31 734
Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de uitvoering van de op 26 juli 2007 te Washington tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PNR-Overeenkomst 2007) met briefwisseling en verklaring (Trb. 2007, 129)

31 735
Goedkeuring van de op 26 juli 2007 te Washington tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PNR-Overeenkomst 2007), met briefwisseling en verklaring (Trb. 2007, 129)

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2009

In het debat dat op 16 juni 2009 plaatsvond tijdens de openbare behandeling van wetsvoorstellen 31 735 en 31 734 (PNR Overeenkomst 2007 EU – VS en Wijziging Wbp) heb ik u een aantal toezeggingen gedaan om nadere gegevens te overleggen, respectievelijk antwoord te geven op een aantal in het debat gestelde vragen. Met deze brief doe ik die toezeggingen, mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gestand.

1. Overlegging correspondentie Minister van Justitie – Vice-Voorzitter van de Europese Commissie over de evaluatie van de PNR-Overeenkomst 2007

In het debat is verzocht om overlegging van de correspondentie tussen ondergetekende en de Vice-Voorzitter van de Europese Commissie. Bijgaand treft u aan mijn brief van 28 november 2008 aan Vice-Voorzitter Barrot, en de brief van 14 april 2009 van Vice-Voorzitter Barrot aan mij.1 De Vice-Voorzitter voegde bij zijn brief nog een rapport bij van de Chief Privacy Officer van het Department of Homeland Security (DHS), daterend van 18 december 2008. Dit rapport, waarnaar overigens op diverse plaatsen in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van de PNR-Overeenkomst 2007 (Kamerstukken II 2008/09, 31 735, nr. 6, blz. 18, 21, 30, 31) werd verwezen, maakt deel uit van de Amerikaanse inspanningen in het evaluatieproces. Bijgaand treft u ook dit rapport aan1. Op de inhoud daarvan kom ik in het onderstaande nog terug.

2. De verbindendheid van de briefwisseling tussen het Voorzitterschap van de Raad en de Minister van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van 23 juli 2007 en 26 juli 2007

In het debat is gevraagd naar het bindend karakter van de briefwisseling tussen het Voorzitterschap van de Raad en de Minister van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van 23 juli 2007 en 26 juli 2007. De regering heeft geen twijfel aan het bindend karakter van deze briefwisseling. Zoals gezegd in het debat volgt dit voldoende duidelijk uit de tekst van de PNR-Overeenkomst 2007. De regering wijst daartoe op de volgende passages. In paragraaf 1 van de PNR-Overeenkomst staat: «Op basis van de verzekeringen in de brief van het DHS waarin het zijn bescherming van PNR-gegevens toelicht (de DHS-brief), zal de Europese Unie ervoor zorgen dat luchtvaartmaatschappijen die internationale passagiersvluchten van of naar de Verenigde Staten uitvoeren de PNR-gegevens uit hun boekingssystemen beschikbaar stellen zoals gevraagd door het DHS.». In paragraaf 3 van de PNR-Overeenkomst staat de verplichting van DHS beschreven de gegevens te behandelen «overeenkomstig de toepasselijke wetgeving en de grondwettelijke vereisten van de Verenigde Staten, zonder onwettige discriminatie, en met name zonder aanzien van nationaliteit of land van verblijf. In de DHS-brief worden deze en andere waarborgen genoemd.». In paragraaf 4 van de PNR-Overeenkomst staat verwoord dat «Het DHS en de EU (...) de uitvoering van deze overeenkomst, de DHS-brief, en het beleid en de praktijken van de VS en de EU op PNR-gebied op gezette tijden (zullen) evalueren». Tot slot worden in de paragrafen 5 en 8 bij de beschrijving van de rechten van opschorting en beëindiging de PNR-Overeenkomst én de DHS-brief gelijk behandeld.

De tekstuele verbondenheid van beide documenten laat weinig twijfel over het rechtskarakter bestaan. De regering wijst er ook op dat in de verdragspraktijk een grote variëteit aan vormen bestaat waarin verdragen kunnen worden gesloten. Aan de combinatie van een min of meer plechtige vorm en een min of meer eenvoudige briefwisseling kunnen niet zonder meer conclusies worden verbonden met betrekking tot het bindend karakter.

