpverleningstrajecten in een vroeg stadium op elkaar kunnen afstemmen.

Het kabinet verwacht hiermee meer en betere afstemming en samenwerking tussen de diverse professionals en dus ook optimale en nauwere ketensamenwerking.

26

Waarom vindt het diagnosticeren van de jongere pas plaats op het moment dat de jongere zich meldt bij het CWI en niet eerder?

Het CWI gaat aan de slag voor een jongere op het moment dat deze zich daadwerkelijk aan de balie meldt met een hulpvraag. Ook speelt daarbij dat het vroegtijdig onderkennen van problemen, die liggen buiten de toeleiding naar de arbeidsmarkt, niet tot de kern-taak van CWI behoort.

27

Ziet het kabinet mogelijkheden om eerder een diagnose te stellen zodat de opgedane kennis of informatie over de betrokken jongere doorgegeven kan worden in de keten?

Juist het eerder met elkaar in contact komen van deskundigen en hulpverleners via bijvoorbeeld de verwijsindex, het DKD of JCID, kan een belangrijke factor zijn bij het stellen van een accurate diagnose in een vroeg stadium.

28

Gaat het kabinet meer aandacht besteden aan de achterliggende problemen (verslavingsproblemen of psychische problemen) bij de jongeren om een betere diagnose te kunnen stellen?

Bij het stellen van een diagnose hoort het identificeren van de meest nijpende problemen van een jongere. Het kabinet heeft vertrouwen in het effect dat betere afstemming en verdere onderlinge informatie-uitwisseling tussen instanties zal hebben op het optimaliseren van de diagnosestelling (zie ook antwoord op vraag 30).

29

De Algemene Rekenkamer beveelt in het rapport aan om meer op integrale dienstverlening in te zetten. Onderschrijft het kabinet deze aanbeveling?

Ja, integrale dienstverlening is ook het motto en streven van het kabinet.

30

Welke actie gaat het kabinet ondernemen naar aanleiding van de constatering dat de gebrekkige informatie-uitwisseling tussen de keten voor werk en inkomen en de zorg en hulpverlening vooral speelt als het gaat om jongeren met psychische, sociaal-emotionele of sociaal-maatschappelijke problemen?

In de beleidsreactie op het concept-rapport van de Algemene Rekenkamer geeft het kabinet ten aanzien van de aanbeveling over samenwerking en informatie-uitwisseling aan welke ontwikkelingen door het kabinet in gang zijn gezet (DKD, ontsluiten onderwijsgegevens en gegevens m.b.t. zorg en welzijn, verwijsindex risicojongeren, digitaal loket voor de uitwisseling van informatie over verzuim en uitval). Deze ontwikkelingen komen de begeleiding en hulpverlening aan jongeren met complexe problemen ook ten goede.

31

Hoe verhoudt de sluiting van de jongerenloketten in onder andere Den Haag en Rotterdam zich tot het voornemen van het kabinet om meer jongerenloketten te realiseren?

De Raad van Bestuur van CWI is met de betrokken gemeenten in overleg over welke vestigingen gesloten zullen worden. Dat hoeft niet het jongerenloket te zijn. Het is bovendien mogelijk de dienstverlening aan jongeren te handhaven en onder te brengen in één van de overblijvende vestigingen. In Utrecht is juist sprake van het in het leven roepen van een jongerenloket waar dat er voorheen niet was. In Rotterdam speelt de ontwikkeling dat het Jongerenloket geherpositioneerd wordt: jongeren tot 27 jaar mét startkwalificatie en een kleine afstand tot de arbeidsmarkt zullen door de overige 5 werkpleinen bediend worden. Daarmee verschuift ook de inzet van de dienstverlening van CWI gedeeltelijk naar die werkpleinen.

32

Hoe denkt het kabinet de op jongeren specifiek afgestemde dienstverlening te continueren met sluiting van deze jongerenloketten?

Zoals aangegeven in het vorige antwoord is het niet zo dat de jongerenloketten gesloten zullen worden. De dienstverlening zal ondergebracht kunnen worden in andere vestigingen of in andere structuren. De integrale dienstverlening die op de locaties werk en inkomen (werkpleinen) invulling krijgt zal er in veel gevallen toe leiden dat de activiteiten van gemeenten en CWI/UWV ten aanzien van jongeren in een gezamenlijke frontoffice en met het daarbij betrekken van relevante instanties vorm zal (kunnen) krijgen. In een aantal vestigingen zullen bovendien leerwerkloketten gerealiseerd worden die van groot belang zijn voor het toeleiden van jongeren naar de arbeidsmarkt.

33

Het kabinet is voornemens om meer te investeren op één op één begeleiding en op preventieve aanpak. Hiervoor stelt zij eenmalig financiële middelen beschikbaar. Hoeveel middelen worden hiervoor beschikbaar gesteld?

