31 741
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Korea inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; ’s-Gravenhage, 14 februari 2007

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2008

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 16 oktober 2008.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 15 november 2008.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 14 februari 2007 te ’s-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Korea inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 2007, 66).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

In juli 2003 hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van het Nederlandse ministerie van Financiën en van de Douanedienst van de Republiek Korea om te komen tot een verdrag op het gebied van de wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.

Voor een effectief douaneoptreden en bestrijding van internationale fraude is het nodig te komen tot een betere samenwerking tussen de douaneautoriteiten van Nederland en de Republiek Korea (hierna: Korea). Deze behoefte betreft zowel het toezicht op de naleving van de douanewetgeving als het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op die wetgeving.

Het op 14 februari 2007 te Den Haag ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Korea inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (hierna: het Verdrag) beoogt een kader te scheppen waarbinnen de grensoverschrijdende fraudes in het handelsverkeer kunnen worden aangepakt. Daarnaast biedt het de mogelijkheid om de internationale drugshandel effectiever te bestrijden. Het Verdrag is voorts van belang omdat het uitdrukking geeft aan de handelsstromen die tussen de landen bestaan en aan de uitbreiding van de samenwerking op het gebied van de bestrijding van smokkel.

Qua opzet en bewoording is het Verdrag goeddeels gebaseerd op een door de Wereld Douane Organisatie (WDO) – de voormalige Internationale Douaneraad (IDR) – ontwikkeld modelverdrag. Het Verdrag regelt nauwkeurig het kader waarbinnen de samenwerking tussen de douaneautoriteiten zal plaatsvinden en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet enkel op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

In artikel 1 worden de elementaire begrippen nader gedefinieerd. Vervolgens wordt in artikel 2 het toepassingsgebied van het Verdrag omschreven. De artikelen 3 en 4 omvatten de soorten van informatie, die uit eigen beweging dan wel op verzoek van de andere douaneautoriteit worden verstrekt. De artikelen 5 tot en met 8 geven nadere voorschriften betreffende de specifieke elementen van de informatie die wordt verstrekt (bijvoorbeeld door het houden van toezicht op bij het goederenverkeer betrokken personen, zendingen, opslagplaatsen en vervoermiddelen). De artikelen 9 tot en met 17 geven enkele meer formele voorschriften met betrekking tot de vorm waarin en de voorwaarden waaronder de informatie wordt verstrekt. De artikelen 18 tot en met 22 bevatten onder meer bepalingen betreffende de inwerkingtreding en de toepassing van het Verdrag.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Met «douaneautoriteit» wordt voor Nederland de centrale autoriteit aangeduid die beleidsmatig verantwoordelijk is voor een of meer regelingen waarop de in het Verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft.

Op grond van de huidige taakverdelingen zijn dat de volgende ministeries: Buitenlandse Zaken; Economische Zaken; Financiën; Justitie; Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; Verkeer en Waterstaat; Volksgezondheid, Welzijn en Sport; en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze ministeries zijn uiteraard tevens verantwoordelijk voor de uitvoerende diensten die namens hen aan de samenwerking in de zin van het Verdrag deelnemen. Naast de Douane en de Fiscale Inlichtingenen Opsporingsdienst/Economische Controledienst (van het ministerie van Financiën) zijn dit bijvoorbeeld de Algemene Inspectiedienst (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) of de VROM-Inspectie (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).

Omwille van de duidelijkheid en efficiëntie zal aan Nederlandse kant het Douane Informatie Centrum te Rotterdam (DIC) voor zowel de verdragspartner als voor de bedoelde uitvoerende diensten als centraal aanspreekpunt worden aangewezen. Het DIC zal in die hoedanigheid Koreaanse en Nederlandse bijstandsverzoeken kunnen doorgeleiden naar de bevoegde binnenlandse dan wel buitenlandse autoriteiten, dergelijke bijstandsverzoeken in procedureel opzicht verder begeleiden en de bevindingen van de aangezochte instantie doen toekomen aan de Koreaanse of Nederlandse dienst die om de bijstand had verzocht.

Het voornemen is om vorenbedoelde aanwijzing van het DIC op te nemen in een gezamenlijk besluit van het ministerie van Financiën en de Koreaanse Douanedienst krachtens artikel 18, tweede lid, van het Verdrag. Die bepaling maakt het mogelijk om, ter vergemakkelijking van de uitvoeringspraktijk, binnen het kader van het verdrag passende nadere afspraken te maken.

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douaneautoriteit», in het Verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

a. douanerechten evenals omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;

b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties ;

c. anti-dumpingrechten;

d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens opgenomen, welke is ontleend aan artikel 2, onderdeel a, van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7). De overige definities betreffen termen die in het Verdrag regelmatig worden gebruikt en beogen redactionele complicaties in de tekst van het Verdrag te voorkomen.