Verder is van belang dat zowel de PNR-Overeenkomst 2007, als de DHS-brief in Nederland in het Tractatenblad en voor de Europese Unie in de L-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. Gebruikmaking van deze bekendmakingsbladen is uitsluitend voorbehouden voor verdragen en bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties. In dit verband acht de regering het ook van belang erop te wijzen dat de Amerikaanse autoriteiten ook in de praktijk de DHS-brief als een instrument behandelen waaraan zij gebonden zijn. Het in het voorgaande punt bedoelde toezichtsrapport is daarvan een duidelijke bevestiging.

3. Bekendmaking van de PNR-Overeenkomst 2007 in de Verenigde Staten

In de Verenigde Staten is het regel om verdragen pas bekend te maken in de officiële bekendmakingsbladen Treaties in Force of Treaties and Other International Acts Series nadat zij in werking zijn getreden. De PNR-Overeenkomst 2007 treedt pas in werking treedt nadat alle lidstaten die daarom hebben verzocht hun goedkeuringsprocedure hebben voltooid en de Raad de Amerikaanse autoriteiten van dat feit op hoogte heeft gesteld. Zover is het nog niet; daarom is de Overeenkomst nog niet officieel bekendgemaakt in de VS. De regering is overigens van oordeel dat, ook wanneer rekening wordt gehouden met deze Amerikaanse praktijk – die afwijkt van de Nederlandse verdragspraktijk, de tekst van de PNR-Overeenkomst 2007 én de DHS-brief genoegzaam bekendgemaakt zijn door DHS. Zo is de DHS-brief als bijlage 5 in het het u bijgaand toegezonden rapport van de Chief Privacy Officer opgenomen. Dit rapport is openbaar en via de website van DHS te downloaden.

4. Overzicht van nog lopende goedkeuringsprocedures in andere EU-lidstaten

In het debat is verzocht nogmaals na te gaan wat de stand van zaken is van de goedkeuringsprocedures in andere lidstaten die bij de vaststelling van het besluit nr. 2007/551/GBVB/JBZ van de Raad van 23 juli 2007 tot ondertekening van de PNR-Overeenkomst 2007 een voorbehoud hebben gemaakt. In totaal betrof het 11 lidstaten, met inbegrip van Nederland. Volgens de door mij ontvangen gegevens van het secretariaat van de Raad, van de Europese Commissie en van de diverse ambassades is de stand van zaken in de overige lidstaten als volgt:

• België: een wetsvoorstel tot goedkeuring van de Overeenkomst is inmiddels van een advies voorzien door de Raad van State, en zal over enige tijd aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers worden voorgelegd

• Tsjechië: een wetsvoorstel tot goedkeuring van de Overeenkomst is inmiddels aanvaard door de Senaat, maar moet nog worden aangenomen door het Huis van Afgevaardigden, het debat daarover is begonnen, maar nog niet afgrond en wordt in september as. voortgezet

• Duitsland: goedkeuringsprocedure voltooid op 30 december 2007

• Spanje: een bij het parlement aanhangige goedkeuringsprocedure is bij gelegenheid van de verkiezingen in maart 2008 van rechtswege vervallen, de procedure moet opnieuw worden gevolgd, de verwachting is dat dit in een van de komende maanden zal gebeuren

• Letland: goedkeuringsprocedure voltooid op 30 april 2008

• Litouwen: goedkeuringsprocedure voltooid op 14 juni 2008

• Finland: goedkeuringsprocedure voltooid, vermoedelijk al einde 2007

• Polen: goedkeuringsprocedure voltooid op 15 december 2008

• Hongarije: een wetsvoorstel tot goedkeuring van de Overeenkomst is thans in behandeling bij het parlement, de discussie is nog niet afgerond

• Malta: moet de goedkeuringsprocedure nog beginnen, maar beschikt wel over een bilateraal verdrag met de VS dat de gegevensdoorgifte (mede) zou rechtvaardigen

Zo bezien moeten buiten Nederland nog vijf andere lidstaten de Overeenkomst goedkeuren en daarvan mededeling doen aan de Raad. Op basis van een eerdere opgave was ten onrechte gemeld dat Denemarken de Overeenkomst nog zou moeten goedkeuren en dat daarover nog geen gegevens bekend waren. Dit bleek niet juist te zijn. Malta moet de procedure nog starten.