Het kabinet stelt aan de vier grote steden eenmalig € 4 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van banenplannen. Het aantal jongeren met problemen is in de grote steden omvangrijker dan op andere plaatsen. Ook daalt de werkloosheid daar minder snel. Met deze steden is overeengekomen dat gewerkt wordt aan een samenhangende aanpak op het terrein van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. De gemeenten zetten de schouders onder een aanpak die ook de harde kern jeugdwerklozen perspectief biedt op succesvol onderwijs, succesvolle bemiddeling naar een baan en succesvolle participatie op de arbeidsmarkt

34

Is deze investering voldoende om de aanpak van jeugdwerkloosheid op de langere termijn te garanderen?

Deze plannen zijn aanvullend op de mogelijkheden die gemeenten al hebben om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Het doel is het bereiken van de harde kern jeugdwerklozen uitmondend in activiteiten die later op een meer structurele wijze vorm kunnen krijgen binnen gemeenten.

35

Welke doelstelling wordt aan de inzet van deze financiële middelen gehangen?

Zie het antwoord op vraag 34.

36

Hoe wordt concreet invulling gegeven aan de één op één begeleiding?

De één op één begeleiding die de gemeenten gaan toepassen is een verdere concretisering van maatwerk. Gedacht wordt aan coaches die individuele begeleiding geven aan de jongeren. De coach maakt met hen een ontwikkelplan en ziet er op toe dat dit behaald wordt. De coach helpt bij het zoeken naar een baan, helpt jongeren die thuis problemen ervaren en treedt op in wijken door de verbinding tussen jongere en mogelijke werkgever te leggen. De coach zal er ook zijn voor het bijbrengen van ontbrekende vaardigheden bij jongeren die reeds op een baan zijn geplaatst.

37

Wie gaan deze één op één begeleiding precies uitvoeren?

Zie antwoord op vraag 36.

38

Het kabinet geeft prioriteit aan het ontwikkelen van instrumenten. Zij noemt hierbij de werkleerplicht en de campussen. Waarom kiest het kabinet voor deze instrumenten?

Het werkleerrecht en de campussen zijn twee van de vele instrumenten die ontwikkeld worden om een sluitende aanpak van school naar werk in te richten. In de reactie van het kabinet op het rapport van de Algemene Rekenkamer worden ook andere instrumenten genoemd zoals de CJG’s, het participatiebudget en de arbeidsmarktkwalificerende assistentopleiding.

De beoogde paradigmawisseling van het nieuwe werkleerrecht (wetsvoorstel WIJ), van recht op bijstand naar recht op een werkleeraanbod gericht op duurzame arbeidsparticipatie, vormt de meerwaarde van het werkleerrecht ten opzichte van de huidige praktijk; de succesvolle aanpak van veel gemeenten wordt omgezet in een landelijke regeling. Op deze manier wordt aan gemeenten een extra impuls gegeven om met directe aanpak van jongeren tot 27 jaar te starten of een reeds ingezette aanpak door te ontwikkelen.

De campussen zijn specifiek bedoeld voor jongeren die niet meer bereikt worden met de huidige instrumentaria gericht op arbeid of school. Hiermee zullen de campussen een sluitstuk vormen.

39

Wat is het bewezen nut van deze instrumenten?

Het werkleerrecht zet de succesvolle aanpak van veel gemeenten om in een landelijke regeling. De gemeentelijke inzet van de bestaande instrumenten via een geconcentreerde, directe aanpak ten aanzien van jongeren binnen de WWB, levert een betekenisvolle bijdrage aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. Meer dan 80% van de gemeenten zet de WorkFirst-aanpak in. Jongeren zijn daarbij de voornaamste doelgroep. Vrijwel alle gemeenten beschouwen WorkFirst als het meest effectieve instrumentarium voor nieuwe instromers en kansrijke uitkeringsgerechtigden. Het door de gemeenten ervaren succes van WorkFirst wordt ondersteund door resultaten. In gemeenten die een WorkFirst aanpak hanteren, neemt het aantal WWB-uitkeringen meer dan gemiddeld af.

De campussen zijn nog in ontwikkeling. Momenteel worden negen pilotprojecten onderzocht op hun effectiviteit om jongeren weer aan het werk of naar school te krijgen. Indien deze effectief zijn zullen de campussen structureel ingebed worden. In 2010 vindt deze besluitvorming plaats.

40

Welke problemen wil het kabinet met deze instrumenten oplossen?

Het wetsvoorstel WIJ strekt ertoe de duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar te bevorderen en te komen tot een substantiële verhoging van hun arbeidsparticipatie. Aldus wordt in hun toekomst geïnvesteerd. Dit wetsvoorstel beoogt gemeenten in een betere positie te brengen dan thans onder de WWB, met name om aldus ook de moeilijker te activeren personen maar ook niet-uitkeringsgerechtigde jongeren tot 27 jaar daadwerkelijk te kunnen activeren. De jongeren met een kansrijkere positie, en dus gemakkelijker te activeren, zijn met de WWB de afgelopen jaren al met succes geactiveerd. Deze aanpak moet worden geïntensiveerd ten aanzien van de kansarme jongeren met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt.