Artikel 2

Het artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal verband. Wat dit laatste betreft moet voor Nederland in het bijzonder aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit vlak worden gedacht.

In dat verband wordt in het bijzonder verwezen naar Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 82). Als gevolg van deze verordening zijn de Lidstaten verplicht om onder bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere Lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg van het derde lid van het onderhavige artikel 2 van het Verdrag onder meer rekening gehouden met (toekomstige) verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse administratieve bijstand onder verdragen met andere Lidstaten in het kader van de Europese Unie.

Volledigheidshalve zij vermeld dat met Korea ook op Europees niveau een administratieve bijstandsregeling voor de correcte toepassing van de douanewetgeving is getroffen, te weten de op 10 april 1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Korea betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (PbEG L 121). Hoewel deze overeenkomst anders dan de daarna gesloten soortgelijke overeenkomsten van de Europese Gemeenschap (zoals die met de Verenigde Staten van Amerika, Canada, India, China en recentelijk Japan) niet uitdrukkelijk verklaart dat de bepalingen daarvan geacht worden hetzij een aanvulling te vormen op1, hetzij verenigbaar te zijn met 2 of geen afbreuk te doen aan 3, bestaande of toekomstige bilaterale douanebijstandsverdragen van Korea met afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie, is er geen aanwijzing dat de Raad van de Europese Unie bij de goedkeuring van de EG-overeenkomst met Korea van een ander standpunt is uitgegaan.

De praktische uitvoering van de administratieve bijstand zal geschieden in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de Verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent. Uitdrukkelijk is vastgelegd dat het Verdrag voorziet in het verlenen van administratieve bijstand tussen de Verdragsluitende partijen. Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat de aangezochte douaneautoriteit informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende douaneautoriteit. In de regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende douaneautoriteit bepaalde informatie nodig heeft om een onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken (rechts)personen. Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte autoriteit aan welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden. De aangezochte autoriteit leidt het verzoek dus niet rechtstreeks door naar de andere nationale autoriteit doch stelt de verzoekende autoriteit in de gelegenheid zich voor bijstand zelf tot de juiste autoriteit te wenden.

Artikel 3

Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand met betrekking tot de juiste toepassing van de douanewetgeving voorzover het gaat om het verstrekken van informatie. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van de douaneautoriteiten als uit eigen beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving. Wanneer voor het verkrijgen van de gegevens een nader onderzoek nodig is, stelt de desbetreffende douaneautoriteit een dergelijk onderzoek in alsof het wordt gedaan te eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van de eigen staat.

Artikel 4

Op verzoek informeren de douaneautoriteiten elkaar over de in hun landen van toepassing zijnde douanewetgeving en douaneprocedures. Voorts zullen de douaneautoriteiten elkaar onverwijld informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en handhavingstechnieken en gesignaleerde fraudepatronen.

Artikel 5

Doel van het eerste lid van deze bepaling is zekerheid te verkrijgen over de vraag of goederen op rechtmatige wijze werden ingevoerd of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast al dan niet afhankelijk van het volgen van een bepaalde bestemming. Twijfel of goederen werkelijk naar de andere staat zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneautoriteit van die staat verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in het douanegebied van die staat zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij eventueel zijn gebracht.

Artikel 6

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen en de daarbij betrokken opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen, daarop door de aangezochte autoriteit bijzonder toezicht wordt gehouden.

Artikel 7

Het artikel bevat een nadere verbijzondering van de in de voorgaande bepalingen voorziene uitwisseling van informatie over gepleegde of vermoede inbreuken op de douanewetgeving.

Artikel 8

Als sluitstuk van de wederzijdse administratieve bijstand wordt in dit artikel de mogelijkheid geschapen dat, op verzoek, de aangezochte partij, in overeenstemming met haar nationale bepalingen en binnen het kader van deze overeenkomst, alle noodzakelijke maatregelen zal nemen voor het bezorgen van documenten of het ter kennis brengen van besluiten aan een geadresseerde die op haar grondgebied verblijft dan wel is gevestigd.

Artikel 9

Dit artikel geeft nadere aanwijzingen over de aard en hoedanigheid van de te verstrekken informatie.

Artikel 10

Op verzoek zullen ambtenaren van de aangezochte douaneautoriteit door deze worden gemachtigd om als deskundige of als getuige te verschijnen voor een rechterlijke instantie van de verzoekende Verdragspartij ter zake van de toepassing van de douanewetgeving.

Artikel 11

Dit artikel regelt hoe en bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan.

Artikel 12

Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneautoriteit een onderzoek in indien zij niet zelf over de gevraagde informatie beschikt. Dit onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse douane in overeenstemming met de geldende nationale bepalingen bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek) verricht om te kunnen tegemoet komen aan een verzoek van de Koreaanse douane. Het onderzoek kan eveneens omvatten het optekenen van verklaringen van personen van wie in verband met inbreuken op de douanewetgeving informatie wordt gevraagd en van getuigenen deskundigenverklaringen.