5. Bijzondere persoonsgegevens

Tijdens het debat is de regering nadrukkelijk gevraagd de volgende vragen nogmaals te beantwoorden:

• kunnen de gegevens in het Passenger Name Record (PNR) die als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt, als «bijvangst» worden aangemerkt?

• moet die bijvangst nu wel of niet volgens de bepalingen van de PNR-Overeenkomst 2007 aan de VS worden doorgegeven?

• worden deze gegevens, indien zij aan de VS moeten worden doorgegeven, volgens de bepalingen van de PNR-Overeenkomst 2007 door de Amerikaanse autoriteiten wel of niet uit de gegevensset uitgefilterd?

• kunnen de uitgefilterde gegevens onder omstandigheden toch door de Amerikaanse autoriteiten worden gebruikt?

• zo ja, wat zijn die omstandigheden?

• vindt de regering dat die omstandigheden voldoende duidelijk zijn omschreven en afdoende zijn gerechtvaardigd?

De regering antwoordt daarop als volgt:

Op grond van paragraaf 1 van de PNR-Overeenkomst 2007, zoals nader uitgewerkt in paragraaf III van de DHS-brief, wordt aan het Bureau of Customs and Border Protection het gehele PNR – met alle zich daarin bevindende gegevens – door de luchtvaartmaatschappij doorgegeven. De luchtvaartmaatschappij heeft ten aanzien daarvan geen keuzevrijheid. Er is dus geen sprake van onderdelen van een PNR die als bijvangst zouden kunnen worden aangemerkt, en ten aanzien waarvan de luchtvaartmaatschappij een zekere keuzevrijheid heeft om deze al dan niet aan de Amerikaanse overheid door te geven.

Iets anders is dat een PNR bestaat uit een combinatie van gegevens die deels wel en deels niet van de passagier afkomstig zijn. De gegevens die niet van de passagier afkomstig zijn, betreffen gegevens als reisroutes, vluchtnummers, stoelnummers, biljetnummers, boekingsdatum en de naam van het reisbureau. Zonder deze gegevens kan een reservering niet tot stand komen. Een deel van de gegevens die door de passagier wordt geleverd zijn ook essentieel om tot een reservering, of tot de uitvoering van een reisovereenkomst te komen. De identiteit van de passagier, bijvoorbeeld. Tenslotte zijn er enkele categorieën gegevens ten aanzien waarvan de passagier wel een zekere ruimte heeft om die al dan niet te geven. Daartoe behoort bijvoorbeeld de maaltijdwens. Maar hierbij moet worden gewaakt om niet op een onzorgvuldige wijze in categorieën te gaan denken. Een maaltijdvoorkeur kan voor een individuele passagier op grond van godsdienst of levensovertuiging of soms om een medische reden een noodzaak zijn, in plaats van een keuze. Voor een ander individu kan het een keuze zijn die niet berust op motieven die in het recht een bijzondere bescherming vinden. Ik hoop hiermee duidelijk te maken dat de suggestie die in het debat is gedaan om voor de invulling van PNR’s een onderscheid te maken tussen gegevens die altijd moeten worden ingevuld en gegevens ten aanzien waarvan de passagier een keuzevrijheid heeft niet eenvoudig uitvoerbaar lijkt. Juist omdat dit soort gegevens – niet categorisch, maar onder omstandigheden – als bijzondere persoonsgegevens moeten worden aangemerkt is voorzichtigheid op zijn plaats.

Uitgaande van de verplichting in de PNR-Overeenkomst 2007 dat alle gegevens die zich in het PNR bevinden worden overgedragen, hebben de verdragsluitende partijen zich uitdrukkelijk rekenschap gegeven van de wijze waarop met die gegevens moet worden omgegaan. In paragraaf III van de DHS-brief is daartoe opgenomen dat de desbetreffende PNR-codes en -termen door toepassing van het geautomatiseerde systeem van DHS zullen worden gefilterd en zal deze informatie niet worden gebruikt. Gebruik van de gegevens is alleen in een uitzonderlijk geval wel toegestaan. Bij niet gebruik zullen de gegevens onmiddellijk worden gewist.