De Taskforce Jeugdwerkloosheid heeft in 2006 geconstateerd dat er een groep «harde kern» jongeren is die niet bereikt wordt met de huidige instrumenten gericht op het toeleiden van jongeren naar werk. Deze jongeren die niet willen leren of werken vormen het risico om af te glijden naar maatschappelijk ongewenst gedrag. Om dit te voorkomen wil het kabinet dat alle jongeren die dat kunnen, aan het werk zijn of op school zitten. De campussen zullen een laatste redmiddel zijn om de groep moeilijk bereikbare en onwillige jongeren weer naar werk of school toe te leiden.

41

Hoe denkt het kabinet dat deze maatregelen zullen bijdragen aan terugdringing van de jeugdwerkloosheid en hoeveel?

Zoals bij vorengenoemd antwoord aangegeven, strekt het wetsvoorstel ertoe de duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar te bevorderen en te komen tot een substantiële verhoging van hun arbeidsparticipatie. Aan dit wetsvoorstel is geen kwantitatieve doelstelling gekoppeld.

Aangezien de campussen nog in ontwikkeling zijn en er nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden hoe deze ingebed gaan worden, is wat betreft de campussen deze vraag nog niet te beantwoorden.

42

Op welke wijze heeft het kabinet deze instrumenten geselecteerd?

Het kabinet heeft het instrumentarium geselecteerd aan de hand van de vragen: welk instrumentarium kan de huidige jongerenaanpak versterken (werkleerrecht) en welk instrumentarium kan de huidige hiaten opvullen (campussen).

43

Op welke wijze kunnen passende instrumenten door (lokale) uitvoeringsinstanties worden ingezet?

Dat kan op velerlei manieren. Het zijn de uitvoerders die bepalen wat passend is voor een jongere. Er zijn geen richtlijnen om het handelen van de uitvoerders te sturen gezien de afspraak dat men maatwerk nastreeft.

44

Kan het kabinet uiteenzetten welke instrumenten kunnen worden ingezet door (lokale) uitvoeringsinstanties?

Bijlage 4 bij het rapport van de Rekenkamer geeft een overzicht van de voornaamste instrumenten voor werkzoekenden. Het is niet mogelijk een limitatieve opsomming te geven. Gemeenten hebben de beschikking over een flexibel inzetbaar re-integratiebudget voor alle mogelijke instrumenten die zij nodig achten om (niet)uitkeringsgerechtigden naar arbeid toe te leiden. Het Participatiebudget kan voor een breed scala aan voorzieningen worden ingezet. De voorzieningen kunnen bestaan uit onder meer re-integratievoorzieningen (bijvoorbeeld scholing, loonkostensubsidie, gesubsidieerde arbeid, sociale activering, uitstroompremies, premies voor vrijwilligerswerk en stages, en schuldhulpverlening als onderdeel van een re-integratietraject), inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen en opleidingen educatie (bijvoorbeeld cursussen voor laaggeletterden, bijscholing van vrijwilligers en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) en aan alle mogelijke combinaties ervan. Daarnaast wordt het werkleerrecht ing evoerd dat gemeenten in een betere positie beoogt te brengen, met name om de moeilijker te activeren personen maar ook niet-uitkeringsgerechtigde jongeren tot 27 jaar daadwerkelijk te kunnen activeren.

Uit oogpunt van het tegengaan van voortijdig schoolverlaten is de gemeente allereerst verantwoordelijk voor de uitvoering van leer- en kwalificatieplicht. Dit betreft de groep tot 18 jaar. Daarna is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de RMC-functie. Zie tevens het antwoord op vraag 19.

45

Is het waar dat juist de toepassing dan wel uitvoering van een regeling moeilijker is dan zoals de regeling is bedoeld?

Het kan voorkomen dat bij de uitvoering van een bepaalde regeling er zich problemen voordoen. Om deze zoveel mogelijk te voorkomen legt SZW voorgenomen regelingen altijd voor aan uitvoeringsorganen ten behoeve van een uitvoeringstoets.

46

Is het waar dat in eerdere rapporten van de Algemene Rekenkamer is geconstateerd dat er een gebrekkige samenwerking bestaat tussen de ketenpartners? Is deze samenwerking inmiddels verbeterd?

Zie antwoord op vraag 24 en 25.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Luijben (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA), Tang (PvdA), Vos (PvdA), ondervoorzitter, Sap (GL) en Vacature (CDA). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Vacature (SP), Vacature (CDA), Anker (CU), De Roon (PVV), Irrgang (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Besselink (PvdA), Depla (PvdA), Vendrik (GL) en Mastwijk (CDA).

Naar boven