Artikel 13

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douaneambtenaren op elkaars grondgebied en de voorwaarden waaronder van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Vooral als het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in de andere staat, bijvoorbeeld bij dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen tussen Korea en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien ambtenaren van de verzoekende douaneautoriteit direct informatie verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte autoriteit dan wel aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door ambtenaren van de aangezochte douaneautoriteit.

Artikel 14

Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet voor misbruik daarvan worden gewaakt. Dit artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld. Het eerste lid bevat een bepaling waarin is vastgelegd dat de verkregen informatie door de bevoegde douaneautoriteiten slechts voor de doeleinden van dit Verdrag mag worden gebruikt. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douaneautoriteit die de informatie heeft verstrekt daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Voor het gebruik door de Koreaanse douaneautoriteit van via de Nederlandse douaneautoriteit verkregen informatie in een strafrechtelijke procedure is op grond van het eerste lid uitdrukkelijk voorafgaande toestemming van het Openbaar Ministerie dan wel de Nederlandse rechterlijke autoriteit vereist.

Het tweede lid geeft aan dat in de staat die de informatie ontvangt, minimaal hetzelfde niveau van bescherming en geheimhouding voor deze informatie geldt als voor soortgelijke informatie van de eigen administratie op grondslag van de nationale wetgeving terzake.

Wanneer onder het Verdrag verkregen informatie als gevolg van de in artikel 2, derde lid, omschreven verplichtingen van het Koninkrijk wordt doorgegeven aan de Europese Commissie of de douaneautoriteiten van andere EU-lidstaten, zal de Koreaanse douaneautoriteit daarvan, op grond van het derde lid van artikel 14, vooraf in kennis worden gesteld.

Artikel 15

Voor onder dit Verdrag uitgewisselde persoonsgegevens wordt in het eerste lid bepaald dat deze in het ontvangende land onderworpen zijn aan een niveau van bescherming dat gelijkwaardig moet zijn aan het niveau van bescherming dat wordt toegepast in het land dat de gegevens verstrekt. Als gevolg van het tweede lid zal informatie over de terzake geldende wetgeving tussen de Verdragsluitende partijen worden uitgewisseld. In Nederland zijn deze regels in de nationale wetgeving opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens, die dient ter implementatie van richtlijn nr. 95/46/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 november 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281). De verwijzing in het eerste lid naar het beschermingsniveau dat wordt gehanteerd door de Verdragsluitende partij die de persoonsgegevens verstrekt, ziet voor Nederland daardoor in materiële zin mede op de aangehaalde richtlijn. De richtlijn met bijbehorende implementatiewetgeving geeft overigens uitvoering aan artikel 8 van het op 4 november 1951 te Rome totstandgekomen Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM; Trb. 1951, 154) en het daarop steunende op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Op grond van het derde lid zal uitwisseling van persoonsgegevens pas plaats vinden als op basis van artikel 18, tweede lid, is vastgesteld dat het niveau van bescherming in beide landen gelijkwaardig is.

Artikel 16

Het artikel bevat de bijzondere gevallen waarin bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd. Krachtens dit artikel zal Nederland bijvoorbeeld bijstand weigeren als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande al onderwerp van een strafvervolging heeft gevormd. Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in de verzoekende staat worden gebruikt om een strafvervolging voor hetzelfde feit en tegen dezelfde verdachte te beginnen.

Artikel 17

Uit hoofde van administratieve vereenvoudiging zien de douaneautoriteiten in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten, daaronder begrepen de kosten van administratieve bijstand ter zake van de invordering van douaneschulden.

Artikel 18

Het artikel bevat enkele bepalingen die een goede uitvoering van het Verdrag moeten verzekeren. De douaneautoriteiten zullen daarnaast voor een soepele toepassing van het Verdrag uitvoeringsbepalingen vaststellen die van praktische aard zijn en het toepassingsgebied van het Verdrag niet wijzigen.

III. Koninkrijkspositie

Als gevolg van het tweede lid van artikel 19 zal het Verdrag, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden. Uitbreiding van de gelding tot de Nederlandse Antillen en Aruba is mogelijk. De in het derde lid genoemde notawisseling zal dan een verdrag vormen in de zin van de Grondwet.

De staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

EG-VS: PbEG 1997, L 222 (artikel 5); EG-Canada: PbEG 1998, L 7 (artikel 21); EG-VR China: PbEU 2004, L 375 (artikel 5).

XNoot
2

EG-India: PbEU 2004, L 304 (artikel 6).

XNoot
3

EG-Japan: PbEU 2008, L 62 (artikel 6).

Naar boven