De PNR-Overeenkomst 2007 geeft niet tot in detail aan wat onder een «uitzonderlijk geval» moet worden verstaan. In paragraaf III van de DHS-brief wordt dit zo uitgewerkt dat het moet gaan om een geval waarin «het leven van een datasubject of van derden in gevaar zou kunnen zijn of ernstig zou worden beperkt». Als zich een dergelijk geval voordoet, dan zal DHS volgens de brief een register bijhouden over de dan gebruikte gevoelige gegevens, waarin ook de toegang tot die gegevens wordt bijgehouden. Voor de gegevens in dat register geldt een bewaartermijn van 30 dagen, voor zover de gegevens niet voor een concreet onderzoek nodig zijn. Daarnaast zal DHS de Europese Commissie normaliter binnen 48 uur in kennis stellen van het feit dat tot deze gegevens toegang is verleend.

De regering is van oordeel dat gegeven de omstandigheden waaronder de Overeenkomst tot stand is gekomen de wijze van omgang met bijzondere persoonsgegevens door de Amerikaanse autoriteiten in beginsel aanvaardbaar is. Aanvaardbaar, omdat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen bijzondere persoonsgegevens en overige persoonsgegevens en aanvaardbaar omdat aan dit verschil in behandeling een aantal concrete en uitvoerbare procedurele waarborgen worden verbonden. In beginselaanvaardbaar omdat een in betrekkelijk vage termen vervatte uitzondering op het uitgangspunt dat bijzondere gegevens niet worden gebruikt toch enig afbreuk doet aan de overtuigingskracht van dat uitgangspunt. De regering heeft de Europese Commissie dan ook verzocht de reikwijdte van die uitzondering zoveel mogelijk met concrete voorbeelden in te vullen.

Volledigheidshalve wijst de regering op het rapport dat als bijlage bij de brief van Vice-Voorzitter Barrot is gevoegd en dat bij deze brief aan u wordt gezonden.1 Op pp. 19–21 beschrijft de Chief Privacy Officer van DHS dat de filters daadwerkelijk zijn aangebracht en dat zich in de verslagperiode geen gevallen hebben voorgedaan van het gebruik van de uitzondering.

Tijdens het debat is ook gevraagd of het gebruik van bepaalde medicijnen ook zou kunnen worden doorgegeven aan de Amerikaanse autoriteiten.

Het lijkt de regering zinvol er nogmaals op te wijzen dat gegevens die onder omstandigheden als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt alleen in een PNR worden verwerkt als de verwerking van dat gegeven relevant is voor de reservering van een vliegreis. Bij sommige gegevens die als gegevens betreffende de gezondheid gelden is dat evident, bijvoorbeeld bij rolstoelgebruik op de luchthaven, of bij het reizen onder medische begeleiding. Dat heeft te maken met de noodzaak om op de luchthaven faciliteiten te verzorgen, respectievelijk met de aansprakelijkheid van de vervoerder. Om dergelijke voorzieningen moet specifiek worden gevraagd, en daarom is verwerking in het PNR noodzakelijk. Voor medicijngebruik lijkt dat uiterst onwaarschijnlijk. Naar het gebruik of meevoeren van medicijnen wordt niet gevraagd bij het reserveren van een vliegreis, en die gegevens worden dan ook niet verwerkt in het PNR en dus ook niet doorgegeven aan de Amerikaanse autoriteiten.

Iets anders is dat de douaneregelingen van een land wel bepalingen kunnen bevatten over de invoer van geneesmiddelen en mogelijk verplichtingen bevatten voor reizigers om bij aankomst douaneaangifte te doen van meegevoerde geneesmiddelen. Dat heeft echter niets de met de PNR-Overeenkomst 2007 te maken.

Ten aanzien van bijzondere persoonsgegevens is in het debat verder nog gevraagd hoe de luchtvaartsector moet omgaan met de omstandigheid dat bijzondere persoonsgegevens worden overgedragen naar de Verenigde Staten en of de wijze van overdracht («push» of «pull») daarop nog van invloed is.

De regering meent dat de luchtvaartsector gerechtigd is alle gegevens in een PNR te verwerken die zij nodig heeft voor het totstandbrengen van een reservering en het uitvoeren van een reisovereenkomst. Zij is daarbij gebonden aan wettelijke voorschriften, ook aan de voorschriften die het gebruik van bijzondere persoonsgegevens regelen. Wat de overdracht van gegevens aan de overheid van derde landen betreft, is de rechtvaardiging van die vorm van verwerking niet slechts een kwestie die primair op grond van het recht van de staat waarin de gegevens worden verzameld moet worden beoordeeld, maar ook kwestie van een zorgvuldige afbakening van die regels met de regels van de staat aan welke de gegevens moeten worden overgedragen. Van die afbakening kan een verdrag deel uitmaken. In een verdrag, zoals de PNR-Overeenkomst 2007, kunnen regels worden opgenomen ten aanzien van bijzondere persoonsgegevens. Bij conflicterende regels zullen de desbetreffende overheden moeten ingrijpen. De Overeenkomst is een voorbeeld van de wijze waarop dat kan.

De wijze van overdracht van gegevens is een zaak die in beginsel geheel los staat van de omvang van de gegevensstroom. Als er in Nederland alleen «pull» faciliteiten zouden bestaan, dan gaf die omstandigheid de Amerikaanse overheid op grond van de Overeenkomst geen recht op een groter aantal gegevens dan de Overeenkomst toestaat. De omstandigheid dat de Amerikaanse overheid bij het bestaan van uitsluitend «pull» faciliteiten in een situatie verkeert zelf te kunnen selecteren welke gegevens zij behoeft, zou aan dat uitgangspunt op zichzelf genomen niets veranderen.

6. Overdracht van passagiersgegevens door de VS aan andere derde landen

In het debat is gevraagd om een nadere toelichting op de mogelijkheden voor de VS om op grond van de PNR-Overeenkomst 2007 verworven gegevens over te dragen aan andere derde landen.

In paragraaf II van de DHS-brief worden de voorwaarden waaronder dit mogelijk is beschreven. De ontvangen gegevens worden uitsluitend met andere overheidsinstanties in derde landen uitgewisseld na beoordeling van het voorgenomen gebruik ervan en de mogelijkheid van bescherming van die gegevens door de ontvanger. DHS doet dit – afgezien van noodsituaties – alleen wanneer er uitdrukkelijke afspraken zijn gemaakt met het desbetreffende derde land, welke afspraken gegevensbeschermingsbepalingen moeten bevatten die vergelijkbaar zijn met de bepalingen die van toepassing zijn op de gegevens die krachtens de PNR-Overeenkomst 2007 door DHS zijn verworven. Daarbij verwijst de tekst van DHS-brief bovendien terug naar de voorwaarden waaronder DHS gerechtigd is de gegevens binnen de Verenigde Staten te delen met andere diensten. Die voorwaarden verwijzen zelf weer naar de voornaamste doeleinden van gegevensverwerking krachtens de PNR-Overeenkomst 2007, zijnde terrorismebestrijding, grensoverschrijdende misdaad en openbare veiligheid. De overdracht vindt bovendien alleen plaats van geval tot geval, dus niet structureel.

De regering herinnert eraan dat zij de Europese Commissie heeft verzocht in het kader van evaluatie de uitzonderingsbepaling ten aanzien van «noodsituaties» te verduidelijken.

Verder blijkt uit het bij deze brief meegezonden toezichtsrapport van de Chief Privacy Officer van DHS dat zich in de verslagperiode één geval heeft voorgedaan van overdracht van gegevens naar een derde land. Het is de regering niet bekend welk land dit betreft.

7. Criteria evaluatie

In het debat is gevraagd welke criteria de EU en de VS aanleggen bij de evaluatie van de Overeenkomst. Navraag bij de diensten van de Europese Commissie levert het volgende beeld op. De criteria voor de evaluatie moeten in onderling overleg door de EU en de VS gezamenlijk formeel worden vastgesteld. Die formele vaststelling heeft nog niet plaatsgevonden. Niettemin ligt het voor de hand dat de evaluatiecriteria niet zo heel veel zullen afwijken van de criteria die zijn gebruikt in eerdere evaluaties, zoals die voor de Overeenkomst met Canada.

Voor de vaststelling van de evaluatiecriteria is de tekst van de gehele PNR-Overeenkomst 2007 uitgangspunt. Paragraaf 4 van de PNR-Overeenkomst bevat de verplichting dat partijen de «uitvoering van deze overeenkomst, de DHS-brief en het beleid en de praktijken van de VS en de EU op gezette tijden evalueren teneinde over en weer de doeltreffende werking en de bescherming van de privacy in hun systemen te verzekeren». Dit uitgangspunt vindt bevestiging in paragraaf X van de DHS-brief, maar daaraan wordt nog specifiek toegevoegd «en gevallen waarin toegang is verkregen tot gevoelige gegevens».

Het ligt voor de hand dat voor iedere afzonderlijke verplichting van de VS zal worden nagegaan hoe deze is nageleefd. De Commissie pleegt daartoe vragenlijsten op te stellen die zijn gespecificeerd voor de afzonderlijke verplichtingen. Op die manier kan goed rekening worden gehouden met de aard van iedere afzonderlijke verplichting. Nu de DHS-brief een afzonderlijke evaluatieopdracht bevat voor het gebruik van bijzondere persoonsgegevens mag er zonder meer van worden uitgegaan dat dit onderwerp specifieke aandacht krijgt. Het is zeer waarschijnlijk dat ook de overdracht van gegevens aan derde landen afzonderlijk ter sprake komt. De beantwoording van de vragen door de Amerikaanse autoriteiten zal vervolgens onderwerp zijn van gesprek tussen de beide delegaties.

Wat de procedures van evaluatie betreft, deze bestaan, afgezien van de reeds eerder toegelichte voorbereidende stappen (waarvan het rapport van de Chief Privacy Officer deel uitmaakt), uit de opstelling van evenbedoelde vragenlijsten, een bezoek aan de daarvoor in aanmerking komende dienstonderdelen van DHS en een algemene discussie tussen de EU en de VS over het gebruik van de PNR-gegevens. Het valt niet precies te zeggen wanneer de evaluatie zal zijn voltooid. Duidelijk is in ieder geval dat het aantreden van een nieuwe staf bij DHS, met inbegrip van een nieuwe Chief Privacy Officer, enige maanden vertraging heeft opgeleverd.

8. Voorlichting

In het debat is aandacht gevraagd voor de voorlichting van de zijde van de regering aan de sector en aan het publiek.

De regering wijst er allereerst op dat artikel 33 van de Wet bescherming persoonsgegevens de verantwoordelijke verplicht tot het, onder meer, bekendmaken aan betrokkenen van de doeleinden waarvoor hij gegevens verzamelt en het gebruik dat daarvan wordt gemaakt. Het is primair een wettelijke verplichting van luchtvaartmaatschappijen en reisbureaus om de passagiers te informeren over hetgeen zij doen met de gegevens van de passagiers. Die verplichting moet naar het oordeel van regering zodanig worden uitgelegd dat elke passagier die een reservering maakt voor een vlucht naar de Verenigde Staten moet worden geïnformeerd over de omstandigheid dat alle gegevens die worden verwerkt in zijn PNR aan de Amerikaanse autoriteiten worden overgedragen.

Van het College bescherming persoonsgegevens is vernomen dat het college zich ten tijde van het sluiten van de PNR-Overeenkomst tot de luchtvaartmaatschappijen en de reisbranche heeft gericht om deze bedrijven te herinneren aan het bestaan van deze verplichting.

Daarnaast heeft de zogeheten artikel 29 Werkgroep – een samenwerkingsverband van de verzamelde privacytoezichthouders – in twee zogeheten WP documenten (WP documenten nr. 132 en 151) diverse zeer duidelijke en volledige modellen opgesteld voor de informatie van het publiek, rekening houdend met de diverse verkoopmodaliteiten van tickets. Deze documenten laten ook wat betreft de verwerking van bijzondere persoonsgegevens niets aan duidelijkheid te wensen over. Wanneer die modellen door de luchtvaartmaatschappijen en de reisbranche worden gebruikt, voldoen zij in alle opzichten aan hun wettelijke verplichtingen.

Hoewel het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens bij uitsluiting van andere organen is opgedragen aan het College bescherming persoonsgegevens, is de regering bereid zich ook harerzijds tot de luchtvaartmaatschappijen en de reisbranche te richten om het bestaan van de informatieplicht, de omvang daarvan en de mogelijkheden om daar inhoud aan te geven onder aandacht van deze sectoren te brengen. Dat lijkt de regering bij nadere afweging effectiever dan de informatieverplichting van deze bedrijven over te nemen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven